Tweede masterjaar handelsingenieur Technologie-, innovatie-en milieumanagement Case study...

Post on 27-Feb-2023

0 views 0 download

transcript

Tweede masterjaar handelsingenieur Technologie-, innovatie- en milieumanagement

Case study servitization

in opdracht van de heren

Leon Ramselaar en Frank

Marks

Door Anneleen Hansen en

Ine Swennen

1 juni 2012

1

LITERATUURSTUDIE

“Innovation distinguishes between a leader and a follower.” – Steve Jobs

2

Inleiding

Dienstverleners concentreren zich vaak uitsluitend op innovatie van services.

Productiebedrijven daarentegen hebben vooral oog voor de innovatie van producten.

Beide visies zijn redelijk kortzichtig. De klant is namelijk niet noodzakelijk op zoek naar

een zekere dienst of een bepaald product, hij wil simpelweg een oplossing vinden voor

zijn consumptieprobleem. Om deze reden is het belangrijk om product- en

dienstenninovaties niet afzonderlijk te benaderen maar gebruik te maken van een

geïntegreerde aanpak om zo een succesvolle oplossing te creëren voor de consument.

Intermezzo: In het kader van deze case werd een interview afgenomen met de

heer Bas Sturm, manager van Innovatiecentrum Vlaams-Brabant. De meest

frappante bevindingen uit dit interview zullen tijdens de eindpresentatie op 1 juni

2012 worden voorgesteld.

Zowel in een B2B als een B2C context worden klanten steeds veeleisender. Ze zitten met

een bepaald behoefteprobleem en verwachten dat men een geschikte oplossing voor dit

probleem kan aanbieden. Dit gaat verder dan slechts een product of dienst maar houdt

vaak een combinatie van beiden in om een zo optimaal mogelijke oplossing aan te bieden

aan de klant. Het aanbieden van een geïntegreerde oplossing verhoogt de waarde die de

klant ervaart en geeft bedrijven een competitief voordeel. Steeds meer

productiebedrijven breiden daarom hun productaanbod uit met dienstverlenende

activiteiten. In de praktijk zijn er vier fasen die men kan doorlopen om uit te groeien tot

een bedrijf dat geïntegreerde oplossingen aanbiedt. Vele productiebedrijven starten in de

eerste fase, de ‘productcentrische fabrikant’, waar enkel nadruk wordt gelegd op het

product zelf. In de volgende fase, die van de ‘as needed-dienstverlener’, is er een grotere

focus op de behoeften van de consument. Bedrijven die in deze fase zitten, zullen

additionele diensten aanbieden ter ondersteuning van hun productaanbod. In de derde

fase heeft het bedrijf zich ontpopt tot een ‘full-line service expert’, waar het product niet

meer centraal staat. De leverancier levert niet gewoon producten aan de klant, maar

gebruikt zijn expertise om de geleverde producten op een zo efficiënt mogelijk manier te

gebruiken. Tenslotte is er de vierde fase ‘aanbieder van geïntegreerde oplossingen’. De

leverancier ondersteunt niet enkel de klant, maar creëert klantspecifieke oplossingen. De

oplossingen in de vorm van product-dienstcombinaties worden ontwikkeld op maat van

de klant. Hierbij maakt men tevens gebruik van de expertise van de leverancier.

DIENSTEN EN INNOVATIE

Een dienst wordt gedefinieerd (Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en

Technologie, 2010) als “alle economische activiteiten die ontastbaar zijn en een interactie

3

impliceren tussen de dienstverlener en de consument om gerealiseerd te kunnen

worden”. Verder zijn diensten opgemaakt uit drie componenten: het resultaat, het proces

en de relatie. Het resultaat is hetgeen de consument ‘ontvangt’, de relatie heeft

betrekking op de interactie tussen de consument en de dienstenleverancier en het proces

houdt de opeenvolgende activiteiten, informatiestromen en middelen in die nodig zijn om

het resultaat te bekomen. Om een duidelijk onderscheid te maken tussen diensten en

producten kunnen we kijken naar vier typische eigenschappen van diensten. De

‘ontastbaarheid’ van een dienst verwijst naar het feit dat een dienst niet fysiek is en dus

niet kan vastgenomen worden. Diensten worden doorgaans gelijktijdig geproduceerd en

geconsumeerd waardoor men van ‘onafscheidelijkheid’ spreekt. De ‘vergankelijkheid’ van

een dienst heeft betrekking op het feit dat een dienst niet bewaard kan worden.

Tenslotte zijn diensten doorgaans ‘heterogeen’ daar het vaak niet mogelijk is om een

bepaalde dienst iedere keer volledig hetzelfde uit te voeren.

Daar diensten bestaan uit het resultaat, het proces en de relatie gebeurt innovatie

doorgaans door in één of meer van deze componenten een vernieuwing door te voeren.

Uit praktijkonderzoek blijkt echter dat vele dienstinnovaties hand in hand gaan met

andere vormen van technologische en niet-technologische innovatie. Dit toont nogmaals

het belang aan om bij innovatie oog te hebben voor zowel het product als de dienst. Bij

diensteninnovatie moet men dan ook rekening houden met het multidimensionale

karakter. Deze multidimensionaliteit kan worden beschreven aan de hand van zes

bouwstenen van diensteninnovatie.

1. Strategische positionering

Bij het ontwikkelen van nieuwe diensten is het noodzakelijk om belangrijke keuzes te

maken op het vlak van de positie van de onderneming in de markt en in haar netwerk.

De strategische positionering kan men aanpassen door onder andere het ontwikkelen van

een nieuw businessmodel, waardepropositie, netwerk, dienstenconcept, etc.

2. Product en technologie

In de praktijk worden vele diensten geleverd in combinatie met een product. Bij het

aanbieden van een geïntegreerde oplossing ligt er des te meer nadruk op de combinatie

van product en dienst in één pakket. Nieuwe producten en technologieën maken het vaak

mogelijk om nieuwe diensten te ontwikkelen.

3. Informatie en kennis

In de huidige kennisgebaseerde economie speelt informatie een steeds belangrijkere rol.

Hierbij verreist de ontwikkeling van nieuwe diensten een verregaande interactie tussen

4

klant en dienstverlener. Op deze manier wordt de kennis van de leverancier gebruikt om

nieuwe kennis bij de klant te creëren.

4. Informatie- en communicatietechnologie

ICT vormt alsmaar vaker een belangrijk onderdeel van diensteninnovaties. Nieuwe

mogelijkheden op vlak van ICT bieden op zijn beurt weer nieuwe mogelijkheden om

zowel bestaande dienstenprocessen te verbeteren als radicale diensteninnovatie te

realiseren.

5. Klantinteractie

Klantinteractie is een cruciaal onderdeel van een dienst. Bij diensteninnovaties wordt dan

ook vaak nadruk gelegd op vernieuwingen in de interactie met de klant. In bepaalde

contexten die zeer klantspecifiek zijn steunt diensteninnovatie sterk op co-creatie waarbij

de klant uitdrukkelijk invloed oefent op de ontwikkeling van nieuwe diensten en

producten. Hierbij is de klantrelatie belangrijk om zo inzichten te verwerven waarop

nieuwe innovaties gebaseerd worden.

6. Organisatie en personeel

Diensteninnovatie gaat vaak samen met veranderingen in de organisatie. Zo zijn er

aanpassing nodig aan de bedrijfsprocessen en werkmethodes die de ontwikkeling en

aflevering van de dienst mogelijk maken.

INNOVATIETRAJECT

Om innovaties betere slaagkansen te geven, is het noodzakelijk om een gestructureerde

aanpak te hanteren. Het volgende stappenplan kan hierbij een nuttig hulpmiddel zijn. In

dit innovatietraject staat de klant centraal. Hierbij wordt er regelmatig naar een nieuw

dienstenconcept gekeken door de ogen van de klant. Er is daarom een diep inzicht in de

behoefte van klanten noodzakelijk opdat nieuwe diensten of productdienstcombinaties

kunnen worden ontwikkeld. (Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en

Technologie, 2010)

Het strategisch kader waarbij het stappenplan zicht afspeelt, neemt twee hoofdgedachten

in acht:

Opstellen innovatiestrategie en roadmap voor het ontdekken van potentieel

interessante opties.

Innovatieambities dienen binnen de algemene strategische doelstellingen van het

5

bedrijf te passen.

De zeven stappen zullen nu achtereenvolgens worden besproken.

STAP 1: Definiëren van de uitdaging (focus kiezen)

Eenduidige formulering uitdaging.

Projectteam beschikt best over multidisciplinaire competenties.

STAP 2: Contextanalyse (zoeken en ontdekken)

In kaart brengen van context, beperkingen en beschikbare middelen.

Beeld schetsen van markt, (competitieve) omgeving, klanten, ondernemingsstrategie.

Wapenen tegen implicaties van opgelegde doelstellingen en strategie door het

management.

STAP 3: Richting kiezen

Synthese van inzichten.

Selectie van welke inzichten nuttig zijn om verder op te bouwen (i.e. strategische

keuze).

Gekozen richting dient conform te zijn met de gehanteerde algemene strategie van

het bedrijf.

STAP 4: Ideegeneratie

Ontwikkelen relevante ideeën & combineren tot beloftevolle concepten

Prototype ontwikkelen

STAP 5: Filter (selecteer de meest veelbelovende ideeën)

Selectie van idee dat uitgewerkt zal worden.

STAP 6: Design (uitwerken en testen van de concepten)

Ontastbare aspecten zichtbaar maken.

STAP 7: Implementatie (realiseren van de dienstenconcepten)

Grondige planning uitwerken.

Inschakelen van projectmanager wenselijk tot noodzakelijk.

6

Product-dienstcombinatie (PDC)

De toevoeging van diensten aan de producten biedt significante groei-opportuniteiten,

een grotere stabiliteit en grotere winstmarges voor bedrijven. De redenen hiervoor zijn

bijvoorbeeld (Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie, 2010):

Het verbeteren van de voorspelbaarheid van verkoop en cashflow door cyclische

variaties te verminderen. Daarnaast worden veel productcategorieën “commoditized”.

