Hart- en vaatziekten in Nederland 2019
3.81
911
RP9
2 D
it bo
ek is
ver
vaar
digd
uit
chlo
or- e
n zu
urvr
ij pa
pier
.
Hart- en vaatziekten in N
ederland 2019
Cijfers overincidentie,prevalentie,ziekte en sterfte
25e
EDITIE2 0 1 9
Hart- en vaatziekten in Nederland 2019
3.81
911
RP9
2 D
it bo
ek is
ver
vaar
digd
uit
chlo
or- e
n zu
urvr
ij pa
pier
.
Hart- en vaatziekten in N
ederland 2019
Cijfers overincidentie,prevalentie,ziekte en sterfte
25e
EDITIE2 0 1 9
InhoudsopgaveVoorwoord 3
Samenstelling van de Werkgroep Cijfers van de Hartstichting 9
1 Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten 11
2 Kerncijfers over hart- en vaatziekten 51
3 Hart- en vaatziekten in de Nederlandse huisartsenpraktijk 79
4 Trends in systolische bloeddruk in de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) tussen 1995 en 2015 107
5 Ontwikkelingen in prevalentie van atriumfi brilleren en antitrombotica voorschriften 123
Bijlage
A Beschrijving ICD-codes van de tien ziektecategorieën binnen de hart- en vaatziekten 137
Colofon
Zetwerk: G3M Grafi sch & MultiMedia Management, Zoetermeer
Druk: G3M Grafi sch & MultiMedia Management, Zoetermeer
Uitgave: 2019
ISBN: 978-90-75131-83-3
NUR 870
Hart- en vaatziekten in Nederland, 2019
25 jaar cijfers over incidentie, prevalentie, ziekte en sterfte
Gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek, Dutch Hospital Data,
LASA, NIVEL en Julius Huisartsen Netwerk gepubliceerd onder redactie van de
‘Werkgroep Cijfers’ van de Hartstichting.
Samenstelling (in alfabetische volgorde):
Drs. A.R. de Boer, arts1,2
Prof. dr. M.L. Bots, arts-epidemioloog1
Dr. I. van Dis, epidemioloog2
Dr. I. Vaartjes, epidemioloog1,2
Prof. dr. F.L.J. Visseren, internist-vasculair geneeskundige3
1 Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde,
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht2 Hartstichting, Den Haag 3 Afdeling Vasculaire Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
Gegevens en figuren uit dit rapport mogen met bronvermelding worden
overgenomen. De juiste verwijzing luidt: Auteurs hoofdstuk, titel hoofd-
stuk. In: de Boer AR, van Dis I, Visseren FLJ, Vaartjes I, Bots ML. Hart- en
vaatziekten in Nederland 2019, cijfers over incidentie, prevalentie, ziekte en
sterfte. Den Haag: Hartstichting, 2019.
Den Haag, november 2019
2
Voorwoord3
VoorwoordMet veel trots presenteren wij u het 25ste boek van de Hartstichting
met cijfers over de incidentie, prevalentie, ziekte en sterfte aan hart- en
vaatziekten.
Graag willen we eerst bij de uitgifte van 25 boeken stilstaan. Deze uitgaven
zijn al die jaren tot stand gekomen met bijdragen van heel veel mensen.
Daarom laten we na het voorwoord de (ex)voorzitters van de werkgroep
cijfers en alle promovendi op het cijferproject in dit boek aan het woord. De
Hartstichting is hen en de leden van de Werkgroep Cijfers, waarin weten-
schappers met deskundigheid uit verschillende disciplines, zeer erkente-
lijk. Tevens een speciaal woord van dank aan prof. Michiel Bots en dr. Ilonca
Vaartjes voor hun enorme inzet om ieder jaar weer cijfers over interessante
onderwerpen te genereren.
De Hartstichting vindt het ontsluiten van cijfers enorm belangrijk voor
onderbouwing en monitoren van beleid, zorg en onderzoek, daarom doet
zij dit al zo velen jaren. Echter, we kijken nu naar de toekomst en vinden
dat de wijze van presenteren van cijfers een modernere en interactieve vorm
behoeft. Daarom zal er vanaf volgend jaar geen boek meer verschijnen,
maar zullen cijfers over hart- en vaatziekten en hartinterventies in geza-
menlijkheid met de Nederlandse Hartregistratie gepresenteerd worden op
een website.
Het 25ste Cijferboek heeft de volgende inhoud:
Hoofdstuk 1 omvat de meest recente cijfers over ziekte en sterfte aan hart-
en vaatziekten (HVZ). De meest spectaculaire wijzigingen in de afgelopen
25 jaar zijn de afname in case-fatality en sterfte aan het hartinfarct. In deze
periode zijn grote successen bereikt en zijn HVZ vanaf 2005 bij mannen en
vanaf 2016 bij vrouwen niet meer doodoorzaak nummer 1.
Mensen krijgen op latere leeftijd HVZ, met meer co-morbiditeit. De gemid-
delde leeftijd waarop men aan HVZ sterft, ligt boven die van andere ziekte-
beelden. Ook zijn er enorme dalingen in opnameduren in het ziekenhuis.
Voorwoord4
In hoofdstuk 2 worden per ziektebeeld kerncijfers gepresenteerd en
overzichtelijk weergegeven. Deze omvatten zowel cijfers over sterfte,
ziekenhuis- en dagopnamen, de prognose, maar ook incidentie en preva-
lentie. Hiertoe zijn cijfers van het CBS, DHD en Nivel ontsloten. Voor de
prognosecijfers is gebruik gemaakt van de koppeling van de doodsoorzaken
en ziekenhuisopnamen statistieken, waarvoor de promovendi Reitsma en
Vaartjes de basis hebben gelegd.
Hoofdstuk 3 omvat cijfers over de incidentie en prevalentie van hart- en
vaatziekten op basis van de huisartsenregistratie van het Nivel. Het
aantal mensen met een chronische HVZ bedraagt anno 2018 1,5 miljoen
Nederlanders en is gestegen in de laatste jaren. Naast angina pectoris,
beroerte en perifeer vaatlijden draagt hartfalen hier sterk aan bij.
Trendanalyse van het LASA-cohort van ouderen laat zien dat vanaf 1995
de systolische bloeddruk flink gedaald is met 13 mmHg onder mannen en
16 mmHg onder vrouwen. Er trad een daling op zowel onder degenen die
medicatie voor een hoge bloeddruk slikten als onder degenen zonder medi-
catie. Een survivor bias kan echter niet worden uitgesloten.
Op basis van het Julius Huisartsen Netwerk is een stijging in het percentage
mensen met boezemfibrilleren aangetoond, van 0,4% in 2008 naar 1,4% in
2017. In de leeftijdscategorie 85 jaar en ouder nam deze toe van bijna 6%
naar 16%. Hieraan kunnen ook verbeteringen in registratie aan ten grond-
slag liggen. Tevens is een daling in gebruik van vitamine K antagonisten
(VKA) en stijging in direct werkende orale anticoagulantia waargenomen.
De Hartstichting publiceert in dit boek cijfers van verschillende databron-
nen. Hierbij willen wij onze dank betuigen aan het CBS, Dutch Hospital
Data, het Julius Centrum (UMCU), LASA, NIVEL en Julius Huisartsen
Netwerk. Tevens danken wij de onderzoekers en gastauteurs voor hun grote
inzet om deze interessante data te ontsluiten.
Namens de Werkgroep Cijfers,
Prof.dr. F. L. J. Visseren, mw. dr. I. van Dis,
Internist-vasculair geneeskundige, epidemioloog,
UMC Utrecht Hartstichting
Voorzitter Secretaris
(i.van.disAhartstichting.nl)
5 Werkgroep Cijfers
Voorzitters van de Werkgroep Cijfers en promovendi over het belang van cijfers over hart- en vaatziekten.
De Hartstichting hecht grote waarde aan het publiceren van cijfers van hoge
kwaliteit. Dr. Bart Dekker, ex-directeur van de Hartstichting nam destijds
het initiatief om cijfers over hart- en vaatziekten in ‘eigen’ beheer en in
samenhang te gaan uitbrengen. Dr. Frits Bonjer, voorzitter van de TNO-
diagnose commissie “Hart- en vaatziekten” (1980) werd de eerste voorzitter
van de Werkgroep Cijfers (1994-1995).
Om de wetenschappelijke kwaliteit te bewaken is samenwerking met univer-
sitaire vakgroepen en gerenommeerde instituten gezocht. In de afgelopen
25 jaar met de afdeling Klinische Epidemiologie & Biostatistiek in het AMC
(prof. Jan Tijssen), het RIVM (prof. M. Verschuren) en het Julius Centrum in
het UMCU (prof. Michiel Bots en dr. Ilonca Vaartjes). Zij bewaken de kwaliteit
van de cijfers, bijgestaan door de leden van de Werkgroep Cijfers.
In 25 jaar van samenwerking analyseerden 10 wetenschappelijke medewer-
kers de databestanden en leverden zij belangrijke bijdragen aan diverse
hoofdstukken in ieder cijferboek. Van hen promoveerden er 5 op onderwer-
pen met grote relevantie voor de Hartstichting en zal de 6e promovendus in
2021 promoveren.
We hebben secretaris en de voorzitters van de Werkgroep Cijfers en de 6
promovendi gevraagd hun visie te geven over het belang van cijfers over
hart- en vaatziekten:
Ineke van Dis (secretaris Werkgroep Cijfers 1993-heden)Betrouwbare, actuele en eenduidige cijfers zijn noodzakelijk voor onderbouwing van
beleid en onderzoek op terrein van preventie en zorg van hart- en vaatziekten.
Met veel plezier en grote inzet heb ik bijgedragen aan de totstandkoming van de
25 cijferboeken, waarvoor cijfers uit diverse bronnen ontsloten en in samenhang
bijeengebracht werden.
Grote dank voor al degenen die hier aan hebben bijgedragen. Fijn om met zoveel
enthousiaste collega’s samen te werken.
We gaan nu vol enthousiasme door met het presenteren van cijfers via een gemeen-
schappelijke website van Hartstichting en de Nederlandse Hart Registratie. Nog meer
cijfers over hart- en vaatziekten bijeen!
6 Werkgroep Cijfers
Ruud Koster (voorzitter 1996-2003) Meten is weten. Alleen wat je kan meten kan je veranderen. De Hartstichting heeft
dat met de jaarlijkse cijferbrochure in de praktijk gebracht. Door ook de uitkomst van
reanimaties te meten en te publiceren kwamen zwaktes in de schakels in hulpverlening
aan het licht en werd de basis gelegd voor de introductie en acceptatie van de AED.
Daarmee worden nu jaarlijks honderden levens extra gered en loopt Nederland voorop.
Dat is vooral te danken aan de visie van de Hartstichting, al sinds Bart Dekker als
directeur er het voortouw in nam.
Ron Peters (voorzitter 2004-2008)We verkeren in de vroegste fase van zorgregistraties. Hoewel behulpzaam, is de omvang
nog beperkt en de kwaliteit bescheiden. Massale gegevens en kunstmatige intelligentie
zullen cijfers meer actualiteit geven en meer consequenties, met winst in efficiëntie en
in kwaliteit van zorg. In Nederland heeft de Hartstichting daarvoor de basis gelegd.
Frank Visseren (voorzitter 2009-heden)Actuele cijfers over ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten vormen de dagelijkse
inspiratie voor zorgverleners en onderzoekers om de zorg voor patiënten met hart- en
vaatziekten verder te verbeteren. De beste behandeling van hart- en vaatziekten is het
voorkomen ervan. De cijfers getuigen van het succes van hart- en vaatziekten preventie
gezien de dalende trends in de afgelopen 25 jaar, maar stemmen ook tot bescheidenheid,
want ondanks alle successen zijn hart- en vaatziekten nog steeds een van de belangrijk-
ste oorzaken van ziekte en sterfte in Nederland.
Hans Reitsma (promovendus van 1994-2001)In Nederland hebben wij uitstekende registraties, maar het gebruik van deze cijfers voor
allerlei epidemiologische vraagstellingen is nog beperkt. De mogelijkheden om deze
gegevens vaker en slimmer te gebruiken, al dan niet in samenhang met andere gegevens
of aanvullende studies, zal alleen nog maar toenemen. In 1993 begon ik als eerste
promovendus en in mijn proefschrift laat ik zien welke waarde gegevens uit registraties
voor diverse doeleinden kunnen hebben, zowel beleidsmatig maar ook om meer inzicht
in ziekten te generen. Mijn proefschrift heeft een belangrijke bijdrage geleverd om in
Nederland registraties vaker en beter te gebruiken, onder meer door het koppelen van
gegevens binnen en tussen registraties die bij hetzelfde individu horen.
7 Werkgroep Cijfers
Dineke Koek (promovendus van 2001-2005)In mijn promotietijd heb ik onderzocht wat de incidentie en prognose is van het
myocardinfarct door koppeling van landelijke registraties. Hiermee kwamen landelijke
cijfers beschikbaar voor dit ziektebeeld. Heel bijzonder was dat ik later in mijn werk
als klinisch geriater met mijn eigen promovenda landelijke cijfers in het cijferboek kon
presenteren over de prognose van dementie, een aandoening waarbij vaatziekte een
belangrijke rol speelt.
Ilonca Vaartjes (promovendus 2006-2011)In mijn promotieonderzoek toonden we verschillende mogelijkheden om registraties
en andere databronnen te koppelen voor onderzoek naar hart- en vaatziekten. Tot op
de dag van vandaag levert dit onderzoek mooie samenwerkingen en belangrijke cijfers
over omvang, ernst en prognose van hart- en vaatziekten in verschillende groepen in
Nederland.
Carla Koopmans (promovendus 2012-2015)Meten is weten, waar vooruitgang is geboekt of waar juist vooruitgang nog mogelijk is.
In mijn promotieonderzoek heb ik onderzoek gedaan naar trends in coronaire hartziek-
ten. Om een voortzetting van de daling in ziekte en sterfte aan coronaire hartziekten te
bewerkstelligen zijn cijfers essentieel voor het maken van toekomstig beleid.
Josefien Buddeke (promovendus 2015-2017)Inzicht in cijfers is van cruciaal belang om groepen patiënten te definiëren waar meer
onderzoek en beleid voor opgesteld moet worden. In mijn promotieonderzoek heb ik
mogen ervaren wat de kracht is van registraties. Door het koppelen van databronnen
heb ik grote databestanden kunnen genereren. Met deze schat aan informatie heb ik
comorbiditeit bij verschillende patiëntengroepen met hart- en vaatziekten in kaart
kunnen brengen.
Annemarijn de Boer (promovendus 2018 – heden)Cijfers over hart- en vaatziekten geven inzicht in heden en verleden, maar zijn ook
erg belangrijk voor beslissingen die invloed hebben op de toekomst. In mijn promo-
tieonderzoek naar het eerder opsporen van hart- en vaatziekten doe ik onderzoek
naar de opbrengst van opsporen van risicofactoren voor hart- en vaatziekten en
ontsluit ik cijfers die nodig zijn voor besluitvorming. Dit onderzoek heeft tot op heden
onder andere geleid tot een bijdrage aan het rapport van de Gezondheidsraad over
Bevolkingsonderzoek naar aneurysma van de abdominale aorta.
8
9 Werkgroep Cijfers
Samenstelling van de Werkgroep Cijfers van de Hartstichting
Prof.dr. F. L. J. Visseren, voorzitter (Afdeling Vasculaire Geneeskunde, UMC
Utrecht)
Dr.ir. I. van Dis, secretaris (Hartstichting, Den Haag)
Prof.dr. J. D. Blankensteijn (Afdeling Heelkunde, VUmc, Amsterdam)
Prof.dr. M. L. Bots (Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en
Eerstelijnsgeneeskunde, UMC Utrecht)
Ir. A. de Bruin (Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag; vanaf juni
2018 agendalid)
Prof.dr. J. Deckers (Thoraxcentrum, ErasmusMC, Rotterdam)
Dr. A. H. Liem (Afdeling Cardiologie, St Franciscus Gasthuis, Rotterdam)
Dr. J. B. Reitsma (Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en
Eerstelijnsgeneeskunde, UMC Utrecht)
Prof. dr. F.G. Schellevis (Nivel, Utrecht en Afdeling Huisartsgeneeskunde &
Ouderengeneeskunde, Amsterdam Public Health Research Institute, VUmc,
Amsterdam)
Prof.dr. Y. Smulders (Afdeling Interne Geneeskunde, VUmc, Amsterdam)
J. J.S. Tjin-A-Ton (kaderhuisarts Hart- en vaatziekten, Amstelveen)
Prof.dr.ir. W.M.M. Verschuren (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en
Milieu, Centrum voor Voeding, Preventie en Zorg, Bilthoven)
Dr. M.C. Visser (Afdeling Neurologie, VUmc, Amsterdam)
Dr. R. H. Wimmers (Team Strategie & informatievoorziening, Hartstichting)
Wetenschappelijke medewerkersDrs. A. R. de Boer (Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en
Eerstelijnsgeneeskunde, UMC Utrecht)
Dr. I. Vaartjes (Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en
Eerstelijnsgeneeskunde, UMC Utrecht)
10
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten11
1 Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten
A.R. de Boer1,2, I. van Dis1, F.L.J. Visseren3, I. Vaartjes1,2, M.L. Bots2
1 Hartstichting, Den Haag2 Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde,
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht3 Afdeling Vasculaire Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
Samenvatting
SterfteIn 2018 zijn in Nederland in totaal 37.769 mensen overleden aan hart- en
vaatziekten, 18.253 mannen en 19.516 vrouwen.
— Mannen overlijden op jongere leeftijd aan hart- en vaatziekten dan
vrouwen. De gemiddelde leeftijd bij overlijden aan hart- en vaatziekten
was 78 jaar voor mannen en 84 jaar voor vrouwen.
— Vrouwen overlijden vaker dan mannen aan een beroerte en hartfalen,
terwijl mannen vaker overlijden aan een acuut hartinfarct.
— In totaal overleden er in 2018 2.965 mannen en 2.157 vrouwen aan een
acuut hartinfarct. De gemiddelde leeftijd bij overlijden aan een hartinfarct
was 74 jaar voor mannen en 82 jaar voor vrouwen.
— In totaal overleden er in 2018 3.805 mannen en 5.393 vrouwen aan een
beroerte. De gemiddelde leeftijd bij overlijden aan een beroerte was 79 jaar
voor mannen en 84 jaar voor vrouwen.
— In totaal overleden er in 2018 3.215 mannen en 4.261 vrouwen aan hartfalen.
De gemiddelde leeftijd bij overlijden aan hartfalen was 83 jaar voor
mannen en 88 jaar voor vrouwen.
— In totaal overleden er 27.443 mannen aan hart- en vaatziekten in 1980 en
18.253 in 2018, voor vrouwen was dit 23.803 in 1980 en 19.516 in 2018.
— Het voor de leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde sterftecijfer
voor hart- en vaatziekten is in de periode 1980-2018 voor mannen met 70%
gedaald en voor vrouwen met 63%.
— Acuut hartinfarct heeft de grootste afname in het voor de
bevolkingsopbouw gecorrigeerde sterftecijfer in de periode 1980-2018, bij
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten12
mannen 89% en bij vrouwen 86%.
— Sinds 1980 is de gemiddelde leeftijd van overlijden door alle oorzaken in
Nederland lager dan wanneer iemand overlijdt aan een acuut hartinfarct,
beroerte, hartfalen of een ischemische hartziekte. Dit geldt voor zowel
mannen als vrouwen, met uitzondering van sterfte door mannen door een
acuut hartinfarct wat iets onder het gemiddelde van de totale sterfte ligt.
ZiekenhuisopnamenIn 2018 waren er in Nederland in totaal 255.051 ziekenhuisopnamen van-
wege hart- en vaatziekten, waarbij er meer opnamen waren voor mannen
dan voor vrouwen.
— Er waren 151.765 ziekenhuisopnamen vanwege hart- en vaatziekten voor
mannen en 103.286 voor vrouwen. Mannen waren gemiddeld 68 jaar oud
bij opname vanwege hart- en vaatziekten en vrouwen 72 jaar oud.
— Voor vrijwel elke leeftijdscategorie en voor alle verschillende ziektebeelden
(acuut hartinfarct, beroerte, hartfalen en boezemfibrilleren) werden er in
2018 meer mannen dan vrouwen opgenomen in het ziekenhuis.
— Er waren 22.830 ziekenhuisopnamen vanwege acuut hartinfarct voor
mannen en 11.019 voor vrouwen. De gemiddelde leeftijd bij opname
vanwege acuut hartinfarct was 66 jaar voor mannen en 72 jaar voor
vrouwen.
— Bij beroerte ging het om 22.191 ziekenhuisopnamen voor mannen en 19.012
ziekenhuisopnamen voor vrouwen, hier bedroeg de gemiddelde leeftijd bij
opname 71 jaar voor mannen en 74 jaar voor vrouwen.
— Er waren 16.021 ziekenhuisopnamen vanwege hartfalen voor mannen en
14.384 voor vrouwen. De gemiddelde leeftijd bij opname vanwege hartfalen
was 76 jaar voor mannen en 80 jaar voor vrouwen.
— Het voor de leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde
ziekenhuisopnamecijfer vanwege hart- en vaatziekten is in de periode 1980
tot 2018 bij mannen met 16% gedaald en bij vrouwen met 8% gedaald.
— In dezelfde periode nam het voor de leeftijdsopbouw van de bevolking
gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer vanwege hartinfarct af bij
mannen met 40% en bij vrouwen met 21%. Voor beroerte was er een daling
voor mannen met 9% en bij vrouwen met 1%. Voor hartfalen steeg het
ziekenhuisopnamecijfer bij mannen met 2% en bij vrouwen met 10%.
— Voor hart- en vaatziekten is de gemiddelde ligduur voor mannen
afgenomen van 16 naar 5 dagen (69% daling) en voor vrouwen van 20 naar 5
dagen (75% daling).
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten13
DagopnamenOnderzoek naar validiteit van dagopnamen cijfers staat in de kinderschoe-
nen. Cijfers over dagopnamen moeten daarom met voorzichtigheid worden
geïnterpreteerd.
In 2018 waren er in Nederland in totaal 94.614 dagopnamen voor hart- en vaat-
ziekten, waarbij er meer opnamen voor mannen dan voor vrouwen waren.
— Er waren 60.218 dagopnamen vanwege hart- en vaatziekten voor mannen
en 34.396 voor vrouwen. De gemiddelde leeftijd bij dagopname vanwege
hart- en vaatziekten was in 2018 66 jaar voor mannen en 67 jaar voor
vrouwen.
— Er waren 25.975 dagopnamen vanwege ischemische hartziekten voor
mannen en 11.547 dagopnamen voor vrouwen.
— Van alle dagopnamen bij mannen was 29% of 17.512 opnamen vanwege
boezemfibrilleren, voor vrouwen was dit 26% of 8.778 opnamen.
1.1 Sterfte
In 2018 overleden er in Nederland meer vrouwen dan mannen aan de gevol-
gen van hart- en vaatziekten (tabel 1.1), namelijk 18.253 mannen en 19.516
vrouwen. Dit betekent dat er gemiddeld 50 mannen en 53 vrouwen per dag
overleden aan hart- en vaatziekten. Het aandeel van hart- en vaatziekten
aan de totale sterfte was 24% voor mannen en 25% voor vrouwen. In tabel 1.2
is te zien dat naarmate de leeftijd toeneemt ook het aantal personen dat aan
hart- en vaatziekten sterft toeneemt. Een belangrijke verklaring waarom er
meer vrouwen dan mannen overlijden aan de gevolgen van hart- en vaat-
ziekten is dat er meer vrouwen zijn in de oudere leeftijdsgroepen. Zoals in
tabel 1.4 te zien is, sterven er relatief gezien in elke leeftijdscategorie meer
mannen aan hart- en vaatziekten dan vrouwen.
Kwaadaardige nieuwvormingen, of kanker, vormen voor zowel mannen als
vrouwen de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland met een aandeel van
respectievelijk 33% en 26% in de totale sterfte. Naast hart- en vaatziekten en
kanker vormen ziekten van de ademhalingsorganen, psychische en gedrags-
stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen belangrijke
oorzaken van overlijden. Overlijden aan de complicaties van dementie valt
zowel onder de groep psychische en gedragsstoornissen als ziekten van het
zenuwstelsel (in 2018 betrof dit 5.591 mannen, gemiddelde leeftijd bij over-
lijden was 85 jaar en 11.033 vrouwen, gemiddelde leeftijd bij overlijden was
88 jaar). Onder de groep overige doodsoorzaken valt onder andere diabetes
mellitus (dit betrof in 2018 1.358 mannen, gemiddelde leeftijd bij overlijden
was 75 jaar en 1.335 vrouwen, gemiddelde leeftijd bij overlijden was 82 jaar).
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten14
Registratie van doodsoorzakenDe cijfers over doodsoorzaken zijn berekend op basis van gegevens aan-
geleverd door het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS). Het CBS is in
2013 overgegaan van handmatig coderen van de doodsoorzakenformu-
lieren naar automatisch coderen van doodsoorzaken. De overeenstem-
ming tussen de oude en nieuwe methode bleek bijna 90%. Samen met
het invoeren van een ICD-10 update, bracht dit echter wel eenmalige
verschuivingen in de statistiek met zich mee. Zo was er een significante
toename van de infectieziekten, dementie, de ziekte van Alzheimer
en het laat gevolg van een cerebrovasculair accident als onderliggende
doodsoorzaak, en een significante afname van longontsteking, COPD,
ziekten van het spijsverteringsstelsel, urineweginfectie en ouder-
dom als doodsoorzaak. Dementie/Alzheimer en het laat gevolg van
een cerebrovasculair accident namen toe als doodsoorzaak ten koste
van longontsteking en urineweginfectie. Het is een aanpassing aan
internationale opvattingen over het selecteren van de onderliggende
doodsoorzaak. Voor de prevalentie van kanker en hart- en vaatziekten
is het verschil tussen het automatisch en handmatig coderen gering.1
Daarnaast dient de opmerking te worden geplaatst dat de gepresen-
teerde sterftecijfers van 2018 voorlopige cijfers betreffen. Er kunnen
nog kleine veranderingen optreden.
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten15
Tabel 1.1 Doodsoorzaken in Nederland in 2018. Absolute aantallen, percentages en gemiddelde leeftijd
van overlijden
Bron CBS
Bij mannen en vrouwen jonger dan 85 jaar is kanker de meest voorkomende
oorzaak van overlijden. Vanaf 85 jaar vormen hart- en vaatziekten bij
mannen en vrouwen de belangrijkste oorzaak van overlijden. Het aandeel
van hart- en vaatziekten in de totale sterfte neemt toe met de leeftijd: van
18% tot 65 jaar, naar 24% van 65 tot 85 jaar, tot 30% bij 85 jaar en ouder bij
mannen en van 10% tot 65 jaar, naar 22% van 65 tot 85 jaar, tot 31% bij 85 jaar
en ouder bij vrouwen.
Mannen Vrouwen Totaal
Doodsoorzaak Gem. Gem. Gem.
N % Lft. N % Lft. N % Lft.
Hart- en vaatziekten1 18.253 24 78 19.516 25 84 37.769 25 81
Kwaadaardige
nieuwvormingen 24.344 33 73 20.395 26 73 44.739 29 73
Ziekten van
de ademhalingsorganen 6.742 9 80 7.296 9 82 14.038 9 81
Psychische en
gedragsstoornissen 4.629 6 82 8.373 11 87 13.002 8 85
Ziekten van zenuwstelsel
en zintuigen 3.982 5 77 4.986 6 82 8.968 6 80
Uitwendige oorzaken van
letsel en vergiftiging 4.327 6 67 4.300 5 79 8.627 6 73
Overige doodsoorzaken 12.245 16 74 13.975 18 81 26.220 17 78
Alle doodsoorzaken2 74.522 100 76 78.841 100 80 153.363 100 78
1 Op basis van ICD-10 codes I00 t/m I99. Voor de precieze omschrijving van deze codes wordt verwezen
naar bijlage A2 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet altijd op tot 100
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten16
Tabel 1.2 Doodsoorzaken in Nederland in 2018. Absolute aantallen naar leeftijd en geslacht
Bron CBS
Sterfte aan specifieke hart- en vaatziektenIn tabel 1.3 is de sterfte binnen de groep hart- en vaatziekten in 2018 uitge-
splitst in tien ziektecategorieën. Voor zowel mannen als vrouwen betreft
het grootste deel van de sterfte binnen de groep hart- en vaatziekten de
sterfte aan ischemische hartziekten en beroertes. Samen zijn deze twee
ziektebeelden verantwoordelijk voor 49% van de sterfte binnen hart- en
vaatziekten bij mannen en voor 45% bij vrouwen. Naast de ischemische
hartziekten en beroertes levert de categorie overige hartziekten een belang-
Mannen
Doodsoorzaak 0-44 45-54 55-64 65-74 75-84 85-94 95+ Totaal
Hart- en vaatziekten1 197 562 1.541 3.644 5.887 5.773 649 18.253
Kwaadaardige nieuwvormingen 379 1.076 3.421 7.602 7.883 3.800 183 24.344
Ziekten van de ademhalingsorganen 26 108 413 1.270 2.338 2.322 265 6.742
Psychische en gedragsstoornissen 66 106 217 445 1.474 2.084 237 4.629
Ziekten van zenuwstelsel
en zintuigen 112 102 269 715 1.510 1.188 86 3.982
Uitwendige oorzaken van
letsel en vergiftiging 815 421 492 524 869 1.061 145 4.327
Overige doodsoorzaken 698 625 1.365 2.431 3.353 3.274 499 12.245
Alle doodsoorzaken 2.293 3.000 7.718 16.631 23.314 19.502 2.064 74.522
Vrouwen
Doodsoorzaak 0-44 45-54 55-64 65-74 75-84 85 -94 95+ Totaal
Hart- en vaatziekten1 96 250 653 1.910 5.059 9.346 2.202 19.516
Kwaadaardige nieuwvormingen 448 1.260 3.273 5.522 5.791 3.698 403 20.395
Ziekten van de ademhalingsorganen 27 102 457 1.173 1.948 2.873 716 7.296
Psychische en gedragsstoornissen 40 48 104 384 1.841 4.774 1.182 8.373
Ziekten van zenuwstelsel
en zintuigen 75 90 220 574 1.446 2.176 405 4.986
Uitwendige oorzaken van
letsel en vergiftiging 313 199 263 338 839 1.884 464 4.300
Overige doodsoorzaken 457 306 840 1.631 3.205 5.855 1.681 13.975
Alle doodsoorzaken 1.456 2.255 5.810 11.532 20.129 30.606 7.053 78.841
1 Voor de precieze omschrijving van deze codes wordt verwezen naar bijlage A
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten17
rijke bijdrage aan de sterfte binnen hart- en vaatziekten. Hieronder vallen
onder andere sterfte aan hartfalen en boezemfibrilleren. Er overlijden meer
mannen dan vrouwen aan de gevolgen van ischemische hartziekten, waar-
onder het acute hartinfarct. Vrouwen overlijden vaker aan de gevolgen van
een beroerte en hartfalen (tabel 1.3 en figuur 1.1).
Tabel 1.3 Doodsoorzaken binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2018. Absolute aantallen en
percentages per ziektecategorie naar geslacht
Bron CBS
Mannen Vrouwen Totaal
Doodsoorzaak1 N % N % N %
Ischemische hartziekten 5.130 28% 3.304 17% 8.434 22%
Waarvan acuut hartinfarct 2.965 2.157 5.122
Beroerte 3.805 21% 5.393 28% 9.198 24%
Waarvan herseninfarct 2.055 3.310 5.365
Waarvan subarachnoïdale bloeding 139 212 351
Waarvan intracerebrale bloeding 750 887 1.637
Reumatische hartziekten en klepgebreken 681 4% 994 5% 1.675 4%
Infectieuze hartzieken 359 2% 353 2% 712 2%
Overige hartziekten 6.217 34% 7.396 38% 13.613 36%
Waarvan hartfalen 3.215 4.261 7.476
Waarvan boezemfibrilleren 606 992 1.598
Waarvan cardiomyopathie 280 188 468
Arterieel vaatlijden 1.145 6% 777 4% 1.922 5%
Waarvan AAA3 met ruptuur 141 48 189
Waarvan AAA3 zonder ruptuur 191 86 277
Waarvan claudicatio intermittens 144 162 306
Atherosclerose en/of hypertensie 860 5% 1.224 6% 2.084 6%
Veneus vaatlijden 38 <1% 52 <1% 90 <1%
Overige ziekten van het vaatstelsel en
de lymfewegen 18 <1% 23 <1% 41 <1%
Totaal2 18.253 100% 19.516 100% 37.769 100%
1 Precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen zijn te vinden in bijlage A2 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet altijd op tot 100%3 AAA: Aneurysma van de Abdominale Aorta
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten18
Figuur 1.1 Sterfte aan hart- en vaatziekten in Nederland in 2018. Absolute aantallen per ziekte-
beeld naar geslacht
Bron CBS
In de leeftijdsklassen tot en met 84 jaar overlijden minder vrouwen dan
mannen aan hart- en vaatziekten, terwijl in de leeftijdsklassen boven 85 jaar
in absolute aantallen meer vrouwen overlijden (figuur 1.2). Van alle vrou-
wen die overlijden aan hart- en vaatziekten sterft 95% op een leeftijd van 65
jaar of ouder. Bij mannen is dit 87%. De gemiddelde leeftijd van overlijden
aan hart- en vaatziekten is 78 jaar bij mannen en 84 jaar bij vrouwen. Bij
ischemische hartziekten bedroeg de gemiddelde leeftijd bij overlijden 76
jaar voor mannen en 82 jaar voor vrouwen. Bij het hartinfarct is de gemid-
delde leeftijd van overlijden 74 jaar bij mannen en 82 jaar bij vrouwen.
