+ All Categories
Home > Documents > Het effect van semi-occluded vocal tract exercises op de ......Faculteit Geneeskunde en...

Het effect van semi-occluded vocal tract exercises op de ......Faculteit Geneeskunde en...

Date post: 04-Feb-2021
Category:
Upload: others
View: 2 times
Download: 0 times
Share this document with a friend
71
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2015 - 2016 Het effect van semi-occluded vocal tract exercises op de stemkwaliteit van studenten logopedische wetenschappen: Vergelijking resonantie en straw phonation Eline Meersman en Karen Peeters Promotor: dr. E. D’haeseleer Copromotor: Prof. dr. K. Van Lierde Copromotor: drs. I. Meerschman Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van master in de logopedische en audiologische wetenschappen
Transcript
  • Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

    Academiejaar 2015 - 2016

    Het effect van semi-occluded vocal tract exercises op de

    stemkwaliteit van studenten logopedische wetenschappen:

    Vergelijking resonantie en straw phonation

    Eline Meersman en Karen Peeters

    Promotor: dr. E. D’haeseleer

    Copromotor: Prof. dr. K. Van Lierde

    Copromotor: drs. I. Meerschman

    Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van master in de

    logopedische en audiologische wetenschappen

  • Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

    Academiejaar 2015 - 2016

    Het effect van semi-occluded vocal tract exercises op de

    stemkwaliteit van studenten logopedische wetenschappen:

    Vergelijking resonantie en straw phonation

    Eline Meersman en Karen Peeters

    Promotor: dr. E. D’haeseleer

    Copromotor: Prof. dr. K. Van Lierde

    Copromotor: drs. I. Meerschman

    Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van master in de

    logopedische en audiologische wetenschappen

  • 1

    Voorwoord

    Graag willen we enkele mensen bedanken voor hun hulp bij het tot stand komen van

    deze masterproef.

    Allereerst willen we onze promotor dr. E. D’haeseleer en copromotoren prof. dr. K.

    Van Lierde en drs. I. Meerschman graag bedanken. Door hun constructieve ideeën

    tijdens het onderzoek en hun opbouwende feedback bij de verwerking ervan, gaven

    ze ons de nodige ondersteuning en werd onze masterproef naar een hoger niveau

    getild. Onze dank gaat ook uit naar dr. Buysse voor de hulp bij de statistische

    verwerking.

    Ook onze proefpersonen willen we bedanken voor hun deelname. Enkel door hun

    kostbare tijd met ons te delen, was dit onderzoek mogelijk.

    Vervolgens willen we ook onze familie, vrienden en medestudenten niet vergeten.

    We willen hen bedanken voor hun aanmoediging en steun gedurende dit hele

    proces. In het bijzonder gaat onze dank uit naar Tim en Wout, onze partners, voor

    hun oeverloos geduld.

    Ten slotte willen we ook elkaar bedanken voor de vlotte en verrijkende samen-

    werking. Door elkaar te steunen, te motiveren en kritisch te zijn, kon deze master-

    proef tot stand komen.

  • 2

  • 3

    Inhoudstafel

    Voorwoord................................................................................................................... 1

    Abstract........................................................................................................................ 5

    Abstract (English version) ........................................................................................... 6

    Inleiding....................................................................................................................... 7

    1. Algemeen .......................................................................................................... 7

    2. Stemtraining en stemtherapie ............................................................................ 8

    3. Semi-occluded vocal tract excercises ................................................................ 9

    4. Fysische en fysiologische principes optimaal stemgebruik ................................ 9

    5. Fysische en fysiologische principes SOVTE ................................................... 11

    6. Resonantie - Humming .................................................................................... 13

    7. Straw phonation ............................................................................................... 17

    8. Doel van de studie ........................................................................................... 19

    Methode..................................................................................................................... 21

    1. Proefpersonen ................................................................................................. 21

    2. Design ............................................................................................................. 21