Het toevoegen of substitueren van omzet komende van diensten kan dit verzachten.

Differentiatie ten opzichte van concurrenten en het vestigen van nauwere relaties met

klanten

Innovatie in diensten resulteert gewoonlijk in een hogere klanttevredenheid en

betrouwbaarheid, wat uiteindelijk van invloed zal zijn op de financiële resultaten van

hogere brutomarges, lagere verkoopkosten en aanbevelingen voor andere potentiële

klanten.

SOORTEN PRODUCT-GERELATEERDE DIENSTEN

Een nuttige taxonomie houdt in om de raakvlakken met de klant te verdelen in ofwel

‘zwaar transactioneel’ (of: ‘product-like’) of voornamelijk relationeel (‘pure service-like’).

Verschillende auteurs zijn het eens dat bedrijven eerst en vooral product-gebaseerde

diensten onder de knie moeten hebben alvorens te slagen in uitgebreide en relatie-

gebaseerde diensten. Bedrijven dat dit niet doen, falen meestal bij de overgang naar

diensten.

7

Afbeelding 1: Soorten product-gerelateerde diensten (Olivia & Kallenberg,

2003)

Wanneer bedrijven hun dienstenaanbod zoeken te vergroten en meer toegang verkrijgen

in de waardeketen van hun klant om meer complete oplossingen aan te bieden, is het

voor hen essentieel om zowel de individuele klantennoden te begrijpen als het gehele

marktpotentieel voor hun dienstenaanbod. Onderstaande afbeelding laat zien waar het

grootste deel van de uitgaven van klanten en verkopen van leveranciers plaatsvinden in

de industriële dienstenindustrie.

8

Afbeelding 2: Aandeel van diensten verkoop/uitgaven volume per type (Susman

et al.,2006)

Met het vooruitzicht op al deze (potentiële) financiële en strategische voordelen, zouden

we verwachten dat bedrijven niet zouden twijfelen om diensten aan hun

productportfolio’s toe te voegen. Echter, er zijn nog steeds weinig productiebedrijven die

dit gedaan hebben (Susman et al., 2006). Er zijn een aantal uitzonderingen van grote

bedrijven (vb. IBM) maar zelfs deze bedrijven hebben het moeilijk gehad met het maken

van de overgang. De achterliggende redenen zijn complex, vooral indien een bedrijf zich

waagt aan een hybride model van producten plus diensten. De organisationele, culturele

en managementtaken vormen een grote uitdaging en vereisen een significant

veranderingsmanagement.

Afbeelding 3 toont de evolutie van het dienstenaanbod van minder betrokken, transactie-

gebaseerde tot omvangrijke, relatie-gebaseerde, en hogere marge oplossingen. Er

bestaan grote drempels om de hoogste fase van dienstenaanbod te bereiken, aangezien

het risico van het dienstenbedrijf stijgt en hogere niveaus van oplossingsexpertise

beschikbaar dienen te zijn.

9

Afbeelding 3: Marktpenetratie van diensten (Susman et al., 2006)

INNOVATIE IN PRODUCT-DIENSTCOMBINATIE

We zagen dat diensten een aantal kenmerken bezitten die inherent verschillen van

producten. Op basis van deze bevindingen onderzoeken we nu de gelijkenissen en

verschillen in de benodigde innovatieprocessen voor beide soorten.

Innovatie in diensten- en productie-industrieën verschilt dankzij de tegengestelde

algemene eigenschappen van beide. Te wijten aan de arbeidsintensieve natuur van

diensten, vereisen typische diensteninnovaties minder kapitaalinvesteringen, minder

R&D, minder vaste activa en minder investeringen in patenten en licenties voor de

ontwikkeling van nieuwe diensten (Brouwer en Kleinknecht, 1997; in Susman et al.,

2006). Bovendien is technologie minder belangrijk voor de ontwikkeling van nieuwe

diensten dan de persoonlijke relatiebouwsteen, die toeneemt in belang.

Omdat minder financiële en technologische toewijding nodig is voor diensten- dan voor

productinnovatie, is diensteninnovatie makkelijker na te bootsen. Wanneer concurrenten

de nieuwe diensten ontdekken, kunnen ze in de verleiding komen de dienst over te

nemen. Desalniettemin is het niet zo vanzelfsprekend als het op het eerste zicht lijkt. De

kapitaalinvestering mag dan wel gering zijn ten opzichte van productinnovatie, de

organisationele aspecten spelen een grotere rol in het succes van een innovatie in

diensten. Een algemene drempel voor dergelijke innovatie is het gebrek aan een

robuuste HRM strategie. Een kritisch punt voor een dienstenbedrijf kan het gebrek zijn

aan opgeleide werknemers die capabel en toegewijd zijn aan de missie van het bedrijf,

10

wat van grotere invloed kan zijn op het succes van nieuwe diensten dan voor nieuwe

producten.

Om inzicht te krijgen in de innovatie van product-dienstcombinaties, bespreken we

wetenschappelijke literatuur die zowel product- als diensteninnovatie dekt.

Wetenschappelijke literatuur over productinnovatie enerzijds en

diensteninnovatie anderzijds

Samen met de ‘servitisation’ van de samenleving groeit tevens het belang van innovatie

in services (Toivonen & Tuominen, 2009). Innovatie wordt sinds Schumpeter (1934)

aanschouwd als een van de belangrijkste elementen voor een competitie- en

efficiëntevoordeel te bekomen in dynamische markten (Pires et al., 2008). Er is reeds

veel onderzoek verricht naar het innovatiegedrag van bedrijven en de gevolgen hiervan

voor de economische groei, de welvaart, het competitieve voordeel, etc. Die studies

hebben vooral een focus gelegd op de productiesector. Met een groeiende erkenning van

het belang van de dienstensector, groeit echter ook het onderzoek naar innovatie in deze

sector. De dienstensector speelt namelijk een grote rol in de creatie van werk en in de

toegevoegde waarde voor het Bruto Binnenlands Product van een land. In

dienstensectoren wordt innovatie gezien als dé sleutel tot een verbetering van de

outputprestatie (Pires et al., 2008).

Diensten zijn over het algemeen meer heterogeen dan producten en wegens onder meer

hun niet-stockeerbaar karakter, het ontbreken van een uniek in- of outputproces en het

grotendeels overlappen van het moment van productie en consumptie, zijn empirische

studies in diensten zeer moeilijk. De vage aard van de output van een dienst maakt het

ook moeilijker om een verandering of een verbetering te detecteren. Dienstenbedrijven

kunnen vaak niet antwoorden op de vraag of ze innovaties hebben doorgevoerd. Hierdoor

worden innovaties in de dienstensector ofwel onderschat, ofwel wordt elke dienst gezien

als een innovatie gezien de unieke natuur ervan (Toivonen & Tuominen, 2009). Dit is

tevens de reden van het karige onderzoek naar de innovatie in diensten tegenover

onderzoek naar de innovatie in productieondernemingen (Castro et al., 2011). Een

eenduidige definitie van innovatie in de dienstensector blijkt moeilijk te vinden. Hierbij

komt nog eens dat de definitie en/of het begrip van innovatie zelf veranderingen

ondergaan heeft. Waar vroeger innovatie enkel gezien werd indien het ging om radicale

technologische innovatie waarbij R&D systemen de enige manier waren om dit te

bereiken, worden nu ook stapsgewijze en minder tastbare verbeteringen gezien als

11

innovatie (Toivonen & Tuominen, 2009).

Het belang van service innovatie werd dan in 1997 door (Gallouj & Weinstein, 1997; in

Yang & Hsiao, 2009 en in Castro et al., 2011) aangehaald door te stellen dat deze vorm

van innovatie reeds verschillende onderzoeksinstituten en industriële bedrijven heeft

aangespoord om te investeren in onder andere service engineering en service

management. Hidaka (2006; in Yang & Hsiao, 2009) omschrijft diensten als ontastbaar,

simultaan en heterogeen. Tether (2005; in Castro et al., 2011) belichtte eerder al de

interactieve natuur van diensten. In een onderzoek van Hertog & Bilderbeek (1999; in

Tang & Hsiao, 2009) werd een vier-dimensioneel model naar voren gebracht over service

innovatie. Deze dimensies waren ‘een nieuw service concept’, ‘een nieuwe klant-

interface’, ‘technologische toepassing’ en een ‘nieuw dienstleveringssysteem’. In Yang &

Hsiao (2009) laat men in deze context de mening van de CEO van IBM, Spohrer, aan bod

komen. De kennisbronnen die volgens hem aan de basis van service innovaties liggen

zijn technologische innovatie, business innovatie, vraag-innovatie en sociaal-

organisatorische innovatie (Spohrer and Maglio, 2005; in Yang & Hsiao, 2009). IBM is

volgens Spohrer een van de weinigen die erin geslaagd is om de transformatie van een

producent naar een dienstenverschaffer succesvol te verwezenlijken. Door het ten gelde

maken van zijn professionele consultancy-ervaring, kon IBM transformeren van een

hardware computerproducent tot een service georiënteerd bedrijf. Om hiertoe in staat te

zijn was er nood aan een multidisciplinaire samenwerking vanuit verschillende

invalshoeken zoals ingenieurs-, technologische en organisatorische ervaring.