De gemiddelde leeftijd van overlijden bij een beroerte is voor mannen en
vrouwen respectievelijk 79 en 84 jaar. Mannen waren gemiddeld 83 jaar oud
als zij overleden aan hartfalen in 2018, vrouwen waren gemiddeld 88 jaar.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
Totaal hart- en vaatziekten
Overige hart- en vaatziekten
HartfalenBeroerteAcuut hartinfarct
Mannen Vrouwen
2.96
5
2.15
7 3.80
5 5.39
3
3.21
5
4.26
1
8.26
8
7.70
5
18.2
53
19.5
16
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten19
Figuur 1.2 Sterfte aan hart- en vaatziekten in Nederland in 2018. Absolute aantallen naar leeftijd
en geslacht
Bron CBS
Een belangrijke verklaring voor het hogere absolute aantal sterfgevallen
aan hart- en vaatziekten bij vrouwen ten opzichte van mannen is het grotere
aantal vrouwen in de Nederlandse bevolking in de oudere leeftijdsgroepen.
Tabel 1.4 toont daarom voor ischemische hartziekten, acuut hartinfarct,
beroerte en het totaal van hart- en vaatziekten ook het aantal sterfgevallen
uitgedrukt per 100.000 mannen, respectievelijk vrouwen. In alle leeftijds-
klassen is het sterfterisico aan hart- en vaatziekten per 100.000 inwoners in
2018 hoger bij mannen dan vrouwen, betreffende de doodsoorzaken acuut
hartinfarct, hartfalen en het totaal aan hart- en vaatziekten. Alleen op zeer
hoge leeftijd overlijden per 100.000 personen meer vrouwen dan mannen
aan een beroerte.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
95+85-9475-8465-7455-6445-540-44
Mannen Vrouwen
197
96
1.54
1
653
3.64
4
1.91
0
5.88
7
5.05
9
562
250
5.77
3
9.34
6
649
2.20
2
Leeftijd (jaren)
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten20
Tabel 1.4 Sterfte aan hart- en vaatziekten in Nederland in 2018. Absolute aantallen en per 100.000
personen naar leeftijd en geslacht
Bron CBS
Mannen Vrouwen
Doodsoorzaak1 Leeftijd Aantal Sterfte per Aantal Sterfte per
(in jaren) overledenen 100.000 overledenen 100.000
Totaal hart- en vaatziekten 0-44 197 4 96 2
45-54 562 44 250 20
55-64 1.541 134 653 56
65-74 3.644 392 1.910 199
75-84 5.887 1.290 5.059 907
85-94 5.773 4.835 9.346 4.080
95+ 649 12.151 2.202 11.078
Totaal 18.253 213 19.516 225
Ischemische hartziekten 0-44 43 1 19 <1
45-54 222 18 53 4
55-64 611 53 145 13
65-74 1.207 130 450 47
75-84 1.651 362 993 178
85-94 1.288 1.079 1.358 593
95+ 108 2.022 286 1.439
Totaal 5.130 60 3.304 38
Hartinfarct 0-44 35 1 18 <1
45-54 172 14 43 3
55-64 426 37 110 10
65-74 729 78 308 32
75-84 904 198 670 120
85-94 650 544 848 370
95+ 49 917 160 805
Totaal 2.965 35 2.157 25
Hartfalen 0-542 48 <1 12 <1
55-64 120 10 49 4
65-74 380 41 200 21
75-84 994 218 817 147
85-94 1.457 1.220 2.450 1.070
95+ 216 4.044 733 3.688
Totaal 3.215 38 4.261 49
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten21
1.2 Trends in sterfte
Sterfte aan hart- en vaatziekten nam in de periode 1980-2018 af, terwijl de
sterfte aan kanker in dezelfde periode steeg. Ziekten van het zenuwstelsel
en psychische en gedragsstoornissen namen tussen 1980-2018 in toene-
mende mate een belangrijker aandeel in de totale sterfte in. Dit is te zien in
figuur 1.3.
Figuur 1.3 Trends in doodsoorzaken in Nederland. Absolute aantallen naar geslacht.
Periode 1980-2018
Bron CBS
Mannen
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
70.000
80.000
Jaar
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Hart- en vaatziekten
Uitwendige oorzakenvan letsel en vergiftiging
Kwaadaardigenieuwvormingen
Overige doodsoorzaken
Ziekten van deademhalingsorganen
Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen
Psychische en gedragsstoornissen
Totaal sterfte
Beroerte 0-44 33 1 24 1
45-54 76 6 67 5
55-64 254 22 170 15
65-74 722 78 511 53
75-84 1.293 283 1.506 270
85-94 1.308 1.096 2.572 1.123
95+ 119 2.228 543 2.732
Totaal 3.805 44 5.393 62
1 Op basis van ICD-10 codes I00 t/m I99. Voor de precieze omschrijving van deze codes wordt verwezen
naar bijlage A2 Om privacy redenen zijn de leeftijdsgroepen 0-44 en 45-54 bij elkaar opgeteld
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten22
Vrouwen
Tabel 1.5 geeft het absolute aantal sterfgevallen aan hart- en vaatziekten,
waaronder ischemische hartziekten, hartinfarct, beroerte en hartfalen in
de periode 1980-2018. Bij mannen is het absolute sterftecijfer voor hart- en
vaatziekten met 46% gedaald (van 391 per 100.000 in 1980 naar 213 per
100.000 in 2018). Bij vrouwen daalde het absolute sterftecijfer met 33% (van
334 per 100.000 in 1980 naar 225 per 100.000 in 2018).
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
70.000
80.000
Jaar
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Hart- en vaatziekten
Uitwendige oorzakenvan letsel en vergiftiging
Kwaadaardigenieuwvormingen
Overige doodsoorzaken
Ziekten van deademhalingsorganen
Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen
Psychische en gedragsstoornissen
Totaal sterfte
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten23
Tabel 1.5 Sterfte aan hart- en vaatziekten1 in Nederland. Absolute aantallen en per 100.000 personen
naar geslacht. Periode 1980-2018
Bron CBS
Hartfalen Beroerte
n (per 100.000) n (per 100.000)
Jaartal Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
1980 1.428 (20) 1.233 (17) 5.303 (76) 6.737 (95)
1985 2.691 (38) 3.245 (44) 4.893 (68) 6.866 (94)
1990 1.923 (26) 2.509 (33) 4.931 (67) 7.461 (99)
1995 2.835 (37) 4.067 (52) 4.781 (63) 7.628 (98)
2000 2.234 (28) 3.674 (46) 4.702 (60) 7.482 (93)
2005 2.311 (29) 3.632 (44) 4.032 (50) 6.294 (76)
2010 2.488 (30) 3.936 (47) 3.462 (42) 5.377 (64)
2015 3.115 (37) 4.572 (54) 3.974 (47) 5.661 (66)
2016 3.101 (37) 4.530 (53) 3.931 (47) 5.576 (65)
2017 3.180 (37) 4.509 (52) 3.757 (44) 5.419 (63)
2018 3.215 (38) 4.261 (49) 3.805 (44) 5.393 (62)
1 Op basis van ICD-10 codes I00 t/m I99. Voor de precieze omschrijving van deze codes wordt verwezen
naar bijlage A
Totaal Hart- Ischemische Hartinfarct
en vaatziekten hartziekten
n (per 100.000) n (per 100.000) n (per 100.000)
Jaartal Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
1980 27.443 (391) 23.803 (334) 15.094 (215) 9.442 (132) 12.634 (180) 7.718 (108)
1985 28.438 (397) 25.944 (354) 15.496 (216) 10.208 (139) 12.486 (174) 8.082 (110)
1990 25.887 (350) 25.733 (340) 13.000 (176) 9.396 (124) 10.002 (135) 7.300 (97)
1995 25.519 (334) 26.579 (340) 11.870 (155) 8.853 (113) 8.888 (116) 6.800 (87)
2000 23.638 (300) 25.553 (318) 9.921 (126) 7.522 (93) 7.254 (92) 5.644 (70)
2005 20.773 (257) 22.577 (274) 7.631 (95) 5.712 (69) 5.326 (66) 4.119 (50)
2010 18.275 (222) 20.734 (247) 6.004 (73) 4.378 (52) 3.832 (47) 2.970 (35)
2015 18.567 (221) 20.812 (244) 5.303 (63) 3.700 (43) 3.056 (36) 2.347 (27)
2016 18.148 (215) 20.499 (239) 5.065 (60) 3.575 (42) 2.860 (34) 2.215 (26)
2017 18.080 (213) 20.039 (232) 4.983 (59) 3.350 (39) 2.822 (33) 2.123 (25)
2018 18.253 (213) 19.516 (225) 5.130 (60) 3.304 (38) 2.965 (35) 2.157 (25)
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten24
Tabel 1.6 Voor bevolkingsopbouw gecorrigeerd sterftecijfer voor hart- en vaatziekten1 in Nederland. Per
100.000 personen naar leeftijd en geslacht. Periode 1980-2018. Jaar van standaardisatie is 2018
Bron CBS
Mannen
Leeftijdsklassen
Jaartal 0-44 45-54 55-64 65-74 75-84 85-94 95+ Totaal
1980 15 227 677 1.869 4.506 9.586 15.210 720
1985 14 192 637 1.797 4.502 9.766 16.014 703
1990 12 147 502 1.539 3.931 8.498 16.269 601
1995 11 125 417 1.372 3.704 8.266 17.054 553
2000 10 112 336 1.089 3.231 7.410 14.176 470
2005 8 87 242 774 2.533 6.710 14.059 371
2010 6 61 180 532 1.846 5.719 13.022 281
2015 5 52 140 447 1.536 5.198 13.394 240
2016 4 48 134 413 1.414 5.134 12.059 227
2017 4 43 129 396 1.387 4.868 12.327 219
2018 4 44 134 392 1.290 4.835 12.151 213
Vrouwen
Leeftijdsklassen
Jaartal 0-44 45-54 55-64 65-74 75-84 85-94 95+ Totaal
1980 7 64 208 865 3.228 8.384 15.391 600
1985 6 58 196 775 2.969 8.051 15.833 563
1990 5 44 162 643 2.521 7.380 14.820 492
1995 6 49 151 597 2.318 6.906 14.516 461
2000 7 47 122 525 2.026 6.300 12.981 411
2005 5 39 91 374 1.620 5.542 11.431 338
2010 3 33 74 271 1.243 4.859 11.123 280
2015 3 22 63 219 1.061 4.527 11.723 252
2016 3 24 61 210 983 4.447 11.788 244
2017 3 21 60 205 961 4.237 11.165 234
2018 2 20 56 199 907 4.080 11.078 225
1 Voor de precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen wordt verwezen naar bijlage A
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten25
Het verschil in daling van sterfte aan hart- en vaatziekten tussen mannen en
vrouwen neemt af als de sterftecijfers gecorrigeerd worden voor veranderingen
in de leeftijdsopbouw van de bevolking (tabel 1.6): 70% daling bij mannen (van
720 per 100.000 in 1980 naar 213 per 100.000 in 2018) en 63% daling bij vrouwen
(van 600 per 100.000 in 1980 naar 225 per 100.000 in 2018). In figuur 1.4 is te
zien dat de sterkste procentuele daling in het gecorrigeerde sterftecijfer tussen
1980 en 2018 wordt gezien in de leeftijdsgroep van 45-54 jaar bij mannen (81%)
en de leeftijdsgroep van 65-74 jaar bij vrouwen (77%).
Figuur 1.4 Verschil in het voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde sterftecijfer ten gevolge van hart- en
vaatziekten tussen 1980 en 2018. Percentage naar geslacht en leeftijd
Bron CBS
In 2018 overleden 25% van de mensen aan de gevolgen van hart- en vaatziek-
ten. Voor kanker is dit 29% en kanker is daarmee de belangrijkste doodsoor-
zaak. Sinds 2016 overlijden meer vrouwen aan de gevolgen van kanker dan
aan de gevolgen van hart- en vaatziekten. Voor mannen is dit zo sinds 2005.
In figuur 1.5 worden de voor verandering in leeftijdsopbouw van de
bevolking gecorrigeerde sterftecijfers voor hart- en vaatziekten en kanker
weergegeven. Bij mannen is het gecorrigeerde sterftecijfer voor kanker met
38% gedaald (van 458 per 100.000 in 1980 naar 285 per 100.000 in 2018). Bij
vrouwen is het gecorrigeerde sterftecijfer voor kanker in mindere mate
afgenomen met een daling van 13% (van 269 per 100.000 in 1980 naar 235 per
100.000 in 2018).
Ver
schi
l in
ster
fte
1980
-201
8 (%
)
-100
-90
-80
-70
-60
-50
-40
-30
-20
-10
0
Totaal95+85-9475-8465-7455-6445-540-44
Mannen Vrouwen
Leeftijd (jaren)
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten26
Figuur 1.5 Trends in voor bevolkingsopbouw gecorrigeerd sterftecijfer voor hart- en vaatziekten
en kanker in Nederland. Per 100.000 personen naar geslacht. Periode 1980-2018.
Jaar van standaardisatie is 2018
Bron CBS
De voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde sterftecijfers voor hartinfarct
en beroerte vertonen een sterke daling in de periode van 1980-2018 (figuur
1.6 A en B). De grootste afname in het voor de bevolkingsopbouw gecor-
rigeerde sterftecijfer wordt waargenomen voor het hartinfarct. Daarvoor
bedraagt de daling bij mannen 89% (van 319 per 100.000 in 1980 naar 35 per
100.000 in 2018) en bij vrouwen 86% (van 178 per 100.000 in 1980 naar 25 per
100.000 in 2018). Bij beroerte is het voor de bevolkingsopbouw gecorrigeer-
de sterftecijfer bij mannen gedaald met 69% (van 144 per 100.000 in 1980
naar 44 per 100.000 in 2018) en bij vrouwen met 63% (van 169 per 100.000
in 1980 naar 62 per 100.000 in 2018). Het voor de bevolkingsopbouw gecor-
rigeerde sterftecijfer voor hartfalen blijft gelijk bij mannen (38 per 100.000
zowel in 1980 als in 2018) en neemt bij vrouwen met 48% toe (33 per 100.000
in 1980 naar 49 per 100.000 in 2018).
Aan
tal s
terf
geva
llen/
100.
000
0
100
200
300
400
500
600
700
800
JaarMan Hart- en vaatziekten
Man Kwaadaardige nieuwvormingen
Vrouw Hart- en vaatziekten
Vrouw Kwaadaardige nieuwvormingen
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten27
Figuur 1.6 Trends in voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerd sterftecijfer voor hart- en vaatziek-
ten, waaronder hartinfarct en hartfalen (A) evenals beroerte en ischemische hartziek-
ten (B), in Nederland. Per 100.000 personen naar geslacht. Periode 1980-2018. Jaar
van standaardisatie is 2018
Bron CBS
A
B
Aan
tal s
terf
geva
llen/
100.
000
0
100
200
300
400
500
600
700
800
JaarMan Hart- en vaatziekten
Man Acuut hartinfarct
Vrouw Hart- en vaatziekten
Vrouw Acuut hartinfarct
Man Hartfalen Vrouw Hartfalen
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal s
terf
geva
llen/
100.
000
0
100
200
300
400
500
600
700
800
JaarMan Hart- en vaatziekten
Man Ischemische hartziekten
Vrouw Hart- en vaatziekten
Vrouw Ischemische hartziekten
Man Beroerte Vrouw Beroerte
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten28
In figuur 1.7 worden trends in de gemiddelde leeftijd bij overlijden gepre-
senteerd. De gemiddelde leeftijd bij overlijden ten gevolge van hart- en
vaatziekten neemt toe over de tijd voor zowel mannen als vrouwen: van 73
jaar in 1980 tot 78 jaar in 2018 voor mannen en van 79 jaar in 1980 tot 84 jaar
in 2018 voor vrouwen. Eenzelfde trend wordt ook gezien wanneer er naar
ischemische hartziekten, acuut hartinfarct, beroerte en hartfalen wordt
gekeken (figuur 1.7). Vrouwen zijn gemiddeld 6 jaar ouder dan mannen
als zij overlijden aan een hart- of vaatziekte. De gemiddelde leeftijd bij
overlijden aan zowel acuut hartinfarct, hartfalen, ischemische hartziekten
of beroerte bij vrouwen ligt boven de landelijke gemiddelde leeftijd waarop
vrouwen in Nederland overlijden. Ditzelfde geldt voor mannen, met uit-
zondering van overlijden aan de gevolgen van het acute hartinfarct.
Figuur 1.7 Trends in gemiddelde leeftijd bij overlijden door acuut hartinfarct en hartfalen (A)
evenals beroerte en ischemische hartziekten (B), in Nederland. Leeftijd in jaren en
naar geslacht. Periode 1980-2018
Bron CBS
A
Gem
idde
lde
leef
tijd
60
65
70
75
80
85
90
JaarMan Acuut hartinfarct
Man Hartfalen
Vrouw Acuut hartinfarct
Vrouw Hartfalen
Algemene mannelijke bevolking Algemene vrouwelijke bevolking
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten29
BG
emid
deld
e le
eftij
d
60
65
70
75
80
85
90
JaarMan Ischemische hartziekten
Man Beroerte
Vrouw Ischemische hartziekten
Vrouw Beroerte
Algemene mannelijke bevolking Algemene vrouwelijke bevolking
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten30
1.3 Klinische ziekenhuisopnamen
In paragrafen 1.3 en 1.4 worden de klinische ziekenhuisopnamecijfers
voor hart- en vaatziekten gepresenteerd, inclusief de één-daagse klinische
observaties, een zorgtype dat in 2014 geïntroduceerd is (zie kader op
pagina 31). In paragrafen 1.5 en 1.6 staan de cijfers over dagopnamen.
In tegenstelling tot de doodsoorzaken, gaan de cijfers van ziekenhuis- en
dagopnamen over het aantal opnamen per jaar en betreffen dus geen unieke
patiënten.
In 2018 vonden er 255.051 ziekenhuisopnamen wegens hart- en vaatziekten
plaats, waarvan 151.765 (60%) opnamen van mannen en 103.286 (40%) van
vrouwen. In tabel 1.7 is het aantal ziekenhuisopnamen per ziektecategorie
binnen hart- en vaatziekten in 2018 weergegeven. Het grootste deel van
het totaal aantal ziekenhuisopnamen binnen hart- en vaatziekten wordt
bij zowel mannen als vrouwen veroorzaakt door Overige hartziekten.
Belangrijke ziekten in deze categorie vormen hartfalen en boezemfibrille-
ren. Bij mannen levert ook de categorie ischemische hartziekten, waaronder
het hartinfarct, een belangrijke bijdrage aan het totaal aantal ziekenhuis-
opnamen binnen hart- en vaatziekten. Zoals in het kader ‘Belangrijke wij-
zigingen in de registratie van ziekenhuisopnamen in de laatste jaren’ op de
volgende pagina te lezen is, worden observaties (ongeplande opnames zon-
der overnachting ten behoeve van diagnostiek of ter observatie) gerekend
tot de klinische ziekenhuisopnamen. In 2018 waren dit 23.979 observaties
(13.462 voor mannen en 10.517 voor vrouwen) wat betekent dat 9% van de
klinische ziekenhuisopnamen uit observaties bestaan. Verreweg de meeste
observaties zijn vanwege boezemfibrilleren, namelijk 14.908 observaties of
62%, daarna komt de categorie angina pectoris met 2.018 observaties of 8%.
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten31
Belangrijke wijzigingen in registratie van ziekenhuisopnamen in de laatste jarenDe cijfers in dit hoofdstuk zijn berekend op basis van gegevens die zie-
kenhuizen leveren aan de Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg
(LBZ). Deze gegevens worden door Dutch Hospital Data (DHD)
beheerd. Het is belangrijk op te merken dat in de afgelopen jaren deze
cijfers beïnvloed zijn door veranderingen in coderingen en definities
van de gegeven zorg en door onvolledig aanleveren van data door zie-
kenhuizen.2 Meer informatie over deze deels tijdelijke veranderingen
kunt u vinden in het boek Hart- en vaatziekten in Nederland, 2016. In
het kort traden de volgende veranderingen op:
1) Verandering in definitie van een klinische opname
In 2012 is de definitie van een klinische ziekenhuisopname aange-
past en betekent een klinische ziekenhuisopname ten minste één
verpleegdag en één overnachting. Daarnaast is sinds 2014 het zorg-
type ‘observatie’ geïntroduceerd: een korte opname op een klinische
afdeling voor diagnostisch onderzoek/observatie waarbij de patiënt
niet overnacht. Ongeplande opnames die voorheen tot ééndaagse
klinische opnames werden gerekend, worden waarschijnlijk vanaf
2014 voornamelijk als observaties geregistreerd. Om deze reden
worden de observaties in dit hoofdstuk wederom tot de klinische
opnamen gerekend.
Voornamelijk in 2014 zijn de observaties onvolledig aangeleverd in
de LBZ. Geplande opnames die voorheen tot ééndaagse klinische
opnames werden gerekend, worden waarschijnlijk vanaf 2014 voor-
namelijk als dagopname geregistreerd.
2) Onvolledigheid LBZ
Missende opnamen in de LBZ zijn bij geschat, waarbij de methodiek
in 2012 en 2013 afweek van voorgaande jaren. Vanaf 2014 worden
de gegevens over klinische opnamen weer (vrijwel) volledig
aangeleverd.
3) Omzetting van ICD-9 naar ICD-10 (Bijlage A)
Sinds 2013 worden de gegevens over ziekenhuisopnamen in ICD-10
codes aangeleverd. Dit betekent ook dat een aantal ziektebeelden nu
buiten het ziektebeeld hart- en vaatziekten (I00 t/m I99) vallen zoals
TIA’s, aangeboren hartafwijkingen, pijn op de borst en syncope en
collaps.
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten32
Tabel 1.7 Ziekenhuisopnamen per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2018.
Absolute aantallen en percentages naar geslacht
Bron DHD
Er vinden meer dan twee keer zoveel ziekenhuisopnamen plaats voor acuut
hartinfarct bij mannen ten opzichte van vrouwen (figuur 1.8). Voor beroerte,
hartfalen en boezemfibrilleren geldt ook dat er meer opnamen voor man-
nen plaatsvinden.
Mannen Vrouwen Totaal
Reden ziekenhuisopname1 N %2 N % N %
Ischemische hartziekten 46.380 31% 21.227 21% 67.607 27%
Waarvan acuut hartinfarct 22.830 11.019 33.849
Beroerte 22.191 15% 19.012 18% 41.203 16%
Waarvan herseninfarct 15.612 13.807 29.419
Waarvan subarachnoïdale bloeding 630 976 1.606
Waarvan intracerebrale bloeding 3.427 2.595 6.022
Reumatische hartziekten en klepgebreken 5.472 4% 4.316 4% 9.788 4%
Infectieuze hartzieken 2.644 2% 1.103 1% 3.747 2%
Overige hartziekten 55.349 37% 44.276 43% 99.625 39%
Waarvan hartfalen 16.021 14.384 30.405
Waarvan boezemfibrilleren 19.613 15.737 35.350
Waarvan cardiomyopathie 976 864 1.840
Arterieel vaatlijden 9.932 7% 4.851 5% 14.783 6%
Waarvan AAA3 met ruptuur 589 123 712
Waarvan AAA3 zonder ruptuur 2.646 453 3.099
Waarvan claudicatio intermittens 1.709 1.149 2.858
Atherosclerose en/of hypertensie 6.873 5% 5.752 6% 12.625 5%
Veneus vaatlijden 1.150 1% 1.257 1% 2.407 1%
Overige ziekten van het vaatstelsel
en de lymfewegen 1.774 1% 1.492 1% 3.266 1%
Totaal2 151.765 100% 103.286 100% 255.051 100%
1 Precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen zijn te vinden in bijlage A2 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet altijd op tot 100%3 AAA: Aneurysma van de Abdominale Aorta
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten33
Figuur 1.8 Ziekenhuisopnamen vanwege hart- en vaatziekten in Nederland in 2018. Absolute
aantallen naar ziektebeeld en geslacht
Bron DHD
In de leeftijdsklasse tot en met 84 jaar vinden er meer ziekenhuisopnamen
voor hart- en vaatziekten bij mannen plaats (figuur 1.9), terwijl vanaf 85 jaar
het aantal ziekenhuisopnamen bij vrouwen hoger is. Deze omslag volgt uit
het gegeven dat vrouwen ouder worden dan mannen.
Figuur 1.9 Ziekenhuisopnamen vanwege hart- en vaatziekten in Nederland in 2018. Absolute
aantallen naar leeftijd en geslacht
Bron DHD
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
20.000
40.000
60.000
80.000
100.000
120.000
140.000
160.000
180.000
200.000
Totaal hart- en vaatziekten
Overige hart- en vaatziekten
Boezem-fibrilleren
HartfalenBeroerteAcuut hartinfarct
Mannen Vrouwen
22.8
30
11.0
19 22.1
91
19.0
12
16.0
21
14.3
84
19.6
13
15.7
37
71.1
10
43.1
34
151.
765
103.
286
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
95+ 85-94 75-84 65-74 55-64 45-54 0-44
Mannen Vrouwen
7.10
7
4.91
3
15.4
47
7.76
6
31.3
22
14.2
64
46.9
98
27.0
78
38.2
88
31.2
88
12.2
43 16.8
45
360
1.13
2
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten34
Tabel 1.8 toont voor de verschillende hart- en vaatziekten een duidelijke
stijging in het absolute aantal ziekenhuisopnamen met het toenemen van
de leeftijd. Bij mannen geldt dat het absolute aantal opnamen voor het
totaal aan hart- en vaatziekten, voor acuut hartinfarct en boezemfibrilleren
toeneemt tot en met de leeftijdscategorie van 74 jaar. Het absolute aantal
opnamen voor hartfalen en beroerte neemt bij mannen toe tot en met de
leeftijdscategorie van 84 jaar. Voor vrouwen neemt het absolute aantal
opnamen in alle weergegeven ziektecategorieën toe tot en met de leeftijd
van 84 jaar, enkel opnamen voor boezemfibrilleren komen het vaakst voor
in de leeftijdscategorie van 65-74 jaar. Tabel 1.8 toont ook het aantal zie-
kenhuisopnamen uitgedrukt per 100.000 mannen en vrouwen. Zo is te zien
dat in vrijwel alle ziektecategorieën en leeftijdsklassen het aantal opnamen
voor hart- en vaatziekten uitgedrukt per 100.000 inwoners in 2018 hoger
ligt bij mannen dan bij vrouwen en bij zowel mannen als vrouwen oploopt
tot de leeftijd van 95 jaar.
Tabel 1.8 Ziekenhuisopnamen per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2018.
Absolute aantallen en per 100.000 personen naar leeftijd en geslacht
Bron DHD
Mannen Vrouwen
Leeftijd Aantal Opnamen Aantal Opnamen
(in jaren) opnamen per 100.000 opnamen per 100.000
Acuut hartinfarct 0-44 983 21 289 6
45-54 3.684 290 1.135 90
55-64 5.880 510 1.835 159
65-74 6.406 690 2.924 305
75-84 4.471 980 3.116 559
85-94 1.387 1.162 1.628 711
95+ 19 356 92 463
Totaal 22.830 267 11.019 127
Beroerte 0-44 727 16 734 16
45-54 1.841 145 1.362 108
55-64 3.876 336 2.347 203
65-74 6.515 701 4.288 447
75-84 6.575 1.441 6.112 1.096
85-94 2.572 2.154 3.870 1.689
95+ 85 1.591 299 1.504
Totaal 22.191 259 19.012 219
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten35
1.4 Trends in ziekenhuisopnamen
Tabel 1.9 geeft de trend in absolute aantallen ziekenhuisopnamen vanwege
acuut hartinfarct, beroerte, hartfalen en totaal hart- en vaatziekten weer
en uitgedrukt per 100.000 mannen en vrouwen in de periode 1980-2018.
Figuur 1.10 geeft het absoluut aantal ziekenhuisopnamen voor hart- en
vaatziekten voor mannen en vrouwen weer. De daling rond 2013 wordt ver-
oorzaakt door meerdere wijzigingen in de ziekenhuisopname registratie.
Meer informatie hierover kunt u vinden in het kader op pagina 31 en het
boek Hart- en vaatziekten in Nederland, 2016. Na deze periode lijkt er eerst
sprake van een stijging die nu weer aan een daling is begonnen. Figuur
1.11 toont het voor de leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde zie-
kenhuisopnamecijfer voor hart- en vaatziekten voor mannen en vrouwen.
In de periode 1980 tot 2018 is het gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer
voor hart- en vaatziekten bij mannen met 16% gedaald en het gecorrigeerde
ziekenhuisopnamecijfer met 8% gedaald bij vrouwen.
Hartfalen 0-44 225 5 156 3
45-54 645 51 331 26
55-64 1.694 147 883 76
65-74 4.188 451 2.654 276
75-84 5.865 1.285 5.119 918
85-94 3.268 2.737 4.802 2.096
95+ 136 2.546 439 2.209
Totaal 16.021 187 14.384 166
Boezemfibrilleren 0-44 923 20 216 5
45-54 2.288 180 830 66
55-64 5.146 446 2.437 211
65-74 6.567 707 5.383 561
75-84 3.776 827 4.904 880
85-94 885 741 1.878 820
95+ 28 524 89 448
Totaal 19.613 229 15.737 181
Totaal hart- en vaatziekten 0-44 7.107 154 4.913 109
45-54 15.447 1.218 7.766 615
55-64 31.322 2.716 14.264 1.233
65-74 46.998 5.060 27.078 2.820
75-84 38.288 8.389 31.288 5.612
85-94 12.243 10.255 16.845 7.354
95+ 360 6.740 1.132 5.695
Totaal 151.765 1.774 103.286 1.190
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten36
Tabel 1.9 Ziekenhuisopnamen per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland.
Absolute aantallen en per 100.000 personen naar leeftijd en geslacht. Periode 1980-20181
Bron DHD
Acuut hartinfarct Beroerte
Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
Aantal Aantal Aantal Aantal
(per 100.000) (per 100.000) (per 100.000) (per 100.000)
1980 19.597 (279) 7.880 (111) 11.895 (169) 10.822 (152)
1985 21.669 (302) 9.242 (126) 13.854 (193) 12.770 (174)
1990 20.038 (271) 9.288 (123) 13.180 (178) 13.030 (172)
1995 19.478 (255) 9.255 (118) 15.321 (200) 14.624 (187)
2000 17.525 (222) 8.339 (104) 15.009 (191) 14.422 (179)
2005 16.034 (199) 7.766 (94) 18.670 (231) 18.114 (220)
2010 18.683 (227) 8.771 (105) 21.831 (265) 20.797 (248)
2015 22.628 (270) 10.849 (127) 21.206 (253) 18.493 (216)
2016 23.123 (274) 11.307 (132) 21.832 (258) 19.215 (224)
2017 23.003 (271) 11.144 (129) 22.315 (262) 19.370 (224)
2018 22.830 (267) 11.019 (127) 22.191 (259) 19.012 (219)
Hartfalen Totaal hart- en vaatziekten
Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
Aantal Aantal Aantal Aantal
(per 100.000) (per 100.000) (per 100.000) (per 100.000)
1980 7.181 (102) 6.828 (96) 95.670 (1.363) 66.151 (928)
1985 9.830 (137) 9.396 (128) 116.946 (1.632) 79.102 (1.080)
1990 12.315 (167) 11.455 (151) 125.123 (1.693) 87.135 (1.152)
1995 12.667 (166) 12.322 (158) 143.351 (1.875) 102.225 (1.308)
2000 12.053 (153) 11.621 (144) 131.578 (1.670) 92.757 (1.153)
2005 12.581 (156) 12.844 (156) 149.198 (1.848) 105.957 (1.285)
2010 14.808 (180) 15.030 (179) 170.192 (2.070) 121.263 (1.445)
2015 15.436 (184) 14.810 (173) 158.836 (1.892) 110.700 (1.296)
2016 15.701 (186) 14.944 (174) 160.274 (1.898) 111.960 (1.304)
2017 16.283 (192) 14.702 (170) 157.577 (1.854) 108.356 (1.256)
2018 16.021 (187) 14.384 (166) 151.765 (1.774) 103.286 (1.190)
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed vergelijkbaar met de
cijfers van de jaren ervoor (kader pagina 31)
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten37
Figuur 1.10 Trends in ziekenhuisopnamen vanwege hart- en vaatziekten in Nederland.
Absolute aantallen naar geslacht. Periode 1980-20181
Bron DHD
Figuur 1.11 Trends in het voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer voor
hart- en vaatziekten in Nederland. Per 100.000 personen naar geslacht.
Periode 1980-2018. Jaar van standaardisatie is 20181
Bron DHD
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed verge-
lijkbaar met de cijfers van de jaren ervoor. Om deze reden worden de cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
20.000
40.000
60.000
80.000
100.000
120.000
140.000
160.000
180.000
200.000
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-1020
16
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten38
In de periode van 1980 tot 2018 nam het voor leeftijdsopbouw van de
bevolking gecorrigeerde aantal ziekenhuisopnamen per 100.000 personen
wegens een hartinfarct bij mannen en vrouwen met respectievelijk 40%
en 21% af (figuur 1.12A). Bij hartfalen vertoont het voor de leeftijdsopbouw
van de bevolking gecorrigeerde aantal ziekenhuisopnamen per 100.000
personen geen duidelijke daling, anders dan bij het hartinfarct. Verder is
te zien dat vanaf midden jaren negentig de opnamecijfers voor hartfalen
van mannen en vrouwen dichter bij elkaar kwamen te liggen. In de periode
van 1980 tot 2018 nam het voor leeftijdsopbouw van de bevolking gecor-
rigeerde aantal ziekenhuisopnamen per 100.000 personen wegens hartfalen
bij mannen en vrouwen met respectievelijk 2% en 10% toe. In figuur 1.12B
is te zien dat tot aan 1996 het ziekenhuisopnamecijfer voor ischemische
hartziekten steeg, waarna er vervolgens een daling inzette. Het voor de
bevolkingsopbouw gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer per 100.000 per-
sonen voor ischemische hartziekten daalde over de periode 1980 tot 2018 bij
mannen met 36% en bij vrouwen met 23%. In dezelfde periode nam het voor
leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde aantal ziekenhuisopnamen
per 100.000 personen wegens een beroerte bij mannen met 9% af en steeg
het opnamecijfer bij vrouwen met 1%.