    3. Metingen en apparatuur .................................................................................. 22

    3.1 Vragenlijst beïnvloedende factoren ........................................................... 22

    3.2 Perceptuele metingen ............................................................................... 22

    3.3 Objectieve metingen ................................................................................. 23

    3.4 Zelfbeoordelingsschaal ............................................................................. 25

    4. Werkwijze ........................................................................................................ 25

    4.1 Pre- en postmeting .................................................................................... 25

    4.2 Betrouwbaarheidsmetingen ...................................................................... 26

    4.3 Training ..................................................................................................... 26

    5. Statistiek .......................................................................................................... 29

    Resultaten.................................................................................................................. 31

    1. Beschrijvende statistiek ................................................................................... 31

    1.1 Algemeen .................................................................................................. 31

    1.2 Beïnvloedende factoren ............................................................................ 32

    1.3 Perceptuele metingen ............................................................................... 34

  • 4

    1.4 Objectieve metingen ................................................................................. 35

    1.5 Zelfbeoordelingsschaal ............................................................................. 40

    2. Inductieve statistiek ......................................................................................... 41

    2.1 Perceptuele metingen ............................................................................... 41

    2.2 Objectieve metingen ................................................................................. 43

    2.3 Zelfbeoordelingsschaal ............................................................................. 48

    Discussie................................................................................................................... 49

    Conclusie................................................................................................................... 57

    Referenties................................................................................................................ 59

  • 5

    Abstract

    Doelstelling: Deze studie gaat de absolute en relatieve kortetermijneffecten van

    training met resonantie (R) en straw phonation (SP) na op de subjectieve en

    objectieve stemkwaliteit van studenten logopedische wetenschappen zonder een

    stemstoornis.

    Methode: Er werd een multigroup pretest-posttest design gehanteerd met twee

    experimentele groepen (R, n=10 en SP, n=10) en één controlegroep (C, n=10). Van

    elke groep werd pre- en postexperimenteel eenzelfde stemonderzoek afgenomen,

    bestaande uit een vragenlijst naar beïnvloedende factoren, een perceptuele

    beoordeling, aerodynamische en akoestische metingen, het bepalen van het

    stembereik, de Dysphonia Severity Index (DSI), Acoustic Voice Quality Index (AVQI)

    en Voice Handicap Index (VHI). De experimentele groepen kregen gedurende zes

    weken tweemaal per week een groepstraining van 30 minuten met resonantie of

    straw phonation.

    Resultaten: In deze studie kon enkel een significant verschil tussen de groepen

    worden aangetoond voor de perceptuele parameter ‘breathiness’, waarbij de C-groep

    verbeterde en de experimentele groepen verslechterden. Voor de objectieve

    metingen en de zelfbeoordelingsschaal konden geen significante verbeteringen

    worden aangetoond.

    Conclusie: In deze studie bleken zowel resonantie als straw phonation geen positief

    kortetermijneffect te hebben op de stemkwaliteit van studenten zonder een

    stemstoornis. Verschillende factoren, zoals motivatie en onvoldoende oefening

    buiten de klinische setting, kunnen de resultaten beïnvloed hebben. Verder

    onderzoek naar de korte- en langetermijneffecten is noodzakelijk, zowel bij gezonde

    als bij pathologische stemmen.

  • 6

    Abstract (English version)

    Objective: This study examines the absolute and relative short-term effects of

    resonance voice training (R) and training with straw phonation (SP) on the subjective

    and objective voice quality of students in speech language pathology without a voice

    disorder.

    Methods: A multigroup pretest-posttest design was used, containing two

    experimental groups (R, n=10 and SP, n=10) and one control group (C, n=10). A

    similar voice assessment was conducted pre- and postexperimental, containing a

    questionnaire regarding influencing factors, a perceptual evaluation, aerodynamic

    and acoustic measurements, a determination of the voice range, Dysphonia Severity

    Index (DSI), Acoustic Voice Quality Index (AVQI) and Voice Handicap Index (VHI).

    Throughout six weeks, the experimental groups received a group training of 30

    minutes twice a week with resonance or straw phonation.

    Results: This study could only indicate a significant difference between the groups for

    the perceptual parameter ‘breathiness’. The C-group improved significantly and both

    the experimental groups worsened. For the objective measurements or the self-

    assessment scale, there were no significant differences observed.

