Leuvense potten. Chronologische vorm- en bakselontwikkelingen van het middeleeuws en...

Post on 28-Feb-2023

0 views 0 download

transcript

185

Leuvense potten Chronologische vorm- en bakselontwikkelingen van het middel-eeuws en post-middeleeuws aardewerk van het Fochplein te Leuven.

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets1

In 2010 werd aangevangen met de heraanleg van het toenmalige Fochplein2 te Leuven (België). In het kader van deze heraanleg werd tussen 18 oktober 2010 en 3 maart 2011 een archeologi-sche opgraving uitgevoerd door Studiebureau Archeologie bvba. Hierbij werd de zone waar een ondergrondse fietsenstalling gepland was vlakdekkend opgegraven (Fig. 1). Het inmiddels afgeronde rapport3 omvatte ook een uitgebreide studie van de 12.000 aardewerk-vondsten. Voor het eerst was het mogelijk om een beeld te krijgen van het Leuvense aardewerk door de eeuwen heen, van de 11de/12de eeuw tot de Eerste Wereldoorlog. In dit artikel komen de belangrijkste resultaten betreffende chronologische vorm- en bakselontwikkelingen van dit aardewerk aan bod.

Fig. 1. Overzichtsfoto van de opgraving van het Fochplein na het aanleggen van het eerste vlak. Linksboven is de Tiensestraat te zien. De St.-Pieterskerk is bovenaan nog net zichtbaar. De driehoek van kelders aan de linkerkant stamt uit de bouwfase van 1870. Ze doorsnijdt de panden van rond 1600, meer boven op de foto. Het gedeelte zonder structuren aan de rechterkant van de foto betreft achtererven uit de middeleeuwen.

186

Omdat het overzicht gebaseerd is op slechts één opgraving, is de aanwezigheid en het aandeel van bepaalde categorieën of vormen sterk afhankelijk van de functie van het terrein, de structu-ren en de status van de bewoners. Het is dus goed mogelijk dat bepaalde vormen of types wel voorkwamen in Leuven of omgeving, maar op deze specifieke opgraving niet zijn teruggevonden. In hoeverre het beeld van deze opgraving typerend is voor de stad en de regio is nog onduidelijk.Alle dateringen zijn verkregen op basis van de grote importgroepen waarvan de datering redelijk goed gekend is: Maaslands aardewerk,4 Pingsdorf-type aardewerk,5 Elmpt-type aardewerk,6 (Duits) steengoed, faience, majolica, porselein en industrieel aardewerk. Dit betekent dat de date-ringen van het grijze, rode en witte aardewerk gebaseerd zijn op (relatief) goedgekende produc-ties. Dit is gedaan, omdat het riskant is dateringen van grijs, rood en wit aardewerk uit andere regio’s over te nemen. Want deze aardewerkgroepen zijn vaak lokaal of regionaal geproduceerd en de ontwikkelingen van deze verschillende productiecentra lopen niet noodzakelijk parallel. Dit artikel begint met een bespreking van de chronologische bakselontwikkelingen. Aan de hand van een battleship-diagram worden de ontwikkelingen van de aardewerksoorten geschetst bijlage 1, fig. 2. Vervolgens wordt in de vorm van typochronologische schema’s getoond welke variatie aan vormen en types werd teruggevonden op het Fochplein en hoe deze geplaatst kunnen worden in de tijd. Tenslotte wordt getracht uit deze typochronologische gegevens algemene evoluties te distilleren, met aandacht voor de overgang van standvinnen/-lobben naar geknepen standring en de evoluties in de kookwaar, eetwaar, drinkwaar en opslagwaar.

Chronologische bakselontwikkelingenOm de chronologische veranderingen van bakselverhoudingen in kaart te brengen is een selectie van 28 contexten gebruikt. Dit betrof enkel aardewerkcontexten met een looptijd van twee eeu-wen of minder. Sporen met een ruimere datering zijn immers moeilijk te plaatsen in een chronolo-gische opeenvolging, omdat ze gemiddelde kenmerken van een lange periode vertonen. Ook klei-ne contexten kunnen een vertekend beeld geven, omdat in dat geval slechts enkele potten verschil een heel grote invloed hebben op de percentages. Daarom zijn enkel contexten met meer dan 20 individuen (20 MAE) gebruikt. Om dezelfde reden van een vertekend beeld zijn ook alle contex-ten verwijderd waarvan een groot deel van het aardewerk niet kon worden gedetermineerd.Deze 28 contexten zijn in chronologische volgorde geplaatst op basis van de datering van de vulling. Dit is een datering van de looptijd van het materiaal, niet de sluitdatum. Vervolgens is een battleship-diagram opgesteld. Dit type diagram kent zijn oorsprong in de door Flinders Petrie ontwikkelde battleship-analyse.7 Hij gebruikte dergelijke diagrammen als seriatiemetho-de voor het opstellen van een relatieve chronologie. Men gaat er bij deze analyse vanuit dat een bepaalde ceramiekgroep (of een kenmerk daarvan) grofweg een periode van opkomst, één van bloei en één van neergang kent. Wanneer het aan-deel van een dergelijke ceramiekgroep wordt uitgezet in de lengte van boven elkaar geplaatste balkjes, zou een bakselgroep doorheen de tijd moeten beginnen met korte balkjes die met de tijd langer worden en na een bepaalde duur weer afnemen. Met veel fantasie krijgen de balkjes zo de ruwe vorm van een bootje, vandaar de naam battleship-analyse. Flinders Petrie gebruikte de bootvormen om contexten in de juiste chronologische volgorde te plaatsen. Op basis van de importgroepen waren de dateringen van de contexten en de chronologische volgorde voor het Fochplein echter al gekend. Het diagram werd daarom in eerste instantie gebruikt als controlemiddel voor de op basis van importgroepen opgestelde relatieve chrono-

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten

187

logie. Maar daarnaast is een battleship-diagram nuttig voor een visualisatie van de intrede van de verschillende bakselgroepen, hoe lang ze meegaan en wat hun aandeel in het assemblage is. Vervolgens kan een poging worden gedaan het diagram te interpreteren en wisselwerking tus-sen de verschillende bakselgroepen te begrijpen. Het kan inzichten bieden in economische processen, aardewerkproducties, handels- en distributiepatronen, aardewerkgebruik en aarde-werkgebruikers. Bovendien kan het gebruikt worden voor vergelijking met andere sites. Omdat dit overzicht hier gebaseerd is op slechts één opgraving, zijn de bakselverhoudingen sterk afhankelijk van de locatie van de opgraving, de functie van het terrein, de aangetroffen structuren en de status van de bewoners. Het is dus goed mogelijk dat de verhoudingen afwij-ken van de patronen die normaal zijn voor Leuven of de regio.In bijlage 2, figuur 2 worden de verschillende bakselgroepen verdeeld over kolommen. In dit raster worden gekleurde balkjes getoond, die door middel van hun lengte het procentuele aan-deel van de betreffende bakselgroep binnen het spoor weergeven. De kolommen van baksel-groepen die slechts in heel kleine aantallen of bijna niet voorkwamen en daardoor toch geen leesbaar patroon opleverden, werden weggelaten. De volgende categorieën zijn in het diagram opgenomen: grijs aardewerk, Maaslands aardewerk, Pingsdorf-type aardewerk, proto-steen-goed (s5), bijna-steengoed (s4), steengoed uit Siegburg (s1), steengoed met glazuur of engobe (s2), rood aardewerk, wit aardewerk, Europees porselein en industrieel wit. Figuur 2 toont het resulterende diagram, dat hieronder chronologisch besproken wordt. Ook als er een duidelijke bootvorm zichtbaar is en de algemene trend dus duidelijk is, komt het voor dat sommige sporen uitschieters vertonen. Voor het Fochplein kwam dit in sommige geval-len door een afwijkende functie van het spoor of status. Soms bleek het te gaan om een spoor dat veel opspit bevatte. In andere gevallen bevatte het spoor kleine hoeveelheden jonger materiaal door verstoring. Het is in dit bestek niet mogelijk dieper op deze afwijkingen in te gaan. Voor de gedetailleerde analyse wordt verwezen naar het oorspronkelijke rapport.8 Wel zijn de afwijkende sporen in het diagram voorzien van een kleurcode waaraan te zien is wat de reden van de afwijking is.

Periode 1000-1200

De eerste categorie in het diagram is het grijze aardewerk. Het komt al in redelijke percenta-ges voor in de vroegste contexten van het Fochplein. De vroegste ‘steven’ van het bootje ont-breekt, want grijs aardewerk was ook al in gebruik vóór het jaar 1000. Het grijze aardewerk komt een lange tijd voor, tot in de 16de eeuw. Deze bakselgroep vormt meteen al een uitzon-dering, want een duidelijke ‘bootvorm’ is in het diagram niet te herkennen. Dit komt omdat er binnen het grijze aardewerk verschillende bakselgroepen zijn. Zo werden er in deze vroegste periode handgevormde potten gebruik om in te koken (kogelpotten). Geleidelijk aan gaan deze over in wielgedraaide grijze potten. Ook in de hierna beschreven periodes (1200-1400 en 1400-1600) komen verschillende ondergroepen binnen het grijze aardewerk voor. In wezen zijn er in het diagram binnen het grijze aardewerk dus meerdere bogen door elkaar te zien. Het valt op dat het grijze aardewerk slechts voorkomt in lage percentages. In de meeste Belgische en Nederlandse streken is het (lokale) grijze aardewerk de voornaamste bakselgroep tot de opkomst van het rode aardewerk. Op het Fochplein blijft het echter meestal onder de 25%. Dit lijkt verband te houden met de enorme hoeveelheden Maaslands aardewerk op het Fochplein, die in bijna alle gevallen boven de 50% en in veel gevallen zelfs boven de 75% lig-gen. Ook voor deze bakselgroep geldt dat de vroegste steven ontbreekt, omdat het Maaslands ook vóór deze vroege fase al in gebruik was. Gelijkaardig hoge percentages Maaslands aarde-

188

werk werden ook aangetroffen tijdens de opgravingen van het Barbarahof (Leuven)10. De kans is daarom groot dat hoge percentages Maaslands aardewerk normaal zijn voor de stad. Op de gekende landelijk sites rond Leuven is het aandeel Maaslands aardewerk ook hoog, maar wel minder dan in Leuven.11 Meer gegevens zijn nodig, maar het is waarschijnlijk dat deze hoge aantallen Maaslands aardewerk via Leuven doorsijpelden naar het ommeland. Blijkbaar werden er grote hoeveelheden Maaslands aardewerk naar Leuven geïmporteerd, ter-wijl er in de vorm van grijs aardewerk slechts een zeer beperkte lokale/regionale productie was. Ofwel was er zo weinig lokale productie dat men genoodzaakt was Maaslands aardewerk te importeren, ofwel werd er zo veel Maaslands aangevoerd dat dit de lokale/regionale grijze pro-ductie verdrukte. Het feit dat er wel grijs aardewerk van goede kwaliteit aanwezig was, wijst erop dat men lokaal/regionaal wel in staat was tot het produceren van geschikte producten. Het lijkt er dus eerder op dat lokale/regionale grijze productie door de aanvoer van Maaslands aardewerk werd verdrukt. De uitzonderlijk hoge percentages Maaslands aardewerk wijzen op een intentionele, georganiseerde aanvoer, eerder dan op aardewerk dat min of meer vanzelf met bepaalde handelsstromen uit het oosten meereist. Het betreft waarschijnlijk politiek-eco-nomisch beleid van de graven van Leuven en hun latere opvolgers, de hertogen van Brabant, die nauwe banden hadden met het Maasland. In kleine hoeveelheden van minder dan 10% komt in Leuven in de periode 1000-1200 ook Pingsdorf-type aardewerk voor (zie vierde kolom van het diagram). Het betreft aardewerk uit de Zuid-Limburgse traditie (regio rond Brunssum-Schinveld), niet uit de regio rond het Duitse Pingsdorf. Deze aardewerkgroep werd dus ook in het stroomgebied van de Maas ver-vaardigd, slechts iets ten noorden van de regio die het Maaslands aardewerk produceerde. Gezien de intensieve contacten met deze regio is de aanwezigheid van Pingsdorf-type aarde-werk dus niet verwonderlijk.