Studies naar het innovatiegedrag van bedrijven zijn voornamelijk uitgevoerd in

productieondernemingen. Het toenemend belang van diensten heeft de vraag doen rijzen

of innovatie in deze sectoren evenzeer voorkomt en of men, voor het onderzoeken van

het innovatiegedrag in deze sector, dezelfde onderzoeksmethoden kan gebruiken. Drie

benaderingen worden voorgesteld door Coombs en Miles (2000; in Castro et al., 2011)

voor het verrichten van zulke studies. Men kan ten eerste volgens de assimilation

approach (gelijkstellingsbenadering) de productie- en dienstenondernemingen en de

innovatie hierin gelijkstellen en dezelfde onderzoeksmethoden toepassen op beide

sectoren. Dit is de meest voorkomende methode. Men gaat dan kijken of er verschillen

zijn in innovatie tussen de twee sectoren. Het grootste punt van kritiek op deze methode

is het blindstaren op de technologische innovatie, wat niet voldoende is om het

innovatiegedrag van eender welke sector te achterhalen. De demarcation approach

(grenswaardebenadering) erkent de verschillen tussen innovatie in services en in

innovatie in productieondernemingen. Volgens de synthesis approach

(synthesebenadering) volgen productie- en dienstenondernemingen niet volledig

12

verschillende patronen in hun innovatiegedrag. Deze benadering is nog in een beginfase

van ontwikkeling.

Volgens Schumpeter (1934; in Castro et al., 2011) zijn er vijf gebieden waarop

ondernemingen kunnen innoveren. Het gaat om product-, proces-, markt-, input- en

organisatie-innovatie. In een studie van Oke (2007; in Castro et al., 2011) naar de

innovatie in deze vijf gebieden in de verschillende dienstensectoren, komt naar voren dat

productinnovaties hoofdzakelijk benadrukt worden in de telecommunicatie en financiële

sectoren en dit meer dan in de sectoren transport en retail waarin voornamelijk

diensteninnovaties worden uitgevoerd.

Om te beantwoorden op de vraag of het innovatiegedrag in services al dan niet verschilt

van productieondernemingen, bespreken we twee studies die deze vraag behandelen.

Ten eerste bekijken we de studie uitgevoerd door Castro et al. (2011) en ten tweede die

van Pires et al. (2008). Het eerst vermelde onderzoek past de synthesebenadering toe

om het innovatiegedrag tussen productie- en dienstenondernemingen te bestuderen.

Voor de definitie en het meten van innovatie worden in die studie vier variabelen

gebruikt: productinnovatie (goederen of diensten); procesinnovatie (methoden, logistieke

systemen of ondersteunende activiteiten); organisatorische innovatie

(managementsystemen, werkorganisatie en relaties met andere bedrijven) en

commerciële innovatie (product design, verpakkingswijzigingen, wijzigingen in verkoop-

en distributiemethoden). Pires, Sarkar en Carvalho (2008) maken in hun studie enkel

gebruik van de eerste drie innovatiegebieden. Enige voorzichtigheid is echter vereist.

Recente studies hebben namelijk uitgewezen dat de gewoonlijke classificatie van

innovaties in product, proces en organisatie-innovatie moeilijk toepasbaar is op de

services, aangezien diensten tegelijkertijd zowel producten en processen zijn (Toivonen &

Tuominen, 2009). Verder kwam uit deze studies dat er vaak ook middelen voor innovatie

ontbreken, zoals R&D departementen, in dienstenbedrijven. In veel gevallen zijn

diensteninnovaties niet eens het gevolg van een opzettelijk ondernomen innovatie-

activiteit, maar ontstaan eerder in het proces van het aanbieden van diensten op basis

van de noden van de consument en worden enkel a posteriori erkend als innovatie.

Castro et al. (2011) hebben aan de hand van econometrische modellen uitgewezen dat

er significante verschillen bestaan in innovatiegedrag tussen productie- en

dienstenondernemingen. Productieorganisaties innoveren namelijk meer in producten en

processen (vooral in methoden en logistieke systemen), in werkorganisatie,

productdesign en verpakking. De dienstenorganisaties innoveren daarentegen meer in

diensten, in relaties met andere bedrijven en in sales en distributiemethoden. Naar

13

analogie concludeert de studie bij het analyseren van het effect van de sector bij de

beslissing van het bedrijf om al dan niet te innoveren, dat bedrijven van de

productiesector meer geneigd zijn te innoveren in producten, processen, werkorganisatie,

productdesign en verpakking. Bedrijven horende tot de dienstensector zijn eerder

geneigd om te innoveren in relaties met andere bedrijven en in verkoop en

distributiemethoden. Bij de innovatie in managementsystemen zien ze geen verschillen in

het gedrag tussen bedrijven van beide sectoren.

De algemene conclusie van dit onderzoek is dat zowel dienstenorganisaties als

productieorganisaties innovatief zijn, hoewel ze verschillende gedragsvoorkeuren

vertonen afhankelijk van het type van innovatie. Productieorganisaties hebben een

grotere neiging om technologische innovatie (product- en procesinnovatie) door te

voeren terwijl dienstenorganisaties meer geneigd zijn andere types van innovatie te

implementeren, zoals organisatorische en commerciële innovaties. Innovatie in systemen

of manieren van aanpak zijn voor dienstenbedrijven belangrijker dan de verschillende

aspecten van technologische innovatie.

Pires et al. (2008) concludeerden in hun onderzoek dat dienstenbedrijven niet moeten

onderdoen voor productieondernemingen op het gebied van innovatie. De best

presterende dienstensector (oa. financiële diensten) zijn zo innovatief als de best

presterende productiesector (hoog technologische productie). Verder ging deze studie na

of er aan de hand van een aantal factoren nagegaan kon worden welk soort ‘innovator’

het bedrijf in kwestie is. De auteurs onderscheiden namelijk drie vormen van

‘innovators’: de pioneer innovators zijn de innovators in hart en nieren en maken niet

louter producten na; de product innovators zijn die wat wel innoveren maar het

vernieuwde product is enkel nieuw voor het bedrijf zelf; en de process innovators, die

wat veranderingen doorvoeren in hun processen. De conclusie hierbij was dat er wel wat

kleine verschillen bestonden tussen innovatie bij dienstenbedrijven en innovatie bij

productieondernemingen. Zo is de capaciteit om kennis die elders gecreëerd is, te

absorberen (dit wordt gemeten aan de hand van human resource factoren zoals het

aantal hoog opgeleide personeelsleden, trainingen, etc.) belangrijker bij het innoveren in

dienstenbedrijven dan in productieondernemingen. In het algemeen zijn de verschillen

echter verwaarloosbaar en kan men voor het onderzoek naar het innovatiegedrag van

bedrijven, een integrerende benadering gebruiken, die volgens Gallouj (2002; in Pires et

al., 2008) noch het belang van technologieën, noch de potentiële rol van niet-

technologische vormen van innovatie onderschatten.

Bovenstaande onderzoeken naar het innovatiegedrag in dienstensectoren maken telkens

een onderscheid tussen product- en procesinnovatie. Echter, zoals eerder aangehaald, is

14

deze opsplitsing problematisch voor diensten. In een bespreking van de verschillende

theorieën voor het analyseren van innovatie in services van Toivonen en Tuominen

(2009), is het duidelijk dat de eerste theorieën1 naar diensteninnovaties zich vooral

baseren op de verschillende soorten van technologische trajecten dat teruggevonden

worden in dienstenindustrieën. Dit zorgde voor een paradigma. Recentere studies

weerleggen dit en beargumenteren dat diensteninnovaties niet noodzakelijk gelinkt

worden met technologie. Vooral Sundbo en Gallouj hebben voor belangrijke inzichten

gezorgd in het begrijpen van de specifieke kenmerken van diensteninnovatie. Volgens

Sundbo (1997) volgen innovaties in diensten zelden een technologisch traject, maar

eerder een ‘service-professional’ traject. Sundbo is van mening dat, zoals bij de innovatie

in productieondernemingen, de marktsituatie het startpunt bij uitstek is voor het

innovatieproces van diensten, hoewel innovatie in een dienstenbedrijf eerder een

strategisch bepaald proces is. De strategie van het bedrijf vormt het kader waarin de

innovaties ontwikkeld zouden moeten worden. Innovatie in dienstenbedrijven is volgens

Sundbo een collectief proces: het is een combinatie van strategisch management en een

breed ‘intrapreneurship’, of een ondernemerschap binnenin het bedrijf, omdat elk lid of

groep binnen de organisatie het innovatieproces kan initiëren. In dit opzicht kan een

innoverende dienstenonderneming gekarakteriseerd worden als het bezitten van een

tweeledige structuur: enerzijds bezit zulk een innovatief bedrijf een informeel sociaal

systeem dat ideeën produceert en anderzijds een managementsysteem dat de

werkkrachten inspireert en dat tevens ervoor zorgt dat de geïmplementeerde ideeën

binnen het raamwerk van de strategie vallen. Gallouj heeft samen met Weinstein een

model gecreëerd om dieper te kunnen graaien in de ‘black box’ van diensteninnovatie.

Volgens Gallouj helpen de gemeenschappelijke gronden van innovatiestudies namelijk

niet in het begrijpen van de inhoud en drijfkrachten van innovatie in diensten. Deze gaan

namelijk uit van een onderscheid tussen product- en procesinnovatie of van een contrast

tussen radicale en stapsgewijze innovaties. Het model heeft als grootste voordeel dat het

niet ontwikkeld is op basis van de dichotomie tussen product- en procesinnovatie. In dit

model wordt een dienst beschreven als een verzameling van drie eigenschappen: de

uiteindelijke kenmerken, de technische kenmerken en de competentiekenmerken. De

uiteindelijke kenmerken zijn de baten die geleverd worden aan de consument van de

dienst, die bekomen worden door een bepaalde combinatie van technische kenmerken,

die de tastbare en ontastbare systemen, gebruikt bij de productie van een dienst, van

een organisatie beschrijven en die tevens de proceskenmerken van de dienst bevatten.

Elke technische eigenschap mobiliseert bepaalde competenties, competentiekenmerken

zijn samengesteld uit de individuele skills van de dienstenaanbieder en de klant.