    Conclusion: In this study, it turned out that resonant voice training or training with

    straw phonation had no positive short-term effects on the voice quality of students

    without a voice disorder. A variety of reasons, including motivation and inadequate

    extra-clinical practice, could have influenced the results. Further research into the

    short- and long-term effects is necessary on healthy voices, as well as on

    pathological voices.

  • 7

    Inleiding

    1. Algemeen

    Een optimale stemkwaliteit is noodzakelijk voor (toekomstige) logopedisten en

    andere professionele stemgebruikers. Afhankelijk van het doel, wordt een stem al

    dan niet als optimaal beschouwd. Een zanger zal immers hogere eisen stellen aan

    zijn stem (bijvoorbeeld inzake stembereik) dan een winkelier. Een lichte dysfonie zal

    voor deze eerste persoon dan ook als een grotere stoornis gepercipieerd worden dan

    voor de tweede. Dit benadrukt het groeiende belang van de zelfbeoordeling door de

    patiënt, bijvoorbeeld door het gebruik van de Voice Handicap Index (Jacobson et al.,

    1997). Daarnaast is het ook nuttig en noodzakelijk wat betreft de diagnostiek om een

    stem te definiëren als fysiologisch normaal of pathologisch. Een stem wordt als

    fysiologisch normaal beschouwd indien er geen problemen aanwezig zijn zoals een

    stemplooiafwijking, heesheid, ruwheid, overmatige spanning of instabiliteit (De Bodt,

    Heylen, Mertens, Vanderwegen & Van de Heyning, 2008, p. 69). Indien een van

    deze factoren wel aanwezig is, spreekt men van een pathologische stem of een

    stemstoornis (De Bodt et al., 2008, p. 480).

    Logopedisten behoren tot de groep van professionele stemgebruikers. Zij lopen net

    als leerkrachten, zangers, sociaal werkers, advocaten en andere professionele

    stemgebruikers een hoger risico op het ontwikkelen van een stemstoornis (Fritzell,

    1996; Titze, Lemke & Montequin, 1997). Er worden hoge vocale eisen gesteld aan

    logopedisten: ze gebruiken hun stem dagelijks om therapie te geven, verschillende

    stemtechnieken te demonstreren, te counselen, besprekingen te houden met

    patiënten, ouders, leerkrachten en collega's en om voordrachten te houden.

    Daarnaast vormen ze een voorbeeld voor hun patiënten wat betreft stemgebruik en

    verstaanbaarheid. Een suboptimale of slechts licht dysfone stem kan reeds een

    impact hebben op het naar behoren uitvoeren van hun werk (Titze et al., 1997;

    Gottliebson, Lee, Weinrich en Sanders, 2006; Warhurst, Madill, McCabe, Heard &

    Yiu, 2010). Uit een studie van Rogerson en Dodd (2005) blijkt bijvoorbeeld dat

    kinderen mild en ernstig dysfone stemmen moeilijker begrijpen dan gezonde

    stemmen. Dit kan een grote impact hebben op de gegeven logopedische therapie.

  • 8

    Bij toekomstige logopedisten blijkt de prevalentie van stemproblemen hoger te liggen

    dan gemiddeld. Gottliebson et al. (2006) bekeken het voorkomen van deze

    problematiek bij 104 toekomstige logopedisten uit de Verenigde Staten. De

    prevalentie lag bij deze groep hoger dan bij de gemiddelde populatie (respectievelijk

    12% ten opzichte van 3-9%) en ongeveer gelijk met de reeds gerapporteerde 11% bij

    leerkrachten. Van Lierde et al. (2010) onderzochten door middel van een cross-

    sectioneel onderzoek de stemkwaliteit en andere stemkarakteristieken bij 197

    studenten logopedie in Gent (België), gedurende de 4 jaar durende opleiding. De

    vierdejaarsstudenten vertoonden geen betere stemkwaliteit dan de studenten uit de

    lagere jaren (zowel objectieve als subjectieve metingen). 93% van alle studenten

    (verspreid over de 4 opleidingsjaren) vermeldde in een vragenlijst een specifieke pijn

    in het lichaam tijdens en/of vlak na het spreken. Dit was voornamelijk keel- en

    hoofdpijn. De studenten hadden gemiddeld een borderline stemkwaliteit met een

    procentuele Dysphonia Severity Index (DSI %) van 68.