Periode 1200-1400

Zoals reeds werd vermeld, loopt het grijze aardewerk nu in ongeveer dezelfde percentages als de voorafgaande periode door. Er treden echter wel veranderingen op. Zo betreft het nu nor-maliter wielgedraaid aardewerk en naarmate het vroegrode aardewerk in de 14de eeuw voor-zichtig opkomt, dient het grijze aardewerk minder voor kookvormen. Het wordt nu vooral gebruikt voor kleine kannetjes in een fijn, hard baksel. Het vroegrode aardewerk doet in de 14de eeuw zijn intrede, maar slechts voorzichtig. In het battleship-diagram werd dit aardewerk samengenomen met de rest van het rode aardewerk. Het vroegrode aardewerk vertegenwoordigt de vroegste steven van de rode boot. De opkomst van rood aardewerk zal op termijn het grijze aardewerk gaan verdringen, maar tot 1400 is het aandeel van rood aardewerk in Leuven uitermate beperkt. Het Maaslands aardewerk loopt vanuit de vorige periode in de 13de en 14de eeuw door. Net als in de periode 1000-1200 gaat het in de 13de eeuw om zeer hoge percentages. Het aandeel neemt gevoelig af in de 14de eeuw. De aardewerkcategorie komt rond 1400 in Leuven niet meer voor. Het verdwijnen rond 1400 kan worden verklaard door het grotendeels stilvallen van de Maaslandse productie rond deze tijd. Tijdens de 14de-eeuwse afname komen er andere importceramiekgroepen op die het Maaslands aardewerk gaan vervangen. De vervangende importen, Elmpt-type aardewerk en Duits steengoed, komen ook uit de Maas- en Rijnregio. Het lijkt dus eerder zo te zijn dat er een verschuiving van ceramiekproductie optreedt, dan dat de contacten met het Maasland afnemen.

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten

189

Het Elmpt-type aardewerk wordt vervaardigd in Elmpt en omliggende regio, een Duits pro-ductiecentrum tegen de Nederlandse grens ter hoogte van Roermond. Het Elmpt-type aarde-werk vertoont in het diagram geen duidelijke boog. Over een heel lange periode komen lage percentages voor. Maar in het geval van spoor 1353 is er sprake van een context waarin recen-ter materiaal in een oude context terecht is gekomen. Voor de sporen 1254, 1264, 1265, 1266 en 1267; 1212; 1623 en 1624; en 565 is het tegenovergestelde het geval. In deze sporen bevindt zich oud materiaal in een nieuwe context. Zowel in spoor 1353 als in de jonge contex-ten met oud materiaal, kan men dus niet zeker zijn of er ook in die tijd zeker Elmpt-type aar-dewerk werd gebruikt. Voor de 13de en 14de eeuw kan dit wel met zekerheid worden gesteld. De relatief lage percentages voor deze importgroep zijn waarschijnlijk vooral functiegerela-teerd. Het betreft namelijk enkel grote opslagwaar en dat komt slechts in kleine aantallen voor. Het is gezien de beperkte dateringsinformatie niet helemaal duidelijk, maar het is moge-lijk dat het Elmpt-type aardewerk opkomt op het moment dat het Maaslands aardewerk begint af te nemen. Het biedt met grote dolia en voorraadkannen een vervanging voor de Maaslandse grote voorraad(tuit)potten, die lijken te ontbreken in de 14de eeuw. Zoals te verwachten ontwikkelt het Pingsdorf-type aardewerk uit de periode voor 1200 zich via het 13de-eeuwse bijna- en proto-steengoed (s5 en s4) tot s1 en s2 steengoed12 in de 14de eeuw. In de 13de eeuw gaat het meestal om percentages van minder dan 10%. Vanaf de 14de eeuw vormt het Duitse steengoed een vaste factor in het ceramiekassemblage. Wanneer men het s1 en het s2 samentelt, schommelt het percentage voor de meeste contexten tussen de 20 en 25%. Steengoed werd in meerdere productiecentra geproduceerd, die niet allemaal dezelf-de looptijd hebben. Maar het uitsplitsen van s2 steengoed in verschillende productiecentra is niet mogelijk. Ook voor deze bakselgroep geeft de battleship dus meerdere bogen van produc-tie door elkaar heen weer. Net als het Maaslands aardewerk en Elmpt-type aardewerk is ook het Duitse steengoed vanuit het Maas- en Rijnland geïmporteerd. De toename van het steengoed in de 14de eeuw valt tegelijkertijd met de afname van het Maaslands aardewerk. In deze eeuw wordt het Maaslands aardewerk in Leuven voornamelijk gebruikt voor kommen. (Voorraad)potten en kannen in Maaslands aardewerk komen zo goed als niet meer voor. Het steengoed heeft nu deze niches grotendeels ingenomen (hoewel de voorraadpotten nu ook wel eens in Elmpt-type aardewerk voorkomen). Aangezien het Maaslands aardewerk Leuven nog wel bereikt voor andere vormen, lijkt het steengoed het Maaslands eerder te verdringen, dan dat het Maaslands aardewerk eerst verdwijnt en het steengoed vervolgens dit gat in de markt opvult. Waar eeuwenlang het Maaslands aardewerk de beste kwaliteit bood van de middeleeuwse markt, komt er met het ontstaan van het steen-goed voor het eerst volwaardige concurrentie. Het steengoed is wel iets minder dunwandig, maar het is in tegenstelling tot het Maaslands wel volledig waterdicht. Dit maakt het bij uitstek geschikt voor vloeistoffen en dus voor drinkgerei en opslagwaar.De dynamiek van enorme percentages Maaslands aardewerk en lage percentages lokaal grijs aardewerk wijst voor de 13de en 14de eeuw net als in de voorafgaande periode op een intenti-onele, geordende aanvoer van Maaslands aardewerk. De aanvoer van Duits steengoed en de kleine percentages Elmpt-type aardewerk versterken het beeld van op het Maasland georiën-teerde handelsconnecties. Sterker nog, importen uit andere streken, bijvoorbeeld uit het wes-ten of noorden lijken geheel te ontbreken, zoals het onder andere uit Brugge, Kortrijk, Oudenaarde, Mechelen, Antwerpen, Breda, Haarlem en Ardres gekende hoogversierd aarde-werk13 (dat grosso modo dateert tussen het einde van de 12de eeuw en het midden van de 14de eeuw). En dat terwijl de handelsweg Brugge-Keulen Leuven toch niet alleen met het oos-

190

ten, maar ook met het westen verbond. Het feit dat hoogversierd aardewerk eerder luxe-aar-dewerk is, lijkt gezien de hoge status van de bewoners van het Fochplein echter geen afdoende verklaring. Veel duidelijkheid is er nog niet, maar de interactie tussen lokaal/regionaal grijs aardewerk, Elmpt-type aardewerk en Maaslands aardewerk behoeft verder onderzoek en zou in de toe-komst niet alleen een interessant beeld van handelspatronen kunnen opleveren, maar ook een licht schijnen op de rol van Leuven in zijn regio en de invloed van de hertogen van Brabant op de stedelijke organisatie en ontwikkeling.

Periode 1400-1600

In de 15de en 16de eeuw komen het Maaslandse aardewerk en het Elmpt-type aardewerk op het Fochplein niet meer voor. Aan hun productie is in de 14de eeuw een einde gekomen. Het grijze aardewerk komt wél nog voor. Net als in de voorafgaande perioden gaat het om kleine percentages. Het karakter van dit grijze aardewerk is echter veranderd. Het betreft nu nog enkel fijn, zeer hardgebakken aardewerk dat gebruikt wordt voor opslagwaar, zoals grote voorraadpotten en waterkannen. Vanuit de 14de eeuw loopt het Duitse steengoed door in de 15de en 16de eeuw en vormt een vaste factor in het ceramiekassemblage. Wanneer men het s1 en s2 samentelt, schommelt het percentage ook in deze periode voor de meeste contexten tussen de 20 en 25%. Het wordt nog steeds gebruikt voor drink- en schenkgerei en voorraadpotten. Het Duitse steengoed is in deze periode zo goed als de enige importgroep. Het s1 steengoed betreft enkel de producten uit Siegburg. Als gevolg van het eindigen van de productie aan het einde van de 16de eeuw, wordt het Siegburg-steengoed in jongere contexten niet meer aangetroffen. Het s2 steengoed bevat verschillende productiecentra. Het is echter niet verder in productiecentra uiteen te trekken, omdat veel soorten moeilijk of niet van elkaar te onderscheiden zijn. Ook voor deze bakselgroep geeft de battleship dus meerdere bogen van productie door elkaar heen weer. Het rode aardewerk is in deze periode veruit de belangrijkste groep. Waar het vroegrode aarde-werk in de 14de aanvankelijk aarzelend naast het grijze aardewerk opkomt, heeft het rode aarde-werk tegen de 15de eeuw het grijze aardewerk op enkele grote opslagvormen na geheel vervan-gen. In de 14de eeuw betrof het rode aardewerk voornamelijk kookwaar, maar in de 15de een 16de eeuw wordt het voor alle vormen gebruikt. Doorheen de tijd neemt de vormvariatie toe. Er werden 30 slijpplaatjes van rood aardewerk uit gedateerde sporen geanalyseerd14. Op basis van de slijpplaatjes konden 5 bakselgroepen worden onderscheiden. Drie hiervan komen voor vanaf de 14de eeuw tot in de 18de eeuw. Deze drie bestaan uit min of meer dezelfde klei. Het lijkt hier dus te gaan om één tot drie productietradities die vanaf de 14de eeuw doorlopen. Hoewel dit niet zeker is, ligt het voor de hand dat het gaat om één tot drie lokale of regionale producties in de buurt van Leuven. Het is mogelijk dat in de 14de-15de-eeuwse pottenbakkers-oven op het Smetsplein een van deze baksels werd geproduceerd.15 De andere twee bakselgroe-pen komen voor vanaf het einde van de 16de eeuw. Het is waarschijnlijk dat deze afkomstig zijn van één of twee nieuwe productieplaatsen. Hierbij kan het gaan om nieuwe producties in de regio rond Leuven, of om een importproduct. In het laatste geval is het mogelijk dat deze pro-ductie al langer bestond, maar voor het einde van de 16de eeuw Leuven niet bereikte. Het is opvallend dat tegelijkertijd met deze nieuwe rode baksels ook het witbakkende aarde-werk voor het eerst in Leuven wordt aangetroffen. Witbakkend aardewerk behoort wat betreft de productiewijze, functie en vormen tot dezelfde groep als het roodbakkende aardewerk. Het