1 Jaren ‘80

15

In een studie van M’Chirgui & Pénard (2011) wordt een markt vol opportuniteiten voor

innovatieve services besproken. Het betreft hier het aanbieden van innovatieve services

via het internet. Er wordt gesteld dat er een toenemende vraag is naar real-time

toepassingen zoals video-conferentie en internettelefonie. Om de reputatie van deze

soorten diensten via een internetnetwerk hoog in het vaandel te kunnen dragen, is er

volgens hen nood aan quality service guarantees. Om hieraan te kunnen voldoen, wordt

er voorgesteld dat verschillende internet service providers strategische allianties vormen

opdat hun investeringen in een nieuwe infrastructuur voor het opstellen van innovatieve

services met quality service guarantees, gecoördineerd kunnen worden. Het optimaal

organisatorisch systeem zou volgens M’Chirgui & Pénard (2011) bestaan uit een

gecentraliseerde alliantie (Figuur 1) met een hub-and-spoke netwerkstructuur. Limbourg

& Jourquin (2010) omschrijven een hub-and-spoke netwerk als een netwerk dat

transportkosten kan reduceren door het consolideren van ladingen in de hubs. Net zoals

bij producten, kan volgens ons een hub-and-spoke netwerk voor services een groot

potentieel inhouden. Het is uiteraard ook hier van belang dat indien men innoverende

services via het internet aanbiedt, deze van goede kwaliteit getuigen. Op die manier kan

er een goede reputatie worden opgebouwd naar de toekomst toe.

Afbeelding 4: Centralized alliance (M’Chirgui & Pénard, 2011)

Hieruit kunnen we een analogie afleiden voor bedrijven die gebruik willen maken van

innovatieve services. Het kan voor hen verstandig zijn om een strategische alliantie te

vormen met andere bedrijven. Op die manier kan men ook de investeringskosten

beperken en het bijhorende risico delen. In de praktijk bestempelt men dit al wel eens

als ‘alle eieren niet in éénzelfde mand leggen’.

Door het samenleggen van kennis, infrastructuur en nieuwe ideeën kan een

samenwerking tussen twee of meer bedrijven bovendien voor synergie-effecten zorgen.

Voor een mooi voorbeeld uit de praktijk refereren we naar de samenwerking tussen

Philips en Douwe Egberts. Deze twee bedrijven slaagden erin om hun expertises te

combineren in een succesvol product, namelijk de Senseo-koffiemachine. Een

gelijkaardig parcours zou mogelijk moeten zijn bij services.

Er dient daarenboven goede navraag te worden gedaan bij zowel producenten als

consumenten op het gebied van hun verwachtingen over innovatieve services. Als de

consument bijvoorbeeld wenst dat er een service wordt ontwikkeld om van taak A naar

taak D te geraken via stappen B en C, dient dit niet ongeveer maar volledig te worden

16

gerespecteerd. Het is enkel door deze manier van werken dat het performantieniveau

van een bedrijf kan toenemen door het toepassen van innovatieve services en aldus zijn

competitieve positie kan versterken. Dit wordt bevestigd door Chesbrough & Spohrer

(2006; in Yang & Hsiao, 2009) die stellen dat het succes van service innovatie ligt in het

duidelijk begrijpen van de vraag van de consument. Bedrijven die de behoeften van

consumenten kunnen identificeren en deze in lijn kunnen brengen met hun

kerncompetenties, zijn volgens Fulledr & Matzler, 2007; in Yang & Hsiao, 2009) het

meest winstgevend en koploper in innovatie.

Een nuttige aanpak voor service innovatie wordt ‘experience prototyping’ genoemd

(Buchenau & Suri, 2000; in Yang & Hsiao, 2009), waarbij in de startfase van de

ontwikkelingsfase van een innovatieve service, de ‘sleutel dienstengebruiker’ moet

worden gezocht en als prototype moet worden beschouwd. Op die manier heeft men een

soort van testpersoon waaruit men voorspellingen kan afleiden over de perceptie van de

gemiddelde eindgebruiker van een service.

In Yang & Hsiao (2009) wordt een overzichtelijk mechanisme weergegeven voor service

innovation-ontwikkeling:

1. Initiële fase

Dit is een uiterst ingewikkelde fase, waarbij een multidisciplinaire aanpak komt

kijken vanuit verschillende invalshoeken.

2. Idee management fase

In deze fase worden de ideeën verzameld en beoordeeld. Men maakt hier gebruik

van verschillende soorten informatie uit business modellen, marketing types,

eerdere innovatieve service case resultaten, markteigenaren, gerelateerde

industrieën etc.

3. Vereisten (analytische fase)

In deze fase komen de vereisten voor nieuwe services aan bod die gebaseerd zijn

op meervoudige inzichten. Het bereik van mogelijke services kwam eerder al aan

bod in de idee management fase maar zal ook later in deze fase worden

behandeld. In deze fase worden meer concreet de vereisten van consumenten,

bedrijven, aandeelhouders, technologie en regulering in acht genomen.

17

4. Service ontwikkelingsfase

Er is een continu herhalende interactie tussen deze fase en de voorgaande fase

nodig tijdens het ontwikkelen van services. Plannen voor nieuwe services zijn

immers gebaseerd op analytische resultaten van de vorige fase en bevatten

service specificaties, een dienstleveringsmodel, een bronnenmodel, een

marktanalyse en een voorgestelde business alliantie

5. Service trial fase

In deze laatste fase van de serviceontwikkeling zit een proefsysteem en een

service experiment-laboratorium. De vorige fase (service ontwikkelingsfase)

bestudeert de resultaten van de service trial fase om de serviceontwikkeling te

verbeteren.

Total Solution Development (TSD)

We spraken eerder reeds over de management en organisationele uitdagingen om te

komen van een pure productinnovatie enerzijds tot een ‘hybride’ of product plus service

bedrijfsmodel anderzijds. Om deze moeilijkheden te onderzoeken, omschrijven Susman

et al. (2006) een nieuw terrein van innovatie of ontwikkeling: ‘Total Solution

Development’ (TSD) waarin de bedrijven zo goed mogelijk de totale noden van de

klanten dienen op te lossen. Deze constructie werd gekozen door Susman et al. (2006)

zodat er gerelateerd kon worden met de bestaande managementtechnieken in ‘New

product’ en ‘New Service Development’ (respectievelijk NPD en NSD). Afbeelding 5 toont

de overgang van de (eenvoudige) wereld van NPD naar TSD langs twee assen – de

strategische doelen van het bedrijf en de relatie met de klanten. Het gebied rechtsboven

is onbekend terrein voor de meeste productieondernemingen. Omvangrijke oplossingen

voor dienstlevering plaatsen het bedrijf meer in de rol van architect, die meer

waardetoevoeging voorziet dan zijn tegenstanders.

18

Afbeelding 5: Overgang van NPD naar NSD (Susman et al., 2006)

Onderstaande afbeelding vergelijkt de bijdragen van de drie modellen.

Afbeelding 6: Bijdragen van de drie modellen van innovatieontwikkeling

(Susman et al., 2006)

19

Modellen voor ‘New product Development’ (NPD) en ‘New Service Development’

(NSD)

In onderstaande afbeelding wordt het ‘stage-gate’ proces voor NPD’s visueel voorgesteld.

Afbeelding 7: Stage gate proces voor NPD (Susman et al., 2006).

Het proces vertoont vijf verschillende ‘gates’. Het proces neemt de nadruk weg van een

continue innovatie en flexibiliteit, wat voor een vermoeden zorgt dat verworpen ideeën

verloren zijn of niet voldoende nagegaan. De focus lijkt hier namelijk eerder te liggen op

‘getting the next product out of the door’, wat goed gewerkt heeft in het verleden voor

grotere organisaties waar ‘resource management’ en controle de sleutelelementen waren.

Het is echter onduidelijk of dit goed werkt voor diensteninnovatie, wat een grotere

flexibiliteit en dikwijls een ‘co-creatie’ van nieuwe ideeën vergt tijdens de nauwe

interactie met klanten. Nieuwe diensten kunnen namelijk niet zo duidelijk omschreven

maatstaven bezitten waarmee een ‘gate’ zou kunnen geassocieerd worden (Susman et

al., 2006). Een bepalende nieuwe karakteristiek van het innovatie paradigma is hoe het

de relatie tussen twee bedrijven (intern) en externe partijen afzet. Het ‘stage-gate’

proces veronderstelt een relatief statische relatie tussen een bedrijf en zijn klanten.

Bepaalde input van klanten worden geïncorporeerd bij dit type van paradigma maar de

meeste activiteiten in een dergelijk innovatieproces worden in het bedrijf zelf uitgevoerd.

In contrast met ‘new product development’, worden de meeste diensten ‘ad hoc’

20

ontwikkeld. Er kunnen hiervoor veel verklaringen zijn. Nieuwe diensten kunnen

bijvoorbeeld geïmiteerd worden door concurrenten en vereisen dus een snelle reactie en

een minder formeel proces. Een tweede voorbeeld kan zijn dat er geen natuurlijke

mijlpalen zijn voor de innovatie te herbekijken, in tegenstelling tot voor nieuwe

producten. Een nieuw productconcept moet bijvoorbeeld tonen dat het kán ontworpen

worden en indien dit mogelijk is, dat het later opgeschaald kan worden onder bepaalde

kostenbeperkingen. Een nieuw dienstenconcept heeft daarentegen normaal gezien geen

last van dergelijke relatief objectieve obstakels.

Afbeelding 8 toont aan hoe het stage-gate proces aangepast kan worden voor NSD. Dit

kan door het aantal ‘gates’ terug te dringen en door twee nieuwe parallelle ‘gates’ toe te

voegen, voor de culturele en de organisationele ‘fit’. Een belangrijke gate is tevens

bijgevoegd tussen het genereren van ideeën en de design/prototype oplossing. Dit stelt

de essentiële criteria, in additie met de strategische ‘fit’, voor te bepalen of het idee naar

de volgende fase geleid zal worden in de NSD. Deze additionele dimensies zijn nodig

omdat nieuwe diensten, in tegenstelling tot nieuwe producten, veranderingen in cultuur

en organisatie vereisen. Dit model incorporeert expliciet de identificatie van de noden,

aangeduid als: ‘dompel jezelf onder in je klanten’.