    Het produceren en behouden van een gezonde en optimale stem is dus uiterst

    belangrijk voor een (toekomstig) logopedist, zeker gezien de hoge vocale eisen en

    de voorbeeldfunctie die het beroep stelt (Warhurst et al., 2010). Het is dan ook

    belangrijk om reeds tijdens de opleiding van logopedisten voldoende aandacht te

    schenken aan het optimaliseren en het trainen van de stem.

    2. Stemtraining en stemtherapie

    Om het effect van bepaalde stemtechnieken na te gaan, moet het onderscheid

    worden gemaakt tussen stemtraining en stemtherapie. Stemtraining wordt gegeven

    om fysiologisch normale stemmen te optimaliseren en om stemstoornissen te

    voorkomen. Vaak wordt dit aangewend voor specifieke, al dan niet professionele,

    doeleinden. Stemtherapie daarentegen wordt gebruikt om pathologische stemmen te

    behandelen. De nadruk ligt hierbij op het genezen of het compenseren van de

    stemstoornis. Zowel bij stemtraining als -therapie wil men een betere stem bekomen.

    In de praktijk zullen beide dus niet veel van elkaar verschillen (De Bodt et al., 2008,

    p. 191).

  • 9

    3. Semi-occluded vocal tract excercises

    Een vaak gebruikte vorm van stemtraining of -therapie is oefenen met een semi-

    geoccludeerde vocal tract (semi-occluded vocal tract, SOVT). Er zijn verschillende

    soorten oefeningen, maar ze maken allen gebruik van een occlusie ter hoogte van de

    lippen of het anterieure deel van de mondholte (Story, Laukkanen & Titze, 2000).

    Enkele voorbeelden van semi-occluded vocal tract exercises (SOVTE) die be-

    schreven zijn in de literatuur zijn liptril (Gaskill & Erickson, 2008; Cordeiro et al.,

    2012; Andrade et al., 2014), tongtril (Menezes, Duprat & Costa, 2005; Cordeiro et al.,

    2012; Andrade et al., 2014), hand-over-mondresonantie of hand-over-mouth

    resonance (Andrade et al., 2014), fonatie door een glazen resonantiebuis of

    resonance tube (Laukkanen, Lindholm & Vilkman, 1995; Laukkanen, Titze, Hoffman

    & Finnegan, 2008; Guzman et al., 2013), resonantie met nasale consonanten of

    humming (Verdolini-Martson, Burke, Lessac, Glaze & Caldwell, 1995; Andrade et al.,

    2014; Colton & Casper, 1996; Yiu, 2008), de vinger kazoo (Sampaio, Oliveira &

    Behlau, 2008), fonatie door een rietje of straw phonation (Titze, 2006; Sampaio et al.,

    2008; Costa, Costa, Oliveira & Behlau, 2011; Guzman et al., 2013; Andrade et al.,

    2014) en het verlengen van bilabiale of labiodentale stemhebbende fricatieven

    (Laukkanen et al., 1996). Er is reeds veel onderzoek gedaan naar de onmiddellijke

    fysische en fysiologische effecten van deze SOVTE. Korte- en langetermijneffecten

    zijn tot op heden nog weinig onderzocht (Cielo, Lima, Chrismann & Brum, 2013).

    4. Fysische en fysiologische principes optimaal stemgebruik

    Een optimale stem wordt ook beschreven als een economische stem. Berry et al.

    (2001) spreken van een economische stem waarbij letsels van de stem geminimali-

    seerd of vermeden worden als de vibratiedosis en de impact van de aanrakingen of

    botsingen tussen de stemplooien gereduceerd worden. Laukkanen, Lindholm,

    Vilkman, Haataja & Alku (1996) geven aan dat de principes van 'economie' (meer

    output met minder input) en economisch stemgebruik bereikt worden wanneer de

    subglottale druk omgezet wordt in een efficiënte stemplooitrilling. Eenzelfde

    akoestische output wordt bereikt met minder laryngeale input of spanning onder de

    vorm van subglottale druk.

  • 10

    Titze en Verdolini Abbott (2012) beschreven uitgebreid de onderliggende fysische en

    fysiologische principes van stemproductie.