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten

191

is dus in wezen deel van dezelfde bootvorm. Dit blijkt ook duidelijk uit de battleship: daar waar het rode aardewerk wat minder is dan verwacht voor de periode, wordt dit mooi aange-vuld door het aandeel witbakkend aardewerk. Het verschil tussen witbakkend aardewerk en roodbakkend aardewerk is enkel de ijzerconcentratie in de klei. Blijkbaar is er nu aardewerk voorhanden van ijzerarme klei. De klei wordt dus op een andere plaats gedolven dan het geval is voor het rode aardewerk. Hoewel dit nog niet bewezen is, ligt het voor de hand dat het gaat om klei uit een andere regio, niet direct rond Leuven.Het lijkt er dus op dat er lokale rode productie is in of dicht bij Leuven vanaf de 14de eeuw die doorloopt in ieder geval tot in de 18de eeuw. Tegen het einde van de 16de eeuw komen hier nog enkele groepen rood en wit aardewerk bij, die waarschijnlijk import zijn. Hiertussen bevindt zich ook aardewerk in de Frechen-traditie. De toename van het aantal rode en witte bakselsgroe-pen lijkt toch te wijzen op toenemende contacten met de omliggende regio en/of andere streken.Dit staat in contrast met het ontbreken van andere importgroepen. Er werd op het Fochplein zo weinig tinglazuur aardewerk gevonden dat het niet eens in de battleship werd afgebeeld. Uit de 16de eeuw en de periode rond 1600 zijn maar 9 stuks tinglazuur aardewerk terugge-vonden. Ook in die periode was er dus blijkbaar opmerkelijk weinig contact met de regio Antwerpen en andere, meer noordelijk gelegen tinglazuurproductieplaatsen,16 zowel vóór als na de val van Antwerpen in 1580.17 Ook mediterrane importen ontbreken in deze periode. Aan een te lage status kan het in het geval van Fochplein in ieder geval niet gelegen hebben, want uit de glas18- en botvondsten19 blijkt duidelijk een bovengemiddelde rijkdom. Ook het Chinees porselein ontbreekt in deze periode totaal. Dit is mogelijk te wijten aan het feit dat Leuven ver in het binnenland ligt en het (kraak)porselein zo vroeg nog niet zo ver doordringt.

Periode 1700-1914

De 17de eeuw ontbrak op het Fochplein bijna geheel, mogelijk doordat de beerputten uit deze periode buiten het opgravingsterrein vielen. Daardoor was het niet mogelijk een beeld te vormen van het gebruik van bakselgroepen in deze periode. De bakselgroepen die het belang-rijkste waren rond 1600, het s2 steengoed, rode aardewerk en witte aardewerk, lopen door in de 18de en 19de eeuw. Het witte aardewerk heeft nu ongeveer gelijkaardige of iets hogere per-centages. Het s2 steengoed en het rode aardewerk zijn iets afgenomen sinds de vorige periode. Het gaat om de recentste boegen van de bootjes van deze twee groepen. Ook uit 18de en 19de eeuw is zo goed als geen Chinees porselein bewaard: slechts één fragment van een thee-kopje uit het midden van de 18de eeuw. In de 18de eeuw verschijnen voorzichtig de eerste tekenen van Europees porselein en industrieel wit aardewerk. Rond 1914 is het beeld volledig omgeslagen. Op wat kleine restjes s2 steengoed, rood aarde-werk en wit aardewerk na, die ofwel de laatste ‘bootpuntjes’ zijn, ofwel ouder materiaal in een jongere context, worden bijna uitsluitend Europees porselein en industrieel wit aardewerk aangetroffen.

Typochronologie Na de bespreking van de bakselverhoudingen, volgt nu een analyse van het vormenspectrum op het Fochplein te Leuven. Om te beginnen worden in bijlage 1, figuur 3 t/m 9 de typochronologi-sche schema´s getoond. Daarna volgt een interpretatie van de algemene evoluties van de vormen. De typochronologische schema´s op de volgende pagina´s zijn onderverdeeld in functionele categorieën: koken, koken & eten, drinken: kannen, drinken: bekers, opslag & vervoer, hygië-

192

ne en overige. In de schema´s zijn enkel relatief complete stukken opgenomen uit gedateerde sporen. Wanneer er meerdere individuen van een type zijn teruggevonden, is er slechts één geselecteerd, op basis van compleetheid en representatie. Indien bij de tekeningen geen schaal wordt vermeld, zijn ze weergegeven op schaal 1:12. Hoe nauwkeurig het aardewerk gedateerd kon worden verschilt. Daarom wordt met de stippellijn links van het object steeds de tijdspan-ne weergegeven waarbinnen het individu kan worden gedateerd. De codes onder de tekenin-gen verwijzen naar het Deventer-type.Bij deze vormoverzichten mag niet worden vergeten dat ceramiek slechts één van de vele materi-alen is waaruit gebruiksvoorwerpen werden gemaakt. Het beeld dat de ceramiek geeft is erg fragmentarisch, omdat zeer veel voorwerpen in metaal, glas, hout, been, textiel, leder en steen zijn vervaardigd. Bovendien werd ceramiek voor bepaalde voorwerpen heel vaak gebruikt, maar voor andere veel minder of nooit, waardoor keramische voorwerpen zeker geen doorsnede kun-nen bieden. Er wordt enkel een overzicht gegeven van de voorwerpen in ceramiek.

Algemene vormevoluties

Uit de typochronologische schema’s (bijlage 1, fig. 3 t/m 9) kan een aantal algemene evoluties worden opgemaakt. Deze algemene evoluties komen hieronder aan bod. Eerst wordt ingegaan op de overgang van bodems met standvinnen/-lobben naar bodems met standringen. Vervolgens wordt er aandacht besteed aan de vormevoluties van de kookwaar, opslag en ver-voer en eet- en drinkgerei. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een aantal schema’s (Fig. 11, 12, 19 t/m 22) Om tot algemene patronen van gebruik te komen, wordt hier (in tegenstelling tot in de gedetailleerdere typochronologische schema’s) naar de algemene vorm gekeken, op het niveau van het tweede deel van de deventer-typologie: kannen, grapen, potten, pispotten etc. De functionaliteit20 van ceramisch vaatwerk hangt voor de gebruiker immers in de eerste plaats af van belangrijke vormaspecten (bijvoorbeeld wél of geen oor; open of gesloten vorm; wél of geen dekselgeul). Hierbij zijn de gedetailleerde typologische aspecten minder van belang.Maar naast de algemene vorm zijn ook baksel en oppervlaktebehandeling van belang voor de functionaliteit (bijvoorbeeld wél of niet vuurvast; wél of niet gemakkelijk schoon te houden; wél of niet te decoreren). De mogelijkheden voor oppervlaktebehandeling zijn meestal nauw verbonden met en af te leiden van de bakselgroep. Zo kan grijs aardewerk niet geglazuurd worden en is het decoreerbare witte tinglazuur een typisch kenmerk van faience en majolica. In dit deel wordt daarom bakselinformatie gekoppeld aan algemene vorm. Aan de hand van de schema’s wordt het aardewerkgebruik nader onder de loep genomen. Aan de bovenzijde van de schema’s staat om welke vormen het gaat. In de mate van het moge-lijke is de vormterminologie van het Deventersysteem aangehouden. Soms wordt er nog een verdere onderverdeling gebruikt, zoals groot/klein. De as aan de linkerzijde is een tijdslijn die van boven naar onder loopt van het jaar 1000 tot het jaar 2000. De kleuren van de in het sche-ma geplaatste balken verwijzen naar de betreffende bakselgroep. Voor het aardewerk werden de standaardkleuren van het Deventersysteem gebruikt.21 De bakselgroep wordt bovendien ook geschreven vermeld. Wanneer van belang voor de ontwikkeling van het vaatwerk, zijn soms ook de materiaalcategorieën metaal en glas aan de schema’s toegevoegd. Voor metaal wordt een donkerbruine kleur gebruikt, voor glas een lichtblauwe.De breedte van de balken toont hoe vaak iets voorkomt. Op deze manier zijn ook toenames en afnames doorheen de tijd weergegeven. De breedte is enkel indicatief: ze geeft geen exacte aantallen, enkel een algemene indruk van het wel of niet voorkomen van vormen en het wel of niet doorlopen doorheen de tijd. Als de vormen zowel in wit- als in roodbakkend aardewerk

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten

193

voorkomen, is de linkerzijde rood en de rechterzijde wit gekleurd, van elkaar gescheiden door een verticale zigzaglijn. Wanneer de evolutie duidelijk is, wordt gebruik gemaakt van volle lijnen en volledig inge-kleurde balken. Is het niet zeker, maar wel waarschijnlijk, dan worden de balken in stippellij-nen en schuine arcering weergegeven. Niet voor alle delen van de tijdslijn is voldoende infor-matie voorhanden. Wanneer er te weinig informatie is, wordt in het schema ter hoogte van de betreffende tijdsspanne een groengrijze horizontale band weergegeven.

Vinnen/lobben en standringen

Het is algemeen bekend dat het lang doorlopen in de tijd van de bodems met standvinnen/-lobben een kenmerk is voor de zuidelijke Lage Landen. Een nauwkeurige definiëring van dit fenomeen is echter nog niet voorhanden. Op basis van bovenstaande typochronologische schema’s kon de overgang van standvinnen/-lobben naar standring voor Leuven in kaart worden gebracht. Zoals te zien is in figuur 10 vindt de overgang voor alle vormen op hetzelfde moment plaats. De vinnen/lobben in grijs, rood en wit aardewerk bestaan al vóór 1200 en stoppen in het midden van de 16de eeuw. De standringen, die meestal geknepen zijn, beginnen aan het einde van de 14de eeuw of het begin van de 15de eeuw. Vóór het einde van de 14de eeuw komt dit bodemtype niet voor. Dit bete-kent dat de bodem met vinnen/lobben anderhalve eeuw of langer voorkomen naast de stand-ring. De standring loopt op deze site door tot aan de Eerste Wereldoorlog.