Figuur 1.12 Trends in het voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer voor
acuut hartinfarct en hartfalen (A) en beroerte en ischemische hartziekten (B) in
Nederland. Per 100.000 personen naar geslacht. Periode 1980-2018. Jaar van stan-
daardisatie is 20181
Bron DHD
A
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
50
100
150
200
250
300
350
400
450
500
JaarMan Acuut hartinfarct Vrouw Acuut hartinfarct
Man Hartfalen Vrouw Hartfalen
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten39
B
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed verge-
lijkbaar met de cijfers van de jaren ervoor. Om deze reden worden de cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven
De gemiddelde leeftijd waarop iemand in het ziekenhuis wordt opgenomen
vanwege een hart- en vaatziekte is in de periode van 1980-2018 gestegen voor
zowel mannen als vrouwen (voor mannen van gemiddeld 61 jaar naar 68 jaar
en voor vrouwen van gemiddeld 64 jaar naar 72 jaar). Eenzelfde trend wordt
gezien voor leeftijd bij opname vanwege hartinfarct, beroerte, hartfalen en
boezemfibrilleren (figuur 1.13). Wat opvalt, is dat de gemiddelde leeftijd bij
opname voor al deze ziektebeelden bij vrouwen hoger is dan bij mannen.
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
200
400
600
800
1.000
1.200
1.400
Jaar
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Man Ischemische hartziekten Vrouw Ischemische hartziekten
Man Beroerte Vrouw Beroerte
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten40
Figuur 1.13 Trends in gemiddelde leeftijd bij ziekenhuisopname vanwege acuut hartinfarct en
beroerte (A) en hartfalen en boezemfibrilleren (B) in Nederland. Leeftijd in jaren en
naar geslacht. Periode 1980-2018
Bron DHD
A
B
Tussen 1980 en 2018 is het gemiddeld aantal dagen dat patiënten worden
opgenomen vanwege hart- en vaatziekten afgenomen (figuur 1.14). Voor
hart- en vaatziekten is de gemiddelde ligduur voor mannen afgenomen van
16 naar 5 dagen (69% daling) en voor vrouwen van 20 naar 5 dagen
(75% daling). De duidelijkste daling is te zien in het gemiddeld aantal
Gem
idde
lde
leef
tijd
in ja
ren
60
62
64
66
68
70
72
74
76
JaarMan Acuut hartinfarct Vrouw Acuut hartinfarct
Man Beroerte Vrouw Beroerte
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Gem
idde
lde
leef
tijd
in ja
ren
60
62
64
66
68
70
72
74
76
78
80
82
Jaar
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Man Hartfalen Vrouw Hartfalen
Man Boezemfibrilleren Vrouw Boezemfibrilleren
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten41
opnamedagen voor beroerte. Mogelijke verklaringen voor de daling in
opnameduur bij patiënten met een beroerte zijn een snellere diagnostiek,
zorg en behandeling (onder andere de introductie van trombolyse) in het
ziekenhuis in de acute fase en sterk verbeterde doorstroming naar verpleeg-
huizen, verzorgingshuizen en thuiszorg voor nazorg en revalidatie.
Figuur 1.14 Trends in gemiddeld aantal opnamedagen voor hart- en vaatziekten, acuut hartinfarct
en beroerte (A) en hart- en vaatziekten, hartfalen en boezemfibrilleren (B) in
Nederland. Gemiddeld aantal opnamedagen naar geslacht. Periode 1980-2018
Bron DHD
A
B
Gem
idde
ld a
anta
l opn
amed
agen
0
5
10
15
20
25
30
35
JaarMan Hart- en vaatziekten
Man Acuut hartinfarct
Vrouw Hart- en vaatziekten
Vrouw Acuut hartinfarct
Man Beroerte Vrouw Beroerte
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Gem
idde
ld a
anta
l opn
amed
agen
0
5
10
15
20
25
30
JaarMan Hart- en vaatziekten
Man Hartfalen
Vrouw Hart- en vaatziekten
Vrouw Hartfalen
Man Boezemfibrilleren Vrouw Boezemfibrilleren
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten42
1.5 Dagopnamen
In 2018 vonden er 94.614 dagopnamen plaats vanwege hart- en vaatziekten,
waarvan 60.218 (64%) van mannen en 34.396 (36%) van vrouwen. Ter ver-
gelijking, in 2018 vonden er 255.051 klinische ziekenhuisopnamen plaats,
wat betekent dat ongeveer 1 op de 4 opnamen voor hart- en vaatziekten een
dagopname betreft. De gemiddelde leeftijd bij een dagopname vanwege
hart- en vaatziekten was in 2018 66 jaar voor mannen en 67 jaar voor
vrouwen. In tabel 1.10 is het aantal dagopnamen per ziektecategorie in 2018
weergegeven. Bij zowel mannen als vrouwen vormen de ziektebeelden
ischemische hartziekten (respectievelijk 43% en 34%) en overige hartziekten
(respectievelijk 38% en 37%, met name boezemfibrilleren) het grootste aan-
deel in dagopnamen. Van alle dagopnamen is voor mannen 29% vanwege
boezemfibrilleren, voor vrouwen is dit 26%. Bij vrouwen vormen dagopna-
men vanwege veneus vaatlijden een groter aandeel in dagopnamen dan bij
mannen (8% bij vrouwen tegenover 3% voor mannen).
Kanttekeningen cijfers dagopnamenDe gegevens over dagopnamen zijn potentieel van groot belang om de
dynamiek van het diagnostische en therapeutische zorgproces te bestu-
deren. In tabel 1.10 zijn de ICD-codes gegroepeerd aan de hand van de
ziektecategorieën van ziekenhuisopnamen, die in sommige gevallen
niet goed overeenkomen met de werkelijke reden voor dagopnamen.
Zowel diagnostische als therapeutische zaken kunnen reden zijn voor
een dagopname en er is daarin moeilijk onderscheid te maken. Tevens
leiden sommige ziekenhuizen de diagnose af uit de ICD-10 diagnose
bij de DBC zoals door de arts vastgelegd of is er geen enkele diagnose
vastgelegd. Ondanks het grote belang van cijfers over dagopnamen,
staat het onderzoek naar de validatiteit van deze cijfers nog in de
kinderschoenen. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre de
geregistreerde ICD-codes passen bij de indicaties voor de dagopname
en de gepleegde interventies. Daarom menen wij dat deze cijfers als
illustratie gezien moeten worden en derhalve met voorzichtigheid
dienen te worden geïnterpreteerd.
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten43
Tabel 1.10 Dagopnamen per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2018. Absolute
aantallen en percentages naar geslacht
Bron DHD
1.6 Trends in dagopnamen
Figuur 1.15 toont de absolute aantallen dagopnamen wegens hart- en vaat-
ziekten van 1992 tot 2018 naar geslacht. Sinds 1992 is er een gestage toename
bij zowel mannen als vrouwen, van 6.437 en 7.340 dagopnamen van man-
nen respectievelijk vrouwen in 1992 naar 73.508 en 56.536 dagopnamen in
2013. Mede door administratieve en financiële veranderingen daalde het
dagopnamecijfer na 2013 tot 60.218 dagopnamen van mannen en 34.396
dagopnamen van vrouwen in 2018. Deze daling is echter niet specifiek voor
hart- en vaatziekten en wordt ook waargenomen over het totaal aantal
dagopnamen in Nederland.
Mannen Vrouwen Totaal
Reden dagopname1 N % N % N %
Ischemische hartziekten 25.975 43% 11.547 34% 37.522 40%
Waarvan acuut hartinfarct 1.378 555 1.933
Beroerte 743 1% 641 2% 1.384 2%
Reumatische hartziekten en klepgebreken 2.977 5% 2.355 7% 5.332 6%
Infectieuze hartzieken 512 <1% 405 1% 917 1%
Overige hartziekten 22.787 38% 12.584 37% 35.371 37%
Waarvan hartfalen 1.794 824 2.618
Waarvan boezemfibrilleren 17.512 8.778 26.290
Waarvan cardiomyopathie 521 319 840
Arterieel vaatlijden 2.165 4% 1.262 4% 3.427 4%
Waarvan claudicatio intermittens 781 500 1.281
Atherosclerose en/of hypertensie 2.250 4% 1.625 5% 3.875 4%
Veneus vaatlijden 2.011 3% 2.680 8% 4.691 5%
Overige ziekten van het vaatstelsel
en de lymfewegen 798 1% 1.297 4% 2.095 2%
Totaal2 60.218 100% 34.396 100% 94.614 100%
1 Precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen zijn te vinden in bijlage A2 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet altijd op tot 100%
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten44
Figuur 1.15 Trends in dagopnamen vanwege hart- en vaatziekten in Nederland. Absolute aantallen
naar ziektebeeld en geslacht. Periode 1992-20181
Bron DHD
Figuur 1.16 Trends in voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde dagopnamencijfer voor hart- en
vaatziekten in Nederland. Per 100.000 personen naar geslacht. Periode 1992-2018.
Jaar van standaardisatie is 20181
Bron DHD
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed verge-
lijkbaar met de cijfers van de jaren ervoor. Om deze reden worden de cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven
Aan
tal d
agop
nam
en
0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
70.000
80.000
Jaar
2016
2017
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
2018
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
1993
Man hart- en vaatziekten Vrouw hart- en vaatziekten
Vrouw boezemfibrillerenMan boezemfibrilleren
Vrouw ischemische hartziektenMan ischemische hartziektenVrouw beroerteMan beroerte
ICD-9 à ICD-10
Aan
tal d
agop
nam
en/1
00.0
00
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1.000
JaarMannen Vrouwen
2016
2017
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
2018
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
1993
ICD-9 à ICD-10
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten45
Geraadpleegde literatuur
1. P.P.M. Harteloh. Van handmatig naar automatisch coderen van doodsoorzaken. Een
bridge coding study. CBS, 2015
2. Dutch Hospital Data: Gebruikershandleiding Landelijke Basisregistratie
Ziekenhuiszorg (LBZ), 2014
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten46
Bijlage 1.1 Sterfte, ziekenhuis- en dagopnamen voor hart- en vaatziekten volgens TNO-indeling
Tot 2015 werd er door de Hartstichting gebruik gemaakt van de indeling
voor hart- en vaatziekten ontwikkeld door TNO in 1984. Vanaf het boek
Hart- en vaatziekten in Nederland, 2016 maakt de Hartstichting gebruik
van een vergelijkbare indeling voor hart- en vaatziekten als het CBS en het
RIVM (ICD-9: 390 t/m 459 en ICD-10 I00 t/m I99) om cijfers gepresenteerd
door verschillende organisaties beter op elkaar aan te laten sluiten. Om cij-
fers in voorgaande versies van het boek Hart- en vaatziekten in Nederland
met elkaar te kunnen vergelijken worden in deze bijlage ook de cijfers
conform de TNO-indeling gepresenteerd.
Onderstaande ziektebeelden vallen in de TNO-indeling wel onder hart- en
vaatziekten, maar in de nieuwe indeling na 2015 niet.
— Transiënte ischemische aanvallen en verwante symptomen (G45) worden in
de TNO-indeling onder ‘beroerte’ gecategoriseerd.
— Polyarteritis nodosa en verwante aandoeningen (M30) en overige
necrotiserende vaataandoeningen (M31) worden in de TNO-indeling onder
‘arterieel vaatlijden’ gecategoriseerd.
— Aangeboren hart- en vaatafwijkingen (P29.3 en Q20 t/m Q28) zijn een eigen
categorie in de TNO-indeling.
— Enkele overige ziekten van het vaatstelsel en de lymfewegen, zoals
afwijkingen van de hartslag (R00) en Syncope en collaps (R55) zijn in de
TNO-indeling aan deze categorie toegevoegd.
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten47
Tabel 1.11 Doodsoorzaken binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2018. Absolute aantallen en
percentages per ziektecategorie naar geslacht. Volgens TNO-indeling
Bron CBS
Mannen Vrouwen Totaal
Doodsoorzaak1 N % N % N %
Ischemische hartziekten 5.130 28% 3.304 17% 8.434 22%
Waarvan acuut hartinfarct 2.965 2.157 5.122
Beroerte (inclusief G45) 3.809 21% 5.404 27% 9.213 24%
Waarvan herseninfarct 2.055 3.310 5.365
Waarvan subarachnoïdale bloeding 139 212 351
Waarvan intracerebrale bloeding 750 887 1.637
Aangeboren hartafwijkingen 43 <1% 44 <1% 87 <1%
Reumatische hartziekten en klepgebreken 681 4% 994 5% 1.675 4%
Infectieuze hartzieken 360 2% 353 2% 713 2%
Overige hartziekten (inclusief R94.3) 6.217 34% 7.396 38% 13.613 36%
Waarvan hartfalen 3.215 4.261 7.476
Waarvan boezemfibrilleren 606 992 1.598
Waarvan cardiomyopathie 280 188 468
Arterieel vaatlijden (inclusief M30 en M31) 1.034 6% 640 3% 1.674 4%
Waarvan AAA3 met ruptuur 141 48 189
Waarvan AAA3 zonder ruptuur 191 86 277
Atherosclerose en/of hypertensie 860 5% 1.224 6% 2.084 6%
Veneus vaatlijden 38 <1% 52 <1% 90 <1%
Overige ziekten van het vaatstelsel en de lymfewegen
(inclusief A18.2, D18, K55, R00-R02, R07.1-R07.4,
R09.8, R16.1, R23.0-R23.2, R55, R57.0, R58-R60) 252 1% 314 2% 566 2%
Waarvan claudicatio intermittens 144 162 306
Totaal2 18.424 100% 19.725 100% 38.149 100%
1 Precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen zijn te vinden in bijlage A2 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet altijd op tot 100%3 AAA: Aneurysma van de Abdominale Aorta
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten48
Ziekenhuisopnamen
Dagopnamen
Aantal ziekenhuisopnames voor hart- en vaatziekten buiten de nieuwe indelingOnderstaand overzicht toont een overzicht van enkele hart- en vaat-
ziekten, met bijbehorende ICD-10 code, die buiten de nieuwe indeling
vallen maar wel leiden tot een flink aantal ziekenhuisopnamen in 2018.
ICD-10 Mannen Vrouwen
Transiënte ischemische aanval (TIA) G45 4.465 4.124
Pijn op de borst R07 21.207 22.131
Aangeboren hartafwijkingen P29.3, Q20-Q28 1.238 1.150
Syncope en collaps R55 7.103 5.564
Aantal dagopnamen voor hart- en vaatziekten buiten de nieuwe indelingOnderstaand overzicht toont een overzicht van enkele hart- en vaat-
ziekten, met bijbehorende ICD-10 code, die buiten de nieuwe indeling
vallen maar wel leiden tot een flink aantal dagopnamen in 2018.
ICD-10 Mannen Vrouwen
Transiënte ischemische aanval (TIA) G45 1.905 1.891
Pijn op de borst R07 4.018 5.382
Aangeboren hartafwijkingen P29.3, Q20-Q28 576 615
Syncope en collaps R55 814 770
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten49
Tabel 1.12 Ziekenhuisopnamen per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2018.
Absolute aantallen en percentages naar geslacht. Volgens TNO-indeling
Bron DHD
Mannen Vrouwen Totaal
Reden van ziekenhuisopname1 N % N % N %
Ischemische hartziekten 46.380 24% 21.227 15% 67.607 20%
Waarvan acuut hartinfarct 22.830 11.019 33.849
Beroerte (inclusief G45) 26.656 14% 23.136 16% 49.792 15%
Waarvan herseninfarct 15.612 13.807 29.419
Waarvan subarachnoïdale bloeding 630 976 1.606
Waarvan intracerebrale bloeding 3.427 2.595 6.022
Waarvan TIA3 4.465 4.124 8.589
Aangeboren hartafwijkingen 1.238 1% 1.150 1% 2.388 1%
Reumatische hartziekten en klepgebreken 5.472 3% 4.316 3% 9.788 3%
Infectieuze hartzieken 2.644 1% 1.103 1% 3.747 1%
Overige hartziekten (inclusief R94.3) 55.437 29% 44.359 32% 99.796 30%
Waarvan hartfalen 16.021 14.384 30.405
Waarvan boezemfibrilleren 19.613 15.737 35.350
Waarvan cardiomyopathie 976 864 1.840
Arterieel vaatlijden (inclusief M30 en M31) 8.754 5% 4.171 3% 12.925 4%
Waarvan AAA4 met ruptuur 589 123 712
Waarvan AAA4 zonder ruptuur 2.646 453 3.099
Atherosclerose en/of hypertensie 6.873 4% 5.752 4% 12.625 4%
Veneus vaatlijden 1.150 1% 1.257 1% 2.407 1%
Overige ziekten van het vaatstelsel en lymfewegen
(inclusief A18.2, D18, K55, R00-R02,
R07.1-R07.4, R09.8, R16.1, R23.0-R23.2,
R55, R57.0, R58-R60) 34.797 18% 33.964 24% 68.761 21%
Waarvan claudicatio intermittens 1.709 1.149 2.858
Totaal2 189.430 100% 140.453 100% 329.883 100%
1 Precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen zijn te vinden in bijlage A2 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet altijd op tot 100%3 TIA: Transient Ischemic Attack4 AAA: Aneurysma van de Abdominale Aorta
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten50
Tabel 1.13 Dagopnamen per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2018. Absolute
aantallen en percentages naar geslacht. Volgens TNO-indeling
Bron DHD
Mannen Vrouwen Totaal
Reden van ziekenhuisopname1 N % N % N %
Ischemische hartziekten 25.975 37% 11.547 25% 37.522 32%
Waarvan acuut hartinfarct 1.378 555 1.933
Beroerte (inclusief G45) 2.648 4% 2.532 6% 5.180 5%
Waarvan TIA2 1.905 1.891 3.796
Aangeboren hartafwijkingen 576 1% 615 1% 1.191 1%
Reumatische hartziekten en klepgebreken 2.977 4% 2.355 5% 5.332 5%
Infectieuze hartzieken 512 1% 405 1% 917 1%
Overige hartziekten (inclusief R94.3) 22.884 33% 12.643 28% 35.527 31%
Waarvan hartfalen 1.794 824 2.618
Waarvan boezemfibrilleren 17.512 8.778 26.290
Waarvan cardiomyopathie 521 319 840
Arterieel vaatlijden (inclusief M30 en M31) 2.072 3% 1.539 3% 3.611 3%
Atherosclerose en/of hypertensie 2.250 3% 1.625 4% 3.875 3%
Veneus vaatlijden 2.011 3% 2.680 6% 4.691 4%
Overige ziekten van het vaatstelsel en lymfewegen
(inclusief A18.2, D18, K55, R00-R02,
R07.1-R07.4, R16.1, R23.0-R23.2,
R55, R57.0, R58-R60) 8.296 12% 9.814 21% 18.110 16%
Waarvan claudicatio intermittens 781 500 1.281
Totaal3 70.203 100% 45.755 100% 115.958 100%
1 Precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen zijn te vinden in bijlage A2 TIA: Transient Ischemic Attack3 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet altijd op tot 100%
Kerncijfers over hart- en vaatziekten51
2 Kerncijfers over hart- en vaatziekten
A.R. de Boer1,2, I. van Dis1, I. Vaartjes1,2, M.L. Bots2
1 Hartstichting, Den Haag2 Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde,
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden kerncijfers gepresenteerd van een aantal veelvoor-
komende hart- en vaatziekten: acuut hartinfarct, angina pectoris, hartfalen,
boezemfibrilleren, cardiomyopathie, herseninfarct, subarachnoïdale bloe-
ding, intracerebrale bloeding, TIA, aneurysma van de abdominale aorta,
perifeer arterieel vaatlijden en aangeboren hartafwijkingen.
2.2 Methode
Een kanttekening bij cijfers uit registraties is dat ze afhankelijk zijn
van hoe secuur wordt geregistreerd. Voor dit hoofdstuk geldt:
— Cijfers over prevalentie (aantal bestaande gevallen in Nederland) en
incidentie (aantal ziekte-episodes in Nederland) zijn gebaseerd op
door de huisarts geregistreerde diagnosen volgens de eerste versie van
de International Classification of Primary Care (ICPC-1).
— Cijfers over sterfte worden verzameld door het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS) en zijn gebaseerd op doodsoorzaak verklaringen
ingevuld door artsen, lijkschouwers of specialisten na overlijden van
een persoon. Op basis van deze doodsoorzaakverklaringen wordt
veelal automatisch een ICD-10 code toegewezen die de onderliggende
doodsoorzaak beschrijft.
— Ziekenhuisopnamen en dagopnamen worden berekend op basis van
gegevens die ziekenhuizen leveren aan de Landelijke Basisregistratie.
— Prognosecijfers worden berekend door een koppeling van
doodsoorzakenstatistiek van het CBS en de landelijke registratie van
ziekenhuisopnamen.
Kerncijfers over hart- en vaatziekten52
Incidentie en prevalentieCijfers over de incidentie en prevalentie van de verschillende hart- en
vaatziekten zijn aangeleverd door Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn.
Incidentie wordt omschreven als ‘aantal nieuwe gevallen in Nederland in
2018’ en prevalentie als ‘aantal bestaande gevallen in Nederland in 2018’.
Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn maken gebruik van routinematig vastge-
legde gegevens uit elektronische patiëntendossiers en de in dit hoofdstuk
gepresenteerde cijfers zijn gebaseerd op door de huisarts geregistreerde
diagnoses volgens de eerste versie van de International Classification of
Primary Care (ICPC-1). Voor een uitgebreidere beschrijving van de metho-
diek om de incidentie en prevalentiecijfers te berekenen verwijzen we naar
het hoofdstuk ‘Cardiovasculaire morbiditeit in de huisartsenpraktijk’ in dit
boek (pagina 79).
SterftecijfersCijfers over sterfte betreffen cijfers van het aantal mensen overleden in
Nederland verzameld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
De doodsoorzaken worden gebaseerd op de International Statistical
Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD) van de
World Health Organisation (WHO), de tiende revisie. In Bijlage A staat een
beschrijving van de gebruikte ICD-codes per ziekte(categorie) en per ziekte-
beeld beschreven onder de tabel. De cijfers die gepresenteerd worden in dit
hoofdstuk zijn cijfers uit 2018, of in het geval van een trend, van de periode
1980 tot en met 2018.
Ziekenhuisopnamen/dagopnamenDe cijfers over ziekenhuisopnamen en dagopnamen zijn berekend op basis
van gegevens die ziekenhuizen leveren aan de Landelijke Basisregistratie
Ziekenhuiszorg (LBZ). Deze gegevens worden door Dutch Hospital Data
(DHD) beheerd. In het geval van ziekenhuisopname- en dagopnamecijfers
gaat het om het totaal aantal opnames en niet om het totaal aantal individu-
ele patiënten wat een keer is opgenomen. Dit betekent dat als een patiënt in
2018 bijvoorbeeld vijf keer is opgenomen voor een bepaalde aandoening dit
als vijf opnames wordt geregistreerd. Net zoals bij de sterftecijfers worden de
gegevens aangeleverd als ICD-10 codes en geclassificeerd zoals beschreven in
Bijlage A. Tussen 2012 en 2014 traden verschillende veranderingen op in de
registratie, waardoor de opnamecijfers in deze periode voorzichtig moeten
worden geïnterpreteerd. In de figuren met trends in ziekenhuisopnamen
wordt dit weergegeven met een stippellijn. De verschillende veranderingen
tussen 2012 en 2014 worden nader toegelicht in het kader op pagina 31.
Kerncijfers over hart- en vaatziekten53
PrognoseDoor middel van het koppelen van informatie van de gemeentelijke basis
administratie (GBA), de landelijke registratie van ziekenhuisopnamen
(LBZ, Dutch Hospital Data) en de landelijke doodsoorzakenstatistiek (CBS)
hebben wij een cohort gevormd wat bestaat uit patiënten die een eerste
ziekenhuisopname hadden voor één van de hart- en vaatziekten beschreven
in dit hoofdstuk in de periode 1 januari 2006 – 31 december 2007. Het cohort
is 5 jaar gevolgd wat betreft overlijden en oorzaak van overlijden. De ‘eerste’
ziekenhuishuisopname voor een van de hart- en vaatziekten werd bepaald
door voor alle patiënten 11 jaar terug te kijken of er al sprake was van een
eerdere ziekenhuisopname voor dezelfde aandoening en indien het zo was
hen uit te sluiten van analyse. Opnamen voor een van de hart- en vaatziek-
ten was gedefinieerd als een ziekenhuisopname met een ICD-code zoals
beschreven in Bijlage A.
2.3 De ziektebeelden
Ziektebeeld PaginaAcuut hartinfarct 54
Angina pectoris 56
Hartfalen 58
Boezemfibrilleren 60
Cardiomyopathie 62
Herseninfarct 64
Intracerebrale bloeding 66
Subarachnoïdale bloeding 68
Transient Ischemic Attack (TIA) 70
Aneurysma van de abdominale aorta (AAA) 72
Perifeer arterieel vaatlijden 74
Aangeboren hartafwijkingen 76
Kerncijfers over hart- en vaatziekten54
Acuut hartinfarctTabel 2.1 Kerncijfers over het acuut hartinfarct naar leeftijd en geslacht in Nederland 2018
Absolute aantallen Gem. lft 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Aantal bestaande Mannen 178.800 x 3.700 18.100 103.100 40.700 13.300
gevallen in Vrouwen 72.400 x 1.200 6.000 33.000 19.700 12.500
Nederland* Totaal 251.200 x 4.800 24.100 81.200 60.400 25.900
Aantal ziekte- Mannen 49.200 x 1.300 5.700 28.000 10.800 3.500
episodes in Vrouwen 21.100 x 400 1.800 9.600 5.700 3.600
Nederland* Totaal 70.300 x 1.700 7.500 37.600 16.500 7.100
Sterfte† Mannen 2.965 74 35 172 1.155 904 699
Vrouwen 2.157 82 18 43 418 670 1.008
Totaal 5.122 77 53 215 1.573 1.574 1.707
Ziekenhuisopnamen± Mannen 22.830 66 983 3.684 12.286 4.471 1.406
Vrouwen 11.019 72 289 1.135 4.759 3.116 1.720
Totaal 33.849 68 1.272 4.819 17.045 7.587 3.126
Dagopnamen± Mannen 1.378 65 2631 811 269 35
Vrouwen 555 70 691 270 185 31
Totaal 1.933 67 3321 1.081 454 66
Gemiddeld aantal dagen 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Gemiddeld aantal Mannen 4 3 4 4 5 5
ligdagen in Vrouwen 5 4 4 4 5 5
het ziekenhuis± Totaal 4 4 4 4 5 5
Percentage 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Prognose na eerste ziekenhuisopname†
30-dagen sterfte Mannen 8,8% 2,4% 2,9% 6,2% 17,3% 30,7%
Vrouwen 14,0% 4,3% 4,5% 7,1% 17,0% 30,6%
Totaal 10,6% 2,9% 3,3% 6,5% 17,2% 30,7%
1-jaar sterfte Mannen 13,9% 3,0% 3,9% 9,7% 27,8% 51,6%
Vrouwen 21,8% 5,1% 5,7% 10,6% 27,2% 48,7%
Totaal 16,6% 3,5% 4,2% 9,9% 27,5% 49,8%
5-jaar sterfte Mannen 24,9% 4,9% 7,2% 18,1% 51,5% 78,6%
Vrouwen 37,0% 7,8% 9,8% 19,2% 47,9% 76,9%
Totaal 29,0% 5,6% 7,7% 18,4% 49,8% 77,6%
x = niet van toepassing/niet beschikbaar* Op basis van de Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn: ICPC code K75† Op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek: ICD-10 code I21, ICD-9 code 410± Op basis van gegevens van Dutch Hospital Data: ICD-10 code I21, ICD-9 code 410.
Let op, deze cijfers gaan over het aantal opnames, niet het aantal individuele patiënten 1 Vanwege privacy redenen zijn de leeftijdcategorieën 0-44 en 45-54 jaar samengevoegd
Kerncijfers over hart- en vaatziekten55
Figuur 2.1 Absoluut aantal sterfgevallen in Nederland vanwege acuut hartinfarct voor mannen en
vrouwen. Periode 1980-2018
Figuur 2.2 Absoluut aantal ziekenhuisopnamen in Nederland vanwege acuut hartinfarct voor
mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Vanwege verandering in de definitie van een klinische opname, een periode van onvol-
ledig aangeleverde cijfers en omzetting van ICD-9 naar ICD-10 worden cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven en zijn minder goed te vergelijken met de
periode voor 2012.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
14.000
JaarMannen Vrouwen
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Kerncijfers over hart- en vaatziekten56
Angina pectorisTabel 2.2 Kerncijfers over angina pectoris, naar leeftijd en geslacht in Nederland in 2018
Absolute aantallen Gem. lft 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Aantal bestaande Mannen 242.500 x 3.100 16.700 129.500 67.500 25.600
gevallen in Vrouwen 194.700 x 1.800 10.100 82.300 59.300 41.300
Nederland* Totaal 437.200 x 4.900 26.800 211.800 126.800 66.800
Aantal nieuwe Mannen 15.900 x 500 2.000 9.400 3.200 900
gevallen in Vrouwen 15.200 x 400 1.700 7.600 3.800 1.700
Nederland* Totaal 31.100 x 800 3.600 17.000 7.000 2.600
Ziekenhuisopnamen± Mannen 7.704 68 208 921 4.423 1.755 397
Vrouwen 4.436 70 105 500 2.193 1.204 434
Totaal 12.140 68 313 1.421 6.616 2.959 831
Dagopnamen± Mannen 9.818 66 221 1.338 6.369 1.695 195
Vrouwen 5.152 67 96 667 3.222 1.079 88
Totaal 14.970 66 317 2.005 9.591 2.774 283
Gemiddeld aantal dagen 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Gemiddeld aantal Mannen 3 3 3 3 3 3
ligdagen in het Vrouwen 3 3 2 3 3 3
ziekenhuis± Totaal 3 3 3 3 3 3
Percentage <75 75-84 ≥85
Prognose na eerste ziekenhuisopname†
30-dagen sterfte Mannen 1,0% 0,5% 1,9% 10,8%
Vrouwen 1,0% 0,3% 1,8% 5,4%
Totaal 1,0% 0,4% 1,9% 7,4%
1-jaar sterfte Mannen 4,5% 2,6% 10,2% 28,6%
Vrouwen 4,0% 1,7% 7,3% 17,5%
Totaal 4,3% 2,3% 8,8% 21,7%
5-jaar sterfte Mannen 15,1% 9,2% 35,5% 69,5%
Vrouwen 14,0% 6,9% 25,0% 54,4%
Totaal 14,7% 8,3% 30,6% 60,1%
x = niet van toepassing/niet beschikbaar* Op basis van de NIVEL Zorgregistraties Eerste Lijn: ICPC code K74± Op basis van gegevens van Dutch Hospital Data: ICD-10 code I20, ICD-9 code 413.
Let op, deze cijfers gaan over het aantal opnames, niet het aantal individuele patiënten
Sterftecijfers ontbreken, omdat angina pectoris weinig als doodsoorzaak wordt geregistreerd
Kerncijfers over hart- en vaatziekten57
Figuur 2.3 Absoluut aantal ziekenhuisopnamen in Nederland vanwege angina pectoris voor
mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Vanwege verandering in de definitie van een klinische opname, een periode van onvol-
ledig aangeleverde cijfers en omzetting van ICD-9 naar ICD-10 worden cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven en zijn minder goed te vergelijken met de
periode voor 2012.
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
14.000
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Kerncijfers over hart- en vaatziekten58
HartfalenTabel 2.3 Kerncijfers over hartfalen, naar leeftijd en geslacht in Nederland in 2018
Absolute aantallen Gem. lft 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Aantal bestaande Mannen 113.300 x 1.600 3.900 41.500 39.200 27.100
gevallen in Vrouwen 129.000 x 1.400 3.500 30.800 39.900 53.300
Nederland* Totaal 242.300 x 3.100 7.400 72.400 79.100 80.400
Aantal nieuwe Mannen 18.200 x 300 600 6.200 6.600 4.500
gevallen in Vrouwen 19.400 x 200 500 4.400 6.600 7.800
Nederland* Totaal 37.600 x 400 1.000 10.700 13.100 12.400
Sterfte† Mannen 3.215 83 481 500 994 1.673
Vrouwen 4.261 88 121 249 817 3.183
Totaal 7.476 86 601 749 1.811 4.856
Ziekenhuisopnamen± Mannen 16.021 76 225 645 5.882 5.865 3.404
Vrouwen 14.384 80 156 331 3.537 5.119 5.241
Totaal 30.405 78 381 976 9.419 10.984 8.645
Dagopnamen± Mannen 1.794 68 64 159 1.014 482 75
Vrouwen 824 70 20 60 445 253 46
Totaal 2.618 69 84 219 1.459 735 121
Gemiddeld aantal dagen 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Gemiddeld aantal Mannen 8 9 8 8 7 7
ligdagen in het Vrouwen 7 15 8 7 7 7
ziekenhuis± Totaal 7 12 8 8 7 7
Percentage <55 55-74 75-84 ≥85
Prognose na eerste ziekenhuisopname†
30-dagen sterfte Mannen 13,4% 3,3% 7,7% 14,4% 26,5%
Vrouwen 14,0% 3,7% 7,9% 12,8% 19,9%
Totaal 13,7% 3,5% 7,7% 13,6% 22,0%
1-jaar sterfte Mannen 32,9% 9,6% 20,8% 37,6% 55,3%
Vrouwen 33,5% 12,7% 19,9% 31,0% 46,3%
Totaal 33,2% 10,8% 20,5% 34,1% 49,2%
5-jaar sterfte Mannen 64,6% 21,5% 48,4% 74,7% 90,6%
Vrouwen 65,7% 21,2% 42,9% 64,1% 85,4%
Totaal 65,2% 21,3% 46,3% 69,2% 87,0%
x = niet van toepassing/niet beschikbaar* Op basis van de NIVEL Zorgregistraties Eerste Lijn: ICPC code K77† Op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek: ICD-10 code I50, ICD-9 code 4281 Vanwege privacy redenen zijn de leeftijdcategorieën 0-44 en 45-54 jaar samengevoegd± Op basis van gegevens van Dutch Hospital Data: ICD-10 code I50, ICD-9 code 428.