    Stemproductie is een conversieproces waarbij aerodynamische energie wordt

    omgezet in akoestische energie: door de stemplooitrilling wordt de luchtstroom

    onderbroken en ontstaan er geluidstrillingen in de vocal tract. Indien deze energie-

    overdracht efficiënt is, wordt men vibraties gewaar in het hoofd, de nek en de thorax.

    Dit wordt de interactie-resonantie tussen de bron en de vocal tract genoemd.

    Deze efficiënte energieoverdracht steunt op akoestische impedantie. Impedantie is

    een maat voor de weerstand tegen een geïntroduceerde stimulus. Impedantie wordt

    verder opgedeeld in resistantie en reactantie. Indien de geboden weerstand in fase is

    met de opgelegde stimulus, wordt dit resistantie genoemd. Indien de weerstand niet

    in fase is met de stimulus en dus vertraagd (inertieve reactantie) of vervroegd

    (compliante reactantie) plaatsvindt, wordt dit reactantie genoemd.

    Inertieve reactantie (traagheid) in de supraglottale vocal tract faciliteert de stemplooi-

    trilling: tijdens het foneren stijgt de subglottale druk, waardoor de stemplooien

    abduceren. De uitgaande luchtstroom duwt tegen de supraglottale luchtkolom in de

    vocal tract, waardoor deze versnelt. Deze versnelling resulteert in een positieve

    supraglottale druk. De positieve sub- en supraglottale druk resulteren in een

    eveneens positieve intraglottale druk, waardoor de stemplooien uit elkaar geduwd

    worden en in abductie blijven (push-effect). Wanneer de glottis sluit, daalt de lucht-

    stroom. Inertieve reactantie zorgt dan voor een negatieve supraglottale druk. De

    intraglottale druk is hierdoor ook verlaagd en kan zelfs negatief worden. Deze

    Impedantie

    Resistantie

    (in fase)Reactantie

    Inertie

    (vertraagd)

    Compliantie

    (vervroegd)

  • 11

    negatieve druk zorgt voor een pull-effect op de stemplooien. Samen wordt dit het

    push-pull-effect genoemd. Dit is de basis voor resonant stemgebruik: de

    fonatiedrempeldruk (phonation threshold pressure, PTP) wordt verlaagd waardoor

    stemplooitrilling wordt gefaciliteerd. De mate van facilitatie door dit effect is

    afhankelijk van de grootte van inertie in de vocal tract.

    Naast de supraglottale inertie, die de PTP verlaagt en de stemplooitrilling onder-

    houdt, draagt ook een akoestische impedantiematch bij tot een maximale energie-

    overdracht. De input impedantie van de vocal tract benadert hierbij de glottale

    impedantie. Deze impedantiematch tijdens het foneren (stemplooien in adductie)

    wordt verkregen door de epilarynx te vernauwen en zorgt dan voor meer efficiënt en

    meer economisch stemgebruik met een minimale impact op het stemplooiweefsel.

    Samenvattend tracht men een optimale energieoverdracht (en dus een resonans-

    volle stem) te bekomen door het verhogen van de inertieve reactantie in de supra-

    glottale vocal tract en het verkrijgen van een akoestische impedantiematch voor een

    zo breed mogelijk frequentiespectrum.

    5. Fysische en fysiologische principes SOVTE

    Om een optimale inertieve reactantie te bekomen, onderzocht Titze (2006)

    verschillende larynxconfiguraties aan de hand van een computersimulatie. Hij

    vergeleek vier configuraties, met variërende doorsnede van de epilarynx en

    lipopening: wijd-wijd, smal-wijd, wijd-smal en smal-smal. Er werd gekeken naar de

    gemiddelde glottale luchtstroom, de gemiddelde intraglottale druk, de MFDR

    (maximum flow declination rate, correleert sterk met de vocale intensiteit van de

    stem), de gemiddelde en maximale glottale opening en de MADR (maximum glottal

    area declination rate, de maximale afwijking van de glottis).