Fig.10. De overgang van standvinnen/-lobben naar standring. Het voorkomen van de bodemtypes wordt links uiteengezet per vorm. Rechts wordt de resulte-rende algemene evolutie weergegeven.

194

Kookwaar

In deze functiecategorie worden de kommen en teilen even buiten beschouwing gelaten. Voor die vormen is het namelijk moeilijk te bepalen of ze werden gebruikt bij de voedselbereiding of om uit te eten. Daarom worden ze verderop samen met het eetgerei besproken. Hier wordt enkel aandacht besteed aan kookpotten, grapen, bakpannen, steelkommen, kachelpannen, koffiepotten, deksels, vergieten, vetvangers en vijzels (Fig. 11 en 12).

11de, 12de en 13de eeuw (Fig. 11 en 12)

In de vroegste periode van het Fochplein, van het jaar 1000 tot rond 1300, werden enkel bolvor-mige kookpotten aangetroffen als kookvormen. In het grijze aardewerk betreft het de vorm die ook wel kogelpot wordt genoemd. Ze komt zowel in handgevormde als wielgedraaide variant voor. Deze potvorm heeft geen poten, vinnen, lobben of oren. De randen zijn over het algemeen eenvoudig uitstaand, met een licht-verdikte top. Vaak is er een lichte dekselgeul aanwezig. De potten kunnen gebruikt zijn in combinatie met een deksel. Deksels werden echter niet aangetrof-fen in aardewerk. Wellicht werden er houten exemplaren gebruikt.De wielgedraaide kookpotten in Maaslands aardewerk, die veel talrijker waren dan die in grijs aardewerk, hebben in grote lijnen dezelfde bolle vorm. Maar de bodem is in de meeste gevallen

Fig. 11. De algemene vormevoluties van de kookwaar (kookpotten, grapen, bakpannen, steelkommen, kachelpannen en koffiepotten) die op het Fochplein zijn aangetroffen.

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten

195

Fig. 12. Vervolg van de algemene vormevoluties van de kookwaar (deksels, vergieten, vetvangers en vijzels) die op het Fochplein zijn aangetroffen.

lensvormig. Soms hebben deze potten bovendien kleine standlobben. De randvorm van deze potten is meestal naar buiten knikkend en verdikt (zoals de wm-pot-4 in fig. 11) of licht sikkel-vormig. In de meeste gevallen zouden ze gebruikt kunnen zijn in combinatie met een deksel. De bolle bodem van deze grijze en Maaslandse kookpotten maakte het mogelijk de pot stabiel op een onregelmatige ondergrond te plaatsen. Zo werden deze potten waarschijnlijk direct in het haardvuur of de hete as geplaatst. Op een vlak oppervlak konden ze echter niet stabiel worden neergezet, tenzij, zoals in het geval van enkele Maaslandse potten, de pot ook standlobben had. De bolle kookpotten uit deze periode waren niet erg groot, met een inhoud van circa 1 tot 2 liter. Ze hadden een gesloten vorm met een relatief kleine opening. Ze waren daardoor het meest geschikt voor het vervaardigen van breiachtige gerechten: stoofpotten, soepen en pappen. Braden en bakken ging hierin niet goed. Open kookvormen, zoals bakpannen werden in deze vroege periode in het geheel niet aangetroffen. Mogelijk werd er naast aardewerken potten ook kookgerei in andere materialen gebruikt, zoals metalen braadspitten.

15de eeuw (Fig. 11 en 12)

Uit de 14de eeuw ontbreken voldoende gegevens om een beeld te kunnen vormen over de gebruikte kookvormen. Maar in de 15de eeuw is het beeld van de kookwaar volledig omgesla-

196

gen. De bolle kookpotten in grijs en Maaslands aardewerk zijn verdwenen en vervangen door grapen in rood aardewerk, meestal spaarzaam bedekt met loodglazuur. De vorm van de grape lijkt op een bolle kookpot, maar heeft nu meestal twee hooggeplaatste verticale oren. Ook exemplaren met slechts één oor komen voor. De bodem van de grape staat nu op drie pootjes of soms op vinnen. In één 15de-eeuwse context werd een deel van een grijze grape aangetrof-fen. Gezien het feit dat het grijze aardewerk in de 15de eeuw in Leuven normaliter niet meer lijkt voor te komen, is deze grijze grape mogelijk iets ouder dan de rest van de context. Mogelijkerwijs vormt deze grijze grape de ontbrekende 14de-eeuwse tussenstap tussen de grijze bolvormige potten vóór 1300 en de 15de-eeuwse rode grapen. Aan de oren werd een (ijzeren) hengsel bevestigd waaraan de grape kon worden opgehan-gen.22 Deze hengsels worden normaliter echter niet teruggevonden, omdat het metaal herge-bruikt werd. Er zijn exemplaren bekend waarbij het gebruik van een metalen hengsel slijtage-sporen heeft achtergelaten op de binnenzijde van het grapeoor.23 Met dit hengsel kon de grape aan een haal boven het vuur worden gehangen.24 In sommige gevallen hing de grape hierbij aan een arm die boven of naast het vuur kon worden gedraaid.25 In de 15de en 16de eeuw kwamen in de Nederlanden verschillende haaltypes voor26. Het meest gangbare type was de zaaghaal (Fig. 13). Door het zaagblad kon de hoogte van de kookpot boven het vuur eenvoudig geregeld worden. Een variatie op de zaaghaal was de zeldzamere kruishaal, waaraan meerdere potten tegelijk konden worden gehangen, die ech-ter alleen voor meer gegoede burgers was weggelegd. Verder werden ook wel hangijzers (Fig. 14) en kettingen met een haak aan gebruikt (Fig. 15).Door de bodem op poten kan de grape, in tegenstelling tot de vroegere bolvormige kookpot-ten, stevig op alle oppervlakken (vloer, tafel, in haard…) staan, ook op onregelmatige.27 Het is zeer waarschijnlijk dat er vaak direct uit de kookpot werd gegeten. Hierop wijst ook de in de 16de eeuw bestaande metalen ringen om warme schotels op te zetten.28 Het is waarschijnlijk dat in de keuken gebruikte kommen ook werden gebruikt om uit te eten. De vorm van de grape is gebaseerd op die van metalen voorbeelden. Er waren naast de aarde-werken grapen ook zeker metalen grapen in gebruikt,29 evenals metalen ketels.30 Omdat metaal normaal gesproken gerecycleerd werd en in boedelinventarissen de aardewerken kook-potten vanwege hun geringe waarde normaliter niet werden opgenomen,31 is de verhouding tussen metaal en aardewerk niet gekend. De aardewerken grapen waren een goedkoper alter-natief en zullen dus in rijkere contexten in kleinere aantallen zijn voorgekomen. De inhoud van de 15de-eeuwse grapen varieert veel meer dan die van de grijze en Maaslandse kookpotten. Het grootste aangetroffen exemplaar had een maximale diameter van ruim 24 cm, terwijl die van de kleinste grape minder dan 11 cm betrof. Het lijkt erop dat vooral de kleinere grapen regelmatig voorkwamen met slechts één oor. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de betere hanteerbaarheid van de kleinere exemplaren.

16de eeuw (Fig. 11 en 12)

De 16de eeuw wordt gekenmerkt door een doorzetting van de 15de-eeuwse grape-traditie. Grapen komen nu in grote aantallen voor, zowel in grote als kleine formaten. De grote grapen lijken het meest voor te komen. Ze kunnen tot circa 4 liter inhoud hebben en zijn dus geschikt voor het bereiden van maaltijden voor een heel gezin. Wederom hebben de kleine grapen vaak slechts één oor, terwijl de grote altijd twee oren hebben. Hoewel de traditie duidelijk verder loopt, is de grape wel lichtelijk veranderd. De meeste gra-pen zijn nu (bijna) volledig met loodglazuur bedekt. Ook mangaan/ijzerhoudend loodglazuur

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten

197

komt nu regelmatig voor. Deze oppervlaktebehandeling geeft de aardewerken grapen meer het aanzicht van metalen grapen. Nieuw is dat gedurende de 16de eeuw het witbakkende aardewerk zijn intrede doet. Naast de veel voorkomende rode grapen komen nu dus ook witte grapen voor. Het kleurverschil is het gevolg van een lagere ijzerconcentratie in de klei. Dit had geen invloed op het gebruik. Maar naast kleurverschil zijn er ook veranderingen op het gebied van vorm. De grapen worden minder hoog en dus in verhouding wijder. De randdiameter neemt in verhouding toe, waardoor de grape-vorm steeds opener wordt. Dit zal het gebruik vergemakkelijkt hebben. De toepassingsmogelijkheden zullen iets ruimer geworden zijn. Toch zal deze kookvorm net als in de voorafgaande periode voornamelijk gebruikt zijn voor breiachtig voedsel. Maar naast de reeds uit de 15de eeuw bekende grape, biedt de 16de eeuw ook allerlei nieuwe aardewerkvormen. Het is duidelijk dat de kookvormen in de 16de eeuw een steeds verder gaande diversificatie doormaken, met steeds specifiekere vormen voor een bepaalde taak. Zo is er de opkomst van de bakpan. Deze vorm is open en ondiep en heeft een steel. Ze kan worden gebruikt voor bakken en braden en is zo een belangrijke uitbreiding van de kookvormen. De vroege bakpannen hebben meestal een bolle bodem, die niet geschikt is om op een vlak oppervlak neer te zetten. Het is mogelijk een dergelijke pan direct in

Fig. 13. Een zaaghaal in gebruik. Uit: Dubbe 2012: 104.

Fig. 15. De Heugel door Jan Luyken (1649-1712) in 1711. Deze kookpot hangt met een haak aan een ketting boven het vuur.

Fig. 14. Hangerijzers in gebruik. Uit: Dubbe 2012: 105.

198

Fig. 17. Metalen hulpstuk om bakpannen aan de haal te hangen. Detail van een schilderij van Pieter Aertsen: Boerengezelschap met pannenkoekenbakster, 1560 (geda-teerd). Oudere titel: De pannenkoeckebackerij. In: Van Oosten en Bult 2012: 241.