Let op, deze cijfers gaan over het aantal opnames, niet het aantal individuele patiënten
Kerncijfers over hart- en vaatziekten59
Figuur 2.4 Absoluut aantal sterfgevallen in Nederland vanwege hartfalen voor mannen en
vrouwen. Periode 1980-2018
Zie hoofdstuk 2 in boek HVZ in Nederland, 2016 over grillig verloop sterfte hartfalen
Figuur 2.5 Absoluut aantal ziekenhuisopnamen in Nederland vanwege hartfalen voor mannen en
vrouwen. Periode 1980-2018
Vanwege verandering in de definitie van een klinische opname, een periode van onvol-
ledig aangeleverde cijfers en omzetting van ICD-9 naar ICD-10 worden cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven en zijn minder goed te vergelijken met de
periode voor 2012.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
4.000
4.500
5.000
JaarMannen Vrouwen
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
14.000
16.000
18.000
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Kerncijfers over hart- en vaatziekten60
BoezemfibrillerenTabel 2.4 Kerncijfers over boezemfibrilleren naar leeftijd en geslacht in Nederland in 2018
Absolute aantallen Gem. lft 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Aantal bestaande Mannen 188.400 x 3.700 9.700 89.800 60.700 24.300
gevallen in Vrouwen 155.600 x 1.300 3.900 53.100 54.800 42.500
Nederland* Totaal 344.000 x 5.000 13.700 142.900 115.500 66.800
Aantal nieuwe Mannen 64.900 x 2.000 4.000 31.900 19.600 7.600
gevallen in Vrouwen 52.900 x 600 1.600 19.600 17.800 13.300
Nederland* Totaal 117.700 x 2.400 5.500 51.400 37.400 20.900
Sterfte† Mannen 606 84 901 193 323
Vrouwen 992 88 611 205 726
Totaal 1598 86 1511 398 1.049
Ziekenhuisopnamen± Mannen 19.613 66 923 2.288 11.713 3.776 913
Vrouwen 15.737 73 216 830 7.820 4.904 1.967
Totaal 35.350 69 1.139 3.118 19.533 8.680 2.880
Dagopnamen± Mannen 17.512 67 385 1.517 11.713 3.580 317
Vrouwen 8.778 72 80 314 4.976 2.991 417
Totaal 26.290 69 465 1.831 16.689 6.571 734
Gemiddeld aantal dagen 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Gemiddeld aantal Mannen 1 1 1 1 2 3
ligdagen in het Vrouwen 2 1 1 1 2 3
ziekenhuis± Totaal 2 1 1 1 2 3
Percentage <75 75-84 ≥85
Prognose na eerste ziekenhuisopname†
30-dagen sterfte Mannen 1,7% 0,8% 3,3% 7,5%
Vrouwen 2,1% 0,7% 2,3% 7,2%
Totaal 1,9% 0,8% 2,7% 7,3%
1-jaar sterfte Mannen 7,1% 3,9% 13,1% 29,3%
Vrouwen 8,3% 3,3% 9,1% 25,2%
Totaal 7,6% 3,7% 10,9% 26,5%
5-jaar sterfte Mannen 22,1% 12,8% 42,0% 73,0%
Vrouwen 26,2% 11,0% 33,0% 66,2%
Totaal 23,9% 12,2% 36,9% 68,3%
x = niet van toepassing/niet beschikbaar* Op basis van de NIVEL Zorgregistraties Eerste Lijn: ICPC code K78† Op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek: ICD-10 code I48, ICD-9 code 427.31 Vanwege privacy redenen zijn de leeftijdcategorieën 0-44, 45-54 en 55-74 jaar samengevoegd± Op basis van gegevens van Dutch Hospital Data: ICD-10 code I48, ICD-9 code 427.3.
Let op, deze cijfers gaan over het aantal opnames, niet het aantal individuele patiënten
Kerncijfers over hart- en vaatziekten61
Figuur 2.6 Absoluut aantal sterfgevallen in Nederland vanwege boezemfibrilleren voor mannen en
vrouwen. Periode 1980-2018
Figuur 2.7 Absoluut aantal ziekenhuisopnamen in Nederland vanwege boezemfibrilleren voor
mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Vanwege verandering in de definitie van een klinische opname, een periode van onvol-
ledig aangeleverde cijfers en omzetting van ICD-9 naar ICD-10 worden cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven en zijn minder goed te vergelijken met de
periode voor 2012.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
200
400
600
800
1.000
1.200
JaarMannen Vrouwen
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
30.000
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Kerncijfers over hart- en vaatziekten62
CardiomyopathieTabel 2.5 Kerncijfers over cardiomyopathie naar leeftijd en geslacht in Nederland in 2018
Absolute aantallen Gem. lft 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Sterfte† Mannen 280 71 371 120 74 49
Vrouwen 188 74 201 61 47 60
Totaal 468 72 571 181 121 109
Ziekenhuisopnamen± Mannen 976 60 146 155 525 127 23
Vrouwen 864 64 99 102 449 172 42
Totaal 1.840 62 245 257 974 299 65
Dagopnamen± Mannen 521 62 42 88 312 792
Vrouwen 319 64 19 44 201 552
Totaal 840 63 61 132 513 1342
Gemiddeld aantal dagen 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Gemiddeld aantal Mannen 7 12 7 6 5 6
ligdagen in het Vrouwen 6 11 6 6 5 5
ziekenhuis± Totaal 7 12 7 6 5 6
Percentage <75 ≥75
Prognose na eerste ziekenhuisopname†
30-dagen sterfte Mannen 3,6% 2,2% 9,5%
Vrouwen 6,0% 4,2% 11,6%
Totaal 4,4% 2,8% 10,3%
1-jaar sterfte Mannen 11,2% 8,0% 24,0%
Vrouwen 14,0% 8,9% 30,0%
Totaal 12,1% 8,3% 26,3%
5-jaar sterfte Mannen 32,4% 24,3% 65,5%
Vrouwen 30,3% 20,9% 59,9%
Totaal 31,7% 23,2% 63,3%
† Op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek: ICD-10 code I42, ICD-9 code 4251 Vanwege privacy redenen zijn de leeftijdcategorieën 0-44 en 45-54 jaar samengevoegd± Op basis van gegevens van Dutch Hospital Data: ICD-10 code I42, ICD-9 code 425.
Let op, deze cijfers gaan over het aantal opnames, niet het aantal individuele patiënten 2 Vanwege privacy redenen zijn de leeftijdcategorieën 75-84 en ≥85 jaar samengevoegd
Kerncijfers over hart- en vaatziekten63
Figuur 2.8 Absoluut aantal sterfgevallen in Nederland vanwege cardiomyopathie voor mannen en
vrouwen. Periode 1980-2018
Vanwege een verandering in codering van cardiomyopathie zijn de cijfers voor 1993
niet goed te vergelijken met de cijfers na dit jaar en is gekozen om de trend vanaf het
jaar 1993 weer te geven.
Figuur 2.9 Absoluut aantal ziekenhuisopnamen in Nederland vanwege cardiomyopathie voor
mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Vanwege verandering in de definitie van een klinische opname, een periode van onvol-
ledig aangeleverde cijfers en omzetting van ICD-9 naar ICD-10 worden cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven en zijn minder goed te vergelijken met de
periode voor 2012.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
50
100
150
200
250
300
350
400
450
500
JaarMannen Vrouwen
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1993
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
200
400
600
800
1.000
1.200
1.400
1.600
1.800
2.000
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-1020
16
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Kerncijfers over hart- en vaatziekten64
HerseninfarctTabel 2.6 Kerncijfers over herseninfarct naar leeftijd en geslacht in Nederland in 2018
Absolute aantallen Gem. lft 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Sterfte† Mannen 2.055 81 381 438 723 856
Vrouwen 3.310 86 251 290 841 2.154
Totaal 5.365 84 631 728 1.564 3.010
Ziekenhuisopnamen± Mannen 15.612 71 373 1.241 7.376 4.678 1.944
Vrouwen 13.807 75 354 843 4.560 4.709 3.341
Totaal 29.419 73 727 2.084 11.936 9.387 5.285
Dagopnamen± Mannen 474 69 20 30 260 144 20
Vrouwen 358 70 19 21 171 100 47
Totaal 832 70 39 51 431 244 67
Gemiddeld aantal dagen 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Gemiddeld aantal Mannen 6 7 5 5 6 7
ligdagen in het Vrouwen 6 7 5 6 7 7
ziekenhuis± Totaal 6 7 5 6 6 7
Percentage 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Prognose na eerste ziekenhuisopname†
30-dagen sterfte Mannen 9,6% 3,4% 3,8% 6,1% 12,3% 25,6%
Vrouwen 13,3% 3,6% 5,5% 7,0% 12,9% 26,2%
Totaal 11,4% 3,5% 4,5% 6,5% 12,6% 26,0%
1-jaar sterfte Mannen 19,1% 4,6% 5,4% 12,0% 26,5% 48,3%
Vrouwen 24,5% 4,2% 6,9% 12,5% 25,8% 47,4%
Totaal 21,8% 4,4% 6,1% 12,2% 26,1% 47,7%
5-jaar sterfte Mannen 39,1% 8,1% 9,6% 26,6% 56,5% 82,3%
Vrouwen 45,8% 6,0% 11,5% 25,7% 52,4% 79,9%
Totaal 42,4% 7,0% 10,5% 26,2% 54,3% 80,7%
† Op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek: ICD-10 codes I63-64, ICD-9 codes
433,434,4361 Vanwege privacy redenen zijn de leeftijdcategorieën 0-44 en 45-54 jaar samengevoegd± Op basis van gegevens van Dutch Hospital Data: ICD-10 codes I63-64, ICD-9 codes 433,434,436.
Let op, deze cijfers gaan over het aantal opnames, niet het aantal individuele patiënten
Kerncijfers over hart- en vaatziekten65
Figuur 2.10 Absoluut aantal sterfgevallen in Nederland vanwege herseninfarct voor mannen en
vrouwen. Periode 1980-2018
Figuur 2.11 Absoluut aantal ziekenhuisopnamen in Nederland vanwege herseninfarct voor mannen
en vrouwen. Periode 1980-2018
Vanwege verandering in de definitie van een klinische opname, een periode van onvol-
ledig aangeleverde cijfers en omzetting van ICD-9 naar ICD-10 worden cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven en zijn minder goed te vergelijken met de
periode voor 2012.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
1.000
2.000
3.000
4.000
5.000
6.000
7.000
JaarMannen Vrouwen
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
14.000
16.000
18.000
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Kerncijfers over hart- en vaatziekten66
Intracerebrale bloedingTabel 2.7 Kerncijfers over intracerebrale bloeding naar leeftijd en geslacht in Nederland in 2018
Absolute aantallen Gem. lft 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Sterfte† Mannen 750 77 341 245 249 222
Vrouwen 887 80 201 189 332 346
Totaal 1.637 79 541 434 581 568
Ziekenhuisopnamen± Mannen 3.427 72 152 261 1.376 1.114 524
Vrouwen 2.595 74 102 188 824 855 626
Totaal 6.022 73 254 449 2.200 1.969 1.150
Dagopnamen± Mannen 27 55 x x x x x
Vrouwen 35 51 x x x x x
Totaal 62 53 x x x x x
Gemiddeld aantal dagen 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Gemiddeld aantal Mannen 8 10 10 9 8 8
ligdagen in het Vrouwen 9 11 10 9 8 8
ziekenhuis± Totaal 8 10 10 9 8 8
Percentage 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Prognose na eerste ziekenhuisopname†
30-dagen sterfte Mannen 32,1% 14,2% 20,8% 26,5% 37,8% 52,0%
Vrouwen 39,4% 17,2% 26,6% 30,1% 42,8% 54,6%
Totaal 35,5% 15,5% 23,4% 27,8% 40,2% 53,6%
1-jaar sterfte Mannen 42,2% 19,4% 25,3% 33,3% 51,7% 68,9%
Vrouwen 49,6% 20,7% 31,2% 36,8% 54,6% 69,8%
Totaal 45,6% 20,0% 27,9% 34,6% 53,1% 69,5%
5-jaar sterfte Mannen 57,4% 22,4% 30,5% 45,4% 73,1% 89,2%
Vrouwen 64,2% 27,8% 37,2% 48,7% 71,7% 87,8%
Totaal 60,6% 24,7% 33,5% 46,6% 72,5% 88,3%
† Op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek: ICD-10 codes I61-62, ICD-9 codes
431,4321 Vanwege privacy redenen zijn de leeftijdcategorieën 0-44 en 45-54 jaar samengevoegd± Op basis van gegevens van Dutch Hospital Data: ICD-10 codes I61-62, ICD-9 codes 431,432.
Let op, deze cijfers gaan over het aantal opnames, niet het aantal individuele patiënten
x Vanwege privacy redenen zijn er geen leeftijdscategorieën weergegeven
Kerncijfers over hart- en vaatziekten67
Figuur 2.12 Absoluut aantal sterfgevallen in Nederland vanwege intracerebrale bloeding voor
mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Figuur 2.13 Absoluut aantal ziekenhuisopnamen in Nederland vanwege intracerebrale bloeding
voor mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Vanwege verandering in de definitie van een klinische opname, een periode van onvol-
ledig aangeleverde cijfers en omzetting van ICD-9 naar ICD-10 worden cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven en zijn minder goed te vergelijken met de
periode voor 2012.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
200
400
600
800
1.000
1.200
JaarMannen Vrouwen
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
4.000
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Kerncijfers over hart- en vaatziekten68
Subarachnoïdale bloedingTabel 2.8 Kerncijfers ocer subarachnoïdale bloeding naar leeftijd en geslacht in Nederland in 2018
Absolute aantallen Gem. lft 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Sterfte† Mannen 139 66 181 81 25 15
Vrouwen 212 69 381 90 53 31
Totaal 351 68 561 171 78 46
Ziekenhuisopnamen± Mannen 630 57 109 156 293 56 16
Vrouwen 976 61 148 178 470 131 49
Totaal 1.606 59 257 334 763 187 65
Dagopnamen± Mannen 11 58 x x x x x
Vrouwen 10 56 x x x x x
Totaal 21 57 x x x x x
Gemiddeld aantal dagen 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Gemiddeld aantal Mannen 12 12 11 12 9 5
ligdagen in het Vrouwen 14 14 13 15 11 6
ziekenhuis± Totaal 13 13 12 14 11 6
Percentage 0-44 45-54 55-74 ≥75
Prognose na eerste ziekenhuisopname†
30-dagen sterfte Mannen 26,0% 16,5% 21,3% 25,4% 48,8%
Vrouwen 32,2% 20,7% 22,5% 31,3% 55,6%
Totaal 29,9% 19,1% 22,1% 28,9% 53,7%
1-jaar sterfte Mannen 30,5% 16,5% 23,3% 30,8% 60,5%
Vrouwen 36,8% 20,7% 24,6% 36,2% 66,8%
Totaal 34,5% 19,1% 24,2% 34,0% 65,0%
5-jaar sterfte Mannen 36,9% 18,3% 25,3% 37,8% 79,1%
Vrouwen 41,5% 21,8% 26,1% 41,2% 78,5%
Totaal 39,9% 20,5% 25,8% 39,8% 78,6%
† Op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek: ICD-10 code I60, ICD-9 code 4301 Vanwege privacy redenen zijn de leeftijdcategorieën 0-44 en 45-54 jaar samengevoegd± Op basis van gegevens van Dutch Hospital Data: ICD-10 code I60, ICD-9 code 430.
Let op, deze cijfers gaan over het aantal opnames, niet het aantal individuele patiënten
x Vanwege privacy redenen zijn er geen leeftijdscategorieën weergegeven
Kerncijfers over hart- en vaatziekten69
Figuur 2.14 Absoluut aantal sterfgevallen in Nederland vanwege subarachnoïdale bloeding voor
mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Figuur 2.15 Absoluut aantal ziekenhuisopnamen in Nederland vanwege subarachnoïdale bloeding
voor mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Vanwege verandering in de definitie van een klinische opname, een periode van onvol-
ledig aangeleverde cijfers en omzetting van ICD-9 naar ICD-10 worden cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven en zijn minder goed te vergelijken met de
periode voor 2012.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
50
100
150
200
250
300
350
JaarMannen Vrouwen
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
200
400
600
800
1.000
1.200
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Kerncijfers over hart- en vaatziekten70
Transient Ischemic Attack (TIA)Tabel 2.9 Kerncijfers over TIA naar leeftijd en geslacht in Nederland in 2018
Absolute aantallen Gem. lft 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Aantal bestaande Mannen 76.300 x 1.300 6.000 38.500 21.700 8.700
gevallen in Vrouwen 84.500 x 1.900 5.800 35.700 24.000 17.100
Nederland* Totaal 160.800 x 3.200 11.900 74.100 45.700 25.800
Aantal nieuwe Mannen 26.100 x 700 2.400 12.700 7.200 3.100
gevallen in Vrouwen 28.100 x 900 2.000 11.800 7.700 5.800
Nederland* Totaal 54.200 x 1.600 4.400 24.500 14.800 8.900
Ziekenhuisopnamen± Mannen 4.465 70 109 407 2.288 1.265 396
Vrouwen 4.124 73 111 319 1.656 1.334 704
Totaal 8.589 72 220 726 3.944 2.599 1.100
Dagopnamen± Mannen 1.905 70 39 159 1.014 555 138
Vrouwen 1.891 71 42 183 882 564 220
Totaal 3.796 71 81 342 1.896 1.119 358
Gemiddeld aantal dagen* 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Gemiddeld aantal Mannen 2 2 2 2 2 2
ligdagen in het Vrouwen 2 3 2 2 2 3
ziekenhuis± Totaal 2 3 2 2 2 2
Percentage <75 75-84 ≥85
Prognose na eerste ziekenhuisopname†
30-dagen sterfte Mannen 1,0% 0,5% 1,7% 4,3%
Vrouwen 1,4% 0,6% 1,6% 5,0%
Totaal 1,2% 0,5% 1,7% 4,8%
1-jaar sterfte Mannen 6,1% 3,1% 10,5% 22,2%
Vrouwen 6,2% 2,9% 7,6% 18,4%
Totaal 6,2% 3,0% 9,0% 19,7%
5-jaar sterfte Mannen 22,9% 12,3% 40,5% 68,2%
Vrouwen 21,9% 9,4% 31,1% 58,7%
Totaal 22,4% 11,0% 35,5% 62,0%
x = niet van toepassing/niet beschikbaar* Op basis van de Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn: ICPC code K89± Op basis van gegevens van Dutch Hospital Data: ICD-10 code G45, ICD-9 code 435.
Let op, deze cijfers gaan over het aantal opnames, niet het aantal individuele patiënten
Sterftecijfers ontbreken, omdat een TIA per definitie van voorbijgaande aard is
Kerncijfers over hart- en vaatziekten71
Figuur 2.16 Absoluut aantal ziekenhuisopnamen in Nederland vanwege TIA voor mannen en vrou-
wen. Periode 1980-2018
Vanwege verandering in de definitie van een klinische opname, een periode van onvol-
ledig aangeleverde cijfers en omzetting van ICD-9 naar ICD-10 worden cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven en zijn minder goed te vergelijken met de
periode voor 2012.
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
1.000
2.000
3.000
4.000
5.000
6.000
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Kerncijfers over hart- en vaatziekten72
Aneurysma van de abdominale aorta (AAA)Tabel 2.10 Kerncijfers over AAA naar leeftijd en geslacht in Nederland in 2018
Absolute aantallen Gem. lft 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Sterfte† Mannen 232 80 911 130 111
Vrouwen 134 82 221 53 59
Totaal 366 80 1131 183 170
Ziekenhuisopnamen± Mannen 3.235 74 462 1.703 1.224 262
Vrouwen 576 75 102 264 227 75
Totaal 3.811 74 562 1.967 1.451 337
Dagopnamen± Mannen 358 76 1461 171 41
Vrouwen 105 75 421 51 12
Totaal 463 76 1881 222 53
Gemiddeld aantal dagen 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Gemiddeld aantal Mannen 6 82 6 6 5
ligdagen in het Vrouwen 7 82 8 6 5
ziekenhuis± Totaal 6 82 7 6 5
Percentage <75 75-84 ≥85
Prognose na eerste ziekenhuisopname†
30-dagen sterfte Mannen 13,9% 8,7% 18,3% 45,7%
Vrouwen 23,5% 10,4% 27,8% 60,2%
Totaal 15,3% 8,9% 20,1% 50,2%
1-jaar sterfte Mannen 20,9% 13,3% 28,7% 58,7%
Vrouwen 29,8% 15,2% 35,0% 69,4%
Totaal 22,2% 13,5% 29,8% 62,0%
5-jaar sterfte Mannen 38,8% 27,4% 52,4% 83,0%
Vrouwen 48,4% 31,6% 57,3% 83,7%
Totaal 40,3% 27,9% 53,3% 83,2%
1 Vanwege privacy redenen zijn de leeftijdcategorieën 0-44, 45-54 en 55-74 jaar samengevoegd2 Vanwege privacy redenen zijn de leeftijdcategorieën 0-44 en 45-54 jaar samengevoegd† Op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek: ICD-10 codes I713-714, ICD-9 codes
441.3-441.4± Op basis van gegevens van Dutch Hospital Data: ICD-10 codes I713-714, ICD-9 codes 441.3-441.4.
Let op, deze cijfers gaan over het aantal opnames, niet het aantal individuele patiënten
Kerncijfers over hart- en vaatziekten73
Figuur 2.17 Absoluut aantal sterfgevallen in Nederland vanwege aneurysma van de abdominale
aorta voor mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Figuur 2.18 Absoluut aantal ziekenhuisopnamen in Nederland vanwege aneurysma van de
abdominale aorta voor mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Vanwege verandering in de definitie van een klinische opname, een periode van onvol-
ledig aangeleverde cijfers en omzetting van ICD-9 naar ICD-10 worden cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven en zijn minder goed te vergelijken met de
periode voor 2012.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
100
200
300
400
500
600
700
800
JaarMannen Vrouwen
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
4.000
4.500
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Kerncijfers over hart- en vaatziekten74
Perifeer arterieel vaatlijdenTabel 2.11 Kerncijfers over perifeer arterieel vaatlijden naar leeftijd en geslacht in Nederland in 2018
Absolute aantallen Gem. lft 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Sterfte† Mannen 144 79 431 52 49
Vrouwen 162 84 241 46 92
Totaal 306 82 671 98 141
Ziekenhuisopnamen± Mannen 1.709 70 22 105 1.010 446 126
Vrouwen 1.149 73 17 56 530 385 161
Totaal 2.858 71 39 161 1.540 831 287
Dagopnamen± Mannen 781 68 17 71 507 166 20
Vrouwen 500 68 21 56 276 104 43
Totaal 1.281 68 38 127 783 270 63
Gemiddeld aantal dagen 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Gemiddeld aantal Mannen 4 3 5 4 5 6
ligdagen in het Vrouwen 5 5 4 4 5 6
ziekenhuis± Totaal 5 4 4 4 5 6
Percentage <75 75-84 ≥85
Prognose na eerste ziekenhuisopname†
30-dagen sterfte Mannen 2,4% 1,3% 3,6% 16,1%
Vrouwen 3,7% 1,1% 5,4% 15,2%
Totaal 2,9% 1,2% 4,4% 15,5%
1-jaar sterfte Mannen 10,5% 5,7% 20,3% 48,4%
Vrouwen 12,4% 5,5% 17,1% 42,4%
Totaal 11,3% 5,6% 18,8% 44,6%
5-jaar sterfte Mannen 29,6% 19,9% 54,7% 83,9%
Vrouwen 30,3% 17,4% 40,8% 82,4%
Totaal 29,9% 18,9% 48,4% 82,9%
1 Vanwege privacy redenen zijn de leeftijdcategorieën 0-44, 45-54 en 55-74 jaar samengevoegd† Op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek: ICD-10 code I73.9, ICD-9 code
443.9± Op basis van gegevens van Dutch Hospital Data: ICD-10 code I73.9, ICD-9 code 443.9.
Let op, deze cijfers gaan over het aantal opnames, niet het aantal individuele patiënten
Kerncijfers over hart- en vaatziekten75
Figuur 2.19 Absoluut aantal sterfgevallen in Nederland vanwege perifeer arterieel vaatlijden voor
mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Figuur 2.20 Absoluut aantal ziekenhuisopnamen in Nederland vanwege perifeer arterieel vaatlijden
voor mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Vanwege verandering in de definitie van een klinische opname, een periode van onvol-
ledig aangeleverde cijfers en omzetting van ICD-9 naar ICD-10 worden cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven en zijn minder goed te vergelijken met de
periode voor 2012.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
JaarMannen Vrouwen
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
4.000
4.500
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Kerncijfers over hart- en vaatziekten76
Aangeboren hartafwijkingenTabel 2.12 Aantal ziekenhuisopnamen, gemiddeld aantal opnamedagen in het ziekenhuis, aantal dagopna-
men, incidentie en prevalentie voor aangeboren hartafwijkingen. Naar leeftijd en geslacht. In
Nederland in 2018
Absolute aantallen Gem. lft 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Aantal bestaande Mannen 36.500 x 24.300 4.100 6.400 1.400 400
gevallen in Vrouwen 38.500 x 25.200 4.600 7.000 1.000 600
Nederland* Totaal 75.000 x 49.400 8.700 13.400 2.500 1.000
Aantal nieuwe Mannen 1.900 x 1.200 200 300 100 <100
gevallen in Vrouwen 2.000 x 1.400 300 200 <100 <100
Nederland* Totaal 3.900 x 2.700 400 500 100 100
Ziekenhuisopnamen± Mannen 1.238 15 1.046 93 991
Vrouwen 1.150 16 974 84 921
Totaal 2.388 16 2.020 177 1911
Dagopnamen± Mannen 576 31 395 93 881
Vrouwen 615 29 468 68 791
Totaal 1.191 30 863 161 1671
Absolute aantallen Gem. lft. 0-1 >1
Sterfte† Mannen 43 26 24 19
Vrouwen 44 28 21 23
Totaal 87 27 45 42
Gemiddeld aantal dagen 0-44 45-54 55-74 75-84 ≥85
Gemiddeld aantal Mannen 10 11 5 61
ligdagen in het Vrouwen 8 9 4 51
ziekenhuis± Totaal 9 10 4 61
x = niet van toepassing/niet beschikbaar* Op basis van de Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn: ICPC code K73
N.B. Aangezien aangeboren hartafwijkingen chronisch zijn, zal het aantal 45-plussers met deze aandoe-
ning aanzienlijk hoger liggen dan in de registratie vermeld wordt± Op basis van gegevens van Dutch Hospital Data: ICD-10 codes Q20-28 en P29.3, ICD-9 codes 745-747.
Let op, deze cijfers gaan over het aantal opnames, niet het aantal individuele patiënten 1 Vanwege privacy redenen zijn de leeftijdcategorieën 55-74, 75-84 en ≥85 jaar samengevoegd Op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek: ICD-10 codes Q20-28 en P29.3,
ICD-9 codes 745-747
Kerncijfers over hart- en vaatziekten77
Figuur 2.21 Absoluut aantal sterfgevallen in Nederland vanwege aangeboren hartafwijkingen voor
mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Figuur 2.22 Absoluut aantal ziekenhuisopnamen in Nederland vanwege aangeboren hart-
afwijkingen voor mannen en vrouwen. Periode 1980-2018
Vanwege verandering in de definitie van een klinische opname, een periode van onvol-
ledig aangeleverde cijfers en omzetting van ICD-9 naar ICD-10 worden cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven en zijn minder goed te vergelijken met de
periode voor 2012.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
200
JaarMannen Vrouwen
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
200
400
600
800
1.000
1.200
1.400
1.600
1.800
2.000
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2018
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
78
HVZ in de huisartsenpraktijk79
3 Hart- en vaatziekten in de Nederlandse huisartsenpraktijk
M. Nielen1,2, R. Poos2, J. Korevaar1
1 Nivel, Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg, Utrecht2 RIVM, Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu, Bilthoven
3.1 Inleiding
De huisarts heeft als poortwachter een belangrijke rol in de Nederlandse
gezondheidszorg. Patiënten zoeken namelijk meestal als eerste contact
met de huisarts voor hun gezondheidsproblemen. Iedere Nederlander
staat (verplicht) bij een huisartsenpraktijk ingeschreven en jaarlijks wordt
door ongeveer driekwart van de bevolking minimaal één keer de huisarts
bezocht.1 Huisartsen hebben een goed beeld van de gezondheid van de
Nederlandse bevolking. Dit niet alleen vanwege de poortwachter functie,
maar ook omdat de huisarts goed op de hoogte is van de zorg die zijn/
haar patiënten in zowel de eerste lijn (zoals de fysiotherapeut of diëtist)
als in de specialistische tweede lijn krijgen. Vanwege het complete beeld
van alle gezondheidsproblemen zijn elektronische patiëntendossiers van
huisartsen een erg waardevolle gegevensbron om morbiditeit (incidentie-
en prevalentiecijfers van ziekten) in de Nederlandse populatie te schatten.
Daarom worden er jaarlijks, zowel op de website van Nivel Zorgregistraties
eerste lijn2, als op websites van het RIVM (Volksgezondheidenzorg. Info3 en
de Staat van Volksgezondheid en Zorg4) morbiditeitscijfers gepresenteerd
die gebaseerd zijn op gegevens uit huisartsenregistraties. In dit hoofdstuk
wordt het aantal mensen met hart- en vaatziekten geschat in Nederland op
basis van elektronische patiëntendossiers van huisartsen die deelnemen aan
Nivel Zorgregistraties eerste lijn.
HVZ in de huisartsenpraktijk80
3.2 Methode
Nivel Zorgregistraties eerste lijnDe huisartsenregistratie van Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn maakt
gebruik van routinematig vastgelegde gegevens uit elektronische patiën-
tendossiers. In 2018 bevatte Nivel Zorgregistraties gegevens van 1,7 miljoen
patiënten, ingeschreven bij ruim 400 huisartsenpraktijken.1 Deze patiën-
tenpopulatie is een representatieve weerspiegeling van de Nederlandse
populatie. Het elektronische patiëntendossier van de huisarts bevat infor-
matie over onder andere gedeclareerde contacten en verrichtingen, diagno-
ses, voorgeschreven geneesmiddelen en meetwaarden. De in dit hoofdstuk
gepresenteerde morbiditeitscijfers zijn gebaseerd op door de huisarts
geregistreerde diagnoses volgens de eerste versie van de International
Classification of Primary Care (ICPC-1).5
Algoritme voor schatten van morbiditeitMet een algoritme worden alle in de huisartsenpraktijk geregistreerde diag-
noses omgezet in zogenaamde ziekte-episodes, gedefinieerd als ‘de periode
tussen het stellen van de diagnose en het moment dat de patiënt weer
beter is of komt te overlijden’, die de basis vormen voor het berekenen van
incidentie- en prevalentiecijfers van klachten en ziekten.6,7 Het algoritme
maakt onderscheid tussen chronische en niet-chronische aandoeningen. Bij
een chronische aandoening geldt ‘eens ziek is altijd ziek’. Personen hoeven
daarom niet jaarlijks met hun klacht bij de huisarts te komen om toch
meegerekend te worden in de cijfers. Bij niet-chronische aandoeningen is
per aandoening een periode zonder bezoek aan de huisarts gedefinieerd (de
klachtenvrije periode), waarna de ziekte als genezen wordt beschouwd en
de persoon deze ziekte weer opnieuw kan krijgen. In de tabellen is aange-
geven in welke categorie een aandoening valt en hoe lang de gehanteerde
klachtenvrije periode is.
Cijfers over hart- en vaatziektenOp basis van de gegevens van 1,7 miljoen ingeschreven patiënten, zijn
schattingen gemaakt van het aantal personen met hart- en vaatziekten in
Nederland. De cijfers zijn gestandaardiseerd naar de verdeling naar leeftijd,
geslacht en stedelijkheid in de Nederlandse bevolking in 2018. Het ICPC-1
hoofdstuk ‘Hart- en vaatstelsel’ bevat 28 aandoeningen, waaronder 10 chro-
nisch en 18 niet-chronisch. Voor alle aandoeningen is voor 2018 het aantal per-
sonen met de bewuste aandoening (de jaarprevalentie) en het aantal nieuwe
gevallen van de aandoening geschat op basis van de registratie in Nivel
Zorgregistraties Eerste Lijn. In de resultaten paragraaf wordt voornamelijk
HVZ in de huisartsenpraktijk81
aandacht besteed aan hart- en vaatziekten. De overige cijfers zijn alleen in de
tabellen opgenomen. In het hele hoofdstuk wordt, bij het beschrijven van de
aandoeningen, de in de ICPC-1 gehanteerde codenaam gebruikt.