    De configuratie met een vernauwde, semi-geoccludeerde epilarynx en niet-

    geoccludeerde lippen (smal-wijd, megafoon-vorm) leidt tot de meest efficiënte

    akoestische output. De inertieve reactantie is hier echter moeilijk te behouden

    waardoor de stemplooitrilling niet altijd gefaciliteerd wordt. Titze vermeldt hierbij het

    belang van een goede controle over de intrinsieke larynxspieren om te veel spanning

  • 12

    te vermijden en de inertieve reactantie constant te houden. Aangezien deze spieren

    alle een verschillend contractiepatroon hebben, is dit een moeilijk en intensief

    trainings- en leerproces.

    Hoe men de epilarynx kan vernauwen zonder risico op hyperfunctioneel stemgebruik,

    is nog grotendeels onduidelijk. Mogelijks kunnen de valse stemplooien gestretcht

    worden door een larynxdaling of tongprotrusie. De valse stemplooien vormen zo een

    soort muur waardoor een anterio-posterieure vernauwing in de epilarynx ontstaat.

    Het actief creëren van een nefaste mediolaterale spanning kan zo vermeden worden

    (Titze & Verdolini Abbott, 2012).

    Een omgekeerde configuratie met een wijde epilarynx en semi-geoccludeerde lippen

    (wijd-smal, omgekeerde megafoon-vorm) wordt door Titze (2006) gezien als de

    ideale basis voor training en therapie. Deze configuratie vraagt minder actieve

    modulatie van de intrinsieke larynxspieren en de stemplooitrilling wordt passief

    onderhouden. Hierdoor is er echter een minder efficiënte akoestische output dan bij

    de megafoonconfiguratie.

    Deze configuratie kan bereikt worden door middel van resonantie, waarbij de semi-

    occlusie aan de neusvleugels optreedt, of straw phonation, waarbij de semi-occlusie

    aan de lippen optreedt. Bij deze laatste techniek wordt de vocal tract extra artificieel

    verlengd.

  • 13

    6. Resonantie - Humming

    Een resonansvolle stem, of stem met een voorwaartse toonfocus, wordt in de

    literatuur omschreven als gemakkelijk stemgebruik, gepaard gaande met het waar-

    nemen van vibraties ter hoogte van het aangezicht, voornamelijk de alveolaire richel

    (Cooper, 1973; Verdolini, Druker, Palmer & Samawi, 1998; Roy et al., 2003; Chen,

    Hsiao, Hsiao, Chung & Chiang, 2006). Het doel van resonantie is enerzijds het

    bekomen van een warme, heldere stem met maximale draagkracht, terwijl men

    anderzijds zo min mogelijk intraglottale druk uitoefent (Stemple, Glaze & Klaben,

    2000).

    Bij resonantie ontstaat er een occlusie ter hoogte van de lippen (/m/), de alveolairen

    (/n/) of tussen het achterste deel van de tong en het velum (/ŋ/). De nasal tract wordt

    dan de vocal tract, met de semi-occlusie ter hoogte van de neusvleugels (Titze,

    2006). Tijdens het resoneren neemt de larynx een specifieke lagergelegen positie

    aan in de farynx. Zoals eerder beschreven door Titze en Verdolini Abbott (2012) zou

    deze larynxdaling, samen met een verlaagde en licht vooruitstekende onderkaak,

    een ontspannen vooruitgestoken tong en geoccludeerde lippen, bijdragen tot het

    verlengen van de vocal tract en het vernauwen van de epilarynx. Deze vorm wordt

    omschreven als een omgekeerde megafoon (Titze, 1994; Smith, Finnegan & Karnell,

    2005). Deze vernieuwde vorm van de vocal tract brengt veranderingen teweeg in het

    geluidsspectrum, meer bepaald in de onderlinge verhouding van de formanten. Een

    verlengde vocal tract verlaagt de frequentie van de eerste formant (F1). De lagere

    eerste formantfrequentie leunt bijgevolg meer aan bij de fundamentele frequentie

    (frequency of oscillation, fo). Door het verkleinen van de onderlinge afstand zullen de

    formanten elkaar versterken, met een grotere geluidsoutput als gevolg (Sundberg,

    1987; Carlsson & Sundberg, 1992; Titze, 2001; Titze, 2004; Smith et al., 2005).