21

Afbeelding 8: Stage gate proces voor NSD (Susman et al., 2006).

Het model toont tevens een nauwere relatie tussen de dienstverlener en de klant. Het

stelt dat de innovatie van een dienst gedreven wordt door onvervulde behoeften van de

klant, dat er naar de klanten geluisterd wordt en dat de informatie allereerst van de klant

zelf komt.

Model voor Total Solution Development (TSD)

We maken gebruik van de twee voorgaande modellen om te komen tot een ‘Total

Solution Development’ of TSD model. Het verschil tussen TSD en de voorgaande

modellen is dat deze over het algemeen start met een gevestigde basis van producten en

klanten, maar het beperkt de toekomstige innovatie noch voor producten noch voor

diensten. Het model stelt dat de behoeften van de klanten het innovatietype (dat het

bedrijf zou moeten ontwikkelen) moeten worden bepaald. Dit zou voor zowel diensten,

producten als product-dienstencombinaties dienen te gebeuren.

Een dergelijke benadering vereist dat het bedrijf zich meer verbindt met externe partijen.

22

Voorbeelden van externe partijen zijn leden van de toeleverketen, potentiële partners en

concurrenten. Daarnaast zouden ze eerder een dynamische interactie moeten hebben

met klanten, in plaats van een statische. Sommige bedrijven gaan zelfs zo ver dat ze een

voltijdse relatie hebben (‘person on-site’) om de continue interactie met de klant te

verzekeren. In de afbeelding zien we meer details hierover.

TSD gaat zelfs nog verder, het incorporeert de sleutelelementen van strategische,

organisationele verandering en cultuur ‘fit’. TSD maakt een expliciete differentiatie tussen

nieuwe diensten, nieuwe producten en product-dienstencombinaties. Het herkent

bovendien de criteria die gebruikt worden om ideeën voor deze drie verschillende types

te selecteren. De ‘capability fit’ en ‘competition fit’ worden toegevoegd als deel van deze

‘gate’. Deze verschillen van ideeën voor nieuwe producten of nieuwe product-

dienstencombinaties.

In tegenstelling tot de twee voorgaande modellen, differentieert TSD expliciet tussen

nieuwe diensten, nieuwe producten en de combinatie ertussen. TSD omhelst een sterke

en dynamische relatie tussen het bedrijf en de klanten, waarbij het een intieme

samenwerking suggereert met klanten met een continue uitwisseling (in beide

richtingen) van informatie. Externe partijen worden, anders dan klanten, tevens expliciet

geïncorporeerd in het gehele innovatieproces.

TSD stelt dat innovatie een iteratief en adaptief proces moet zijn. Twee specifieke pijlen

demonstreren dit proces waarbij één pijl gaat van de pre-commerciële gate van

bedrijfsanalyse en terug naar de design/prototype oplossing. Het is niet de bedoeling dat

een ‘stage slechts eenmaal per maand bezocht wordt tijdens het TSD proces. Zelfs het

genereren van ideeën mag opnieuw bezocht worden indien voorgaande nieuwe ideeën

niet aantrekkelijk leken bij het doorlopen van de opeenvolgende ‘gates’. Verder zou het

zeer adaptief moeten zijn, afhankelijk van het type innovatie (product, dienst en product-

dienstencombinatie).

Er zijn verscheidene aanvullende unieke karakteristieken van het TSD. Bijvoorbeeld de

evenwijdige verwerking: de cyclus moet kort zijn zodat men snel kan reageren op

veranderende marktomstandigheden en om het gemakkelijke kopiëren door

concurrenten tegen te gaan. Om deze cylclustijd te verminderen, is het essentieel om

deel te nemen in bepaalde evenwijdige TSD-stadia.

Cross-functionele teams zijn een kritische component in TSD. Ze vergroten de

waarschijnlijkheid van succes in ‘new solution development’ en kunnen kostelijke fouten

23

voorkomen. De samenstelling van dergelijke teams zou het type innovatie moeten

weerspiegelen en alle functionele departementen voorstellen die betrokken zullen worden

in de ontwikkeling, de productie en het leveren van de innovatie.

Een innovatie die ondernomen wordt door een bedrijf zal een verschillende impact

hebben op de individuen in het bedrijf. Het zal bepaalde loopbanen (en verloning) ten

goede komen, terwijl anderen het tegenovergestelde lot ondergaan. Vanuit dit standpunt

is het belangrijk dat een bedrijf in de juiste stimuleringsmaatregelen voorziet voor de

betrokken personen. Er dient tevens verzekerd te worden dat het in het belang is van

iedereen2 om met nieuwe oplossingen te komen die het bedrijf het beste dienen. Een

ander aspect van stimuleringsmaatregelen is het aanmoedigen van het nemen van

risico’s. Een individu of team zou hiervoor niet gestraft moeten worden voor een mislukte

innovatie, indien aan alle zorgvuldigheidsvoorwaarden voldaan werden.

Een cultuur die risico’s niet uit de weg gaat, is essentieel voor een succesvol

innovatieproces. Veel diensten worden geleverd door individuele personen, in

tegenstelling tot bij producten. De kwaliteit van de dienst kan dus sterk variëren,

afhankelijk van de training en ervaring van de werknemers. Het is tevens essentieel dat

de persoonlijke training zorgvuldig uitgevoerd wordt, onafhankelijk of de oplossing een

product, dienst of product-dienstencombinatie is.

2 Ten minste voor degenen die betrokken worden in de ontwikkeling.

24

Afbeelding 9: Model voor Total Solution Development (Susman et al., 2006)

25

Overgangsmanagement

Het is moeilijk voor productiebedrijven om dienst-gecentreerde activiteiten te

ondernemen. Ze slagen aldus niet in het profiteren van het financieel potentieel dat zulke

activiteiten aanbieden. Praktisch elk productiebedrijf dat zwaar investeert in het

uitbreiden van hun dienstenactiviteiten, loopt hogere kosten op maar krijgen niet altijd

het gewenste resultaat; dit wordt de ‘service paradox’ genoemd. Een geslaagde overgang

in een diensten-georiënteerd bedrijf vereist overgangsmanagement, het management

van stimuleringsmaatregelen en het ondersteunen van de organisatiecultuur en -

structuur

Onderstaande afbeelding toont een bepaald overgangsplan dat opgedeeld is in drie fasen.

Elke fase heeft zijn eigen uitdagingen inzake organisatieverandering die overwonnen

moeten worden om een effectieve overgang te krijgen van een transactioneel naar een

relationeel bedrijfsmodel.

Afbeelding 10: Plan voor overgang van een transactioneel naar een relationeel

bedrijfsmodel (Susman et al., 2006)

26

Conclusie en aanbevelingen

Nadat een bedrijf achterhaald heeft binnen welke maturiteitsfase3 het zich bevindt, is het

interessant om te weten welke maatregelen ze best ondernemen om door te kunnen

groeien tot een volgende fase. Ter afsluiting van deze literatuurstudie formuleren we

bijgevolg enkele aanbevelingen.

Van ‘productcentrische fabrikant’ tot ‘as needed dienstverlener’.

Indien de onderneming zich momenteel in de fase van ‘productcentrische fabrikant’

situeert en wenst door te groeien tot een ‘as needed dienstverlener’, kunnen we een

aantal aanwijzingen geven om hierin te slagen.

Zo dient het bedrijf naast zuiver technische aspecten nu ook meer aandacht te besteden

aan organisationele en commerciële aspecten. Het dient bijgevolg systemen en processen

te ontwikkelen die hiertoe bijdragen.

Daarnaast zou het bedrijf zijn focus op de behoefte van de klant moeten vergroten. De

onderneming dient zich hiervoor onder meer toe te leggen op een betere interactie met

de klant. Bovendien zouden de relaties (maar ook de systemen en processen) van het

bedrijf (zowel intern als met externe partijen) in het algemeen moeten evolueren van

statisch naar flexibel. Indien een bedrijf wil doorgroeien dient het bijgevolg te voorzien in

mechanismen die hiertoe bijdragen.

Tot slot zou het bedrijf vroegere sleutelelementen zoals ‘resource management’ en

‘controle’ niet langer als sleutelelementen moeten beschouwen om te succes te kunnen

garanderen, maar dient het zijn focus te verbreden naar meerdere gebieden.

Van ‘as needed dienstverlener’ tot ‘full-line service expert’.

Wanneer het bedrijf wil evolueren naar een ‘full-line service expert’, kan het volgende

aanbevelingen in acht nemen.

In de eerste plaats mag het duidelijk zijn dat het product niet meer centraal mag staan in

een bedrijf dat zich wil ontpoppen tot een ‘full-line service expert’.

Daarnaast dient de aandacht voor de klant (i.e. klantenbehoefte) nog meer toe te

nemen. Dit impliceert opnieuw het onderhouden van goede (optimaal flexibele) relaties

3 Fase 1 = productcentrische fabrikant; Fase 2 = as needed-dienstverlener, Fase 3 = full-line service expert; Fase 4 = aanbieder van geïntegreerde oplossingen.

27

(interacties) met de klant. Hetzelfde geldt voor de algemene relaties (zowel intern als

met externe partijen), processen en systemen van het bedrijf. Het is bijvoorbeeld

belangrijk dat er een communicatieplatform wordt geboden aan alle werknemers binnen

een bedrijf, om hen zo de gelegenheid te geven om bij te dragen aan het innovatief

proces. Ook de flexibiliteit van systemen en processen dient geoptimaliseerd te worden.

Indien het bedrijf wil doorgroeien tot een ‘full-line service expert’, dient het (meer dan

voordien) strategische aspecten in acht te nemen. Daarnaast dient het naast het

nastreven van een organisationele fit, ook een culture fit te bewerkstelligen. Het is

daarom logisch dat de onderneming ook tijd en moeite investeert in de uitwerking van

een goede coördinatie-eenheid om alles in goede banen te kunnen leiden.