Naast de cijfers over de 28 aandoeningen (losse ICPC-1 codes), zijn er ook
jaarprevalenties berekend over ziekteclusters, zoals gedefinieerd door het
RIVM3: Coronaire hartziekten (codes K74-K76), Beroerte (codes K89-K90),
Hartritmestoornissen (codes K78-K80), Aandoeningen van het endocard
(hartklepafwijkingen) (codes K70-K71, K83) en een totaalcijfer (het aantal
personen met minimaal 1 van deze aandoeningen of hartfalen (code K77)).
Ook zijn de 10 chronische aandoeningen geclusterd om tot een schatting te
komen van het totaal aantal personen met minimaal één chronische cardio-
vasculaire aandoening. Omdat ook hypertensie als een chronische conditie
wordt beschouwd in ons algoritme, maar in de praktijk eerder gezien wordt
als risicofactor voor hart- en vaatziekten, hebben we in deze analyse schat-
tingen gemaakt met en zonder het meetellen van hypertensie.
Tenslotte worden voor alle cardiovasculaire aandoeningen aantallen gepre-
senteerd voor mannen en vrouwen in de volgende leeftijdsgroepen: 0-34 jaar,
35-44 jaar, 45-54 jaar, 55-64 jaar, 65-74 jaar, 75-84 jaar en 85 jaar en ouder. De
cijfers per aandoening zijn weergegeven in de bijlagen 3.1 tot en met 3.4.
3.3 Resultaten
Hoeveel mensen hebben hart- en vaatziekten in Nederland?Het aantal personen met een hart- en vaatziekte in Nederland hangt af van
de definitie die wordt gekozen. Uitgaande van chronische hart- en vaatziek-
ten, met uitzondering van hypertensie, hadden in 2018 1,55 miljoen mensen
een hart- en vaatziekte (803.500 mannen en 746.700 vrouwen). Dit aantal
neemt toe tot ruim 3,5 miljoen indien hypertensie ook wordt meegenomen
in het cijfer (zie tabel 3.2).
Binnen deze groep is in absolute aantallen, met bijna 250.000 personen, de
subgroep mannen tussen 65 en 74 jaar het grootste (figuur 3.1a). Alleen in
de groep 85 jaar en ouder zijn er meer vrouwen dan mannen met hart- en
vaatziekten (ongeveer 128.000 versus 73.000). Er zijn echter in deze leef-
tijdsgroep veel meer vrouwen dan mannen in Nederland. Kijken we naar
het aantal mensen met hart- en vaatziekten per 1.000 personen, dan ligt de
prevalentie van hart- en vaatziekten in alle leeftijdscategorieën boven de 45
jaar bij mannen hoger dan bij vrouwen (figuur 3.1b). Onder de 45 jaar zijn er
slechts kleine verschillen waar te nemen tussen mannen en vrouwen.
HVZ in de huisartsenpraktijk82
Veel voorkomende chronische hart- en vaatziektenDe meest voorkomende chronische conditie aan hart en vaten is essen-
tiële hypertensie zonder orgaanschade (code K86) met ruim 2,5 miljoen
Nederlanders. Het komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen en in 2018
werd respectievelijk bij 51.000 mannen en 55.000 vrouwen de diagnose
hypertensie zonder orgaanbeschadiging gesteld (tabel 3.2). Buiten de diag-
nose hypertensie en de wat algemenere diagnose ‘andere ziekte(n) perifere
arteriën’, zijn met name angina pectoris, decompensatio cordis (hartfalen)
en cerebrovasculair accident (CVA) veel voorkomende aandoeningen.
Angina pectoris komt bijna 440.000 keer met een hogere prevalentie bij
mannen (243.000 mannen versus 195.000 vrouwen) (tabel 3.1). In absolute
zin komt deze aandoening het meest voor bij mannen tussen de 65 en 74
jaar oud. Relatief gezien, neemt het aantal personen met angina pectoris
toe met de leeftijd en ligt de jaarprevalentie altijd hoger bij mannen dan bij
vrouwen (zie bijlage 3.2).
Een andere veel voorkomende chronische diagnose is decompensatio cordis
(hartfalen) met ruim 240.000 personen (tabel 3.2). Deze aandoening komt
vooral op hoge leeftijd voor: de prevalentie in de leeftijdscategorie 85 jaar
en ouder ligt bij zowel mannen als vrouwen boven de 200 per 1.000 perso-
nen (zie bijlage 3.2).
In 2018 waren er ruim 350.000 personen die ooit een CVA hebben door-
gemaakt. Als we kijken naar het aantal nieuwe gevallen, dan gaat het om
ongeveer 40.000 personen per jaar (tabel 3.2). Het aantal personen met een
CVA ligt het hoogste in de groep mannen tussen 65 en 74 jaar oud (57.000
mensen). Relatief ligt tussen 55 en 84 jaar de jaarprevalentie hoger bij man-
nen dan bij vrouwen (zie bijlage 3.2).
Tenslotte zijn er ook minder frequent door de huisarts geregistreerde
chronische diagnoses, zoals aangeboren afwijkingen van het hart- en
vaatstelsel. Deze diagnose is geregistreerd bij 75.000 personen. Omdat deze
diagnose waarschijnlijk vaak op jonge leeftijd wordt gesteld en er weinig
zorg voor wordt gebruikt bij de huisarts, zullen de aantallen bij volwas-
senen waarschijnlijk een flinke onderschatting zijn. Bij kinderen kan ook
sprake zijn van een onderschatting, omdat niet duidelijk is of de huisarts
altijd van aangeboren afwijkingen op de hoogte is. Op basis van het aantal
geregistreerde cases bij de huisarts schatten wij dat er 24.400 kinderen zijn
met een aangeboren afwijking (15.900 kinderen onder de 12 jaar oud en
8.500 kinderen in de leeftijd 12-18 jaar oud).
HVZ in de huisartsenpraktijk83
Niet-chronische diagnoses van hart en vatenNaast de hier boven beschreven diagnoses, bevat het ICPC-1 hoofdstuk
Hart- en vaatziekten ook een aantal niet-chronische aandoeningen. Dit zijn
aandoeningen die na verloop van tijd kunnen genezen en die een persoon
dus ook meerdere malen kan krijgen, zoals acuut myocardinfarct, TIA of
hartritmestoornissen. Tabel 3.3 bevat cijfers van het aantal nieuwe door
de huisarts geregistreerde ziekte-episodes en het aantal personen met een
nieuwe of bestaande episode in 2018 (jaarprevalentie).
Binnen de groep niet-chronische aandoeningen is in 2018 de code K85
‘Verhoogde bloeddruk’ het meeste geregistreerd. Dit betreft echter een
eenmalig verhoogde bloeddruk. De meest geregistreerde nieuwe episodes
van niet-chronische hart- en vaatziekten zijn boezemfibrilleren, acuut
myocardinfarct, niet-reumatische klepaandoening en passagère cerebrale
ischemie/TIA. De diagnoses niet-reumatische klepaandoening en pas-
sagère cerebrale ischemie/TIA worden iets vaker gesteld bij vrouwen dan
bij mannen (respectievelijk 29.100 versus 25.800, en 28.100 versus 26.100).
Boezemfibrilleren en acuut myocardinfarct komt daarentegen weer vaker
voor bij mannen dan bij vrouwen (respectievelijk 64.900 versus 52.900, en
49.200 en 21.100) (tabel 3.3).
Bij de interpretatie van de cijfers over het aantal nieuwe episodes van niet-
chronische aandoeningen moet rekening gehouden worden met het feit dat
het gaat om een weergave van hetgeen de huisarts in zijn dossier registreert.
Op basis van de door de huisarts geregistreerde diagnoses tijdens consulten
wordt met een algoritme de start- en stopdatum van een ziekte-episode
geschat. Het is niet te achterhalen of iedere nieuwe ziekte-episode ook
daadwerkelijk een nieuwe klacht betreft. Zo kan bijvoorbeeld een patiënt
jarenlang de gevolgen voelen van een acuut myocardinfarct en komt daar
eens in de twee jaar voor bij de huisarts. In dat geval zal ieder keer een
nieuwe ziekte-episode aangemaakt worden. De cijfers zijn dus als het ware
een afspiegeling voor de zorg die een patiënt vraagt voor zijn of haar klacht
bij de huisarts.
HVZ in de huisartsenpraktijk84
Tabel 3.1 Absoluut aantal personen naar type hart- en vaatziekten in Nederland op basis van NIVEL
Zorgregistraties Eerste Lijn in 2018
Aantal personen met de betreffende aandoening
Mannen Vrouwen Totaal†
Coronaire hartziekten (K74-K76) 482.500 296.400 778.900
Beroerte (K89-K90) 247.600 248.700 496.300
Hartfalen (K77) 113.300 129.000 242.300
Hartritmestoornissen (K78-K80) 220.800 207.900 428.700
Aandoeningen van het endocard
(hartklepafwijkingen) (K70-K71, K83) 61.800 65.900 127.700
Totaal† † 895.600 752.400 1.648.000
† Aantallen zijn afgerond op 100-tallen. Hierdoor zal het totaalcijfer niet altijd exact het opgetelde cijfer
van de mannen en vrouwen zijn†† Het totaalcijfer betreft het aantal mensen dat ten minste één ziekte van het hartvaatstelsel had.
Personen die meer dan één van de afzonderlijke ziekten had, telt maar één keer mee in het totaalcijfer
HVZ in de huisartsenpraktijk85
Tabel 3.2 Absoluut aantal personen met chronische hart- en vaatziekten in Nederland op basis van
NIVEL Zorgregistraties Eerste Lijn in 2018
Aantal personen met de betreffende aandoening Aantal nieuwe ziekte-episodes*
Mannen Vrouwen Totaal† Mannen Vrouwen Totaal†
Aangeboren afwijking(en)
hartvaatstelsel (K73) 36.500 38.500 75.000 1.900 2.000 3.900
Angina pectoris (K74) 242.500 194.700 437.200 15.900 15.200 31.100
Andere/chronische ischemische
hartziekte (K76) 137.500 63.400 200.900 7.000 3.900 10.900
Decompensatio cordis (K77) 113.300 129.000 242.300 18.200 19.400 37.600
Cor pulmonale (K82) 4.400 6.700 11.100 500 1.100 1.600
Essentiele hypertensie zonder
orgaanbeschadiging (K86) 1.136.200 1.427.500 2.563.700 50.800 54.900 105.800
Hypertensie met orgaanbeschadiging/
secundaire hypertensie (K87) 189.600 166.300 355.900 7.900 7.600 15.600
Cerebrovasculair accident (CVA)
(K90) 181.700 174.700 356.400 19.800 20.200 40.000
Atherosclerose (K91) 123.200 106.500 229.700 5.400 4.400 9.800
Andere ziekte(n) perifere arteriën
(K92) 213.600 216.600 430.200 19.800 20.000 39.800
Aantal personen met minimaal 1 chronische hart- en vaatziekte
Chronische hart- en vaatziekten
exclusief hypertensie 803.500 746.700 1.550.100
Chronische hart- en vaatziekten
inclusief hypertensie 1.671.900 1.862.800 3.534.700
* Er wordt gerekend met het aantal nieuwe ziekte-episodes; dit is identiek aan het aantal nieuwe personen† Aantallen zijn afgerond op 100-tallen. Hierdoor zal het totaalcijfer niet altijd exact het opgetelde cijfer
van de mannen en vrouwen zijn
HVZ in de huisartsenpraktijk86
Tabel 3.3 Absoluut aantal niet-chronische hart- en vaatziekten in Nederland op basis van NIVEL
Zorgregistraties Eerste Lijn in 2018
Aantal personen met de betreffende aandoening† Aantal nieuwe ziekte-episodes††
Mannen Vrouwen Totaal††† Mannen Vrouwen Totaal†††
Infectieziekte hartvaatstelsel (K70)a 6.000 3.400 9.400 5.400 3.000 8.500
Acuut reuma/reumatische hartziekte
(K71)a 1.000 1.400 2.400 1.000 1.400 2.400
Neoplasma hartvaatstelsel (K72)a 400 400 800 400 300 700
Acuut myocardinfarct (K75)b 178.800 72.400 251.200 49.200 21.100 70.300
Boezemfibrilleren/-fladderen (K78)b 188.400 155.600 344.000 64.900 52.900 117.700
Paroxysmale tachycardie (K79)b 22.400 38.800 61.200 10.300 17.200 27.500
Ectopische slagen/extrasystolen (K80)b 14.200 18.700 32.900 7.500 9.400 16.900
Hartgeruis (K81)b 15.500 22.100 37.600 9.300 13.800 23.200
Niet-reumatische klepaandoening(K83)b 55.500 61.700 117.100 25.800 29.100 55.000
Andere hartziekte(n) (K84)b 52.300 40.000 92.300 25.700 19.500 45.200
Verhoogde bloeddruk (K85)a 84.900 109.500 194.400 73.600 96.600 170.200
Orthostatische hypotensie (K88)b 22.400 30.700 53.100 13.600 19.400 33.000
Passagère cerebrale ischemie/TIA
(K89)b 76.300 84.500 160.800 26.100 28.100 54.200
Longembolie/longinfarct (K93)b 21.800 24.800 46.600 10.100 11.600 21.700
Thrombophlebitis/flebotrombose
(K94)b 39.600 52.700 92.300 20.600 28.900 49.500
Varices benen (K95)b 48.200 135.300 183.500 29.700 82.100 111.900
Hemorroïden (K96)b 100.500 144.700 245.200 59.800 86.600 146.500
Andere ziekte(n) hartvaatstelsel (K99)b 69.100 46.200 115.300 32.100 22.400 54.500
† Dit betreft het aantal personen met ergens in het jaar een openstaande ziekte-episode. Deze episode kan
dus ook gestart zijn in het jaar ervoor.† † Er wordt gerekend met het aantal nieuwe episodes. Bij niet-chronische aandoeningen kan een persoon
meerdere malen in een jaar meetellen† † † Aantallen zijn afgerond op 100-tallen, waardoor het totaalcijfer niet altijd exact het opgetelde cijfer isa Na 16 weken resp. b na 1 jaar zonder contact met de huisarts voor de deze klacht, wordt de aandoening
als genezen beschouwd en kan een persoon deze ziekte opnieuw krijgen
Bij niet-chronische aandoeningen met een klachtenvrije periode van 16 weken kan een persoon meerdere keren in een jaar incident zijn voor de betreffende aandoening en telt in dat geval meerdere keren dat jaar mee in de teller. Bij niet-chronische HVZ met een klachtenvrije perioden van 1 jaar, zoals o.a. hartinfarct en hartritmestoornis-sen, kan een persoon slechts 1 maal per jaar als incident meegerekend worden.
HVZ in de huisartsenpraktijk87
Figuur 3.1a Absoluut aantal personen met chronische hart- en vaatziekten* in Nederland naar leef-
tijd en geslacht op basis van Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn in 2018
Figuur 3.1b Aantal personen met chronische hart- en vaatziekten* per 1.000 personen naar leeftijd
en geslacht op basis van Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn in 2018
* De volgende diagnoses zijn in deze schatting meegenomen: aangeboren afwijking(en)
hartvaatstelsel (K73), angina pectoris (K74), andere/chronische ischemische hartziekte
(K76), decompensatio cordis (K77), cor pulmonale (K82), cerebrovasculair accident
(CVA) (K90), atherosclerose (K91) en andere ziekte(n) perifere arteriën (K92)
Ges
chat
aan
tal p
erso
nen
in N
eder
land
0
50.000
100.000
150.000
200.000
250.000
300.000
85+75-8465-7455-6445-5435-440-34
Mannen Vrouwen
Leeftijd (jaren)
Ges
chat
aan
tal p
er 1
.000
per
sone
n in
Ned
erla
nd
0
100
200
300
400
500
600
700
85+75-8465-7455-6445-5435-440-34
Mannen Vrouwen
Leeftijd (jaren)
HVZ in de huisartsenpraktijk88
3.4 Discussie
In dit hoofdstuk is een schatting gemaakt van het aantal personen met hart-
en vaatziekten op basis van gegevens van de huisartsenregistratie van Nivel
Zorgregistraties eerste lijn. Ongeveer 1,55 miljoen Nederlanders hebben op
basis van deze gegevens een chronische hart- en vaatziekte. Dit geeft aan dat
hart- en vaatziekten in Nederland een zeer groot probleem vormen. In dit
cijfer is nog niet eens de diagnose hypertensie meegenomen, dat met meer
dan 2,5 miljoen personen de meest voorkomende chronische conditie bin-
nen het hart- en vaatstelsel is.
Voor een groot aantal aandoeningen zijn gegevens uit elektronische
patiëntendossiers van huisartsen een goede gegevensbron voor het schatten
van morbiditeitscijfers. De populatie is representatief, de huisarts heeft een
goed overzicht van de gezondheidsproblemen van zijn patiënten en codeert
dit op een uniforme wijze met de ICPC-1 methodiek. In tegenstelling tot
vele andere landen, hebben we in Nederland ook de beschikking tot een
goede noemer, omdat iedereen bij een huisarts staat ingeschreven, inclusief
mensen die niet frequent de huisarts bezoeken. Toch resulteren deze ken-
merken van onze huisartsenzorg niet vanzelfsprekend tot valide schattin-
gen van morbiditeit. De huisarts registreert gegevens voor de zorg en niet
voor onderzoek, waardoor de ‘ruwe, geregistreerde gegevens’ vaak bewerkt
moeten worden voordat ermee gerekend kan worden. De ontwikkeling van
het algoritme om ziekte-episodes te construeren6 heeft er voor gezorgd dat
er gebruik gemaakt kan worden van een geschatte diagnosedatum waar-
door er preciezer geschat kan worden of het nieuwe of al bestaande gevallen
van een ziekte betreft.
Ondanks de ontwikkeling van dit algoritme, zijn er factoren die de validiteit
van morbiditeitscijfers kunnen beïnvloeden. Zo is de huisarts bij sommige
aandoeningen afhankelijk van de diagnose van de medisch specialist. Omdat
de systemen van huisartsen en ziekenhuizen niet op elkaar aansluiten,
is het aan de huisarts om, op basis van de brief van de medisch specialist,
handmatig informatie aan zijn dossier toe te voegen. Het is de vraag of
dit altijd op de juiste wijze gebeurt. Daarnaast werkt de huisarts vaak met
een waarschijnlijkheidsdiagnose, die na het bezoek van een patiënt in het
dossier geregistreerd wordt. Het is aannemelijk dat deze diagnose soms ten
onrechte in het dossier blijft staan. Dit soort voorbeelden zorgen ervoor dat
het gebruik van huisartsenregistraties voor morbiditeitsschattingen zowel
voor overschattingen als onderschattingen kan zorgen. Op basis van lopend
onderzoek, waar gegevens uit de huisartsenpraktijk aan gegevensbronnen
HVZ in de huisartsenpraktijk89
uit de tweede lijn zijn gekoppeld, zal duidelijk moeten worden voor welke
aandoeningen huisartsenregistraties voldoende zijn voor het schatten van
goede morbiditeitscijfers, waar verschillende bronnen gecombineerd moeten
gaan worden, of waar zelfs naar alternatieve bronnen gezocht moet worden.
Er kan geconcludeerd worden dat op basis van huisartsenregistraties 1,55
miljoen mensen een chronische hart- en vaatziekte hebben. Ten opzichte
van 20158 zijn er zo’n 150.000 mensen met een hart- en vaatziekte bijgeko-
men. Enerzijds zal deze toename veroorzaakt worden door vergrijzing van
de bevolking, maar ook door leefstijl-gerelateerde factoren, zoals overge-
wicht en roken. De toekomst moet uitwijzen of door preventie en verbeterd
cardiovasculair risicomanagement de toename van het aantal mensen met
een hart- en vaatziekte verminderd kan worden.
HVZ in de huisartsenpraktijk90
Gebruikte literatuur
1. Meijer WM, Verberne LDM, Weesie YM, Davids RN, Winckers MLJJ, et al. Zorg door
de huisarts - Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn: Jaarcijfers 2018 en trendcijfers 2014-
2018. Utrecht: Nivel, 2019.
2. Nielen MMJ, Hek K, Schermer TRJ. Incidentie en prevalentie van gezondheidspro-
blemen in de Nederlandse huisartsenpraktijk in 2018. Uit: Nivel Zorgregistraties
eerste lijn [internet]. 2019 [Laatst gewijzigd op 02-07-2019; geraadpleegd
op 08-08-2019]. URL: www.nivel.nl/nl/nivel-zorgregistraties-eerste-lijn/
incidenties-en-prevalenties
3. www.volksgezondheidenzorg.info/feiten-en-cijfers-over-volksgezondheid-en-zorg
4. https://www.staatvenz.nl/
5. Lamberts H, Wood M. International Classification of Primary Care. Oxford: Oxford
University Press, 1987.
6. Nielen MMJ, Spronk I, Davids R, Korevaar JC, Poos R, et al. Estimating Morbidity
Rates Based on Routine Electronic Health Records in Primary Care: Observational
Study. JMIR Med Inform. 2019;7(3):e11929.
7. Spronk I, Korevaar JC, Poos R, Davids R, Hilderink H, et al. Calculating incidence
rates and prevalence proportions: not as simple as it seems. BMC Public Health.
2019;19(1):512.
8. M. Nielen, R. Poos, Hart- en vaatziekten in de huisartsenpraktijk: hoe vaak komt
het voor? In: Buddeke J, Van Dis I, Visseren FLJ, Vaartjes I, Bots ML. Hart- en
vaatziekten in Nederland 2016, cijfers over prevalentie, ziekte en sterfte. Den Haag:
Hartstichting, 2016.
HVZ in de huisartsenpraktijk91
Bijlage 3.1 Chronische hart- en vaatziekten: aantal nieuwe geval-len in Nederland naar leeftijd en geslacht op basis van NIVEL Zorgregistraties Eerste Lijn in 2018
Mannen Vrouwen Totaal
Absoluut Relatief Absoluut Relatief Absoluut Relatief
(per 1000 (per 1000 (per 1000
personen) personen) personen)
Aangeboren afwijking(en) hartvaatstelsel (ICPC K73)
0-34 jaar 1.100 0,3 1.300 0,4 2.400 0,3
35-44 jaar 100 0,1 100 0,1 300 0,1
45-54 jaar 200 0,1 300 0,2 400 0,2
55-64 jaar 200 0,2 100 0,1 300 0,1
65-74 jaar 100 0,2 100 <0,1 200 0,1
75-84 jaar 100 0,2 <100 <0,1 100 0,1
85 jaar en ouder <100 0,3 <100 0,1 100 0,2
Angina pectoris (ICPC K74)
0-34 jaar 200 <0,1 100 <0,1 200 <0,1
35-44 jaar 300 0,3 300 0,3 600 0,3
45-54 jaar 2.000 1,6 1.700 1,3 3.600 1,4
55-64 jaar 4.300 3,7 3.600 3,1 7.900 3,4
65-74 jaar 5.100 5,5 4.000 4,2 9.100 4,8
75-84 jaar 3.200 7,0 3.800 6,9 7.000 6,9
85 jaar en ouder 900 7,3 1.700 6,8 2.600 7,0
Andere/chronische ischemische hartziekte (ICPC K76)
0-34 jaar <100 <0,1 <100 <0,1 <100 <0,1
35-44 jaar 100 0,1 100 <0,1 200 0,1
45-54 jaar 800 0,7 500 0,4 1.300 0,5
55-64 jaar 1.800 1,6 700 0,6 2.500 1,1
65-74 jaar 2.200 2,4 1.100 1,2 3.300 1,8
75-84 jaar 1.700 3,8 1.100 2,0 2.800 2,8
85 jaar en ouder 300 2,3 400 1,7 700 1,9
HVZ in de huisartsenpraktijk92
Decompensatio cordis (ICPC K77)
0-34 jaar 200 <0,1 100 <0,1 200 <0,1
35-44 jaar 100 0,1 100 0,1 200 0,1
45-54 jaar 600 0,4 500 0,4 1.000 0,4
55-64 jaar 1.800 1,5 1.200 1,0 3.000 1,3
65-74 jaar 4.400 4,8 3.200 3,4 7.700 4,1
75-84 jaar 6.600 14,4 6.600 11,8 13.100 13,0
85 jaar en ouder 4.500 36,4 7.800 31,4 12.400 33,1
Cor pulmonale (ICPC K82)
0-34 jaar 100 <0,1 100 <0,1 100 <0,1
35-44 jaar <100 <0,1 <100 <0,1 <100 <0,1
45-54 jaar <100 <0,1 100 <0,1 100 <0,1
55-64 jaar 100 <0,1 100 <0,1 200 <0,1
65-74 jaar 100 0,1 400 0,4 500 0,3
75-84 jaar 100 0,2 300 0,5 300 0,3
85 jaar en ouder 100 0,5 100 0,6 200 0,6
Essentiele hypertensie zonder orgaanbeschadiging (ICPC K86)
0-34 jaar 2.000 0,6 2.900 0,8 4.900 0,7
35-44 jaar 4.400 4,2 4.300 4,2 8.700 4,2
45-54 jaar 10.600 8,4 11.200 8,9 21.800 8,6
55-64 jaar 15.000 13,0 12.500 10,8 27.500 11,9
65-74 jaar 12.400 13,3 13.500 14,0 25.900 13,7
75-84 jaar 5.300 11,7 7.500 13,4 12.800 12,6
85 jaar en ouder 1.100 8,6 3.000 12,2 4.100 11,0
Hypertensie met orgaanbeschadiging/secundaire hypertensie (ICPC K87)
0-34 jaar 200 <0,1 300 <0,1 500 <0,1
35-44 jaar 300 0,3 200 0,2 500 0,2
45-54 jaar 1.000 0,8 900 0,7 1.900 0,8
55-64 jaar 2.100 1,8 1.400 1,2 3.500 1,5
65-74 jaar 2.400 2,5 2.100 2,2 4.500 2,4
75-84 jaar 1.300 2,9 1.800 3,3 3.200 3,1
85 jaar en ouder 600 4,9 900 3,6 1.500 4,0
HVZ in de huisartsenpraktijk93
Cerebrovasculair accident (CVA) (ICPC K90)
0-34 jaar 400 0,1 200 <0,1 600 <0,1
35-44 jaar 400 0,3 600 0,6 900 0,5
45-54 jaar 1.900 1,5 1.600 1,2 3.500 1,4
55-64 jaar 3.900 3,4 2.400 2,1 6.300 2,7
65-74 jaar 5.600 6,1 4.600 4,8 10.200 5,4
75-84 jaar 5.100 11,2 5.900 10,5 10.900 10,8
85 jaar en ouder 2.600 20,5 5.000 20,0 7.500 20,2
Atherosclerose (ICPC K91)
0-34 jaar 100 <0,1 100 <0,1 100 <0,1
35-44 jaar 200 0,2 200 0,2 400 0,2
45-54 jaar 1.000 0,8 500 0,4 1.500 0,6
55-64 jaar 1.500 1,3 1.000 0,9 2.600 1,1
65-74 jaar 1.300 1,4 1.400 1,5 2.700 1,4
75-84 jaar 1.000 2,2 800 1,5 1.800 1,8
85 jaar en ouder 300 2,3 300 1,4 600 1,7
Andere ziekte(n) perifere arteriën (ICPC K92)
0-34 3.000 0,8 4.200 1,2 7.100 1,0
35-44 1.000 1,0 1.500 1,5 2.600 1,2
45-54 2.600 2,0 2.400 1,9 4.900 2,0
55-64 3.700 3,2 3.200 2,7 6.900 3,0
65-74 5.000 5,4 3.900 4,1 9.000 4,8
75-84 3.400 7,4 3.400 6,1 6.800 6,7
85 en ouder 1.100 8,6 1.400 5,8 2.500 6,7
- Er wordt gerekend met het aantal ziekte-episodes; dit is identiek aan het aantal personen
- Aantallen zijn afgerond op 100-tallen. Hierdoor zal het totaalcijfer niet altijd exact het opgetelde cijfer
van de mannen en vrouwen zijn
HVZ in de huisartsenpraktijk94
Bijlage 3.2 Chronische hart- en vaatziekten: aantal bestaande gevallen in Nederland naar leeftijd en geslacht op basis van NIVEL Zorgregistraties Eerste Lijn in 2018
Mannen Vrouwen Totaal
Absoluut Relatief Absoluut Relatief Absoluut Relatief
(per 1000 (per 1000 (per 1000
personen) personen) personen)
Aangeboren afwijking(en) hartvaatstelsel (ICPC K73)
0-34 jaar 20.900 5,8 21.500 6,2 42.400 6,0
35-44 jaar 3.400 3,3 3.700 3,6 7.000 3,4
45-54 jaar 4.100 3,2 4.600 3,7 8.700 3,4
55-64 jaar 3.700 3,2 4.200 3,6 7.900 3,4
65-74 jaar 2.700 2,9 2.800 3,0 5.500 2,9
75-84 jaar 1.400 3,1 1.000 1,9 2.500 2,4
85 jaar en ouder 400 3,3 600 2,4 1.000 2,7
Angina pectoris (ICPC K74)
0-34 jaar 700 0,2 400 0,1 1.100 0,2
35-44 jaar 2.400 2,4 1.400 1,4 3.800 1,9
45-54 jaar 16.700 13,1 10.100 8,0 26.800 10,6
55-64 jaar 48.000 41,6 31.000 26,8 79.000 34,2
65-74 jaar 81.500 87,8 51.300 53,4 132.800 70,3
75-84 jaar 67.500 148,0 59.300 106,3 126.800 125,1
85 jaar en ouder 25.600 205,0 41.300 165,7 66.800 178,9
Andere/chronische ischemische hartziekte (ICPC K76)
0-34 jaar 300 <0,1 200 <0,1 600 <0,1
35-44 jaar 1.100 1,1 500 0,5 1.600 0,8
45-54 jaar 9.000 7,1 3.500 2,7 12.500 4,9
55-64 jaar 25.500 22,1 9.900 8,5 35.400 15,3
65-74 jaar 49.500 53,3 18.100 18,8 67.500 35,8
75-84 jaar 39.300 86,0 19.900 35,6 59.100 58,3
85 jaar en ouder 12.900 103,2 11.300 45,4 24.200 64,7
HVZ in de huisartsenpraktijk95
Decompensatio cordis (ICPC K77)
0-34 jaar 800 0,2 600 0,2 1.400 0,2
35-44 jaar 800 0,8 800 0,8 1.700 0,8
45-54 jaar 3.900 3,1 3.500 2,8 7.400 2,9
55-64 jaar 12.300 10,7 8.600 7,5 21.000 9,1
65-74 jaar 29.200 31,4 22.200 23,1 51.400 27,2
75-84 jaar 39.200 85,9 39.900 71,5 79.100 78,0
85 jaar en ouder 27.100 217,0 53.300 214,3 80.400 215,2
Cor pulmonale (ICPC K82)
0-34 jaar 500 0,1 500 0,2 1.100 0,1
35-44 jaar 100 0,1 200 0,2 400 0,2
45-54 jaar 400 0,3 600 0,5 1.000 0,4