Fig. 16. Voorbeelden van treeften. Tekening naar voorwerp uit het Gruuthusemuseum te Brugge. Uit Dubbe 2012: 117.

de haard te plaatsen, maar ze werd waarschijnlijk meestal op een treeft32 geplaatst. Dit is een driepoot of rooster op pootjes (Fig. 17). Uit afbeeldingen is bekend dat ook grapen wel op der-gelijke treeften werden geplaatst.33 Daarnaast bestonden er ook hulpstukken die het mogelijk maakten de bakpannen aan de haal te hangen, zoals te zien is op een schilderij van Pieter Aertsen uit 1560 (Fig. 18).Op het Fochplein komen de bakpannen gedurende de hele 16de eeuw voor. Het is dus moge-lijk dat de vorm al aan het einde van de 15de eeuw was ontstaan. In Leuven lijkt het gebruik erg beperkt in vergelijking met de veel populairdere grape. Er kan echter van worden uitge-gaan dat er ook bakpannen in metaal in gebruik zijn geweest,34 die nu in het archeologische bestand ontbreken. De populariteit van bakpannen is sterk regionaal bepaald. In vergelijking met andere streken is de opkomst van de bakpan in Leuven rond 1500 erg laat. In West-Nederland komen bak-pannen rond 1300 al in grote aantallen (37% van de kookwaar) voor. In Utrecht komt het in ieder geval voor vanaf de vroege 15de eeuw, met een verhouding kookpotten/bakpannen van 3:4. Iets dichterbij, in ’s-Hertogenbosch konden vanaf rond 1400 bakpannen worden aange-toond. Ook daar lijken rond 1500 de percentages (20% bakpannen van het kookwaartotaal) hoger op te lopen dan de slechts incidentele bakpan op het Fochplein.35 Er wordt vaak vanuit gegaan dat de regionale populariteit van aardewerken bakpannen ver-band houdt met bepaalde bereidingen. Dit betreft dan niet alleen de bereidingstechniek (een open vorm biedt andere mogelijkheden dan een gesloten kookpot), maar ook (streek)gerech-ten.36 Hoe Leuven hierin past is niet erg duidelijk. Het is mogelijk dat Leuven een uitzondering is voor haar eigen streek. Zo kon het vroegste exemplaar van een bakpan op de site ‘Groot Begijnhof’ te Tienen worden gedateerd eind

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten

199

13de-eerste helft 14de eeuw. Het is een exemplaar in vroegrood aardewerk, waarschijnlijk in lokale Tiense productie. Het valt zo binnen de normale ontwikkeling, in tegenstelling tot de pas twee eeuwen later opkomende Leuvense exemplaren. Ook in Antwerpen komt de bakpan al voor vanaf het einde van de 12de eeuw. In eerste instantie gaat het om grijze exemplaren, maar vanaf de tweede helft van de 13de eeuw komen er rode exemplaren voor.37 Iets later dan de bakpan, doet tijdens de tweede helft van de 16de eeuw ook de steelkom haar intrede. Op deze opgraving kwamen ze zowel in rood als in wit aardewerk voor. De gesteelde vorm houdt meestal het midden tussen een open en een gesloten vorm. Voor bakken en bra-den is deze vorm niet geschikt. Waarschijnlijk werd hij gebruikt voor pappen, sauzen en ander breiachtig voedsel, meestal in kleinere porties. Het is mogelijk dat er ook direct uit deze vorm werd gegeten.Een vorm die mogelijk al eerder in gebruik was, maar enkel in 16de eeuw en rond 1600 werd teruggevonden op de opgraving van het Fochplein is de vetvanger (ook wel braadslede genoemd). Dit zijn grote langwerpige schalen die onder een gebraad aan een spit werden neer-gezet om het braadvocht op te vangen. De aanwezigheid van 16de-eeuwse vetvangers duidt dus op het gebruik van braadspitten in een open vuur. In Leuven zijn er maar heel weinig delen van vetvangers aangetroffen. Procentueel lijkt het gebruik er van bijna verwaarloosbaar klein te zijn. Aangezien er, vooral in de rijkere huishoudens, ook metalen vetvangers gebruikt werden, is het aantal vetvangers niet direct te correleren aan het gebruik van braadspitten.38

De meeste van deze vetvangers hebben een giettuit of schenklip aan één van de korte zijden. Aan één kant van de lange zijde bevindt zich vaak een oor of handgreep. Om de vetvanger onder het spit te plaatsen, moest hij dichtbij, bijna in, het vuur worden geplaatst. Gebruikte exemplaren zijn dan ook vaak aan één zijde zwart verkleurd door het vuur. De kant die het verst weg staat van het vuur heeft soms standlobben of –vinnen, waardoor de vorm iets rich-ting het vuur gekanteld staat. In de 16de eeuw worden ook voor het eerst deksels aangetroffen. Waar deze voor de oudere peri-odes enkel in hout konden worden vermoed, komen ze nu in kleine aantallen in rood aardewerk voor. Vanaf het einde van de 16de eeuw komen ze ook in witbakkend aardewerk voor. Sporen van beroeting en verhitting tonen aan dat deze vormen gebruikt werden in het haardvuur, waar-schijnlijk in combinatie met grapen, mogelijk ook met andere vormen zoals steelkommen. Nieuw vanaf de tweede helft van de 16de eeuw is het gebruik van het vergiet in rood aarde-werk. Het betreft in wezen een kom waarvan de wand op vele plaatsen is doorboord. Vergieten komen ook slechts in kleine aantallen voor, maar toch vaker dan deksels, en veel vaker dan vetvangers.In een 16de-eeuwse context werd ten slotte ook een grote vijzel in vrij grof rood aardewerk aangetroffen. Dit is echter slechts één vondst. Het is niet duidelijk hoe deze vondst in een algemeen patroon van vijzelgebruik past.

18de eeuw (Fig. 11 en 12)

Van iets na 1600 tot iets na 1700 is er onvoldoende informatie over de gebruikte kookvormen. In de 18de eeuw kan het patroon weer worden opgepikt, hoewel het helaas slechts gebaseerd kon worden op een kleine hoeveelheid materiaal. Het blijkt dat de grote en kleine grapen in rood en wit aardewerk die al in de 15de en 16de eeuw voorkwamen, doorlopen tot het begin van de 18de eeuw. In het midden van de 18de eeuw neemt het aantal grapen gevoelig af, voor-al het aantal grote grapen. De meeste grapen die nu nog worden gebruikt zijn klein, en lijken enkel te kunnen worden gebruikt voor éénpersoonsporties.

200

De gevoelige afname van de grape in deze periode is het gevolg van een nieuwe ontwikkeling in de kookcultuur. Waar eeuwenlang het koken in een open vuur normaal was, ontwikkelt zich in het midden van de 18de eeuw het gebruik van een kachel of stoof. Hoe snel deze nieu-we kooktechniek aan populariteit heeft gewonnen, is nog niet duidelijk. Waarschijnlijk is het gebruik van een kachel of stoof begonnen bij de rijkere huishoudens en vervolgens doorgesij-peld naar een breder publiek. Bij een kachel of stoof wordt binnenin een vuur gestookt. Men kookt door kookpotten op de vlakke metalen bovenzijde te plaatsen.De stoof vraagt een ander soort kookpot, met een vlakke bodem voor op de kookplaat. Zo ontstaat de vlakke kachelpan. In de 18de eeuw komen deze kachelpannen zowel in wit als in rood aardewerk voor.

19de eeuw (Fig. 11 en 12)

Het beeld van de 19de eeuw ontbreekt op de site grotendeels, waardoor het moeilijk is een beeld te vormen van de kookwaar en kookgebruiken. Wel werd er een grote 19de-eeuwse kof-fiepot aangetroffen. Het betreft een exemplaar in rood aardewerk met een door mangaan/ijzer zwartgekleurd glazuur. De koffiepot heeft een dikke, vuurbestendige vlakke bodem met duidelijke beroeting. Op basis hiervan kan worden gesteld dat de pot gebruikt is geweest op een kachel of stoof. In de 19de eeuw hadden dergelijke kachels zich in de streek rond Leuven ontwikkeld tot het type van de Leuvense stoof, een plattebuiskachel waarbij de rookgassen van het vuur langs een for-nuis worden geleid, zodat de hitte gebruikt kon worden om op te koken (Fig. 20). Het feit dat de aangetroffen koffiepot bedoeld is voor op het vuur, wijst er op dat er in het huishouden waarin hij werd gebruik geen onderscheid werd gemaakt tussen keukenwaar en tafelwaar. Waarschijnlijk werd de koffie in de koffiepot warm gehouden door de pot op de hete stoof te plaatsen, die mogelijk in hetzelfde vertrek stond. Het niet scheiden van keuken en tafel wijst in deze eeuw eerder op een lage sociale status. De verpaupering van de wijk zou de aanleiding zijn voor de grootschalige heraanleg van dit deel van de stad rond 1870.

Begin 20ste eeuw (Fig. 11 en 12)

Ten tijde van de brand van Leuven (1914) blijken de aardewerk kookpotten, zoals de kachelpan-nen, totaal te zijn verdwenen. Ergens in de loop van de 19de eeuw zijn de aardewerken kachelpan-nen blijkbaar vervangen door kachelpannen in metaal of geëmailleerd metaal. Ook deksels, vergie-ten, opscheplepels, etc. zijn nu meestal in metaal. Enkel voor tafelgoed is aardewerk nog populair.

Opslag en vervoer

Opslag en vervoer zijn in alle tijden nodig. Hoe men dit doet en welke recipiënten men gebruikt, kan verschillen. Het zijn functies die echter ook heel vaak door andere materialen worden vervuld, zodat het moeilijk is alleen op basis van het aardewerk een beeld te vormen. Er moet van worden uitgegaan dat voor een zeer groot deel van de opslag en vervoer hout of leder werd gebruikt. Het gebruik van tonnen werd voor Leuven aangetoond door de opgra-ving op het Barbarahof, waar houten tonnen hergebruikt werden als waterput. De vroegste dateert uit de 12de eeuw.39 Ook moet worden vermeld dat naast de (vaak grote) potten en kannen die overduidelijk voor opslag en vervoer hebben gediend, er ook van alles bewaard kan zijn in allerlei potten met een niet op het eerste zicht duidelijke functie.Uit de vroegste perioden van het Fochplein (vóór 1300) zijn er niet veel stukken aardewerk

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten

201

met een opslag- of vervoerfunctie gekend (Fig. 19). Er werd één fragment van een reliëfban-damfoor aangetroffen die waarschijnlijk uit de 10de eeuw stamt.40 Het is het vroegste ceramie-ken bewijs van lange-afstandshandel. Het fragment van een Spaanse olijfolieamfoor geeft een zelfde beeld voor de 13de eeuw.Daarnaast werd een 13de-eeuwse kruikamfoor gevonden in Maaslands aardewerk (wm-kru-1 in bijlage 1, fig. 7). Ook dit stuk is eerder bedoeld voor vervoer dan voor opslag. De kruikam-foor is maar klein en kan gemakkelijk worden afgesloten en meegenomen onderweg. Het is hoogstwaarschijnlijk bedoeld om vloeistof in te vervoeren. Het is niet duidelijk of deze gebruikt werd als verpakkingsmateriaal tijdens het transport van handelsgoederen, of dat hij eerder gebruikt werd om vloeistof, bijvoorbeeld wijn of water, mee te nemen voor consumptie onderweg.Er werden in de oude contexten daterend van vóór 1300 ook redelijk wat fragmenten Elmpt-type aardewerk aangetroffen. De stukken waren te fragmentair om getekend te worden, maar ze moeten toch in de meeste gevallen als opslag-/vervoerwaar worden geïnterpreteerd. Misschien moeten ook (sommige) grote (tuit)potten in Maaslands aardewerk als potten voor opslag geïnterpreteerd worden. Uit de eerste helft van de 14de eeuw is een grote dolium in Elmpt-type aardewerk bewaard (Fig. 19). Deze grote potten werden vaak in de grond ingegraven, maar dit exemplaar heeft ook een standring en kan dus ook op een oppervlak staan. De standring van deze dolium ver-toont echter geen sporen van sleet. In de 14de eeuw werden naast het Elmpt-type aardewerk nu ook grote (bijna-) steengoedkan-nen gebruikt voor opslag. Onder andere de kannen uit Langerwehe zijn populair. Het voor-

Fig. 18. Afbeelding van een Leuvense stoof zoals opgesteld in het Domein Bokrijk. Uit: Arnauts, M., 2010, Picasa web albums.