Van ‘full-line service expert’ tot ‘aanbieder van geïntegreerde oplossingen’.

Voor een bedrijf dat wenst te evolueren naar een ‘aanbieder van geïntegreerde

oplossingen’, werden eveneens enkele adviezen geformuleerd.

In de eerste plaats moet de behoefte van de klant meer dan ooit centraal staan. Het

ultieme doel houdt nu immers het behalen van een meerwaarde voor de klant in. De

onderneming dient nu niet enkel in te staan voor de ondersteuning van de klant, maar

ook voor het aanbieden van op maat van de klant gemaakte oplossingen. Dit kan men

onder meer bekomen door mechanismen uit te werken die het onderhouden van (nauwe)

dynamische relaties (interacties) met de klant toestaan. Men dient ervoor te zorgen dat

men een synergie bekomt door een continue informatie-uitwisseling tussen de klant en

het bedrijf te stimuleren. Uiteraard dient men naast de klantenbehoefte ook nog oog te

hebben voor ‘the bigger picture’, het gehele marktpotentieel.

Naast de relatie met klanten dient er ook een dynamisch karakter gegeven te worden

aan de processen en systemen binnen het bedrijf om zeer snel op veranderende

marktomstandigheden te kunnen inspelen.

Naast het (verder) optimaliseren van organisationele en culturele taken, dient het bedrijf

ook te investeren in managementtaken. Het creëren van een geïntegreerde oplossing

vereist het combineren van expertises uit verschillende vakgebieden, waardoor er een

welgevormde coördinatie-eenheid moet worden opgebouwd binnen de onderneming. Het

in goede banen leiden van de overgang tot ‘aanbieder van geïntegreerde oplossingen’ is

een grote uitdaging, waardoor het aanstellen van een efficiënt veranderingsmanagement

meer dan wenselijk is.

28

Het beleid van de organisatie zal tevens meer en meer aandacht moeten schenken aan

strategische aspecten.

Indien men wil doorgroeien tot een ‘aanbieder van geïntegreerde oplossingen’, moet er

meer gebruik gemaakt worden van externe partijen. Het is immers belangrijk dat het

bedrijf een soort van netwerk opbouwt. Deze externe partijen dienen expliciet betrokken

te worden bij het gehele innovatieproces, dat trouwens iteratief en adaptief moet worden

gemaakt.

Tot slot is het belangrijk om het nemen van risico’s meer dan ooit te durven

aanmoedigen. Hiervoor dienen voldoende stimuleringsmaatregelen te worden getroffen.

Het is cruciaal dat men de werknemers ervan bewust maakt dat, indien een

doorgevoerde innovatie mislukt, er geen zogenaamde ‘bestraffing’ volgt indien men zich

tijdens het proces aan bepaalde zorgvuldigheidcriteria heeft gehouden.

Kort samengevat is het ultieme samenwerkingsdoel voor een ‘aanbieder van

geïntegreerde oplossingen’ het construeren van crossfunctionele teams die efficiënt naar

een klantspecifieke oplossing toe kunnen werken.

29

Bronnenlijst

Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie, 2010: Tiri, M.,

Hommez, B. & Huys, C. in opdracht van het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap

en Technologie (IWT)-Vlaanderen (2010). Innoveren met diensten biedt kansen –

perspectief op diensteninnovatie. IWT Vlaanderen, 65, 54p.

Castro et al., 2011: Castro, L.M., Sanchez, A. & Criado, M. (2011). Innovation in

service industries: current and future trends. The service Industries Journal, 31(1), 7-20.

Limbourg & Jourquin, 2010: Limbourg, S. & Jourquin, B. (2010). Market area of

intermodal rail-road container terminals embedded in a hub-and-spoke network. Papers

In Regional Science, 89(1), 135-154.

M’Chirgui & Pénard, 2011: M’Chirgui, Z. & Pénard, T. (2011). How to provide Quality

of Service guarantees in the Internet? Lessons learnt from the airline and card-based

payment sectors. European Management Journal, 29(4), 306-318.

Olivia & Kallenberg, 2003: Olivia, R. & Kallenberg, R. (2003). Managing the Transition

from Products to Services. International journal of Service Industry Management,

14(2), 160-172.

Pires et al., 2008: Pires, C.P., Sarkar, S. & Carvalho, L. (2008). Innovation in services –

how different from manufacturing? The Service Industries Journal, 28(10), 1339-1356.

Susman et al., 2006: Susman, G., Warren, A. & Ding, M. (2006). Product and service

innovation in small and medium-sized enterprises. Research Prepared for United States

Department of Commerce by the Smeal College of Business The Pennsylvania State

University, 71p.

Toivonen & Tuominen, 2009: Toivonen, M. & Tuominen, T. (2009). Emergence of

innovations in services. The service Industries Journal, 29(7), 887-902.

Yang & Hsiao, 2009: Yang, H. & Hsiao, S. (2009). Mechanisms of developing innovative

IT-enabled services: A case study of Taiwanese healthcare service. Technovation, 29(5),

327-337.

30

VRAGENLIJST

31

Vragenlijst Praetimus Case

Opmerking: gelieve het antwoord aan te duiden dat het meest van toepassing is

Processen

Aan welke processen geeft u de voorrang om te optimaliseren? (introvraag)

a) Productieprocessen

b) Ontwikkelingsprocessen van diensten bij bestaande producten.

c) Dienstenprocessen

d) Wij wensen een project in zijn geheel te optimaliseren.

Bij welke processen besteedt u de meeste aandacht aan innovatie? (introvraag)

a) Productieprocessen

b) Ontwikkelingsprocessen van diensten bij bestaande producten.

c) Dienstenprocessen

d) Wij trachten altijd te vernieuwen op projectbasis.

Welke van onderstaande antwoorden is het meest van toepassing op de

processen (die bijdragen tot het innovatieve proces) binnen de organisatie?

a) Minimalisatie van de kosten die de (deel)processen met zich mee brengen.

b) Kostenminimalisatie draagt niet de absolute voorkeur weg, er wordt meer

aandacht aan de eindoplossing besteed.

c) Kostenminimalisatie is minder van belang. Aandeel van kosten ligt hier sowieso

lager omdat een zuivere dienstenorganisatie minder vaste kosten heeft (vb. geen

nood aan productie-infrastructuur).

d) Zuivere kostenstripping is niet aan de orde. De uitkomst van het volledige proces

is het belangrijkste.

Waaraan dienen de processen in uw organisatie voornamelijk te voldoen?

a) Het nastreven van een maximale productie met een minimum aantal mensen.

b) Combinatie a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) Het bereiken van een nuttige dienstenoplossing. Het minimaliseren van het aantal

tewerkgestelde mensen vormt hier geen doel op zich.

d) Het realiseren van een significante meerwaarde waarvoor de klant bereid is te

betalen.

32

Waaraan wordt het meeste aandacht besteed in de processen binnen uw

bedrijf?

a) Ontwikkeling en onderzoek product.

b) Combinatie a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) Ontwikkeling en onderzoek dienst.

d) Achterhalen van de klantenbehoefte.

Tot welk doel dienen processen binnen het bedrijf voornamelijk bij te dragen?

a) Kostenreductie van de gehanteerde processen binnen het bedrijf.

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) Het flexibel kunnen inspelen op veranderingen.

d) Het transformeren van klantenkennis in een volledig geïntegreerde oplossing voor

de klant.

Voor de vernieuwing van ons gamma maken wij vooral gebruik van…

a) … het opvolgen van technologische ontwikkelingen.

b) … kennis van marktkenners die weten hoe waarde kan worden toegevoegd door

een vernieuwende dienst aan een bestaand product te koppelen.

c) … het opvolgen van actualiteit om noden van klanten te ontdekken.

d) … het aantrekken van werknemers met projectervaring van buitenaf om een

vernieuwend inzicht in de opportuniteiten van het bedrijf te krijgen.

Management & organisatie

Welke concurrentiestrategie streeft het managementbedrijf na binnen uw

organisatie?

a) Zuiver productleiderschap (Onderneming introduceert regelmatig creatieve en

innovatieve producten op de markt.)

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) Zuiver dienstenleiderschap (Onderneming introduceert regelmatig creatieve en

innovatieve diensten op de markt.)

d) Combinatie van a en c op projectbasis.

Waaraan moet de organisatiestructuur het hoofd kunnen bieden in uw bedrijf?

a) Flexibele productie/verkorten productietijden/time-to-market.

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) Realiseren van kortere time-to-market van de innovatieve dienst.

33

d) Voldoende flexibiliteit om op projectbasis te kunnen werken.

Hoe verloopt de organisatie rond innovaties binnen uw bedrijf?

a) Productgericht

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) Dienstengericht

d) Projectgericht

Hoe omschrijft u de structuur van uw organisatie het best?

a) Eerder verticaal

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) Eerder horizontaal

d) Horizontaal

De coördinatie-eenheid binnen ons bedrijf…

a) … is niet groot. Het personeel wordt vooral ingezet op de productieafdeling.

b) … is groot omdat er onder andere voldoende communicatie nodig is tussen de

productieafdeling en de dienstenafdeling.

c) … is redelijk groot.

d) … is zeer groot. Dit vormt de spil van onze onderneming.

Welke omschrijving benadert het best de structuur van uw organisatie?

a) Hoog percentage van personeel bevindt zich binnen de productieafdeling.

Aanzienlijk minder aandacht voor verkoop, management, marketing, …

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) Hoog percentage van personeel is geconcentreerd binnen de dienstenafdeling.

Meer aandacht voor marketing.

d) Meer coördinatie- en verkoopgericht. Meer personen tewerkgesteld op

managementniveau.

Hoe kan het voorraadmanagement binnen uw bedrijf het best worden

omschreven?

a) Zeer belangrijk aangezien de focus volledig op producten ligt (vb. bepaald aantal

onderdelen/hoeveelheid grondstoffen vereist voor de productie van de goederen,

opslag van eindproducten, …)

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) Niet aan de orde binnen onze onderneming aangezien diensten ontastbaar zijn.