55-64 jaar 900 0,8 800 0,7 1.700 0,7
65-74 jaar 1.100 1,2 1.600 1,7 2.700 1,5
75-84 jaar 1.000 2,2 1.700 3,0 2.700 2,6
85 jaar en ouder 400 3,0 1.200 5,0 1.600 4,3
Essentiele hypertensie zonder orgaanbeschadiging (ICPC K86)
0-34 jaar 15.000 4,2 18.300 5,3 33.300 4,7
35-44 jaar 38.500 37,4 45.300 43,9 83.800 40,7
45-54 jaar 147.800 116,5 169.400 134,2 317.300 125,4
55-64 jaar 294.200 255,1 313.600 271,1 607.800 263,1
65-74 jaar 366.500 394,5 410.000 427,0 776.400 411,0
75-84 jaar 212.300 465,1 315.100 565,2 527.400 520,1
85 jaar en ouder 61.900 496,4 155.800 625,9 217.700 582,7
Hypertensie met orgaanbeschadiging/secundaire hypertensie (ICPC K87)
0-34 jaar 1.400 0,4 1.500 0,4 2.900 0,4
35-44 jaar 3.000 2,9 2.400 2,3 5.300 2,6
45-54 jaar 12.500 9,8 10.300 8,2 22.800 9,0
55-64 jaar 35.800 31,0 23.900 20,7 59.700 25,8
65-74 jaar 65.300 70,3 43.800 45,6 109.000 57,7
75-84 jaar 53.100 116,2 49.800 89,3 102.800 101,4
85 jaar en ouder 18.700 149,8 34.700 139,3 53.400 142,8
HVZ in de huisartsenpraktijk96
Cerebrovasculair accident (CVA) (ICPC K90)
0-34 jaar 3.400 1,0 3.000 0,9 6.500 0,9
35-44 jaar 3.200 3,1 4.300 4,1 7.500 3,6
45-54 jaar 14.100 11,1 14.900 11,8 29.100 11,5
55-64 jaar 33.100 28,7 26.700 23,1 59.800 25,9
65-74 jaar 57.300 61,7 42.300 44,1 99.600 52,7
75-84 jaar 50.400 110,3 47.300 84,9 97.700 96,3
85 jaar en ouder 20.300 162,6 36.200 145,2 56.400 151,0
Atherosclerose (ICPC K91)
0-34 jaar 500 0,1 600 0,2 1.100 0,2
35-44 jaar 1.700 1,7 1.600 1,5 3.300 1,6
45-54 jaar 10.400 8,2 8.800 7,0 19.200 7,6
55-64 jaar 26.900 23,3 20.300 17,5 47.200 20,4
65-74 jaar 42.700 45,9 32.500 33,8 75.200 39,8
75-84 jaar 31.200 68,4 28.000 50,2 59.200 58,4
85 jaar en ouder 9.800 78,2 14.800 59,6 24.600 65,8
Andere ziekte(n) perifere arteriën (ICPC K92)
0-34 jaar 16.600 4,6 29.300 8,5 46.000 6,5
35-44 jaar 6.900 6,7 14.500 14,1 21.400 10,4
45-54 jaar 19.100 15,1 24.300 19,3 43.400 17,2
55-64 jaar 40.900 35,5 35.100 30,4 76.000 32,9
65-74 jaar 65.400 70,4 48.200 50,2 113.600 60,1
75-84 jaar 49.000 107,4 43.000 77,1 92.000 90,8
85 jaar en ouder 15.600 125,4 22.100 88,9 37.800 101,0
- Er wordt gerekend met het aantal ziekte-episodes; dit is identiek aan het aantal personen
- Aantallen zijn afgerond op 100-tallen. Hierdoor zal het totaalcijfer niet altijd exact het opgetelde cijfer
van de mannen en vrouwen zijn
HVZ in de huisartsenpraktijk97
Bijlage 3.3 Niet-chronische hart- en vaatziekten: aantal nieuwe door de huisarts geregistreerde ziekte-episodes naar leeftijd en geslacht op basis van NIVEL Zorgregistraties Eerste Lijn in 2018
Mannen Vrouwen Totaal
Absoluut Relatief Absoluut Relatief Absoluut Relatief
(per 1000 (per 1000 (per 1000
personen) personen) personen)
Infectieziekte hartvaatstelsel (ICPC K70)
0-34 jaar 900 0,2 400 0,1 1.300 0,2
35-44 jaar 600 0,6 300 0,3 900 0,5
45-54 jaar 800 0,7 500 0,4 1.300 0,5
55-64 jaar 800 0,7 600 0,5 1.400 0,6
65-74 jaar 1.300 1,4 700 0,7 1.900 1,0
75-84 jaar 800 1,8 400 0,8 1.300 1,2
85 jaar en ouder 200 1,7 100 0,4 300 0,8
Acuut reuma/reumatische hartziekte (ICPC K71)
0-34 jaar 100 <0,1 200 <0,1 300 <0,1
35-44 jaar <100 <0,1 100 <0,1 100 <0,1
45-54 jaar 100 0,1 200 0,2 300 0,1
55-64 jaar 200 0,1 300 0,2 500 0,2
65-74 jaar 300 0,3 300 0,4 700 0,4
75-84 jaar 200 0,4 100 0,2 300 0,3
85 jaar en ouder <100 0,4 100 0,5 200 0,5
Neoplasma hartvaatstelsel (ICPC K72)
0-34 jaar 100 <0,1 <100 <0,1 100 <0,1
35-44 jaar <100 <0,1 <100 <0,1 <100 <0,1
45-54 jaar 100 <0,1 <100 <0,1 100 <0,1
55-64 jaar 100 <0,1 <100 <0,1 100 <0,1
65-74 jaar 100 <0,1 100 0,1 200 0,1
75-84 jaar 100 0,2 100 0,2 200 0,2
85 jaar en ouder <100 0,1 <100 <0,1 <100 <0,1
HVZ in de huisartsenpraktijk98
Acuut myocardinfarct (ICPC K75)
0-34 jaar 100 <0,1 100 <0,1 200 <0,1
35-44 jaar 1.200 1,1 300 0,3 1.500 0,7
45-54 jaar 5.700 4,5 1.800 1,5 7.500 3,0
55-64 jaar 12.200 10,6 4.100 3,5 16.300 7,1
65-74 jaar 15.800 17,0 5.500 5,7 21.300 11,3
75-84 jaar 10.800 23,6 5.700 10,3 16.500 16,3
85 jaar en ouder 3.500 28,1 3.600 14,4 7.100 19,0
Boezemfibrilleren/-fladderen (ICPC K78)
0-34 jaar 900 0,2 200 <0,1 1.000 0,1
35-44 jaar 1.100 1,0 400 0,4 1.400 0,7
45-54 jaar 4.000 3,1 1.600 1,2 5.500 2,2
55-64 jaar 11.000 9,5 4.900 4,2 15.900 6,9
65-74 jaar 20.900 22,4 14.700 15,3 35.500 18,8
75-84 jaar 19.600 42,9 17.800 32,0 37.400 36,9
85 jaar en ouder 7.600 60,7 13.300 53,6 20.900 56,0
Paroxysmale tachycardie (ICPC K79)
0-34 jaar 1.200 0,3 2.300 0,7 3.400 0,5
35-44 jaar 500 0,5 1.200 1,2 1.700 0,8
45-54 jaar 1.200 0,9 2.600 2,0 3.700 1,5
55-64 jaar 2.200 1,9 3.400 3,0 5.600 2,4
65-74 jaar 3.000 3,2 3.700 3,8 6.700 3,5
75-84 jaar 1.800 3,9 2.800 5,0 4.600 4,5
85 jaar en ouder 400 3,5 1.300 5,1 1.700 4,6
Ectopische slagen/extrasystolen (ICPC K80)
0-34 jaar 800 0,2 1.000 0,3 1.900 0,3
35-44 jaar 500 0,4 1.100 1,0 1.500 0,7
45-54 jaar 900 0,7 1.600 1,3 2.500 1,0
55-64 jaar 1.600 1,4 1.800 1,5 3.400 1,5
65-74 jaar 1.900 2,0 2.000 2,1 3.900 2,0
75-84 jaar 1.500 3,4 1.300 2,3 2.800 2,8
85 jaar en ouder 300 2,6 600 2,6 1.000 2,6
HVZ in de huisartsenpraktijk99
Hartgeruis (ICPC K81)
0-34 jaar 5.600 1,5 6.100 1,8 11.600 1,7
35-44 jaar 300 0,3 600 0,6 900 0,4
45-54 jaar 500 0,4 1.200 1,0 1.700 0,7
55-64 jaar 700 0,6 1.500 1,3 2.200 0,9
65-74 jaar 1.200 1,3 1.900 2,0 3.100 1,6
75-84 jaar 900 2,0 1.700 3,0 2.600 2,6
85 jaar en ouder 200 1,8 800 3,2 1.000 2,7
Niet-reumatische klepaandoening (ICPC K83)
0-34 jaar 1.500 0,4 1.600 0,5 3.100 0,4
35-44 jaar 800 0,7 800 0,8 1.600 0,8
45-54 jaar 1.800 1,4 2.100 1,7 4.000 1,6
55-64 jaar 4.100 3,6 4.100 3,5 8.200 3,5
65-74 jaar 8.000 8,6 7.000 7,3 15.000 7,9
75-84 jaar 7.100 15,5 8.900 15,9 15.900 15,7
85 jaar en ouder 2.600 20,8 4.600 18,6 7.200 19,3
Andere hartziekte(n) (ICPC K84)
0-34 jaar 3.000 0,8 2.700 0,8 5.700 0,8
35-44 jaar 1.200 1,2 1.400 1,4 2.600 1,3
45-54 jaar 3.000 2,4 2.200 1,7 5.200 2,1
55-64 jaar 4.400 3,8 3.400 2,9 7.800 3,4
65-74 jaar 6.600 7,1 3.700 3,8 10.300 5,4
75-84 jaar 5.100 11,1 4.100 7,3 9.200 9,0
85 jaar en ouder 2.300 18,5 2.100 8,3 4.400 11,7
Verhoogde bloeddruk (ICPC K85)
0-34 jaar 4.000 1,1 5.000 1,4 9.000 1,3
35-44 jaar 5.900 5,8 7.700 7,5 13.600 6,6
45-54 jaar 16.400 12,9 19.300 15,3 35.700 14,1
55-64 jaar 20.800 18,0 24.900 21,6 45.700 19,8
65-74 jaar 17.300 18,6 22.700 23,7 40.000 21,2
75-84 jaar 7.700 16,8 12.300 22,1 20.000 19,7
85 jaar en ouder 1.500 12,3 4.700 18,7 6.200 16,6
HVZ in de huisartsenpraktijk100
Orthostatische hypotensie (ICPC K88)
0-34 jaar 1.600 0,4 4.900 1,4 6.500 0,9
35-44 jaar 300 0,3 1.600 1,5 1.900 0,9
45-54 jaar 800 0,6 2.000 1,6 2.800 1,1
55-64 jaar 1.800 1,5 1.800 1,5 3.500 1,5
65-74 jaar 3.400 3,6 2.900 3,1 6.300 3,3
75-84 jaar 4.000 8,8 3.400 6,2 7.400 7,3
85 jaar en ouder 1.800 14,3 2.800 11,2 4.600 12,2
Passagère cerebrale ischemie/TIA (ICPC K89)
0-34 jaar 200 <0,1 200 <0,1 400 <0,1
35-44 jaar 500 0,5 700 0,7 1.200 0,6
45-54 jaar 2.400 1,9 2.000 1,6 4.400 1,7
55-64 jaar 4.800 4,2 4.500 3,9 9.300 4,0
65-74 jaar 7.900 8,5 7.300 7,6 15.200 8,1
75-84 jaar 7.200 15,7 7.700 13,7 14.800 14,6
85 jaar en ouder 3.100 25,0 5.800 23,3 8.900 23,8
Longembolie/longinfarct (ICPC K93)
0-34 jaar 300 <0,1 1.400 0,4 1.700 0,2
35-44 jaar 500 0,5 1.000 1,0 1.600 0,8
45-54 jaar 1.500 1,1 2.200 1,7 3.700 1,4
55-64 jaar 2.900 2,5 1.900 1,7 4.800 2,1
65-74 jaar 2.800 3,0 2.200 2,3 5.000 2,6
75-84 jaar 1.700 3,7 1.900 3,3 3.600 3,5
85 jaar en ouder 500 3,8 900 3,8 1.400 3,8
Thrombophlebitis/flebotrombose (ICPC K94)
0-34 jaar 900 0,3 2.500 0,7 3.400 0,5
35-44 jaar 1.700 1,6 3.200 3,1 4.800 2,4
45-54 jaar 3.700 2,9 5.300 4,2 9.000 3,6
55-64 jaar 4.700 4,1 4.600 4,0 9.300 4,0
65-74 jaar 5.100 5,5 5.600 5,8 10.800 5,7
75-84 jaar 3.400 7,3 4.900 8,7 8.200 8,1
85 jaar en ouder 1.100 8,7 2.800 11,2 3.900 10,4
HVZ in de huisartsenpraktijk101
Varices benen (ICPC K95)
0-34 jaar 2.700 0,8 8.900 2,6 11.600 1,7
35-44 jaar 3.500 3,4 12.500 12,1 16.000 7,7
45-54 jaar 5.500 4,4 17.200 13,6 22.800 9,0
55-64 jaar 6.400 5,6 14.900 12,9 21.300 9,2
65-74 jaar 6.400 6,9 15.300 16,0 21.700 11,5
75-84 jaar 4.100 8,9 9.600 17,3 13.700 13,5
85 jaar en ouder 1.100 8,9 3.700 14,7 4.800 12,8
Hemorroïden (ICPC K96)
0-34 jaar 14.000 3,9 23.400 6,8 37.400 5,3
35-44 jaar 10.700 10,4 16.400 15,9 27.100 13,2
45-54 jaar 11.900 9,3 16.200 12,8 28.000 11,1
55-64 jaar 10.800 9,4 12.400 10,7 23.200 10,0
65-74 jaar 8.300 8,9 9.700 10,1 18.000 9,5
75-84 jaar 3.200 7,1 5.400 9,7 8.600 8,5
85 jaar en ouder 900 7,5 3.100 12,6 4.100 10,9
Andere ziekte(n) hartvaatstelsel (ICPC K99)
0-34 jaar 2.000 0,5 1.000 0,3 3.000 0,4
35-44 jaar 1.100 1,1 900 0,8 1.900 0,9
45-54 jaar 2.500 1,9 1.900 1,5 4.400 1,7
55-64 jaar 5.500 4,7 3.600 3,1 9.000 3,9
65-74 jaar 10.400 11,1 6.300 6,5 16.600 8,8
75-84 jaar 8.200 18,1 5.800 10,4 14.000 13,8
85 jaar en ouder 2.500 20,1 3.000 12,0 5.500 14,7
- Er wordt gerekend met het aantal nieuwe episodes. Bij niet-chronische aandoeningen kan een persoon
meerdere malen in een jaar meetellen.
- Aantallen zijn afgerond op 100-tallen. Hierdoor zal het totaalcijfer niet altijd exact het opgetelde cijfer
van de mannen en vrouwen zijn
HVZ in de huisartsenpraktijk102
Bijlage 3.4 Niet-chronische hart- en vaatziekten: aantal bestaande gevallen in Nederland naar leeftijd en geslacht op basis van NIVEL Zorgregistraties Eerste Lijn in 2018
Mannen Vrouwen Totaal
Absoluut Relatief Absoluut Relatief Absoluut Relatief
(per 1000 (per 1000 (per 1000
personen) personen) personen)
Infectieziekte hartvaatstelsel (ICPC K70)
0-34 jaar 900 0,3 400 0,1 1.300 0,2
35-44 jaar 700 0,7 300 0,3 1.000 0,5
45-54 jaar 900 0,7 500 0,4 1.400 0,6
55-64 jaar 1.000 0,8 700 0,6 1.600 0,7
65-74 jaar 1.400 1,5 800 0,8 2.200 1,1
75-84 jaar 1.000 2,2 500 0,9 1.500 1,5
85 jaar en ouder 200 1,8 100 0,6 400 1,0
Acuut reuma/reumatische hartziekte (ICPC K71)
0-34 jaar 100 <0,1 200 <0,1 300 <0,1
35-44 jaar <100 <0,1 100 <0,1 100 <0,1
45-54 jaar 100 0,1 200 0,2 300 0,1
55-64 jaar 200 0,1 300 0,2 400 0,2
65-74 jaar 400 0,4 400 0,4 700 0,4
75-84 jaar 200 0,4 200 0,3 400 0,4
85 jaar en ouder <100 0,3 200 0,6 200 0,5
Neoplasma hartvaatstelsel (ICPC K72)
0-34 jaar 100 <0,1 100 <0,1 100 <0,1
35-44 jaar <100 <0,1 <100 <0,1 <100 <0,1
45-54 jaar <100 <0,1 <100 <0,1 100 <0,1
55-64 jaar 100 <0,1 <100 <0,1 100 <0,1
65-74 jaar 100 <0,1 200 0,2 200 0,1
75-84 jaar 100 0,2 100 0,1 100 0,1
85 jaar en ouder <100 0,1 <100 <0,1 <100 <0,1
HVZ in de huisartsenpraktijk103
Acuut myocardinfarct (ICPC K75)
0-34 jaar 400 0,1 200 <0,1 500 <0,1
35-44 jaar 3.300 3,2 1.000 1,0 4.300 2,1
45-54 jaar 18.100 14,3 6.000 4,8 24.100 9,5
55-64 jaar 43.300 37,5 13.800 11,9 57.100 24,7
65-74 jaar 59.800 64,3 19.200 20,0 79.000 41,8
75-84 jaar 40.700 89,1 19.700 35,4 60.400 59,6
85 jaar en ouder 13.300 107,0 12.500 50,3 25.900 69,2
Boezemfibrilleren/-fladderen (ICPC K78)
0-34 jaar 1.300 0,4 400 0,1 1.700 0,2
35-44 jaar 2.400 2,4 900 0,8 3.300 1,6
45-54 jaar 9.700 7,7 3.900 3,1 13.700 5,4
55-64 jaar 28.900 25,1 13.100 11,3 42.000 18,2
65-74 jaar 60.900 65,6 40.000 41,6 100.900 53,4
75-84 jaar 60.700 133,0 54.800 98,4 115.500 114,0
85 jaar en ouder 24.300 195,0 42.500 170,7 66.800 178,8
Paroxysmale tachycardie (ICPC K79)
0-34 jaar 2.100 0,6 4.000 1,2 6.100 0,9
35-44 jaar 900 0,9 2.800 2,7 3.600 1,8
45-54 jaar 2.600 2,0 5.500 4,4 8.100 3,2
55-64 jaar 4.400 3,8 7.200 6,2 11.600 5,0
65-74 jaar 6.800 7,3 9.300 9,7 16.000 8,5
75-84 jaar 4.500 9,9 6.700 12,1 11.300 11,1
85 jaar en ouder 1.100 9,1 3.300 13,3 4.400 11,9
Ectopische slagen/extrasystolen (ICPC K80)
0-34 jaar 1.500 0,4 1.900 0,6 3.500 0,5
35-44 jaar 800 0,8 1.900 1,8 2.700 1,3
45-54 jaar 1.500 1,2 2.600 2,1 4.200 1,7
55-64 jaar 2.900 2,5 3.500 3,1 6.500 2,8
65-74 jaar 3.800 4,1 4.300 4,5 8.100 4,3
75-84 jaar 2.900 6,4 2.700 4,9 5.600 5,6
85 jaar en ouder 800 6,1 1.600 6,3 2.300 6,3
HVZ in de huisartsenpraktijk104
Hartgeruis (ICPC K81)
0-34 jaar 8.900 2,5 9.700 2,8 18.700 2,6
35-44 jaar 400 0,4 1.200 1,1 1.600 0,8
45-54 jaar 700 0,5 1.900 1,5 2.600 1,0
55-64 jaar 1.300 1,2 2.200 1,9 3.600 1,5
65-74 jaar 2.200 2,3 3.100 3,2 5.300 2,8
75-84 jaar 1.600 3,5 2.700 4,9 4.300 4,2
85 jaar en ouder 300 2,7 1.300 5,3 1.700 4,5
Niet-reumatische klepaandoening (ICPC K83)
0-34 jaar 2.700 0,7 2.900 0,8 5.500 0,8
35-44 jaar 1.600 1,6 1.900 1,8 3.500 1,7
45-54 jaar 3.500 2,7 4.200 3,3 7.700 3,0
55-64 jaar 8.800 7,6 7.600 6,6 16.400 7,1
65-74 jaar 17.100 18,5 14.300 14,9 31.400 16,6
75-84 jaar 16.000 35,0 19.100 34,3 35.100 34,6
85 jaar en ouder 5.800 46,4 11.700 47,1 17.500 46,9
Andere hartziekte(n) (ICPC K84)
0-34 jaar 5.400 1,5 4.500 1,3 9.900 1,4
35-44 jaar 2.600 2,5 2.800 2,7 5.400 2,6
45-54 jaar 5.600 4,4 4.700 3,7 10.300 4,1
55-64 jaar 9.400 8,2 6.900 6,0 16.300 7,1
65-74 jaar 13.800 14,9 8.300 8,7 22.100 11,7
75-84 jaar 11.100 24,4 8.500 15,2 19.600 19,3
85 jaar en ouder 4.300 34,8 4.400 17,8 8.800 23,5
Verhoogde bloeddruk (ICPC K85)
0-34 jaar 4.400 1,2 5.400 1,6 9.700 1,4
35-44 jaar 7.000 6,8 8.200 8,0 15.200 7,4
45-54 jaar 18.700 14,8 21.900 17,4 40.600 16,1
55-64 jaar 24.000 20,8 28.200 24,4 52.200 22,6
65-74 jaar 20.100 21,7 26.100 27,2 46.200 24,5
75-84 jaar 8.900 19,6 14.400 25,9 23.400 23,0
85 jaar en ouder 1.800 14,5 5.200 20,9 7.000 18,7
HVZ in de huisartsenpraktijk105
Orthostatische hypotensie (ICPC K88)
0-34 jaar 2.700 0,7 7.600 2,2 10.200 1,4
35-44 jaar 600 0,5 2.500 2,4 3.100 1,5
45-54 jaar 1.200 1,0 3.200 2,5 4.400 1,7
55-64 jaar 2.900 2,5 2.900 2,5 5.800 2,5
65-74 jaar 5.000 5,4 4.500 4,7 9.500 5,0
75-84 jaar 6.800 15,0 5.400 9,7 12.200 12,1
85 jaar en ouder 3.100 25,2 4.700 18,8 7.800 20,9
Passagère cerebrale ischemie/TIA (ICPC K89)
0-34 jaar 300 <0,1 400 0,1 700 0,1
35-44 jaar 1.000 1,0 1.500 1,4 2.500 1,2
45-54 jaar 6.000 4,7 5.800 4,6 11.900 4,7
55-64 jaar 14.200 12,3 13.200 11,4 27.400 11,9
65-74 jaar 24.300 26,1 22.500 23,4 46.700 24,7
75-84 jaar 21.700 47,5 24.000 43,1 45.700 45,1
85 jaar en ouder 8.700 70,1 17.100 68,6 25.800 69,1
Longembolie/longinfarct (ICPC K93)
0-34 jaar 800 0,2 2.400 0,7 3.200 0,4
35-44 jaar 1.100 1,1 2.200 2,1 3.300 1,6
45-54 jaar 3.100 2,4 4.500 3,6 7.600 3,0
55-64 jaar 5.400 4,6 4.200 3,6 9.600 4,1
65-74 jaar 6.600 7,1 4.800 5,0 11.400 6,0
75-84 jaar 3.700 8,2 4.300 7,7 8.000 7,9
85 jaar en ouder 1.100 9,2 2.400 9,8 3.600 9,6
Thrombophlebitis/flebotrombose (ICPC K94)
0-34 jaar 1.700 0,5 4.200 1,2 5.900 0,8
35-44 jaar 2.900 2,8 5.300 5,2 8.200 4,0
45-54 jaar 6.600 5,2 9.600 7,6 16.200 6,4
55-64 jaar 9.000 7,8 8.600 7,5 17.700 7,6
65-74 jaar 10.600 11,4 10.400 10,8 21.000 11,1
75-84 jaar 6.600 14,4 9.400 16,9 16.000 15,8
85 jaar en ouder 2.100 16,9 5.200 20,9 7.300 19,5
HVZ in de huisartsenpraktijk106
Varices benen (ICPC K95)
0-34 jaar 4.300 1,2 13.900 4,0 18.200 2,6
35-44 jaar 5.500 5,3 19.800 19,2 25.300 12,3
45-54 jaar 9.400 7,4 27.900 22,1 37.300 14,7
55-64 jaar 10.200 8,9 25.300 21,9 35.500 15,4
65-74 jaar 10.300 11,1 25.500 26,5 35.800 18,9
75-84 jaar 6.600 14,4 16.400 29,5 23.000 22,7
85 jaar en ouder 1.900 15,4 6.400 25,9 8.400 22,4
Hemorroïden (ICPC K96)
0-34 jaar 21.300 5,9 36.400 10,5 57.600 8,2
35-44 jaar 16.900 16,4 27.300 26,5 44.200 21,5
45-54 jaar 21.200 16,7 27.400 21,7 48.600 19,2
55-64 jaar 18.700 16,2 21.000 18,2 39.700 17,2
65-74 jaar 14.100 15,2 17.300 18,0 31.400 16,6
75-84 jaar 6.600 14,4 9.800 17,5 16.300 16,1
85 jaar en ouder 1.700 13,9 5.500 22,2 7.300 19,4
Andere ziekte(n) hartvaatstelsel (ICPC K99)
0-34 jaar 3.600 1,0 1.700 0,5 5.300 0,7
35-44 jaar 2.000 1,9 1.400 1,4 3.400 1,6
45-54 jaar 4.700 3,7 3.600 2,8 8.300 3,3
55-64 jaar 10.900 9,5 7.000 6,1 17.900 7,8
65-74 jaar 22.100 23,8 13.200 13,8 35.400 18,7
75-84 jaar 19.800 43,3 13.100 23,4 32.900 32,4
85 jaar en ouder 6.000 48,4 6.200 25,0 12.300 32,8
- Het betreft het aantal personen met ergens in het jaar een openstaande ziekte-episode. Deze episode
kan dus ook gestart zijn in het jaar ervoor.
- Aantallen zijn afgerond op 100-tallen. Hierdoor zal het totaalcijfer niet altijd exact het opgetelde cijfer
van de mannen en vrouwen zijn
Trends in systolische bloeddruk107
4 Trends in systolische bloed-druk in de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) tussen 1995 en 2016
A.R. de Boer1,2, I. van Dis1, N. van Schoor3, M.L. Bots2, I. Vaartjes1,2, D.J.H. Deeg3
1 Hartstichting, Den Haag2 Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde,
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht3 Longitudinal Aging Study Amsterdam, Afdeling Epidemiologie & Biostatistiek,
Amsterdam Universitaire Medische Centra, locatie VU medisch centrum
De Longitudinal Aging Study Amsterdam wordt mogelijk gemaakt door een subsidie
van het Nederlandse ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Directie
Langdurige Zorg.
4.1 Introductie
Een hoge bloeddruk is een belangrijke risicofactor voor het ontwikkelen
van hart- en vaatziekten. Een bloeddruk is te hoog als deze herhaaldelijk de
grens van 140 mmHg systolisch overschrijdt.1 De daling aan sterfte aan coro-
naire hartziekten in Nederland sinds de jaren 70 is deels toe te schrijven aan
een verbetering in het niveau van risicofactoren, waaronder bloeddruk, in
de algemene bevolking.2 Ondanks de daling in sterfte blijven hart- en vaat-
ziekten een van de grootste oorzaken van ziekte en sterfte in Nederland.3 De
studie van Koopman et al.4 laat een dalende trend in systolische bloeddruk
zien sinds 1995 tot aan 2009 in mensen van 65 jaar of ouder. Deze trend
is zichtbaar in de cohorten van de Longitudinal Aging Study Amsterdam
(LASA).5 In LASA worden mensen van 55 jaar of ouder gevolgd over de tijd
bij wie elke drie jaar diverse metingen worden uitgevoerd, waaronder een
bloeddruk meting. Inmiddels zijn er sinds 2012 twee nieuwe meetrondes
geweest, waardoor het mogelijk is om het verloop van de systolische bloed-
druk bij mensen van 65 jaar of ouder verder te bestuderen in de periode
1995 tot en met 2016.
Trends in systolische bloeddruk108
4.2 Methode
LASAOm de trend in bloeddruk over tijd te beschrijven is gebruik gemaakt van
gegevens van het LASA-cohort. LASA richt zich op het fysieke, emotionele,
cognitieve en sociale functioneren van mensen van 55 jaar of ouder. Data
verzameling is gestart met de inclusie van een eerste cohort van 3.107
mensen tussen de 55-85 jaar oud in de periode 1992-1993 uit 11 gemeenten in
Nederland (Amsterdam, Zwolle en Oss en omgeving).5 Tien jaar na deze eer-
ste inclusieperiode in 2002-2003 is een tweede cohort van mensen tussen de
55-64 jaar geïncludeerd (n=1.002) vanuit dezelfde regio’s en samengevoegd
met het eerste cohort.6 Wederom tien jaar later, in 2012-2013, is een derde
inclusieronde geweest onder mensen tussen de 55 en 64 jaar waarbij 1.023
mensen zijn geïncludeerd en samengevoegd met de eerste twee cohorten.6
Door nieuwe inclusierondes elke tien jaar zijn er tijdens de gehele studie-
periode mensen van 65 jaar (of ouder) in het cohort, waardoor het mogelijk
is om trends te bekijken sinds 1992 in deze specifieke leeftijdsgroep. In deze
studie wordt informatie van de drie cohorten gebruikt en geanalyseerd en
zal verder de term ‘LASA-cohort’ worden gebruikt om de samengevoegde
cohorten aan te duiden. Voor een schematische weergave van de cohorten
zie figuur 4.1.
De studiedeelnemers worden om de drie jaar uitgenodigd om mee te doen
met een meetronde waar door middel van een medisch interview en een
lichamelijk onderzoek informatie wordt verzameld (figuur 4.1). Gegevens
die verzameld worden, zijn onder andere: opleidingsniveau, zelfgerappor-
teerde informatie over aanwezigheid van hoge bloeddruk (een vraag die
studiedeelnemers met ‘ja’ of ‘nee’ moesten beantwoorden), diabetes en hart-
en vaatziekten, medicatiegebruik (door middel van medicatieverpakkingen)
en fysieke metingen van de systolische bloeddruk. Om vergelijking met
gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) mogelijk te maken,
is in deze studie gekozen om opleidingsniveau te categoriseren volgens de
Standaard Onderwijsindeling 2016 in laag, middel en hoog opleidingsniveau7
en gebruikt als indicator voor Socio-economische status (SES).
Trends in systolische bloeddruk109
Figuur 4.1 Schematische weergave van cohorten en meetrondes in LASA
* Meetronde 1 in 1992-1993 is niet meegenomen inde analyse, omdat de bloeddruk op een andere
manier is gemeten dan in de daarop volgende meetrondes.
Bloeddruk metingDe bloeddruk is in alle meetrondes gemeten in zittende positie. Tijdens de
eerste meetronde is de bloeddruk drie keer gemeten, in de tweede en derde
meetronde één keer, drie keer in meetronde vier en vijf, in meetronde zes is
de bloeddruk vier keer gemeten en in meetronde zeven en acht is de bloed-
druk twee keer gemeten. Indien er vaker dan eenmaal een bloeddrukmeting
is gedaan tijdens een meetronde is het gemiddelde van deze metingen
gebruikt voor de analyse. De bloeddruk werd gemeten met één van de vol-
gende apparaten: Omron HEM 706, Omron M7 Intelli IT, Omron HEM 711.
Tijdens de eerste meetronde in 1992 is de bloeddruk op een andere manier
gemeten dan in de daaropvolgende meetrondes, waardoor deze meetronde
niet is meegenomen in de analyse.
Statische analyseGeneralized estimating equations (GEE) zijn gebruikt om marginale schat-
tingen te maken van de gemiddelde bloeddruk over de tijd, gecorrigeerd
voor leeftijd en geslacht. Met een marginale schatting wordt een schatting
voor de gemiddelde bloeddruk van de steekproef bedoeld. Er is gekozen
voor dit model om rekening te houden met de afhankelijkheid van de data,
namelijk dat er bij dezelfde mensen op meerdere meetronden metingen
zijn gedaan (kortom herhaalde metingen van de systolische bloeddruk
binnen personen). Daarnaast houdt het model rekening met ontbrekende
data, dus dat er niet bij elke persoon op elk meetmoment daadwerkelijk een
meting is gedaan. Naast een trend in gemiddelde bloeddruk gestratificeerd
voor mannen/vrouwen, worden ook geslacht specifieke trends voor de
gemiddelde bloeddruk gepresenteerd gestratificeerd naar aanwezigheid
van zelf gerapporteerde hoge bloeddruk en gebruik van medicatie voor
Meetronde
1 2 3 4 5 6 7 8
Cohort 1
Cohort 2
Cohort 3
1992*
-1993
1995-
1996
1998-
1999
2001-
2002 2005-
2006
2008-
2009
2011-
2012 2015-
2016
Trends in systolische bloeddruk110
hoge bloeddruk en beide gecorrigeerd voor leeftijd. Door middel van GEE
is berekend of trends over de tijd een statistisch significante daling laten
zien en of er een verschil in daling (in trend) zit tussen mannen en vrouwen,
mannen en vrouwen met en zonder medicatiegebruik en mannen en vrou-
wen met en zonder zelfgerapporteerde hoge bloeddruk. Om te onderzoeken
of de trend misschien niet lineair is, is ook een kwadratische term aan de
modellen toegevoegd en gekeken of deze significant was. Indien de p-waar-
de ‹ 0.05 was, werd dit als statistisch significant beschouwd. SPSS versie 25
en Microsoft Excel 2010 zijn gebruikt voor data analyse.
4.3 Resultaten
Kenmerken van deelnemers aan LASA per meetronde voor zowel mannen
als vrouwen zijn weergegeven in tabel 4.1. Over de tijd is een afname van de
steekproefomvang te zien, omdat mensen overlijden of stoppen met deel-
name aan de studie. In 2002-2003 en in 2012-2013 zijn respectievelijk cohort
2 en cohort 3 toegevoegd waardoor de toename in studiedeelnemers in 2016
te verklaren is. Wat verder opvalt, is dat over de tijd het totale cohort uit
meer mensen met een hoog opleidingsniveau bestaat, van 11% in 1995 naar
24% in 2016 en dat mannen een hoger opleidingsniveau hebben vergeleken
met vrouwen. Het percentage van mensen met zelfgerapporteerde hoge
bloeddruk neemt tot aan 2012 toe van 22% tot 48% en is in 2016 weer gedaald
tot 35%, vrouwen rapporteren vaker een hoge bloeddruk te hebben dan
mannen. Eenzelfde patroon is te zien voor het aantal mensen dat medicatie
voor een hoge bloeddruk gebruikt, tussen 1995 en 2012 loopt het percentage
op van 33% tot 55% en daalt in 2016 naar 51%, het percentage mannen en
het percentage vrouwen dat medicatie voor een hoge bloeddruk gebruikt
is ongeveer gelijk. Voor de gehele studieperiode is het percentage mensen
dat medicatie voor een hoge bloeddruk gebruikt hoger dan het percentage
mensen dat een hoge bloeddruk rapporteert.