202

deel van deze kannen is hun goede waterdichtheid, maar ze afsluiten is moeilijker dan bij Elmpt-type dolia. Ze hebben immers, in tegenstelling tot de Elmpt-dolia, in de meeste gevallen geen uitstekende rand die kan worden gebruikt om een doek of blaas over de opening vast te binden. Er is ook een voorraadpot in steengoed uit de periode rond 1400 aangetroffen (bijlage 1, fig. 7). Het is een grote tuitpot (s2-pot-4) die van boven breder is dan van onder en twee grote lintoren van de rand naar de schouder heeft. Over de rest van de 15de eeuw is geen informatie voorhan-den. De 16de eeuw lijkt een toename in opslagwaar te kennen. Er is een hoge voorraadpot (s2-pot-6 in bijlage 1, fig. 7) in steengoed uit Raeren gevonden en een grote bolle pot in grijs aardewerk met twee horizontale oren en reliëfdecoratie (g-pot-29 in bijlage 1, fig. 7). Daarnaast zijn redelijk wat fragmenten van zeer grote grijze kannen gevonden, waarvan sommige versierd zijn.In tegenstelling tot de Elmpt-type dolia zijn de grijze kannen en potten uit de 16de eeuw niet bedoeld om te worden ingegraven. Op dat vlak lijkt er een verschuiving in opslagmethodes te hebben plaatsgevonden. Uit een context die uit het midden van de 16de eeuw dateert, werd een klein rood zalfpotje teruggevonden (zie bijlage 1, fig. 7). Uiteraard zegt de term zalfpot niet noodzakelijkerwijs iets over de inhoud.

Fig. 19: Algemene vormevoluties voor opslag en vervoer die op het Fochplein zijn aangetroffen.

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten

203

In de 17de en begin 18de eeuw zijn de vondsten wederom dun gezaaid, maar vanaf het mid-den van de 18de eeuw lijkt het beeld heel anders te zijn. Waar er eerst vooral grote voorraad-potten en -kannen in allerlei vormen werden aangetroffen, zijn die nu verdwenen (Fig. 22). De zalfpot wordt in deze periode populairder. In vergelijking met de 16de-eeuwse rode zalf-potjes hebben de jongere zalfpotten het voordeel dat ze van faience makelij zijn. Daardoor hebben ze een tinglazuur dat goed schoon te maken en waterdicht is. Het randprofiel maakt het afdichten met een blaas of doek eenvoudig. De rest van de opslagwaar bestaat voornamelijk uit steengoedflessen (Fig. 22). Dit is een nieu-we vorm ten opzichte van de oudere periodes. Deze flessen konden goed worden afgesloten en zijn geschikt voor transport zowel als opslag. De inhoud van deze vormen is niet erg groot, tot zo’n anderhalve liter, en ze werden enkel gebruikt voor vloeistoffen. Er is een mineraalwa-terfles gevonden (s2-fle-11). Deze flessen werden gebruikt om mineraalwater uit het Rijnland te bottelen en te transporteren, hoewel ze ook secundair gebruikt werden als kruik voor sterke drank. Eén van de flessen is waarschijnlijk afkomstig uit Frankrijk en van een type dat zo goed als zeker primair voor sterke drank werd gebruikt. Sommige van de steengoedflessen hebben een vrij typische vorm, die mogelijk gelinkt is aan een specifieke inhoud, bijvoorbeeld inkt.Uit het midden van de 18de eeuw zijn twee lollepotten gekend (bijlage 1, fig 7). Dit zijn heng-selpotten met doorboringen net onder de rand. Ze zijn enkel aan de buitenzijde geglazuurd. Er bestaat enige discussie rond het gebruik van deze potten. Indien de meest gangbare theorie (dat ze gebruikt werden voor het vervoer van gloeiende kooltjes) correct is, vallen ook deze vormen in de categorie vervoer. De zware slijtage aan de bodem van de potten wijst op een veelvuldig gebruik en verplaatsen.

Eet- en drinkgerei

Van kookwaar tot eetgerei: teilen, kommen, borden en koppen

Het onderscheid tussen vormen die gebruikt werden voor voedselbereiding en vormen die bedoeld waren als eetgerei is bij de categorie van de kommen (kommen, teilen, schalen, bor-den, eetkoppen etc.) moeilijk te maken. Dergelijke vormen kunnen voor allerlei functies gebruikt zijn. Bovendien is de kans groot dat ze regelmatig zowel voor de voedselbereiding als om uit te eten werden gebruikt. Daarom worden alle komachtige vormen hier samen behan-deld, zonder een opsplitsing te maken tussen kookwaar en eetgerei (Fig. 21).In de vroegste periode (11de, 12de en 13de eeuw) van het Fochplein kwamen niet veel kom-men voor. Als er kommen werden teruggevonden, betrof het steeds kommen in Maaslands aardewerk. Ze vertonen meestal een duidelijke, vrij laag geplaatste wandknik. Daarboven zijn de wanden vrij recht en soms licht naar binnen staand. Het gebruik van de vroegste geknikte kommen is niet duidelijk. Ze zijn in eerste instantie niet groot, maar toch groter dan koppen en zijn waarschijnlijk voor van alles gebruikt. Naarmate de tijd vordert, lijkt er langzaam een tweedeling in formaat te ontstaan met zowel grote als kleine kommen. De kleintjes lijken eer-der geschikt als koppen en dus als drinkgerei. De grote lijken het meest geschikt voor voedsel-bereiding of om uit te eten.In de 14de eeuw lijken deze geknikte potten vervangen door bolle kommen met een brede, vlakke, uitstaande rand, eveneens in Maaslands aardewerk. Daarnaast is uit het midden van de 14de eeuw ook een grijze teil teruggevonden. Teilen vallen volgens het Deventer-systeem onder de kommen, maar onderscheiden zich door hun grote, open vorm en vaak ook door een brede, bandvormige rand. Er is een hypothese dat dergelijke teilen werden gebruikt voor het

204

bereiden van melkproducten.41 Een breder gebruik lijkt echter voor de hand te liggen. In de 15de eeuw wordt de teil een zeer populaire vorm. Hij wordt nu wel niet langer in grijs aardewerk uitgevoerd, maar in rood aardewerk. Rond 1500 komen naast teilen ook bolle kom-men in grijs aardewerk voor. Het is niet duidelijk of deze kommen ook eerder al gebruikt wer-den. In de 16de eeuw is de rode teil onder de kommen de meest voorkomende vorm. De grij-ze bolle kommen gaan in deze eeuw over in varianten in rood aardewerk. In de tweede helft van de 16de eeuw is een duidelijke verandering zichtbaar. Tot nu werden er enkel bolle kommen en teilen gebruikt. Deze kommen werden zeker in de voedselbereiding gebruikt en mogelijk ook op tafel om uit te eten. Maar nu komen er allerlei vormen bij die enkel als eetgerei bedoeld waren. Zo komen er vanaf de tweede helft van de 16de eeuw witte en rode borden voor. Ook worden eetkoppen populair. Rond het einde van de 16de eeuw komen daarnaast voor het eerste rode voetschalen en kommetjes in majolica voor. In de tweede helft van de 16de eeuw komt dus een echte tafelcultuur op. Sommige vormen, zoals de eetkoppen kunnen eventueel nog zowel voor de voedselbereiding als om uit te eten hebben gediend. Maar de nu opkomende borden zijn enkel als eetgerei bedoeld. De opkomst van tafelwaar wordt verderop uitgebreider behandeld (zie Diversificatie & display: tafel- en theecultuur op het Fochplein). De 17de eeuw ontbreekt op het Fochplein grotendeels, waardoor niet voldoende bekend is over de kommen en borden uit deze periode. In de 18de eeuw kan de draad worden opgepakt. De teilen en kommen die vroeger het beeld domineerden, komen niet langer voor. In de plaats hier-

Fig. 20: Algemene vormevoluties van de kookwaar en het eetgerei (teilen, kommen, borden en koppen) die op het Fochplein zijn teruggevonden.

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten

205

van komen schalen in rood aardewerk voor. Deze open vormen vallen in het Deventer-systeem onder de borden. Het gaat eigenlijk om een zeer open, late variant van de vroegere teilen. Ze zijn nu getransformeerd naar een vorm die op tafel als eetwaar kan worden gebruikt. Deze 18de-eeuwse varianten zijn veelal met witte slibspiralen gedecoreerd, wat wijst op een meer represen-tatieve/decoratieve functie op tafel dan oudere teilen. De rode eetkoppen die in de tweede helft van de 16de eeuw al voorkwamen, blijken ongewijzigd door te lopen tot in ieder geval rond 1800. De kleine majolicakommetjes zijn nu geëvolueerd tot veel grotere, gedecoreerde Friese majolicaschalen. De borden in rood en wit aardewerk zijn nu vervangen door exemplaren in fai-ence en, vanaf het midden van de 18de eeuw, industrieel aardewerk. Rond het einde van de 18de eeuw verdwijnen de borden in faience. De industriële borden worden steeds talrijker. Rond 1914 zijn ze het de enige type borden die voorkomen op het Fochplein.

Drinkgerei

Een andere, zeer belangrijke functionele categorie vormt het drinkgerei. Deze bestaat uit twee grote vormcategorieën. Enerzijds is er de categorie van de kannen (Fig. 21). Aan de andere kant staat de groepen van de bekers en koppen (Fig. 22). De bekers en koppen worden alle geïnter-preteerd als vormen om direct uit te drinken. Bij de kannen zijn de kleinere kannen zeker ook gebruikt om direct uit te drinken. De grotere kannen hebben waarschijnlijk gediend om drank

Fig. 21: Algemene vormevoluties van het drinkgerei (kannen) die op het Fochplein zijn aangetroffen.