34

d) Varieert op projectbasis. Afhankelijk van de specifieke wens van de klant dient er

een bepaald manier van voorraadmanagement te worden gehanteerd (vb. des te

groter de rol het product speelt binnen de geïntegreerde oplossing, des te meer

aandacht vereist is bij het voorraadmanagement).

Hoe kan het marketingmanagement binnen uw bedrijf het best worden

omschreven?

a) Additioneel ten opzichte van de core business (product).

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) Dit wordt als een van de prioriteiten binnen de onderneming aanschouwd.

d) Doorgaans zeer belangrijk. Het precieze belang kan echter variëren van project

tot project.

Hoe groot schat u het belang in van het logistiek management binnen uw

bedrijf?

a) Groot. Het optimaliseren van het logistiek management kan een significante

kostenvermindering teweeg brengen.

b) Zeer belangrijk aangezien twee activiteiten (product en dienst) aan elkaar

gekoppeld worden.

c) In zeer beperkte mate van toepassing binnen onze onderneming.

d) Belang varieert van project tot project. (Des te groter de rol van een product

binnen een geïntegreerde oplossing, des te meer er in logistiek management moet

worden geïnvesteerd.)

Om een innovatie optimaal te kunnen realiseren dient het management vooral

aandacht te besteden aan…

a) … financieel beheer.

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) … personeelsbeleid en bedrijfscultuur.

d) … realisatiemethoden om een pasklare oplossing te kunnen aanbieden aan de

klant.

Het aankoopmanagement binnen de onderneming…

a) … heeft een zeer grote verantwoordelijkheid binnen onze onderneming. (Het

sluiten van gunstige aankoopovereenkomsten kan een aanzienlijke

kostenreducering met zich meebrengen.)

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) … heeft een beperkte verantwoordelijkheid binnen onze onderneming.

35

d) … heeft een verantwoordelijkheid waarvan het belang kan variëren van

geïntegreerde oplossing tot geïntegreerde oplossing.

Medewerkers & cultuur

Welke van onderstaande stellingen komt het meest overeen met de

bedrijfscultuur in uw onderneming?

a) ‘De grootste winsten kunnen uit productinnovaties worden gehaald.’

b) ‘Men kan enkel aanzienlijke winsten genereren uit bestaande producten door

vernieuwende diensten hieraan toe te voegen.’

c) ‘Het vernieuwen van diensten bezit het grootste winstpotentieel.’

d) ‘Het aanbieden van een geïntegreerde oplossing aan de klant biedt de grootste

winstopportuniteiten.’

Welke kwaliteiten eist u voornamelijk van uw eigen (i.e. interne) werknemers

die meewerken aan een innovatie?

a) Specifieke technologische kennis.

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) Competentie om opportuniteiten in de markt te ontdekken en hier een gepaste

dienstenoplossing voor te ontwikkelen.

d) Werknemers die aan eenzelfde project werken dienen over complementaire

vaardigheden en kennis te beschikken (met het oog op het bekomen van een

verzameling van multidisciplinaire competenties). Managementcompetenties zijn

eveneens belangrijk.

Hoe kan u de samenstelling van uw personeelsbestand het best omschrijven?

a) Veel externen aanwezig. Het tijdelijk inzetten van specialisten kan aanzienlijke

voordelen opleveren voor de onderneming.

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) Zeer weinig externen aanwezig. Wij vermoeden dat het inroepen van vb. externe

consultants weinig bijdrage kan leveren aan de innovatie van ons dienstenproces.

d) Weinig externen aanwezig.

36

Informatie & systemen

Wat onderneemt u als bedrijf voor het bekomen van nieuwe inzichten in de

wensen van klanten (klantenbehoefte)?

a) De bestaande producten worden door consumenten getest en geëvalueerd.

b) Consumenten worden bevraagd over welke eigenschappen/diensten volgens hen

kunnen zorgen voor een meerwaarde van een bestaand product.

c) De consument worden bevraagd met welke problemen m.b.t. dienstverlening zij

in het dagelijkse leven worden geconfronteerd. Hieruit wordt dan de ‘ontbrekende

en dus te ontwikkelen’ dienst afgeleid.

d) Het bedrijf vraagt naar de problemen/ongemakken waarmee de consument te

maken krijgt en tracht hiervoor aldus een pasklare oplossing te ontwikkelen.

Indien er een inzicht is in een nieuwe of veranderde klantenwens, wie wordt

dan eerst/voornamelijk hierover geïnformeerd?

a) Werknemers van de productieafdeling.

b) Komt aan bod op het overleg tussen werknemers van de productieafdeling en de

werknemers die instaan voor de optimalisatie van de dienstverlening.

c) Werknemers die verantwoordelijk zijn voor de optimalisatie van zuivere

dienstverlening.

d) Iedereen binnen het bedrijf. Elke werknemer (gaande van bediende/arbeider tot

kaderlid) kan een idee hebben dat een meerwaarde kan opleveren voor het

bedrijf.

Binnen ons bedrijf gaat de voorkeur uit naar

a) Een systeem dat informatie omtrent productinnovaties stroomlijnt.

b) Een systeem dat het bundelen van informatie over product- en diensteninnovaties

voorop stelt.

c) Een systeem dat informatie omtrent diensteninnovaties centraliseert.

d) Een systeem dat, op basis van een aantal ingevoerde criteria, relevante informatie

kan verschaffen voor een bepaald project dat in ontwikkeling is.

Aan welke omschrijving voldoen de informatiesystemen in uw organisatie het

best?

a) Deze zijn eerder afdelingsgewijs gecentraliseerd.

b) Combinatie van a en c.

c) Transparantie tussen een aantal afdelingen is een belangrijk criterium.

37

d) Transparantie binnen de gehele onderneming is het belangrijkste criterium.

Welke systemen worden er uitgewerkt om het idee van een innovatie

(wettelijk) te beschermen?

a) Aanvragen van o.a. octrooien (voor bv. onderdelen van machines). (Dit is

mogelijk in Europa.)

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van verhouding van product-dienst.)

c) Het wettelijk beschermen van diensten is niet mogelijk in Europa.

a) Per project onderzoeken wij welke (onderdelen van) producten en/of diensten (die

deel uitmaken van de geïntegreerde oplossing) kunnen worden beschermd.

Indien er overleg wordt gepleegd m.b.t. innovatie, handelt dit meestal rond…

a) … hoe men technologische en/of financiële barrières kan overbruggen.

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) … hoe men zo (tijds)efficiënt mogelijk te werk kan gaan. (Vb. via welke

mechanismen kan de tijd verkort worden tussen de ontdekking van de

klantenbehoefte en het aanbieden van een dienst die hier een oplossing voor

biedt.)

d) … het aanduiden van de meest geschikte personen om de behoefte van de klant

te achterhalen.

Op welk manier verloop het overleg binnen uw organisatie?

a) Hierarchisch gebonden. (Werknemer rapporteert aan overste, en dit over

meerdere niveaus.)

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van de verhouding product-dienst.)

c) Overleg gebeurt eerder tussen verschillende afdelingen.

d) Overleg heeft een multidimensionaal karakter binnen onze onderneming.

Werknemers van verschillende afdelingen en niveaus worden op deze momenten

samengebracht.

38

KPI’s

Welke (algemene) kritische prestatie-indicator wordt er voornamelijk

gehanteerd binnen het bedrijf om de prestaties te analyseren?

a) Groei van de bedrijfswaarde ten gevolge van een productinnovatie.

b) Groei van de bedrijfswaarde ten gevolge van een toegevoegde vernieuwende

dienst aan een bestaand product.

c) Groei van de bedrijfswaarde ten gevolge van een diensteninnovatie.

d) Groei van de bedrijfswaarde als gevolg van succesvol afgeleverde projecten.

Welke kritische prestatie-indicator weegt het zwaarste door binnen het bedrijf

om de financiële prestaties te analyseren?

a) Rentabiliteit van innovatieve producten.

b) Rentabiliteit ten gevolge van de innovatieve dienst die aan een bestaand product

wordt gekoppeld.

c) Rentabiliteit van innovatieve diensten.

d) Rentabiliteit van innovatief project in zijn geheel.

Welke verzameling van kritische prestatie-indicatoren wordt er voornamelijk

gehanteerd binnen het bedrijf om de prestaties te analyseren?

a) Efficiëntie productiemachines/kwaliteit van het product/gebruiksvriendelijkheid

van het product.

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van verhouding product-dienst.)

c) Klantvriendelijkheid dienst/betrouwbaarheid dienst/klanttevredenheid.

d) Tijdigheid/efficiëntie (geleverde inspanning t.o.v. klantentevredenheid) van

projectmanagement.

Op welke manier wordt de uitwerking van een innovatief idee getest?

a) Eindproduct wordt getest door consumenten.

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van verhouding product-dienst.)

c) Storyboarding4/rollenspel5/service blue printing6/service prototyping7.

d) De ultieme test bestaat uit het vaststellen of de klant al dan niet tevreden is met

de aangeboden oplossing.

4 Gebruik van grafische elementen.

5 Mensen leven zich in verschillende rollen in om het gebruikersgedrag te doorgronden.

6 Toont processen binnen het bedrijf, opgedeeld in verschillende componenten.

7 Vroeg in het ontwikkelingsproces innovatieve dienst modelleren en uittesten.

39

Voor welke aspecten worden er vooral kritische prestatie-indicatoren

gehanteerd binnen uw bedrijf?

a) Betrouwbaarheid/minimale uitval van machines.

b) Combinatie van a en c. (Afhankelijk van verhouding product-dienst.)

c) Accuraatheid van de ontwikkelde dienst.

d) Of er een meerwaarde wordt gerealiseerd voor de klant.

40

OORSPRONKELIJKE VRAGENLIJST CASE PRAETIMUS

Onderzoeksvraag 1: Hoe worden nieuwe inzichten bekomen van wensen

van klanten?