Trends in systolische bloeddruk111
Meetronde in 1995-1996
Totaal (n=1.944) Man (n=899) Vrouw (n=1.045)
Mannen, n (%) 899 (46) NA NA
Gemiddelde leeftijd, mediaan [Q1-Q3] 76 [70-82] 76 [70-82] 75 [70-82]
Opleidingsniveau, n (%) Laag 1.261 (65) 509 (57) 752 (72)
Middel 473 (24) 253 (28) 220 (21)
Hoog 208 (11) 136 (15) 72 (7)
Hartziekten, n (%) 465 (27) 267 (33) 198 (22)
Diabetes, n (%) 148 (9) 53 (7) 95 (10)
Zelfgerapporteerde hoge bloeddruk, n (%) 384 (22) 138 (17) 246 (27)
Medicatie voor hoge bloeddruk, n (%) 493 (33) 245 (34) 248 (32)
Meetronde in 1998-1999
Totaal (n=1.771) Man (n=776) Vrouw (n=995)
Mannen, n (%) 776 (44) NA NA
Gemiddelde leeftijd, mediaan [Q1-Q3] 75 [70-82] 75 [70-82] 76 [70-82]
Opleidingsniveau, n (%) Laag 1.099 (62) 407 (52) 692 (70)
Middel 476 (30) 241 (31) 235 (24)
Hoog 195 (11) 128 (17) 67 (7)
Hartziekten, n (%) 462 (29) 253 (37) 209 (24)
Diabetes, n (%) 156 (10) 55 (8) 101 (12)
Zelfgerapporteerde hoge bloeddruk, n (%) 413 (26) 143 (21) 270 (31)
Medicatie voor hoge bloeddruk, n (%) 510 (40) 237 (41) 273 (39)
Meetronde in 2001-2002
Totaal (n=1.627) Man (n=683) Vrouw (n=944)
Mannen, n (%) 683 (42) NA NA
Gemiddelde leeftijd, mediaan [Q1-Q3] 76 [70-83] 74 [69-82] 76 [70-83]
Opleidingsniveau, n (%) Laag 974 (60) 338 (50) 636 (67)
Middel 451 (28) 219 (32) 232 (25)
Hoog 201 (12) 126 (18) 75 (8)
Hartziekten, n (%) 413 (30) 215 (35) 198 (25)
Diabetes, n (%) 143 (10) 61 (10) 82 (9)
Zelfgerapporteerde hoge bloeddruk, n (%) 430 (31) 159 (26) 271 (35)
Medicatie voor hoge bloeddruk, n (%) 550 (44) 253 (45) 297 (43)
Tabel 4.1 Kenmerken van de LASA-steekproef (mensen van 65 jaar en ouder) per meetronde
Trends in systolische bloeddruk112
Meetronde in 2005-2006
Totaal (n=1.547) Man (n=654) Vrouw (n=893)
Mannen, n (%) 654 (42) NA NA
Gemiddelde leeftijd, mediaan [Q1-Q3] 75 [69-81] 74 [69-81] 76 [70-82]
Opleidingsniveau, n (%) Laag 850 (55) 297 (45) 553 (62)
Middel 471 (30) 220 (34) 251 (28)
Hoog 226 (15) 137 (21) 89 (10)
Hartziekten, n (%) 392 (30) 205 (36) 187 (25)
Diabetes, n (%) 170 (13) 77 (14) 93 (13)
Zelfgerapporteerde hoge bloeddruk, n (%) 503 (39) 191 (33) 312 (42)
Medicatie voor hoge bloeddruk, n (%) 634 (51) 287 (53) 347 (50)
Meetronde in 2008-2009
Totaal (n=1.477) Man (n=630) Vrouw (n=847)
Mannen, n (%) 630 (43) NA NA
Gemiddelde leeftijd, mediaan [Q1-Q3] 75 [69-81] 73 [69-80] 76 [70-83]
Opleidingsniveau, n (%) Laag 759 (52) 259 (41) 500 (59)
Middel 470 (32) 213 (34) 257 (30)
Hoog 248 (17) 158 (25) 90 (11)
Hartziekten, n (%) 402 (31) 212 (38) 190 (27)
Diabetes, n (%) 190 (15) 89 (16) 101 (14)
Zelfgerapporteerde hoge bloeddruk, n (%) 521 (41) 198 (35) 323 (45)
Medicatie voor hoge bloeddruk, n (%) 637 (53) 287 (55) 350 (53)
Meetronde in 2011-2012
Totaal (n=1.457) Man (n=618) Vrouw (n=839)
Mannen, n (%) 618 (42) NA NA
Gemiddelde leeftijd, mediaan [Q1-Q3] 74 [69-82] 73 [69-81] 75 [10-82]
Opleidingsniveau, n (%) Laag 705 (48) 247 (40) 458 (55)
Middel 484 (33) 198 (32) 286 (34)
Hoog 268 (18) 173 (28) 95 (11)
Hartziekten, n (%) 385 (31) 199 (37) 186 (27)
Diabetes, n (%) 184 (15) 83 (15) 101 (15)
Zelfgerapporteerde hoge bloeddruk, n (%) 590 (48) 226 (42) 364 (52)
Medicatie voor hoge bloeddruk, n (%) 632 (55) 277 (54) 355 (56)
Trends in systolische bloeddruk113
Meetronde in 2015-2016
Totaal (n=1.483) Man (n=661) Vrouw (n=822)
Mannen, n (%) 661 (45) NA NA
Gemiddelde leeftijd, mediaan [Q1-Q3] 74 [68-81] 73 [68-79] 75 [69-81]
Opleidingsniveau, n (%) Laag 596 (40) 224 (34) 372 (45)
Middel 532 (36) 215 (33) 317 (39)
Hoog 355 (24) 222 (34) 133 (16)
Hartziekten, n (%) 359 (28) 190 (32) 169 (24)
Diabetes, n (%) 169 (13) 92 (16) 77 (11)
Zelfgerapporteerde hoge bloeddruk, n (%) 442 (35) 175 (30) 267 (39)
Medicatie voor hoge bloeddruk, n (%) 611 (51) 285 (51) 326 (51)
Q1-Q3 = 25e percentiel - 75e percentiel
NA = niet van toepassing
Van de mannen die geen hoge bloeddruk rapporteerden, gebruikte 30% wel
medicatie voor hoge bloeddruk, voor vrouwen was dit 23% (figuur 4.2A).
Van de mannen die rapporteerden een hoge bloeddruk te hebben gebruikte
89% ook een medicament voor hoge bloeddruk, voor vrouwen was dit 83%
(figuur 4.2A). Andersom (figuur 4.2B), van de mensen die geen medicatie
voor hoge bloeddruk gebruikten, rapporteerde de meerderheid ook geen
hoge bloeddruk te hebben (mannen 94% en vrouwen 88%). Van de mannen
die wel een medicament voor hoge bloeddruk gebruikten rapporteerde 45%
geen hoge bloeddruk te hebben en van de vrouwen die wel een medicament
voor hoge bloeddruk gebruikten rapporteerde 31% geen hoge bloeddruk te
hebben (figuur 4.2B).
Trends in systolische bloeddruk114
Figuur 4.2 Zelfgerapporteerde hoge bloeddruk ten opzichte van medicatiegebruik voor hoge
bloeddruk (A) en medicatiegebruik voor hoge bloeddruk ten opzichte van zelfgerap-
porteerde hoge bloeddruk (B). In de periode 1995-2016 bij mannen en vrouwen van
65 jaar en ouder
A
B
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Wel zelfgerapporteerde hoge bloeddrukGeen zelfgerapporteerde hoge bloeddruk
Mannen: wel medicatie voor hoge bloeddruk
Mannen: geen medicatie voor hoge bloeddruk
Vrouwen: wel medicatie voor hoge bloeddruk
Vrouwen: geen medicatie voor hoge bloeddruk
Perc
enta
ge (%
)
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Wel medicatie voor hoge bloeddrukGeen medicatie voor hoge bloeddruk
Mannen: wel zelfgerapporteerde hoge bloeddruk
Mannen: geen zelfgerapporteerde hoge bloeddruk
Vrouwen: wel zelfgerapporteerde hoge bloeddruk
Vrouwen: geen zelfgerapporteerde hoge bloeddruk
Perc
enta
ge (%
)
Trends in systolische bloeddruk115
Figuur 4.3 laat een trendfiguur zien met gemiddelde systolische bloeddruk
van de LASA deelnemers van 1995 tot en met 2016 gestratificeerd naar
geslacht. Bij mannen daalt de systolische bloeddruk van 151 mmHg in 1995
naar 138 mmHg in 2016, bij vrouwen is dit een daling van 151 mmHg in 1995
naar 135 mmHg in 2016. Voor zowel mannen als vrouwen is de dalende trend
significant en de daling neemt toe naarmate de tijd vordert. Bij vrouwen is
die daling in latere jaren sneller dan bij mannen. De spreiding in bloeddruk
uitgedrukt in de standaarddeviatie van de gemiddelde bloeddruk neemt af
over de tijd. Voor mannen is de standaarddeviatie in 1995 26 mmHg en in
2016 21 mmHg, voor vrouwen is deze respectievelijk 28 en 22.
Figuur 4.3 Trend in gemiddelde systolische bloeddruk met 95% betrouwbaarheidsinterval voor
mannen en vrouwen van 65 jaar en ouder. Periode 1995-2016
In figuur 4.4 worden trends in systolische bloeddruk gestratificeerd naar
mensen met en zonder medicatiegebruik voor een hoge bloeddruk weer-
geven voor mannen en vrouwen. Voor mannen is de systolische bloeddruk
hoger in de groep zonder medicatiegebruik voor een hoge bloeddruk en
voor vrouwen is dit ook zo, maar is het verschil minder groot. Voor zowel de
groep met en de groep zonder medicatiegebruik daalt de systolische bloed-
druk over de tijd en is deze daling significant. Er is geen significant verschil
in daling tussen mensen met en zonder medicatiegebruik voor zowel man-
nen als vrouwen.
Syst
olis
che
bloe
ddru
k (m
mH
g)
100
110
120
130
140
150
160
170
180
2015-20162011-20122008-20092005-20062001-20021998-19991995-1996
Mannen Vrouwen
Jaar
Trends in systolische bloeddruk116
Figuur 4.4 Trend in gemiddelde systolische bloeddruk met 95% betrouwbaarheidsinterval gestra-
tificeerd naar medicatiegebruik voor een hoge bloeddruk bij mannen en bij vrouwen
van 65 jaar en ouder. Periode 1995-2016
Mannen
Vrouwen
In figuur 4.5 worden trends in systolische bloeddruk gestratificeerd naar
zelfgerapporteerde hoge bloeddruk weergeven voor mannen en vrouwen.
Voor zowel mannen als vrouwen is de systolische bloeddruk hoger in
de groep met zelfgerapporteerde hoge bloeddruk, daalt de systolische
bloeddruk over de tijd en is deze daling significant. Wat opvalt, is dat de
Syst
olis
che
bloe
ddru
k (m
mH
g)
100
110
120
130
140
150
160
170
180
2015-20162011-20122008-20092005-20062001-20021998-19991995-1996
Mannen zonder medicatie voor hoge bloeddruk
Mannen met medicatie voor hoge bloeddruk
Jaar
Syst
olis
che
bloe
ddru
k (m
mH
g)
100
110
120
130
140
150
160
170
180
2015-20162011-20122008-20092005-20062001-20021998-19991995-1996
Vrouwen zonder medicatie hoge bloeddruk
Vrouwen met medicatie hoge bloeddruk
Jaar
Trends in systolische bloeddruk117
bloeddruk bij mannen tot aan 2012 en bij vrouwen tot aan 2006 dichter
bij elkaar lijkt komen te liggen, terwijl deze hierna weer verder van elkaar
vandaan beweegt. Bij mannen met zelfgerapporteerde hoge bloeddruk is de
daling sterker dan bij mannen zonder zelfgerapporteerde hoge bloeddruk.
Bij vrouwen is er geen significant verschil in daling tussen vrouwen met en
zonder zelfgerapporteerde hoge bloeddruk.
Figuur 4.5 Trend in gemiddelde systolische bloeddruk met 95% betrouwbaarheidsinterval
gestratificeerd naar zelfgerapporteerde hoge bloeddruk bij mannen en bij vrouwen
van 65 jaar en ouder. Periode 1995-2016
Mannen
Vrouwen
Syst
olis
che
bloe
ddru
k (m
mH
g)
100
110
120
130
140
150
160
170
180
2015-20162011-20122008-20092005-20062001-20021998-19991995-1996
Mannen met zelfgerapporteerde hoge bloeddruk
Mannen zonder zelfgerapporteerde hoge bloeddruk
Jaar
Syst
olis
che
bloe
ddru
k (m
mH
g)
100
110
120
130
140
150
160
170
180
2015-20162011-20122008-20092005-20062001-20021998-19991995-1996
Vrouwen met zelfgerapporteerde hoge bloeddruk
Vrouwen zonder zelfgerapporteerde hoge bloeddruk
Jaar
Trends in systolische bloeddruk118
4.4 Kanttekeningen bij de interpretatie van de data
In het LASA-cohort wordt een selectie van mensen gevolgd over de tijd en
in die periode overlijden mensen of stoppen hun deelname aan de studie.
Indien ziekte deelname aan de studie belemmert, kan dit leiden tot een
vorm van selectie bias ook wel ‘survivor bias’ genoemd, wat betekent dat
over de tijd de gezondste mensen overblijven in een cohort. Hoge bloed-
druk is een risicofactor voor hart- en vaatziekten. Wanneer naar hoge bloed-
druk wordt gekeken over de tijd is het mogelijk dat de ziekste mensen (met
de hoogste bloeddruk) in de loop van de tijd zijn afgevallen en de dalende
trend die gevonden wordt minder sterk is in de algemene bevolking van
mensen van 65 jaar of ouder.
In de tabel 4.1 is te zien dat gedurende de tijd het cohort uit steeds meer
mensen met een hoger opleidingsniveau bestaat. Wanneer dit wordt verge-
leken met gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de alge-
mene bevolking in Nederland8 is eenzelfde verschuiving te zien (tabel 4.2).
In vergelijking met de algemene Nederlandse bevolking zijn er in LASA
meer mensen met een hoger opleidingsniveau en minder mensen met een
laag opleidingsniveau (tabel 4.2). Een laag opleidingsniveau is geassocieerd
met een hogere prevalentie van roken en obesitas en algemeen slechtere
gezondheid.9 Dit kan betekenen dat het mogelijk is dat de gemiddelde
bloeddruk in de Nederlandse bevolking voor mensen van 65 jaar of ouder
iets hoger ligt dan in LASA wordt gevonden.
Tabel 4.2 Vergelijking van opleidingsniveau in LASA met de algemene Nederlandse bevolking met
gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Percentage laag, middel of hoog oplei-
dingsniveau naar geslacht voor mensen tussen de 65-74 jaar oud in 2005 en 2015
Mannen 65-74 jaar Vrouwen 65-74 jaar
2005 2015 2005 2015
LASA CBS LASA CBS LASA CBS LASA CBS
Laag 41% 44% 30% 34% 57% 68% 34% 57%
Middel 33% 35% 34% 38% 31% 23% 44% 26%
Hoog 26% 20% 36% 27% 12% 9% 22% 16%
CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek
Trends in systolische bloeddruk119
Figuur 4.2 laten een discrepantie zien tussen de mensen die zelf een hoge
bloeddruk rapporteren en het medicatiegebruik voor hoge bloeddruk. Van
de mensen die geen zelfgerapporteerde hoge bloeddruk hadden gebruikte
ongeveer een kwart wel een medicament hiervoor en andersom rapporteer-
den ongeveer een derde van de mensen die medicatie voor hoge bloeddruk
gebruikten geen hoge bloeddruk te hebben. Mogelijk is een deel van de
mensen met een hoge bloeddruk zich hier niet bewust van en gebruiken
daarom geen medicatie, of mensen die goed ingesteld zijn op medicatie
geven aan geen hoge bloeddruk (meer) te hebben. Dit heeft als gevolg dat
figuur 4.5 niet geïnterpreteerd kan worden als gemiddelde bloeddruk bij
mensen die nooit of ooit een keer hoge bloeddruk hebben gehad. Echter wat
figuur 4.5 wel laat zien is dat ondanks dat mensen rapporteren geen hoge
bloeddruk te hebben, er wel tijdens de meeste meetrondes een gemiddelde
bloeddruk van meer dan 140 mmHg gevonden werd.
4.5 Vergelijking met andere Nederlandse data
Lifelines is een cohort met 167.729 deelnemers bestaande uit een selectie
van de algemene bevolking van Noord-Nederland tussen de 6 maanden
en 93 jaar geïncludeerd tussen 2006 en 2013.10 In LifeLines is ook gekeken
naar opleidingsniveau in vergelijking met de Nederlandse bevolking, net
zoals in LASA werd de observatie gedaan dat er een over representatie is van
mensen met een hoger opleidingsniveau.11 In het hoofdstuk Prevalentie van
risicofactoren voor hart- en vaatziekten op basis van het Lifelines cohort
in het boek Hart- en vaatziekten in Nederland 201812 worden cijfers over
gemiddelde bloeddruk van dit cohort gepresenteerd. Bij mannen tussen de
65-74 jaar (n = 4.915) in de periode 2006 t/m 2013 (87% werd geïncludeerd
na 2010) werd een gemiddelde systolische bloeddruk van 138 mmHg (stan-
daarddeviatie = 17) gevonden en bij vrouwen (n = 5.553) een gemiddelde
systolische bloeddruk van 136 mmHg (standaarddeviatie =18). In het LASA
cohort werd in 2011 voor mannen tussen de 65-74 jaar (n=341) een gemiddel-
de systolische bloeddruk van 142 mmHg gemeten en voor vrouwen tussen
de 65-74 jaar (n=399) een gemiddelde systolische bloeddruk van 137 mmHg.
De gemiddelde bloeddruk gevonden in LASA lijkt dus in het bijzonder bij
mannen iets hoger te zijn dan in LifeLines, maar is bij vrouwen redelijk
vergelijkbaar.
Trends in systolische bloeddruk120
4.6 Conclusie
Systolische bloeddruk in het LASA-cohort laat een dalende trend zien
tussen 1995 en 2016 bij zowel mannen (gemiddelde daling van 13 mmHg)
als vrouwen (gemiddelde daling van 16 mmHg). Er is geen verschil in daling
van systolische bloeddruk in de groep mannen en vrouwen met en zonder
medicatie voor hoge bloeddruk. Vanwege het iets hogere opleidingsniveau
van de LASA-steekproef en vanwege mogelijke survivor bias kan het zijn dat
de mate van bloeddrukdaling over de tijd wordt overschat in vergelijking
met de algemene bevolking in Nederland van 65 jaar en ouder.
Trends in systolische bloeddruk121
Gebruikte literatuur
1. Nederlands Huisarts Genootschap. Cardiovasculair risicomanagement (CVRM)
Derde herziening. [Internet] Beschikbaar op: https://www.nhg.org/standaarden/
volledig/cardiovasculair-risicomanagement. Bekeken op: 29-07-2019.
2. Koopman C, Vaartjes I, van Dis I, Verschuren WM, Engelfriet P, Heintjes EM et al.
Explaining the decline in coronary heart disease mortality in the Netherlands between
1997 and 2007. PLoS One. 2016;11:e0166139.
3. de Boer AR, van Dis I, Visseren FLJ, Vaartjes I, Bots ML. Ziekte en sterfte aan hart- en
vaatziekten. In: de Boer AR, van Dis I, Visseren FLJ, Vaartjes I, Bots ML. Hart- en
vaatziekten in Nederland 2018, cijfers over risicofactoren, hartinterventies, ziekte en
sterfte. Den Haag: Hartstichting, 2018.
4. Koopman C, Vaartjes I, Blokstra A, Verschuren WM, Visser M, Deeg DJ et al. Trends
in risk factors for coronary heart disease in the Netherlands. BMC Public Health
2016;16.835.
5. Huisman MA, Poppelaars JL, van der Horst MHL, Beekman ATF, Brug J, van Tilburg
TG, Deeg DJH Cohort profile: the Longitudinal Aging Study Amsterdam. Int J
Epidemiol 2011;40:868–76. doi: 10.1093/ije/dyq219.
6. Hoogendijk EO, Deeg DJH, Poppelaars J, van der Horst M, Broese van Groenou MI,
Comijn HC et al. The Longitudinal Aging Study Amsterdam: cohort update 2016 and
major findings. Eur J Epidemiol 2016;31:927-945.
7. Centraal Bureau voor de Statistiek. Standaard onderwijsindeling 2016 – Editie
2016/’17. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 2017.
8. CBS Statline. Bevolking; hoogstbehaald onderwijsniveau en onderwijsrichting.
[Internet]. Bezocht op 23 augustus 2019. Bereikbaar via: https://opendata.cbs.nl/
statline/#/CBS/nl/dataset/82816NED/table?fromstatweb
9. Mackenbach JP, Stirbu I, Roskam AJ, Schaap MM, Menvielle G, Leinsalu M et al.
Socioeconimic inequalities in health in 22 European countries. N Engl J Med 2008
358:2468-81.
10. Scholtens S, Smidt N, Swertz MA, Bakker SJ, Dotinga A, Vonk JM, et al. Cohort
Profile: Lifelines, a three-generation cohort study and biobank. International journal
of epidemiology 2015;44:1172–1180.
11. Klijs B, Scholtens S, Mandemakers JJ, Snieder H, Stolk RP, Smidt N. Representatives
of the LifeLines Cohort Study. PLoS One 2015;10: e0137203.
12. Sijtsma A, Alingh RA, van der Ende MY, Hartman HT, van der Harst P, van Dis I.
Prevalentie van risicofactoren voor hart- en vaatziekten op basis van het Lifelines
cohort. In: de Boer AR, van Dis I, Visseren FLJ, Vaartjes I, Bots ML. Hart- en vaatziek-
ten in Nederland 2018, cijfers over risicofactoren, hartinterventies, ziekte en sterfte.
Den Haag: Hartstichting, 2018.
122
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica123
5 Ontwikkelingen in prevalentie van atriumfibrilleren en anti-trombotica voorschriften
L.P.T. Joosten1, E.J.B. van Eerde1, F.H. Rutten1, G.J. Geersing1
1 Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde,
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Universiteit Utrecht, Utrecht
Samenvatting
— Deze cijfers zijn gebaseerd op data van het Julius Huisartsen Netwerk
(JHN), een registratie met 384.586 patiënten in 2017.
— Van 2008 tot en met 2017 steeg de prevalentie van atriumfibrilleren (AF) in
Nederland van 0,4% naar 1,4%, terwijl de CHA2DS
2-VASc score nagenoeg
gelijk bleef met een gemiddelde score van 3,4% in 2017. Verbeteringen in AF
registratie en toename van (routine) AF detectie kunnen verklaringen zijn
voor deze prevalentiestijging.
— Het percentage AF patiënten met alleen een vitamine K antagonist (VKA)
daalde van 46,7% in 2008 naar 41,3% in 2017, terwijl het percentage AF
patiënten met alleen een direct werkende oraal anticoagulans (DOAC) steeg
tot 19,5% in 2017. Het percentage AF patiënten dat niet werd behandeld met
een antitromboticum daalde van 31,4% in 2008 naar 23,7% in 2017. 58,7%
van deze patiënten in 2017 had een CHA2DS
2-VASc score van ≥2 en kwam
volgens de richtlijnen dus wel in aanmerking voor een antitromboticum.
— Oudere AF patiënten en AF patiënten met de comorbiditeit hartfalen,
diabetes mellitus, nierfunctiestoornis en/of bloeding (in de voor-
geschiedenis) kregen onafhankelijk van elkaar significant vaker een
VKA dan een DOAC voorgeschreven in 2017. Hartfalen was de sterkste
voorspeller waarbij de proportie DOAC-voorschriften versus VKA-
voorschriften (met 95% betrouwbaarheidsinterval) 0,53 (0,41-0,68) keer
hoger was dan in patiënten zonder hartfalen. Selectief anticoagulantia
voorschrijfgedrag van artsen of het (al) bewandelen van een langere
patiëntweg door VKA-patiënten zijn twee verklaringen voor deze
resultaten.
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica124
5.1 Inleiding
Atriumfibrilleren (AF) is de meest voorkomende hartritmestoornis bij
volwassenen.1 Onbehandelde AF patiënten hebben een hoger risico om een
cerebrovasculair accident (CVA) te krijgen vergeleken met mensen zonder
AF. Het risico op een CVA kan in absolute zin oplopen tot 18% per jaar
bij onbehandelde AF patiënten met veel comorbiditeit.2 Er zijn verschil-
lende modellen om het risico op een ischemisch CVA in te schatten. Het
meest gebruikte model in richtlijnen, zoals de Nederlands Huisartsen
Genootschap (NHG) standaard en de European Society of Cardiology (ESC)
richtlijn,3,4 is het CHA2DS
2-VASc-model.5 CHA
2DS
2-VASc is een acroniem van
de Engelse termen voor (congestief) hartfalen (1 punt), hypertensie (1 punt),
leeftijd › 75 jaar (2 punten), diabetes mellitus (1 punt), doorgemaakt CVA/
TIA/trombo-embolie (2 punten), vaatlijden (1 punt), leeftijd 65 tot 75 jaar
(1 punt) en vrouwelijk geslacht (1 punt). Bij een score van ≥ 2 is antitrom-
botische therapie geïndiceerd. Dat wil zeggen dat alle AF patiënten ouder
dan 65 jaar, behalve mannen jonger dan 75 jaar en zonder cardiovasculaire
comorbiditeit, een indicatie hebben voor antitrombotische therapie.
Antitrombotische therapie bestaat uit orale anticoagulantia (OAC). Er zijn
twee soorten OAC: vitamine K antagonisten (VKA) en direct werkende orale
anticoagulantia (DOAC). Beiden zijn effectief in het voorkómen van een
CVA. Het grootste risico bij gebruik van OAC is het optreden van bloedin-
gen. Dit risico is verhoogd bij zowel VKA- als DOAC-gebruik, maar het bloe-
dingsprofiel verschilt. Bij patiënten die een DOAC voorgeschreven krijgen,
is het risico op een hersenbloeding lager dan bij VKA-gebruik, maar het
risico op gastro-intestinale bloedingen is juist hoger bij DOAC-gebruik in
vergelijking met VKA-gebruik, vooral bij oudere patiënten.6–12 Bij een ern-
stige bloeding kan een vitamine K antagonist worden gecoupeerd door mid-
del van vitamine K; voor DOAC’s is tot op heden in Nederland alleen voor
dabigatran een antidotum beschikbaar (idarucizumab). DOAC’s interacte-
ren in veel mindere mate met medicatie, voeding en andere aandoeningen;
de plasmaspiegel is daardoor veel stabieler en anders dan bij VKA-gebruik
zijn regelmatige dosisaanpassingen (op basis van INR (International
Normalized Ratio)-metingen bij de trombosedienst) onder DOAC-gebruik
niet meer nodig. Dat bespaart de patiënt tijd en het ongemak van bloed
prikken. DOAC-zorg is tot op heden duurder dan VKA-zorg (de zorg van
de trombosedienst meegerekend), maar het kostenaspect kan veranderen
zodra de vier grote DOAC-firma’s het patent op DOAC’s verliezen.
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica125
Trombocytenaggregatieremmers (TAR), zoals acetylsalicylzuur, werden met
name in het verleden vaak overwogen als alternatief voor OAC, maar deze
zijn aanmerkelijk minder effectief en bij ouderen zelfs niet langer effectief
om het risico op een CVA te verlagen. Het risico op een ernstige bloeding
onder een TAR is mogelijk iets kleiner dan bij OAC-gebruik, hoewel ook dit
voordeel verdwijnt bij ouderen.13–15
Omdat DOAC’s pas sinds 2008 op de Nederlandse markt zijn en huisartsen
in Nederland DOAC-medicatie pas sinds 2016 mogen initiëren,16 is er nog
maar weinig bekend over het huidige voorschrijfpatroon van orale anti-
trombotica bij patiënten met AF. In dit hoofdstuk treft u cijfers aan over
de prevalentie van AF (over de tijd), (de ontwikkelingen in) antitrombotica
voorschriften en selectief anticoagulantia voorschrijfgedrag van artsen bij
patiënten met AF.
5.2 Methode
De data, van waaruit deze cijfers voortvloeien, zijn afkomstig van het Julius
Huisartsen Netwerk (JHN) in de periode van 1 januari 2008 tot en met
31 december 2017. Het JHN-netwerk bestaat uit ongeveer 160 huisartsen en
verzamelt ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek pseudo-anonieme
gegevens over de gezondheid van patiënten in de eerste lijn in Utrecht en
omgeving. Eerder onderzoek heeft laten zien dat de JHN populatie wat
betreft leeftijd en geslacht vergelijkbaar is met de Nederlandse populatie.17
Uit de JHN-database zijn de patiënten met AF gehaald door te selecteren op
de International Classification of Primary Care (ICPC) code K78 (boezemfibrille-
ren of -fladderen) tussen 1 januari 2008 en 31 december 2017. Daarnaast zijn
ook patiëntkarakteristieken, zoals leeftijd en geslacht, en medicatiegebruik
uit deze database geregistreerd. Medicatie wordt geclassificeerd volgens
de Anatomisch Therapeutisch Chemische classificatie (ATC) en elk medica-
ment heeft een eigen ATC-code. Welke ATC-codes voor TAR, VKA en DOAC
zijn gebruikt staan vermeld in Bijlage 5.1. Hierbij moet in acht worden
genomen dat de medicatie in deze database niet altijd was geïnitieerd door
de huisarts; medicatie kon ook zijn gestart door een specialist en vervolgens
gecontinueerd door de huisarts. Dit verklaart dat er patiënten zijn die
DOAC’s gebruiken voor 2016, terwijl huisartsen toen nog geen DOAC’s
mochten initiëren.
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica126
5.3 Resultaten
5.3.1 AlgemeenDe JHN populatie telde in 2017 384.586 patiënten. Voor deze cijfers zijn
7.459 unieke patiënten en 32.295 persoonsjaren van patiënten met ICPC-
code K78 (boezemfibrilleren of -fladderen) geanalyseerd. Patiënten hadden
een gemiddelde follow-up van 4 jaar en 4 maanden. De gemiddelde leeftijd
van alle patiënten was 72,5 jaar en er waren net iets meer mannen (51,4%)
dan vrouwen (48,6%) vertegenwoordigd. De gemiddelde CHA2DS
2-VASc
score was 3,1. Hypertensie was de meest voorkomende comorbiditeit (49,8%)
en bètablokkers (62,7%) werden naast antitrombotica (76,0%) het meest
gebruikt. VKA-monotherapie was de meest voorkomende antitromboticum-
therapie (39,3%).
5.3.2 Prevalentie van atriumfibrillerenEr was een gestage toename in de prevalentie van AF van 0,4% in 2008 naar
1,4% in 2017 (figuur 5.1). Mannen hadden een hogere prevalentie van AF dan
vrouwen (respectievelijk 1,6% en 1,3% in 2017) (figuur 5.1). De prevalentie
van AF was hoger in de oudere dan in de jongere populatie (in mensen ‹55
jaar en ≥85 jaar respectievelijk 0,1% en 15,9% in 2017) en steeg over tijd het
meest in ouderen (figuur 5.2).
Omdat de stijgende prevalentie van AF over tijd in Nederland verklaard zou
kunnen worden door toename in morbiditeit en toename in risicofactoren
voor het optreden van AF zijn de gemiddelde CHA2DS
2-VASc scores als
substituut voor deze ziektelast per leeftijdscategorie over de jaren heen ver-
geleken. De gegevens in figuur 5.3 tonen dat de gemiddelde CHA2DS
2-VASc
score nagenoeg gelijk bleef, met een gemiddelde score van 3,1 in 2008 en
3,4 in 2017. Met andere woorden, de AF populatie in 2008 kende ongeveer
dezelfde comorbiditeitskenmerken als in 2017. Dit betekent dat de stijgende
prevalentie over de verschillende leeftijdsgroepen niet (geheel) te verklaren
is door een toename in comorbiditeit. Een andere mogelijke verklaring
voor de geobserveerde prevalentiestijging over tijd zijn verbeteringen in AF
registratie (mede door de groeiende digitalisering en door betere behande-
lingsmogelijkheden). Ook (routine) AF detectie kan zijn toegenomen, mede
door voortschrijdende bewustwording van het belang van AF diagnostiek
waarbij onder andere de vernieuwde Nederlandse en Europese richtlijnen
en de introductie van DOAC’s mogelijk een rol hebben gespeeld.
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica127
Het is belangrijk om rekening te houden met een mogelijke over- of onder-
schatting van de getoonde prevalentiecijfers, omdat alleen patiënten uit
de eerste lijn met ICPC-code K78 zijn geïncludeerd. Zowel patiënten met
AF (paroxismaal, persistent of permanent) als patiënten met atriumflutter
krijgen ICPC-code K78. Bovendien is een deel van de AF diagnosen na diag-
nostiek door de cardioloog nog niet bekend bij de huisarts en dus nog niet
geregistreerd onder ICPC-code K78. Deze over- en onderschatting zullen
naar verwachting laag zijn.
Figuur 5.1 Prevalentie van atriumfibrilleren in gehele populatie en in mannen en vrouwen in
JHN-huisartsenregistratie in periode 2008-2017
Figuur 5.2 Prevalentie van atriumfibrilleren in verschillende leeftijdsgroepen in
JHN-huisartsenregistratie in periode 2008-2017
Prev
alen
tie (%
)
0,0
0,2
0,4
0,6
0,8
1,0
1,2
1,4
1,6
1,8
2017201620152014201320122011201020092008
Mannen Vrouwen Totaal
Jaar
Prev
alen
tie (%
)
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
2017201620152014201320122011201020092008
<55 55-64 65-74 75-84 85+
Jaar
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica128
Figuur 5.3 Gemiddelde CHA2DS2-VASc score in patiënten met atriumfibrilleren in gehele populatie
en in verschillende leeftijdsgroepen in JHN-huisartsenregistratie in periode 2008-2017
5.3.3. Antitrombotica voorschriften van artsen bij patiënten met atriumfibrillerenDe gegevens in figuur 5.4 tonen de antitrombotica voorschriften van artsen
bij patiënten met AF van 2008 tot en met 2017. Gedurende al deze jaren
gebruikte het merendeel van de AF patiënten alleen een VKA, maar het
percentage patiënten met alleen een VKA daalde geleidelijk van 46,7% in
2008 naar 41,3% in 2017. Deze daling is grotendeels te verklaren door de
introductie van de DOAC’s. Sinds 2011 nam het percentage patiënten dat
alleen een DOAC gebruikte geleidelijk toe tot 19,5% in 2017.
Het percentage patiënten dat alleen een TAR of geen preventief antitrombo-
ticum gebruikte, daalde over de jaren van respectievelijk 15,5% in 2008 naar
8,3% in 2017 en van 31,4% in 2008 naar 23,7% in 2017. Belangrijk om te ver-
melden is dat een deel van de TAR-gebruikers mogelijk een andere indicatie
had voor de TAR dan AF. 65,3% van de patiënten die geen antitromboticum
ontvingen in 2008 had een CHA2DS
2-VASc score van ≥2 en kwam volgens de
richtlijnen, waaronder de NHG standaard Atriumfibrilleren en de ESC richt-
lijn,3,4 wel in aanmerking voor een antitromboticum. De gegevens in figuur
5.5 tonen dat dit percentage over tijd licht is gedaald tot 58,7% in 2017.