206

uit te schenken in de kleinere drinkvormen.De kannen (Fig. 21) zijn door de hele periode in grote getalen aanwezig geweest. Dit begint in de 11de eeuw met kannen in Maaslands aardewerk. Op dat moment is het Maaslands aarde-werk het meest waterdichte aardewerk op de mark en daardoor het meest geschikt voor vloei-stoffen. De Maaslandse kannen blijven in gebruik tot rond het midden van de 14de eeuw, of iets later. Vanaf het midden van de 12de eeuw lijken deze kannen echter af te nemen ten voor-dele van de nu opkomende kannen in grijs aardewerk. Vooral in de 14de eeuw komen er veel kleine grijze drinkkannetjes voor. Vanaf circa 1200 doen bovendien de kannen in proto-steengoed hun intrede. Door hun goede waterdichtheid, concurreren ze met de Maaslandse kannen. Via het bijna-steengoed ontwik-kelt deze bakselcategorie zich tegen 1300 (of iets later) tot volwaardig steengoed in S1 (onge-glazuurd, meestal uit Siegburg) en S2 (Duits steengoed met glazuur). De kwaliteit is dan dus-danig goed dat de Maaslandse kannen in de loop van de 14de eeuw geheel verdrukt worden. Ook als er wel nog Maaslandse kommen voorkomen, zijn de Maaslandse kannen al zo goed als geheel uit de assemblages verdwenen. Rond 1400 verdwijnen de kleine grijze kannetjes uit beeld. Ze worden opgevolgd door kannen in rood aardewerk. Deze rode kannen zijn vooral populair in de 15de eeuw en de eerste helft van de 16de eeuw. Dan verdwijnen ze vrij snel. Ze worden ingehaald door de populaire steengoedkan-

Fig. 22: Algemene vormevoluties van het drinkgerei (bekers) die op het Fochplein zijn aangetroffen.

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten

207

nen. Naast hun goede waterdichtheid, worden deze laatste aan het einde van de 16de eeuw en rond 1600 ook steeds mooier versierd, wat hun populariteit als drinkgerei doet toenemen. Rond deze periode gaat het vooral om S2 steengoed. Het S1 stopt doordat de productie in Siegburg in de vroege 17de eeuw eindigt. In de tweede helft van de 16de eeuw wordt voor het eerst ook het glas van substantieel belang. Het gaat om zowel kannen als tafelflessen/karaffen.De 17de eeuw is wederom onduidelijk. In de 18de eeuw is de enorme populariteit van steengoed-kannen kennelijk ingestort. Het komt nog slechts in zeer kleine percentages voor. Het glas blijft daarentegen doorlopen in de 18de eeuw. Het 19de-eeuwse beeld is niet duidelijk, maar de sporen uit het begin van de Eerste Wereldoorlog tonen een duidelijke toename in het aantal tafelflessen en karaffen. Maar dit beeld kan wat vertekend zijn, omdat men toen door oorlogsomstandighe-den geen glas heeft ingezameld voor recyclage, waar dat in de oudere contexten wel het geval is. Net als kannen, komen ook gedurende de hele periode bekers en koppen (Fig. 22) op het Fochplein voor. Het gaat wel om veel kleinere aantallen dan bij de kannen. Zoals bij de kom-men al is besproken, ontwikkelen zich uit de 11de-eeuwse multifunctionele Maaslandse knik-kommen geleidelijk aan grote kommen en kleine bekers. Deze drinkbekers met wandknik in Maaslands aardewerk komen voor tot ongeveer 1300. Grijze bekers ontbreken in deze periode. In de 12de eeuw komt een klein aantal Pingsdorf-bekers voor. Deze evolueren via het 13de-eeuwse proto- en bijna-steengoed tot bekers in vroeg steengoed uit Siegburg (S1) in de 14de eeuw. Naast bekers komen in de tweede helft van de 14de eeuw ook trechterbekers in S1 steengoed voor. Bekers in S2 steengoed uit de 15de eeuw zijn op het Fochplein niet aangetrof-fen. In het midden van de 15de eeuw komen wel enkele drinkschaaltjes uit Siegburg voor. Ook een drinkbeker uit rood aardewerk stamt uit deze periode. Gezien een vondst van een rode beker uit circa 1600 lijken deze bekers in rood aardewerk in kleine aantallen vrij lang voor te komen.Het aandeel Siegburgsteengoed uit de 16de eeuw is verwaarloosbaar klein. In deze tijd zijn bekers in S2 steengoed populair. Deze lopen door tot rond 1600. De 17de eeuw is onduidelijk, maar in de 18de eeuw komen steengoedbekers niet langer voor. Ook de rode bekers zijn ver-dwenen. Voor zo ver kan worden nagegaan uit de relatief beperkte vondsten uit deze tijd lij-ken de aardewerken bekers in de 18de eeuw geheel verdwenen. Het enige wat nog is terugge-vonden zijn theekopjes in Chinees porselein en Engels steengoed. Het gaat hierbij echter slechts om twee exemplaren. Het 19de-eeuwse beeld is niet duidelijk, maar rond 1914 komen veel bekers, mokken, koppen en dergelijke voor in industrieel aardewerk. De aantallen aardewerken bekers zijn in alle perioden, behalve dan rond 1914, erg klein. De aardewerken beker lijkt geen voorname vorm te zijn geweest. Gedeeltelijk kan dit te wijten zijn aan het gebruik van drinkkannen in plaats van bekers. Anderzijds zullen er ook bekers in andere materialen in gebruik zijn geweest. De hoeveelheid in hout en metaal is niet meer te achterhalen. Maar uit de glasvondsten blijkt dat vanaf het midden van de 15de eeuw het glas een belangrijk deel van de bekers en glazen voor zijn rekening neemt. Dit blijft eeuwenlang een belangrijke materiaalcategorie. Rond 1914 lijkt er een lichte daling in het aantal glazen en bekers te zijn geweest.

Diversificatie & display: tafelcultuur op het Fochplein

Er is voor het Fochplein per eeuw een inventarisatie gemaakt van de functionele diversificatie van het aardewerk (Fig. 23). Hierbij is geteld hoeveel verschillende functionele vormen er voorkomen. Het gaat hierbij niet om kleine vorm- of stijlverschillen, maar om vormen met ver-schillende functies. Over de 17de eeuw ontbreekt voldoende informatie. In de grafiek (Fig.

208

Fig. 23: Aantal verschillende functionele vormen per eeuw dat is aangetroffen op het Fochplein. Voor de 17de eeuw zijn onvoldoende gegevens. Daarom is daar de waarde 0 ingevuld.

Fig. 24: Het aantal verschillende functionele vormen per eeuw dat binnen de categorie kommen, schalen en borden is aangetroffen op het Fochplein. Voor de 17de eeuw zijn onvoldoende gegevens. Daarom is daar de waarde 0 ingevuld.

23) staat er daarom voor deze eeuw 0 ingevuld. Onmiddellijk valt de toename van diversificatie in de 16de eeuw op. Ten opzichte van de vooraf-gaande eeuw is er een toename van meer dan 150%. Wanneer er in detail wordt gekeken naar de dateringen van de vormen in kwestie, stammen de nieuwe vormen uit de tweede helft van de 16de eeuw. De toename is nog meer uitgesproken als ook het glas mee in beschouwing wordt genomen. Voor de 17de eeuw is geen informatie voorhanden, maar in de 18de eeuw is het aantal

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten

209

al weer flink afgenomen, een tendens die zich doorzet in de 19de eeuw. De toename van het aantal verschillende functionele vormen in de tweede helft van de 16de eeuw wijst op een opvallende en plotselinge diversificatie binnen het aardewerk. Enerzijds worden de gebruikte vormen steeds verder toegespitst op een nauwe functie, zoals grote en kleine grapen, eetkommen en voedselbereidingsteilen, anderzijds komen ook vormen op voor totaal nieuwe functies, zoals vergieten. Daarnaast lijkt het ook alsof vormen die al vroeger wer-den gebruikt, zoals deksels, vanaf nu ook in aardewerk worden gemaakt en niet meer enkel in hout of een ander materiaal. De daling van het aantal vormen in de laatste eeuwen is waarschijnlijk het gevolg van het steeds vaker gebruiken van andere materialen, zoals glas en metaal. Rond 1914 wordt bijna alle kookwaar gemaakt in metaal en het grootste deel van het drinkgerei is in glas vervaardigd. Wanneer het aantal vormen wordt opgesplitst in functionele categorieën, blijkt dat de 16de-eeuwse piek zich niet in alle categorieën voordoet. Zo zijn er bij de drinkvormen (Fig. 24) voor alle eeuwen (behalve de 19de eeuw) steeds twee vormen (kannen en bekers) en ook bij de opslagvormen (Fig. 28) is er geen duidelijke verandering zichtbaar. De hygiënegroep (Fig. 29) bestaat voornamelijk uit pispotten, die al vanaf de 15de eeuw lijken voor te komen en dus eigenlijk al eerder ontstaan zijn dan alle andere nieuwe vormen. Misschien is deze vorm te lin-ken aan de nieuwe gewoonten wat betreft toiletgang, zoals ook in deze periode de beerputten algemeen worden. De belangrijkste 16de-eeuwse pieken blijken te zitten bij de keukenwaar en de eetwaar. Er ontstaan nieuwe keukenvormen (Fig. 26 en 27) zoals het vergiet (Fig. 12) en de eetkommen, schalen en borden en eetkommen (Fig. 20) komen op. Deze piek in eetwaar en voedselberei-ding is te linken aan de opkomst van de tafelcultuur in deze periode. De tweede helft van de 16de eeuw is hiervoor relatief laat. In veel steden gebeurt dit al in de eerste helft van de 16de eeuw. Het nuttigen van de maaltijd krijgt voor het eerst een displayfunctie. Wie het zich kan permitteren, scheidt nu de kookruimte van de eetruimte en gebruikt ander, vaak mooier, vaat-werk op tafel dan in de keuken. Men eet niet meer uit de potten waarin men kookt, maar gebruikt borden en schalen. Dineren wordt een chique aangelegenheid en een moment voor het bespreken van zaken. Dat men dit niet terugziet in de toename van het aantal drinkvor-men komt doordat de beker en de drinkkan al heel lang bestonden. De toename van de diver-siteit van het drinkgerei uit zich eerder in decoratie dan in functiegroepen. Zowel voor het eet-gerei als voor het drinkgerei moet er ook rekening mee gehouden worden dat er veel glas en metaal werd gebruikt, zeker bij het rijkere segment van de bevolking. Dit deel van de tafel-waar is echter vaak niet meer bewaard.