Welke groep tracht het bedrijf bij voorkeur als klanten aan te trekken?

a. Particulieren (Business-to-consumer)

b. Bedrijven (Business-to-business)

c. Overheid (Business-to-Administration)

d. Werknemers (Business-to-Employee)

Voor het opvolgen van potentiële nieuwe/veranderde noden aan producten

of product-ondersteunende diensten wordt…

a. … geen speciale actie ondernomen, dit gebeurt spontaan (via feedback,

klachten, … van bestaande producten en product-ondersteunende diensten).

b. … de actualiteit opgevolgd/aan benchmarking gedaan.

c. … kennis opgehaald bij marktkenners.

d. … de klant rechtstreeks ondervraagd d.m.v. een questionnaire (zelf of taak

uitbesteden aan externen).

Indien dit expliciet gebeurt, hoe vaak bekijken jullie of er nieuwe noden zijn

aan producten of product-ondersteunende diensten?

a. > 1 jaar

b. Jaarlijks

c. Halfjaarlijks

d. < 6 maanden

Wat is het meest gebruikte kanaal waarover klanten feedback kunnen geven

over de bestaande producten?

a. Winkel (enquête ter plaatse afnemen bij klanten)

b. Telefoon

c. Internet

d. Andere

41

In welke stap van het innovatieproces wordt het meest rekening gehouden

met de input van klanten?

a. Formulering bedrijfsstrategie

b. Keuze van in welk(e) project(en) (innovatieve services) wordt geïnvesteerd

c. Ontwikkeling van gekozen project(en)

d. Implementatie van gekozen projecten(en)

Om een service innovatie optimaal te kunnen realiseren dient het bedrijf

vooral aandacht te besteden aan…

e) … financieel beheer.

f) … realisatiemethoden.

g) … personeelsbeleid en bedrijfscultuur.

h) … overige.

Indien het bedrijf bij de ontwikkeling van een innovatieve service externen

betrekt, zijn dit voornamelijk…

a. … leveranciers.

b. … bedrijven.

c. … onderzoekscentra.

d. … klanten.

“Bij de ontwikkeling van een innovatieve service wordt een tussentijdse

evaluatie gehouden bij de klanten om na te gaan of de uitwerking van het

idee aansluit bij de behoefte van de klant.”

a. Nooit

b. Zelden

c. Regelmatig

d. Altijd

42

Onderzoeksvraag 2: Hoe leiden die nieuwe inzichten van

klantenwensen tot aanpassingen in het dienstenaanbod?

Indien er een inzicht is in een nieuwe of veranderde klantenwens, wie wordt

hier dan van op de hoogte gebracht?

a. Blijft binnen team

b. Heel het departement

c. Middenkader

d. Iedereen

Wie draagt de eindverantwoordelijkheid voor de uitkomst van het

ontwikkelingsproces van een innovatieve service?

a. Eén persoon (CEO, manager middenkader, lid onderzoeksteam, …)

b. Het team dat verantwoordelijk is voor deze innovatie

c. Het hele departement

d. Alle betrokkenen

Wanneer vindt er tijdens de ontwikkeling van een innovatie van een bij

product ondersteunende dienst een tussentijds overleg plaats tussen het

research team/management en het top management?

a. Praktisch zelden of nooit

b. Wanneer het innovatieproces zijn einde nadert

c. Na het het afronden van iedere tussenstap van het innovatieproces

d. Bij elke vordering

Welke tijdspanne beslaat ‘het ontdekken van een klantenbehoefte’ tot ‘het

komen tot een nieuwe product-dienstcombinatie’?

a. Niet van toepassing

b. Langer dan 3 jaar

c. Tussen 1 en 3 jaar

d. Minder dan 1 jaar

Hoe wordt de idee van een diensteninnovatie uitgewerkt/getest?

a. Storyboarding (gebruik van grafische elementen om gebruikersgedrag te

doorgronden)

b. Rollenspel (mensen die zich in verschillende rollen inleven om het

gebruikersgedrag te doorgronden)

43

c. Service blue printing (toont processen binnen bedrijf, opgedeeld in

verschillende componenten)

d. Service prototyping (vroeg in het ontwikkelingsproces modelleren en uittesten

van innovatieve dienst)

Wordt het eigen aanbod van ondersteunende diensten aangepast aan de

concurrentie?

a. Niet van toepassing

b. Indien mogelijk worden ze integraal overgenomen

c. Na aanpassing aan onze eigen klantennoden/producten worden ze toegevoegd

aan ons gamma

d. Wij bieden enkel unieke ondersteunende diensten aan

Indien jullie kennis hebben van een nieuwe ondersteunende dienst bij de

concurrent en de mogelijkheid hebben om deze aan eigen klanten aan te

bieden…

a. … niet van toepassing.

b. … zal eerst worden bestudeerd hoe deze dienst presteert. Hierna wordt de

mogelijkheid om deze in ons eigen gamma op te nemen opnieuw overwogen.

c. … bestaat er na zorgvuldige rendabiliteitsanalyses de mogelijkheid dat deze

worden opgenomen in ons gamma.

d. … voegen we deze ondersteunende dienst zo snel mogelijk toe aan onze eigen

producten om de concurrentie voor te zijn.

44

Onderzoeksvraag 3: Wat is de bestaande relatie tussen product- en

diensteninnovatie?

Wanneer werd er voor het laatst een innovatie uitgevoerd aan een van jullie

producten?

a. Langer dan 5 jaar geleden

b. Tussen 3 en 5 jaar

c. Tussen 1 en 3 jaar geleden

d. Minder dan een jaar geleden

Wanneer werden de ondersteunende diensten van dit geïnnoveerde product

tevens geïnnoveerd?

a. Niet van toepassing

b. Langer dan 4 jaar geleden

c. Tussen 1 en 4 jaar geleden

d. Minder dan een jaar geleden

In welke mate worden ondersteunende diensten aangeboden bij producten

uit jullie gamma?

a. Bij minder dan 10 %

b. Tussen 10 % en 30 %

c. Tussen 30 % en 50 %

d. > 50 %

Welke verhouding voldoet het best aan de verhouding van ‘uitgaven aan

innovatieve diensten’ vs ‘uitgaven aan innovatieve producten’?

a. 0 vs 100%

b. 25% vs 75%

c. 33,33% vs 66,67%

d. 50% vs 50%

De aanpak inzake product-dienstcombinaties in onze organisatie is de

volgende:

a. Wij leggen vooral de focus op ons product. De dienst is de hieraan

noodzakelijke gebonden service.

b. We proberen bij elk product een ondersteunende dienst aan te bieden om

ons te onderscheiden.

45

c. We zorgen voor een zo groot mogelijk aantal ondersteunende diensten bij

één enkel product zodat we met veel product-dienstcombinaties zoveel

mogelijke klanten kunnen bereiken.

d. Wij bieden voornamelijk klant-specifieke ondersteunende diensten aan bij

onze producten.

46

Onderzoeksvraag 4: Wat zijn de mechanismen die gebruikt worden om

diensteninnovatie te begeleiden?

Hoe komt de innovatie van product gerelateerde diensten meestal tot stand

in het bedrijf?

a. Niet van toepassing

b. Spontaan

c. Een verantwoordelijke in het bedrijf doet zelf onderzoek naar mogelijkheden

tot innovatie

d. Een extern iemand wordt aangesteld voor het onderzoeken van mogelijkheden

tot innovatie (b.v. consultants)

a) Wie is verantwoordelijk voor de begeleiding van het doorvoeren van

innovatie in het bedrijf?

a. Niet van toepassing

b. Het hoofd van de desbetreffende afdeling

c. Het personeel van de desbetreffende afdeling

d. Er worden externen aangesteld (b.v. innovatieaudit)

b) Welke acties worden er ondernomen om het idee voor een nieuwe

diensteninnovatie te beschermen?

a. Dit is niet belangrijk

b. Beschermingsluik wordt geheel uitbesteed aan advocatenbureau

c. Zelf geheimhoudingsovereenkomst opstellen bij samenwerkingen

d. Zelf patenten aanvragen

c) Welke stappen worden er eerst ondernomen om draagvlak te creëren voor

een nieuw idee voor een innovatieve dienst?

a. Vinden van potentiële partners/leveranciers

b. Steun verkrijgen topmanagement

c. Vinden van bekwame mensen voor de uitwerking van het concept

d. Potentiële rendabiliteit van het project in kaart brengen

d) Hoe probeert men genomen risico’s m.b.t. diensteninnovaties in te perken?

a. Hier wordt niet veel aandacht aan besteed

b. Eigen risk team

c. Externen inschakelen (consultants)

d. Andere

47

Onderzoeksvraag 5: Hoe gaan bedrijven met product-dienstcombinaties om met

de institutionalisering van het delen van best practises? Worden slimme

manieren ontwikkeld om kennis tussen verschillende delen van het bedrijf te

delen?

Kennis van een bepaald departement in het bedrijf…

a. … is specifiek aan dat departement en is niet bruikbaar voor andere delen van

het bedrijf.

b. … wordt gedeeld met andere departementen die rechtstreeks in contact komen

met dat departement inzake gedeelde producten/diensten.

c. … is essentieel voor het gehele bedrijf. Deze kennis dient ten alle tijden

beschikbaar te zijn voor alle departementen binnen het bedrijf.

d. … overige.

e) Wat doet het bedrijf om ervoor te zorgen dat verkregen kennis door één

afdeling wordt gedeeld met een andere afdeling?

a. Informele overlegmomenten (events) organiseren

b. Formele overlegmomenten organiseren

c. Investeren in efficiënte bedrijfssoftware oplossingen

d. Andere

Het (formele) overleg tussen verschillende departementen gebeurt…

a. … jaarlijks

b. … maandelijks

c. … wekelijks

d. … dagelijks

Via welk kanaal gebeurt het (formele) overleg meestal?

a. Intranet (intern communicatiesysteem)

b. Conference call

c. Face to face (vergadering)

d. Andere