Het percentage patiënten dat een combinatie van antitrombotica kreeg (met
name een oraal anticoagulans (VKA of DOAC) met een TAR) varieerde tussen
de 6,4% en 9,0% en bleef dus nagenoeg gelijk over de jaren. Deze patiënten-
groep is niet meegenomen in verdere analyses aangezien niet te achterhalen
Gem
idde
lde
CH
A2D
S 2-VA
Sc sc
ore
0
1
2
3
4
5
2017201620152014201320122011201020092008
Jaar
<55 55-64 65-74 75-84 85+ Totaal
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica129
is of een patiënt daadwerkelijk meerdere verschillende antitrombotica
tegelijkertijd gebruikte (bv. na een hartoperatie) of dat een patiënt binnen
een jaar gewisseld was van antitromboticum.
Ook hier moet rekening worden gehouden met een mogelijke (naar
verwachting zeer kleine) over- of onderschatting, omdat een deel van de
patiënten contra-indicaties voor antitrombotica (zoals overgevoeligheid)
had of mogelijk foutief was gecodeerd. Denk aan onbehandelde AF patiën-
ten met een CHA2DS
2-VASc score van ≥2 die in een ver verleden eenmalig
een paroxisme van AF bij intercurrente ziekte hebben gehad waarbij de
codering voor AF is blijven staan. Er zijn geen onderzoeksresultaten die
het beleid in deze situatie bepalen waardoor het discutabel is of deze groep
patiënten wel een antitromboticum zou moeten ontvangen ondanks een
CHA2DS
2-VASc score van ≥2.3 Zoals eerder aangegeven zullen dergelijke
foutieve coderingen naar verwachting te verwaarlozen zijn.
De meest voorgeschreven VKA was acenocoumarol (81,3%) en de meest voor-
geschreven DOAC was rivaroxaban (52,1%). Patiënten behandeld met een
TAR kregen voornamelijk acetylsalicylzuur (57,5%).
Figuur 5.4 Antitrombotica voorschriften van artsen bij patiënten met atriumfibrilleren in
JHN-huisartsenregistratie in periode 2008-2017
DOAC: direct werkend oraal anticoagulans; TAR: trombocytenaggregatieremmer;
VKA: vitamine K antagonist
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
2017201620152014201320122011201020092008
Combinatie DOAC VKA TAR Geen antitromboticum
Jaar
Ant
itrom
botic
a vo
orsc
hrift
en (%
)
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica130
Figuur 5.5 Percentage patiënten met een CHA2DS2-VASc score van ≥2 van alle patiënten zonder
antitromboticum in JHN-huisartsenregistratie in periode 2008-2017
5.3.4. Selectief anticoagulantia voorschrijfgedrag van artsen bij patiënten met atriumfibrillerenHet anticoagulantia voorschrijfgedrag van artsen (dat wil zeggen VKA
versus DOAC) is mogelijk afhankelijk van bepaalde patiëntkarakteris-
tieken, zoals geslacht, leeftijd CHA2DS
2-VASc score en/of comorbiditeit.
In deze paragraaf gaan we in op het mogelijk selectief anticoagulantia
voorschrijfgedrag van artsen bij patiënten met AF. Alleen AF patiënten met
anticoagulantia (VKA of DOAC) zijn meegenomen in deze analyse aange-
zien de indicatie voor antitromboticaprofylaxe voor deze patiëntengroep in
principe gelijk is.
De resultaten in tabel 5.1 zijn verkregen na univariabele analyses met
data uit 2017 en tonen dat voor ieder jaar dat een AF patiënt ouder werd
en voor iedere punt stijging in CHA2DS
2-VASc score, de proportie DOAC
voorschriften versus VKA voorschriften (met 95% betrouwbaarheidsinterval
(95% BI)) steeg met respectievelijk 0,95 (0,94-0,96) en 0,75 (0,71-0,78).
Dat betekent dat oudere AF patiënten en AF patiënten met een hogere
CHA2DS
2-VASc score vaker een VKA dan een DOAC kregen voorgeschreven.
De proportie DOAC voorschriften versus VKA voorschriften (met 95% BI)
bij patiënten met comorbiditeit (in de voorgeschiedenis) was minimaal
0,31 (0,18-0,52) keer hoger (bij dementie) en maximaal 0,82 (0,69-0,99)
keer hoger (bij astma of COPD) dan in patiënten zonder comorbiditeit. Dat
betekent dat AF patiënten met comorbiditeit vaker een VKA dan een DOAC
kregen voorgeschreven. Dit gold voor de volgende comorbiditeit: hartfalen,
hypertensie, diabetes mellitus, CVA of TIA, vasculaire ziekte, nierfunctie-
Patië
nten
met
CH
A2D
S 2-VA
Sc sc
ore
≥2 v
an p
atië
nten
zon
der a
ntitr
ombo
ticum
(%)
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
2017201620152014201320122011201020092008
Jaar
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica131
stoornis, dementie, astma of COPD, bloeding. Alleen in patiënten met
maligniteit (in de voorgeschiedenis) versus patiënten zonder maligniteit
en in mannen versus vrouwen was de proportie DOAC-voorschriften versus
VKA-voorschriften nagenoeg gelijk (respectievelijk 0,89 (0,71-1,10) en 1,02
(0,88-1,17)).
Met behulp van een multivariabele analyse met data uit 2017 zijn alle onaf-
hankelijke variabelen (waarbij is gekozen voor de continue in plaats van
de dichotome variabele voor leeftijd en CHA2DS
2-VASc score) tegelijkertijd
geanalyseerd om te onderzoeken welke variabelen onafhankelijk van elkaar
en in welke mate voorspellend waren voor het voorschrijven van een spe-
cifiek anticoagulans. Oudere patiënten en patiënten met de comorbiditeit
hartfalen, diabetes mellitus, nierfunctiestoornis en/of bloeding (in de
voorgeschiedenis) kregen vaker een VKA dan een DOAC voorgeschreven
(tabel 5.1). Hierbij was hartfalen de sterkste voorspeller waarbij de proportie
DOAC-voorschriften versus VKA-voorschriften (met 95% BI) in patiënten
met hartfalen 0,53 (0,41-0,68) keer hoger was dan in patiënten zonder
hartfalen.
Dat oudere patiënten en patiënten met specifieke comorbiditeit vaker een
VKA dan een DOAC kregen voorgeschreven in 2017 is opvallend. Enerzijds
kan het zijn dat er inderdaad selectief anticoagulantia voorschrijfgedrag
was van artsen bij patiënten met AF wat wil zeggen dat artsen afhankelijk
van bepaalde patiëntkarakteristieken vaker een VKA dan wel een DOAC
voorschreven. Selectief anticoagulantia voorschrijfgedrag bij kwetsbare
ouderen (met name bij diegenen met een gastro-intestinale bloeding in de
voorgeschiedenis) en bij patiënten met een nierfunctiestoornis is niet ver-
rassend, aangezien door het NHG wordt geadviseerd om voor deze patiën-
ten een VKA in plaats van een DOAC voor te schrijven.3 Anderzijds hoeft er
geen sprake te zijn geweest van selectief anticoagulantia voorschrijfgedrag
van artsen. Het is namelijk mogelijk dat VKA patiënten (al) een langere
patiëntweg hadden bewandeld (en dus ouder waren en meer comorbiditeit
hadden) dan DOAC patiënten. Immers, het kan zijn dat bij initiatie van een
anticoagulans vaker een DOAC dan een VKA werd voorgeschreven en dat
er relatief weinig AF patiënten waren die tijdens anticoagulantiabehande-
ling wisselden van een VKA naar een DOAC. Over beiden was geen data
beschikbaar, maar deze verklaring is zeer aannemelijk. Ten eerste omdat
de ESC adviseert om te kiezen voor een DOAC in plaats van een VKA bij de
initiatie van anticoagulantiatherapie. Bovendien zullen patiënten die heb-
ben bewezen dat ze het goed doen op een VKA niet zomaar worden omgezet
naar een DOAC.4
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica132
Tabel 5.1 Karakteristieken van patiënten met atriumfibrilleren die een anticoagulans gebruiken in 2017
in JHN-huisartsenregistratie
BI: betrouwbaarheidsinterval; COPD: chronic obstructive pulmonary disease; CVA: cerebrovasculair
accident; n: aantal; DOAC: direct werkend oraal anticoagulans; SD: standaarddeviatie; TIA: transient
ischemic attack; VKA: vitamin K antagonist* Coronair vaatlijden of perifeer vaatlijden (zowel arterieel als veneus)† Vijf meest voorkomende maligniteit in Nederland: borstkanker, prostaatkanker, darmkanker, longkan-
ker, hematologische kanker.18
‡ Posttraumatisch extraduraal/subduraal/intracerabraal hematoom, hemoptoë, epistaxis, haematemesis,
malaena, rectaal bloedverlies, heamaturie, menorragie, hevig bloedverlies post-partum† † Logistische regressieanalyse na univariabele preselectie (geselecteerd indien p-waarde <0,10) en een
achterwaartse eliminatieprocedure (eliminatie indien p-waarde ≥0,05)
Univariabele analyse
VKA DOAC Odds ratio P-waarde
N=2.275 N=1.072 (95% BI)
Mannelijk geslacht, n (%) 1.167 (51,3) 554 (51,7) 1,02 (0,88-1,17) 0,836
Leeftijd in jaar, gemiddelde (SD) 78,0 (9,8) 72,5 (10,4) 0,95 (0,94-0,96) <0,001
Leeftijd ≥75 jaar, n (%) 1.511 (66,4) 464 (43,3) 0,39 (0,33-0,45) <0,001
CHA2DS2-VASc score, gemiddelde (SD) 3,9 (1,7) 3,1 (1,7) 0,75 (0,71-0,78) <0,001
CHA2DS2-VASc score ≥2, n (%) 2.123 (93,3) 891 (83,1) 0,35 (0,28-0,44) <0,001
Hartfalen, n (%) 636 (28,0) 139 (13,0) 0,38 (0,31-0,47) <0,001
Hypertensie, n (%) 1.458 (64,1) 621 (57,9) 0,77 (0,67-0,90) 0,001
Diabetes mellitus, n (%) 656 (28,8) 210 (19,6) 0,60 (0,50-0,72) <0,001
CVA of TIA, n (%) 378 (16,6) 145 (13,5) 0,79 (0,64-0,97) 0,022
Vasculaire ziekte*, n (%) 679 (29,8) 213 (19,9) 0,58 (0,49-0,69) <0,001
Nierfunctiestoornis, n (%) 714 (31,4) 189 (17,6) 0,48 (0,39-0,58) <0,001
Dementie, n (%) 107 (4,7) 16 (1,5) 0,31 (0,18-0,52) <0,001
Astma of COPD, n (%) 503 (22,1) 203 (18,9) 0,82 (0,69-0,99) 0,036
Maligniteit†, n (%) 300 (13,2) 127 (11,8) 0,89 (0,71-1,10) 0,885
Bloeding‡, n (%) 815 (35,8) 298 (27,8) 0,69 (0,59-0,81) <0,001
Multivariabele analyse† †
Aangepaste odds ratio P-waarde
(95% BI)
Leeftijd in jaar 0,96 (0,95-0,97) <0,001
Hartfalen 0,53 (0,41-0,68) <0,001
Diabetes mellitus 0,67 (0,54-0,83) <0,001
Nierfunctiestoornis 0,69 (0,56-0,86) 0,001
Bloeding‡ 0,75 (0,61-0,93) 0,010
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica133
5.4 Conclusie
In de periode van 2008 tot en met 2017 steeg de AF prevalentie in Nederland
van 0,4% naar 1,4%. De stijging was het hoogst in de oudere populatie.
Omdat de gemiddelde CHA2DS
2-VASc score in deze periode nagenoeg gelijk
bleef, is deze stijging niet (geheel) te verklaren door een toename in comor-
biditeit in de samenleving. Verbeteringen in AF registratie en toename van
(routine) AF detectie lijken een betere verklaring te zijn voor de geobser-
veerde prevalentiestijging.
In dezelfde periode trad er geleidelijk een verschuiving op in de prescriptie
van antitrombotica. VKA’s werden tot eind 2017 nog altijd het meest voorge-
schreven, maar DOAC’s namen geleidelijk aan de markt over. Steeds minder
mensen werden niet behandeld met antitrombotica (31,4% in 2008 en 23,7%
in 2017), maar het is opvallend dat ruim de helft van deze patiënten (58,7%
in 2017) een CHA2DS
2-VASc score van ≥2 had en volgens de richtlijnen dus
wel in aanmerking kwam voor een antitromboticum.
Oudere AF patiënten en AF patiënten met specifieke comorbiditeit
(hartfalen, diabetes mellitus, nierfunctiestoornis en/of bloeding (in de voor-
geschiedenis) kregen onafhankelijk van elkaar significant vaker een VKA
dan een DOAC voorgeschreven in 2017. Het kan zijn dat artsen afhankelijk
van bepaalde patiëntkarakteristieken vaker een VKA dan wel een DOAC
voorschreven, bijvoorbeeld op basis van richtlijnen zoals van het NHG of de
ESC.3,4 Of dit selectief anticoagulantia voorschrijfgedrag daadwerkelijk de
verklaring is voor deze resultaten is de vraag. Een andere zeer aannemelijke
verklaring is dat VKA patiënten (al) een langere patiëntweg hadden bewan-
deld (en dus ouder waren en meer comorbiditeit hadden) dan DOAC patiën-
ten. Naar verwachting zullen DOAC’s een steeds groter aandeel krijgen op
de antitromboticamarkt. Ook worden DOAC patiënten ouder. De toekomst
zal dus uitwijzen of er daadwerkelijk sprake is van selectief anticoagulantia
voorschrijfgedrag.
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica134
Gebruikte literatuur
1. Go AS, Hylek EM, Phillips KA, Chang Y, Henault LE, Selby J V, et al. Prevalence
of Diagnosed Atrial Fibrillation in Adults: National Implications for Rhythm
Management and Stroke Prevention: the anTicoagulation and risk Factors In Atrial
Fibrillation (ATRIA) Study. JAMA 2001;285:2370–5.
2. Gage BF, Walraven C Van, Pearce L, Hart RG, Koudstaal PJ, Boode BSP, et
al. Selecting Patients With Atrial Fibrillation for Anticoagulation Stroke Risk
Stratification in Patients Taking Aspirin. Circulation 2004;110:2287–92.
3. NHG-werkgroep Atriumfibrilleren. NHG-Standaard Atriumfibrilleren. Huisarts Wet.
2017;60:460.
4. Kirchhof P, Benussi S, Kotecha D, Ahlsson A, Atar D, Casadei B, et al. 2016 ESC
Guidelines for the management of atrial fibrillation developed in collaboration with
EACTS. Eur Hear J 2016;37:2893–962.
5. Lip GY, Nieuwlaat R, Pisters R, Lane DA, Crijns HJ. Refining Clinical Risk
Stratification for Predicting Stroke and Thromboembolism in Atrial Fibrillation Using
a Novel Risk Factor-Based Approach. Chest [Internet]. 2010;137:263–72. Available
from: http://dx.doi.org/10.1378/chest.09-1584
6. Connoly SJ, Ezekowitz MD, Yusuf S, Eikelboom J, Oldgren J, Parekh A, et al.
Dabigatran versus Warfarin in Patients with Atrial Fibrillation. N Eng J Med
2009;361:1139–51.
7. Patel MR, Mahaffey KW, Garg J, Pan G, Singer DE, Hacke W, et al. Rivaroxaban
versus Warfarin in Nonvalvular Atrial Fibrillation. N Eng J Med 2011;365:883–91.
8. Granger CB, Alexander JH, McMurray JJ, Lopes RD, Hylek EM, Hanna M, et
al. Apixaban versus Warfarin in Patients with Atrial Fibrillation. N Eng J Med
2011;365:981–92.
9. Giugliano RP, Ruff CT, Braunwald E, Murphy SA, Wiviott SD, Halperin JL, et
al. Edoxaban versus Warfarin in Patients with Atrial Fibrillation. N Eng J Med
2013;369:2093–104.
10. Salazar CA, del Aguila D, Cordova EG. Direct thrombin inhibitors versus vitamin K
antagonists for preventing cerebral or systemic embolism in people with non- valvular
atrial fibrillation. Cochrane Database Syst Rev 2014;(3).
11. Bruins Slot KM, Berge E. Factor Xa inhibitors versus vitamin K antagonists for
preventing cerebral or systemic embolism in patients with atrial fibrillation. Cochrane
Database Syst Rev. 2018;(3).
12. Ruff CT, Giugliano RP, Braunwald E, Hoffman EB, Deenadayalu N, Ezekowitz MD,
et al. Comparison of the efficacy and safety of new oral anticoagulants with warfarin
in patients with atrial fibrillation: a meta-analysis of randomised trials. Lancet
2014;383:955–62.
13. Aguilar MI, Hart R. Antiplatelet therapy for preventing stroke in patients with
non-valvular atrial fibrillation and no previous history of stroke or transient ischemic
attacks. Cochrane Database Syst Rev 2005;(4).
14. Hart RG, Pearce LA, Aguilar MI. Meta-analysis : Antithrombotic Therapy to Prevent
Stroke in Patients Who Have Nonvalvular Atrial Fibrillation. Ann Intern Med
2007;146:857–67.
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica135
15. Mant J, Hobbs FR, Fletcher K, Roalfe A, Fitzmaurice D, Lip GY, et al. Warfarin versus
aspirin for stroke prevention in an elderly community population with atrial fibril-
lation (the Birmingham Atrial Fibrillation Treatment of the Aged Study, BAFTA): a
randomised controlled trial. Lancet 2007;370:493–503.
16. NHG. DOAC’s op voorschrift van huisarts voortaan ook vergoed [Internet]. 2016
[cited 2019 Aug 14]. Available from: https://www.nhg.org/actueel/nieuws/
doacs-op-voorschrift-van-huisarts-voortaan-ook-vergoed
17. Smeets HM, Kortekaas MF, Rutten FH, Bots ML, Kraan W van der, Daggelders G,
et al. Routine primary care data for scientific research, quality of care programs and
educational purposes: the Julius General Practitioners’ Network (JGPN). BMC Health
Serv Res 2018;18.
18. Nederlandse Kankerregistratie [Internet]. 2018 [cited 2019 Aug 30]. Available from:
https://www.cijfersoverkanker.nl/
Atriumfibrilleren: prevalentie en antitrombotica136
Bijlage 5.1 ATC-codes antitrombotica
Soort antitromboticum Naam medicament ATC-code
Trombocytenaggregatieremmer (TAR) Clopidogrel B01AC04
Acetylsalicylzuur B01AC06
Dipyridamol B01AC07
Carbasalaatcalcium B01AC08
Epoprostenol B01AC09
Prasugrel B01AC22
Ticagrelor B01AC24
Selexipag B01AC27
Combinatie van
bovenstaande preparaten B01AC30
Vitamine K antagonist (VKA) Warfarine B01AA03
Fenprocoumon B01AA04
Acenocoumarol B01AA07
Direct werkende orale anticoagulantia (DOAC) Dabigatran B01AE07
Rivaroxaban B01AF01
Apixaban B01AF02
Edoxaban B01AF03
ICD-codes137
Bijlage A Beschrijving ICD-codes
Beschrijving van tien ziektecategorieën binnen de hart- en vaatziekten
Conform voorgaande jaren zijn de hart- en vaatziekten in dit rapport in 10
groepen onderverdeeld. Tot 2015 werd er door de Hartstichting gebruik
gemaakt van de indeling voor hart- en vaatziekten ontwikkeld door TNO.
Sindsdien maakt de Hartstichting gebruik van dezelfde indeling voor
hart- en vaatziekten als het CBS en het RIVM om zo tot vergelijkbare cijfers
te komen. Wat dat voor gevolgen heeft voor de 10 groepen kunt u in onder-
staand overzicht vinden. In cursief staan de aanvullende codes van ziekte-
beelden die onder de TNO indeling ook bij de desbetreffende groep hoorde.
In bijlage 1 op pagina 46 treft u de sterftecijfers conform de TNO indeling.
1. ISCHEMISCHE HARTZIEKTENICD-9
Acuut hartinfarct (410); Overige acute en subacute vormen van ischemische
hartziekten (411); Oud hartinfarct (412); Angina pectoris (413); Andere
vormen van chronische ischemische hartziekten (414)
ICD-10
Angina pectoris (I20); Acuut hartinfarct (I21); Recidief hartinfarct (I22);
Bepaalde actuele complicaties na acuut hartinfarct (I23); Overige acute
ischemische hartziekten (I24); Chronische ischemische hartziekte (I25)
2.CEREBROVASCULAIRE AANDOENINGENICD-9
Subarachnoïdale bloeding (430); Intracerebrale bloeding (431); Overige
en niet-gespecificeerde intracraniale bloedingen (432); Afsluiting en
stenose van precerebrale arteriën (433); Afsluiting van cerebrale arteriën
(434); Transiënte cerebrale ischaemie (435); Acute, niet scherp omschreven
cerebrovasculaire aandoeningen (436); Overige en niet scherp omschreven
cerebrovasculaire aandoeningen (437); Late gevolgen van cerebrovasculaire
aandoeningen (438)
ICD-10
Subarachnoïdale bloeding (I60); Intracerebrale bloeding (I61); Overige niet-
traumatische intracraniale bloeding (I62); Cerebraal infarct (I63); Beroerte,
niet gespecificeerd als bloeding of infarct (I64); Occlusie en stenose van
ICD-codes138
precerebrale arteriën, niet resulterend in cerebraal infarct (I65); Occlusie
en stenose van cerebrale arteriën, niet resulterend in cerebraal infarct (I66);
Overige cerebrovasculaire ziekten (I67); Late gevolgen van cerebrovasculaire
ziekte (I69)
TNO indeling: + Transient ischaemic attack en verwante syndromen (G45)
3. ARTERIEEL VAATLIJDENICD-9
Arterioveneuze fistel en aneurysma van de longslagader (417.0 en 417.1);
Aneurysma van de aorta (441); Overige aneurysmata (442); Claudicatio inter-
mittens (443.9)*; Arteriële embolie en trombose (444); Polyarteritis nodosa
en verwante aandoeningen (446); Overige aandoeningen van arteriën en
arteriolen (447)
ICD-10
Arterioveneuze fistel van longvaten (I28.0); Aneurysma van longarterie
(I28.1); Aneurysma en dissectie van aorta (I71); Overige aneurysmata (I72);
Claudicatio intermittens (I73.9)*; Arteriële embolie en thrombose (I74);
Overige aandoeningen van arteriën en arteriolen (I77)
TNO indeling: + Polyarteritis nodosa en verwante aandoeningen (M30) & Overige
necrotiserende vaataandoeningen (M31)* In TNO indeling is Claudicatio Intermittens onder Overige ziekten van het vaatstelsel
en lymfewegen ingedeeld.
4. REUMATISCHE HARTZIEKTEN EN KLEPGEBREKEN ICD-9
Acuut gewrichtsreuma zonder vermelding van hartaandoening (390);
Acuut gewrichtsreuma met hartaandoening (391); Reumatische chorea
(392); Chronische reumatische pericarditis (393); Aandoeningen van de
mitralisklep (394); Aandoeningen van de aortaklep (395); Aandoeningen
van de mitralis -en aortakleppen (396); Aandoeningen van andere endo-
cardstructuren (397); Overige reumatische hartaandoeningen (398); Overige
aandoeningen van het endocard (424)
ICD-10
Acuut reuma zonder vermelding van hartaandoening (I00); Acuut reuma
met hartaandoening (I01); Reumatische chorea (I02); Reumatische aandoe-
ningen van mitralisklep (I05); Reumatische aandoeningen van aortaklep
(I06); Reumatische aandoeningen van tricuspidalisklep (I07); Multipele
klepaandoeningen (I08); Overige reumatische hartziekten (I09); Niet-
reumatische mitralisklepaandoeningen (I34); Niet-reumatische aortaklep-
ICD-codes139
aandoeningen (I35); Niet-reumatische tricuspidalisklepaandoeningen (I36);
Pulmonalisklepaandoeningen (I37)
5. INFECTIEUZE HARTZIEKTENICD-9
Acute pericarditis (420); Acute en subacute endocarditis (421); Acute
myocarditis (422); Overige aandoeningen van het pericard (423)
TNO indeling: + Cardiovasculaire syfilis (093)
ICD-10
Endomyocardiale (eosinofiele) ziekte (I42.3); Acute pericarditis (I30);
Overige ziekten van pericard (I31); Acute and subacute endocarditis (I33);
Endocarditis, klep niet gespecificeerd (I38); Acute myocarditis (I40)
TNO indeling: + Cardiovasculaire syfilis (A52.0)
7. OVERIGE HARTZIEKTENICD-9
Acute pulmonale hartaandoening (415); Chronische pulmonale hartaandoe-
ning (416); Cardiomyopathie (425); Geleidingsstoornissen (426); Cardiale
dysritmieën (427); Hartfalen (428); Niet scherp omschreven ziektebeelden
en complicaties van hartziekten (429)
TNO indeling: + Afwijking bij cardiovasculair functie-onderzoek (794.3)
ICD-10
Longembolie (I26); Overige pulmonale hartziekten (I27); Cardiomyopathie
met hartdilatatie (I42.0); Obstructieve hypertrofische cardiomyopathie
(I42.1); Overige hypertrofische cardiomyopathie (I42.2); Endocardiale fibro-
elastosis (I42.4); Overige restrictieve cardiomyopathie (I42.5); Alcoholische
cardiomyopathie (I42.6); Cardiomyopathie door geneesmiddelen en
andere uitwendige agentia (I42.7); Overige cardiomyopathieën (I42.8);
Cardiomyopathie, niet gespecificeerd (I42.9); Atrioventriculair block en
linker-bundeltakblock (I44); Overige geleidingsstoornissen (I45);
Hartstilstand (I46); Paroxysmale tachycardie (I47); Atriumfibrillatie
en -flutter (I48); Overige hartritmestoornissen (I49); Hartfalen
(I50); Complicaties en slecht omschreven hartziekten (I51); Post-
cardiotomiesyndroom (I97.0); Overige functionele stoornissen na hart-
chirurgie (I97.1); Overige aandoeningen van hart en vaatstelsel na een
medische verrichting, niet elders geclassificeerd (I97.8); Aandoening van
hart en vaatstelsel na een medische verrichting, niet gespecificeerd (I97.9)
TNO indeling: + Afwijkende uitslagen van cardiovasculair functie-onderzoek (R94.3)
ICD-codes140
8. ATHEROSCLEROSE EN /OF HYPERTENSIEICD-9
Essentiële hypertensie (401); Hartziekte ten gevolge van hypertensie (402);
Nierziekte ten gevolge van hypertensie (403); Hart -en nierziekten ten gevol-
ge van hypertensie (404); Secundaire hypertensie (405); Atherosclerose (440)
ICD-10
Essentiële (primaire) hypertensie (I10); Hypertensieve hartziekte (I11);
Hypertensieve nierziekte (I12); Hypertensieve hart -en nierziekte (I13);
Secundaire hypertensie (I15); Atherosclerose (I70)
9. VENEUS VAATLIJDENICD-9
Flebitis en tromboflebitis (451); Vena portae trombose (452); Overige
veneuze embolie en trombose (453); Varices van de onderste extremiteiten
(454); Hemorroïden (455); Varices op overige localisaties (456)
ICD-10
Flebitis en tromboflebitis (I80); Trombose van vena portae (I81); Overige
veneuze embolie en trombose (I82); Varices van de onderste extremiteiten
(I83); Hemorroïden (I84); Slokdarmvarices (I85); Varices op overige lokalisa-
ties (I86); Overige aandoeningen van venen (I87)
10. OVERIGE ZIEKTEN VAN HET VAATSTELSEL EN DE LYMFEWEGENICD-9
Overige aandoeningen van de longcirculatie (417.8 en 417.9); Syndroom van
Raynaud (443.0); Tromboangitis obliterans (443.1); Overige arteriele dissectie
(443.2); Overige gespecificeerde perifeer vasculaire ziekten (443.8); Ziekten
van capillairen (448); Niet-infectieuze aandoeningen van de lymfewegen
(457); Hypotensie (458); Overige ziekten van de tractus circulatorius (459)
TNO indeling: + Tuberculose van de perifere lymfeklieren (017.2); Hemangioom en
lymfangioom (228); Lymfadenitis (289.1, 289.2 en 289.3); Vasculaire insufficiëntie van
de darm (557); Syncope en collaps (780.2); Oedeem (782.3); Cyanose (782.5); Bleekheid
en opvliegingen (782.6); Symptomen van het hart en vaatstelsel (785); Pijn op de borst
(786.5); Splenomegalie (789.2)
ICD-10
Overige gespecificeerde ziekten van longvaten (I28.8); Ziekte van longvaten,
niet gespecificeerd (I28.9); Syndroom van Raynaud (I73.0); Tromboangitis
obliterans (I73.1); Overige gespecificeerde perifeer vasculaire ziekten
(I73.8); Ziekten van capillairen (I78); Niet-specifieke lymfadenitis (I88);
ICD-codes141
Overige niet-infectieuze aandoeningen van lymfevaten en lymfeklieren
(I89); Hypotensie (I95); Lymfoedeem na mastectomie (I97.2); Overige en niet
gespecificeerde aandoeningen van hart en vaatstelsel (I99)
TNO indeling: + Tuberculeuze perifere lymfadenopathie (A18.2); Hemangioom en lym-
fangioom, elke lokalisatie (D18); Vaataandoeningen van de darm (K55); Afwijkingen
van de hartslag (R00); Hartgeruisen en overige geluiden van cardiale oorsprong (R01);
Gangreen (R02); Pijn op de borst bij ademhaling (R07.1); Precordiale pijn (R07.2);
Overige pijn op de borst (R07.3); Pijn op de borst, niet gespecificeerd (R07.4); Overige
gespecificeerde symptomen en tekenen betreffende hart en vaatstelsel en luchtwegen
(R09.8); Splenomegalie (R16.1); Cyanose (R23.0); Bleekheid (R23.1); Opvliegingen
(R23.2); Syncope en collapse (R55); Cardiogene shock (R57.0); Bloeding (R58); Vergrote
lymfeklieren (R59); Oedeem (R60)
TNO indeling: AANGEBOREN HARTAFWIJKINGEN EN VAATAFWIJKINGENICD-9
Congenitale afwijkingen van bulbus cordis en sluiting van het hartseptum (745);
Overige congenitale afwijkingen van het hart (746); Overige congenitale afwijkingen
van de tractus circulatorius (747)
ICD-10
Persisterende foetale circulatie (P29.3); Congenitale misvormingen van hartcompar-
timenten en verbindingen (Q20); Congenitale misvormingen van hartsepta (Q21);
Congenitale misvormingen van pulmonalis -en tricuspidaliskleppen (Q22); Congenitale
misvormingen van aorta -en mitraliskleppen (Q23); Overige congenitale misvormingen
van hart (Q24); Congenitale misvormingen van grote arteriën (Q25); Congenitale
misvormingen van grote venen (Q26); Overige congenitale misvormingen van perifeer
vaatstelsel (Q27); Overige congenitale misvormingen van hart en vaatstelsel (Q28)
ICD-codes142
Overig: DEMENTIEICD-10
Dementie in Alzheimer (F00); Vasculaire dementie (F01); Dementie in ove-
rige ziekten (F02); Dementie zonder nadere specificatie (F03); de ziekte van
Alzheimer (G30); Seniele hersendegeneratie (G31.1); Overige degeneratieve
ziekten van het zenuwstelsel (G31.8)
CHRONISCHE NIERZIEKTENICD-10
Chronische nierziekte (N18); Niet gespecificeerde nierinsufficiëntie (N19)
DIABETESICD-10
Type I diabetes mellitus (E10); Type II diabetes mellitus (E11); Diabetes
mellitus verband houdend met ondervoeding (E12); Overige gespecifieerde
vormen van diabetes (E13); Niet-gespecificeerde diabetes mellitus (E14);
Neonatale diabetes mellitus (P70.2); Diabetes mellitus tijdens zwanger-
schap (O24)
143143
Notities
144144
InhoudsopgaveVoorwoord 3
Samenstelling van de Werkgroep Cijfers van de Hartstichting 9
1 Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten 11
2 Kerncijfers over hart- en vaatziekten 51
3 Hart- en vaatziekten in de Nederlandse huisartsenpraktijk 79
4 Trends in systolische bloeddruk in de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) tussen 1995 en 2015 107
5 Ontwikkelingen in prevalentie van atriumfi brilleren en antitrombotica voorschriften 123
Bijlage
A Beschrijving ICD-codes van de tien ziektecategorieën binnen de hart- en vaatziekten 137
Colofon
Zetwerk: G3M Grafi sch & MultiMedia Management, Zoetermeer
Druk: G3M Grafi sch & MultiMedia Management, Zoetermeer
Uitgave: 2019
ISBN: 978-90-75131-83-3
NUR 870
Hart- en vaatziekten in Nederland 2019
3.81
911
RP9
2 D
it bo
ek is
ver
vaar
digd
uit
chlo
or- e
n zu
urvr
ij pa
pier
.
Hart- en vaatziekten in N
ederland 2019
Cijfers overincidentie,prevalentie,ziekte en sterfte
25e
EDITIE2 0 1 9
Hart- en vaatziekten in Nederland 2019
3.81
911
RP9
2 D
it bo
ek is
ver
vaar
digd
uit
chlo
or- e
n zu
urvr
ij pa
pier
.
Hart- en vaatziekten in N
ederland 2019
Cijfers overincidentie,prevalentie,ziekte en sterfte
25e
EDITIE2 0 1 9