ConclusieDe opgraving van het Fochplein is van zeer groot belang geweest voor de kennis betreffende middeleeuws en post-middeleeuws aardewerk in Leuven. Op basis van een uitgebreide cera-miekstudie werd voor het eerst een beeld gevormd van de evoluties doorheen de tijd. Zo konden de evoluties in bakselgroepen aan de hand van gedateerde contexten worden weer-gegeven in een battleship-diagram. Hierdoor kwamen interessante tendensen aan het licht betreffende aardewerkproductie en –distributie. Vooral het zeer grote aandeel Maaslands aar-dewerk en het pas laat tot bloei komen van de lokale productie springt in het oog. Dit past in een groter patroon van socio-economische contacten van Leuven als belangrijke Brabantse stad met de Maasvallei.

210

Fig. 27. Het aantal verschillende functionele vormen per eeuw dat bin-nen de categorie overige keukenvormen is aangetroffen op het Fochplein. Voor de 17de eeuw zijn onvoldoende gegevens. Daarom is daar de waarde 0 ingevuld.

Fig. 25. Het aantal verschillende functionele vormen per eeuw dat bin-nen de categorie drinkvormen is aangetroffen op het Fochplein. Voor de 17de eeuw zijn onvoldoende gegevens. Daarom is daar de waarde 0 inge-vuld.

Fig. 26. Het aantal verschillende functionele vormen per eeuw dat bin-nen de categorie kookvormen werd aangetroffen op het Fochplein. Voor de 17de eeuw zijn onvoldoende gegevens. Daarom is daar de waarde 0 ingevuld.

Fig. 29. Het aantal verschillende functionele vormen per eeuw dat bin-nen de categorie hygiëne is aangetroffen op het Fochplein. Voor de 17de eeuw zijn onvoldoende gegevens. Daarom is daar de waarde 0 ingevuld.

Fig. 28. Het aantal verschillende functionele vormen per eeuw dat bin-nen de categorie opslagvormen is aangetroffen op het Fochplein. Voor de 17de eeuw zijn onvoldoende gegevens. Daarom is daar de waarde 0 inge-vuld.

Fig. 30. Het aantal verschillende functionele vormen per eeuw dat bin-nen de categorie overige vormen is aangetroffen op het Fochplein. Voor de 17de eeuw zijn onvoldoende gegevens. Daarom is daar de waarde 0 ingevuld.

De gepresenteerde typo-chronologische schema’s tonen voor het eerst de vormvariatie van het aardewerk in Leuven. Bovendien worden de vormen ook chronologisch geordend. Een combi-natie van baksel- en vormgegevens laat vervolgens toe evoluties te schetsen in de kookwaar, eetwaar, drinkwaar, opslagwaar en de overgang van standvinnen/-lobben naar standring.

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten

211

LiteratuurBartels, M. ed., 1999: Steden in scherven. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900) / Cities in sherds. Finds from cesspits in Deventer, Dordrecht, Nijmegen and Tiel (1250-1900), Zwolle, Amersfoort.

Bitter, P., Ostkamp, S. and Jaspers, N.L., 2011: Dutch Classification System for (post-)medieval ceramics and glass, = Het Deventer Systeem (since 1989). Part 1: Ceramics, Digital identification tables (version 5 November 2011). Zwolle.

Blom, J.C.H. and Lamberts, E. eds., 2001: Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn.

Caluwé, D., 2012: Het glas. In: M. Smeets, and Vander Ginst, V. eds. 2012: Het archeologisch onderzoek op het Fochplein te Leuven. Archeo-rapport 94. Kessel-Lo. pp.269-302. Digitaal raadpleegbaar op www.studiebu-reau-archeologie.be

De Groote, K., 2008: Middeleeuws aardewerk in Vlaanderen. Techniek, typologie, chronologie en evolutie van het gebruiksgoed in de regio Oudenaarde in de volle en late middeleeuwen (10de-16de eeuw). Relicta Monografieën, 1. Brussel.

De Gryse. J. and Ooms, J., 2007: Archeologisch onderzoek op het A. Smetsplein (Leuven). Intern rapport Ruben Willaert bvba. Damme.

De Kleyn, J., 1986: Volksaardewerk in Nederland sedert de late middeleeuwen. Lochem, Gent.

De Maeyer, W., Deceuninck, M., Berkers, M., De Langhe, K., Fath, B., Ribbens, R., Vanholme, N. and De Groote, K., 2008: Het aardewerk uit twee contexten van het Barbarahof te Leuven. Rapport Examino CVBA 2008. Wevelgem.

De Mets, D., 1982: De vondsten uit de middeleeuwen tot heden. In: T. Oost, red. 1982. Tentoonstelling. Van nederzetting tot metropool. Archeologisch-historisch onderzoek in de Antwerpse binnenstad. Antwerpen. pp.53-73.

De Poorter, A., 2001a: Pottenbakkersafval van laat-middeleeuws hoogversierd aardewerk uit Mechelen. Vormen uit vuur. Mededelingen Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas, 174, p.8-25.

De Poorter, A., 2001b: Céramique de la fin du moyen âge dans puits à Tirlemont. Acta Archaeologia Lovaniensia Monographiae. Album Amicorum Prof. Em. J. Mertens, 12. pp.207-219.

Dubbe, B., 2012: Huusraet. Het stedelijk woonhuis in de Bourgondische tijd, Hoorn.

Gruwier, B., 2012: De dierlijke resten. In: M. Smeets, and Vander Ginst, V. eds. 2012: Het archeologisch onderzoek op het Fochplein te Leuven. Archeo-rapport 94. Kessel-Lo. pp.303-364. Digitaal raadpleegbaar op www.studiebureau-archeologie.be.

Hoorne, J., Bastiaens, J., De Mulder, G., Deforce K., Ervynck A., Lentacker, A., and Sturtewagen, K., 2009: Archeologisch noodonderzoek te Erps-Kwerps-Villershof (Kortenberg, prov. Vlaams-Brabant). Nederzettingssporen uit de ijzertijd, de vroege en de volle middeleeuwen, in: Relicta 4, pp. 23-79.

Jaspers, N.L., 2010: Twee digitale toepassingen voor het Deventer Systeem: opzoekschema met bladwijzers en standaard kleurcodes voor bakselgroepen. Assembled Articles, 4, pp.89-100.

Kamermans, J., 1999: Materiële cultuur in de Krimpenerwaar in de zeventiende en achttiende eeuw. Ontwikkeling en diversiteit. Hilversum.

Oost, T., ed. 1982: Tentoonstelling. Van nederzetting tot metropool. Archeologisch-historisch onderzoek in de Antwerpse binnenstad, Antwerpen.

Rice, P.M., 1987: Pottery analysis. A sourcebook. Chicago, London.

Smeets, M. and Vander Ginst, V. eds. 2012: Het archeologisch onderzoek op het Fochplein te Leuven. Archeo-rapport 94. Kessel-Lo. Digitaal raadpleegbaar op www.studiebureau-archeologie.be

212

Vandervelde, J., Annaert, R., Lentacker, A., and Vandenbruaene, M. 2007: Vierduizend jaar bewoning en begraving in Edegem-Buizegam (prov. Antwerpen). Relicta 3, pp. 9-68.

Van Oosten, R., and Bult, E., 2012: Het laatmiddeleeuwse bakpannenraadsel: voer voor archeozoölogen? In: R. van Genabeek, Nijhof, E., Schipper, F. and Treling, J. eds. 2012. Putten uit het Bossche verleden. Vriendenbundel voor Hans Janssen ter gelegenheid van zijn afscheid als stadsarcheoloog van ’s-Hertogenbosch. Alphen aan de Maas, pp.235-349.

Verhaeghe, F., 1989: La céramique très décorée du bas moyen age en Flandre. In: G. Blieck, ed. Travaux Du Groupe De Recherches Et d’Etudes Sur La Céramique Dans Le Nord-Pas-De-Calais. s.l.

Webreferenties Arnauts, M., 2010. Leuvense stoof in het dijkhuisje van de barbier, Bokrijk. [online] Picasa web albums. Available at: <http://picasaweb.google.com/lh/photo/F1WybaMxdGjNZxfqnuFZFA?full-exif=true> [Accessed 26 February 2013].

Noten1. Studiebureau Archeologie BVBA, Jozef Woutersstraat 6, 3010 Kessel-Lo, België.2. Inmiddels is het heraangelegde plein omgedoopt tot het Rector De Somerplein.3. Smeets & Vander Ginst 2012. Dit rapport is volledig digitaal raadpleegbaar op de website van Studiebureau

Archeologie bvba: www.studiebureau-archeologie.be . 4. Wordt ook wel Andenne-type aardewerk genoemd.5. Wordt ook wel roodbeschilderd aardewerk genoemd.6. Wordt ook wel blauwgrijs aardewerk genoemd.7. Rice 2010.8. Smeets & Vander Ginst 2012. 9. Jaspers 2010.10. De Maeyer e.a. 200811. Hoorne e.a. 2009: 56-58; Vandevelde e.a. 2007: 40-51.12. Hierbij werden de 14de-eeuwse Langerwehe- en Siegburg-baksels ondanks de nog niet helemaal volledige ver-

glazing onder het s2 respectievelijk s1 gerekend.13. Verhaeghe 1989. 14. In opdracht van Studiebureau Archeologie uitgevoerd door Bert Neyt, verbonden aan de Katholieke Universiteit

Leuven.15. De Gryse e.a. 2007: 60-61.16. Voor de verspreiding van de productie van tinglazuuraardewerk in de Lage Landen, zie Bartels 1999: 210.17. Blom & Lamberts 2001: 109-111.18. Caluwé 2012.19. Gruwier 2012.20. In de brede zin van het woord, dus naast de functie als recipiënt ook functies zoals communicatiemiddel, status-

symbool, decoratie, aandenken en religieuze/rituele betekenis. 21. Zoals gepresenteerd door Nina Jaspers op het Assembled Articles Symposium in 2010.22. Dubbe 2012: 113.23. De Grootte 2008: 163-164.24. Dubbe 2012: 104-106. De Grootte 2008: 164.25. Kamermans 1999: 86-87. 26. Dubbe 2012: 104-106.27. De Kleyn 1986: 133.28. Dubbe 2012: 124-125. Onder andere afgebeeld op Het mirakel van de gebroken zeef, in het verleden toege-

schreven aan Jan van Coninxloo, 1552. Kon. Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen.29. Dubbe 2012: 112-116.30. Deze hadden een van de grape afwijkende vorm zonder poten. Dubbe 2012: 115-116. 31. Dubbe 2012: 120.32. Dubbe 2012: 117.33. De Kleyn 1986: 199. 34. Dubbe 2012: 117.35. Van Oosten en Bult 2012: 239-244.36. Van Oosten en Bult 2012: 235-249. 37. De Mets in Oost 1982: 65.38. Dubbe 2012: 117.39. De Maeyer e.a. 2008: 64.40. Vandervelde e.a. 2007: 51.41. Pers. Comm. J. Thijssen en H. Clevis.

Yvonne J.W.R. de Rue en Maarten Smeets - Leuvense potten