    Dergelijke formantverschuiving wordt in de literatuur omschreven als ‘formant tuning’.

    Dit verschijnsel resulteert in de productie van een luidere stem zonder bijkomende

    belasting van de stemplooien (Linville & Rens, 2001; Titze, 2004; Smith et al., 2005).

    Naast deze supraglottale component brengt resonantie ook glottale veranderingen

    met zich mee. Uit eerder onderzoek blijkt dat de stemplooien zich in een specifieke

    positie bevinden tijdens het resoneren. Zowel de studie van Verdolini-Marston et al.

  • 14

    (1995) als deze van Verdolini et al. (1998) melden een amper gesloten of geopende

    positie van de stemplooien ten opzichte van elkaar. Het is tevens deze positie die

    een gemakkelijke fonatie toelaat, in de literatuur beschreven als ‘easy phonation’.

    Door de minimale abductie/adductie van de stemplooien verlaagt ook de subglottale

    druk die nodig is voor stemplooitrilling. Dit impliceert een verlaging van de fonatie-

    drempeldruk (Berry et al., 2001; Titze, 2001; Titze, 2009).

    Voor resonantietherapie of -training werden reeds verschillende methodes ont-

    wikkeld, elk met hun eigen specifieke procedure. Toch bestaat er volgens Stemple

    (2000) en Verdolini (2000) een algemene consensus over de meest efficiënte

    aanpak. Deze houdt een basistraining in, bestaande uit bewustwording van mid-

    faciale vibraties en een voorwaartse toonfocus, gevolgd door het dagelijks trainen

    van resonansvol stemgebruik. Dit alles volgens een welbepaalde hiërarchie met

    opbouwende moeilijkheidsgraad. De aard van de resonantieoefeningen is afhankelijk

    van de gevolgde methode.

    Eén van de bekendste methodes steunt op het gebruik van de nasale consonanten

    /m/, /n/ en /ŋ/. Dit is de methode van Lessac (Lessac, 1997). Verdolini et al. (1998)

    baseerden zich op deze methode bij het samenstellen van een systematisch oefen-

    programma, waarbij de bekomen resonantiestem uiteindelijk verder wordt ingeoefend

    op zinsniveau, spontane spraak en zang (De Bodt et al., 2008). Verdolini et al. (1998)

    benadrukken hierbij het gebruik van semi-occlusies in de spraak om een optimale

    configuratie van de vocal tract te trainen en efficiënt stemgebruik na te streven.

    Deze nasale resonantiemethode wordt het meest beoefend in de praktijk. Het basis-

    principe van klassieke resonantieoefeningen steunt op de productie van nasale

    consonanten, al dan niet afgewisseld met een vocaal. Uitgaande van de methode

    van Lessac tracht men het bekomen resonerend stemgeluid, gefaciliteerd door de

    productie van nasale consonanten, over te dragen op niet-nasale vocalen. Indien dit

    lukt, oefent men de productie van een correct resonerende stem verder stapsgewijs

    in op niet-nasale consonanten en vervolgens op woord- en zinsniveau. Ten slotte

    maakt men een transfer naar spontane spraak (Franken & Kooijman, 2005;

    Timmermans, 2008; De Bodt, Mertens & Heylen, 2015).

  • 15

    Humming wordt in de literatuur omschreven als een facilitatietechniek voor het

    introduceren van een resonantiestem en is gebaseerd op dezelfde fysiologische

    principes als resonantie. Deze techniek wordt dan ook regelmatig gebruikt bij

    aanvang van resonantietherapie of -training. Humming is geen snelle alternatie van

    een nasale consonant en een vocaal, maar het ontspannen produceren van een

    resonerende /m/ (Colton & Casper, 1996; Harris, 1998; Westerman, 1996; Yiu & Ho,

    2002; Yiu, 2008).

    Aan de effecten van resonantie en humming werden reeds veel artikels gewijd. Roy

    et al. (2003) poogden eerder al het belang van resonantietherapie aan te tonen bij de

    behandeling van leerkrachten met een organische en/of functionele stemstoornis

    (n=64). Deze studie ging het onmiddellijke effect na van drie stemtherapieën, zijnde

    resonantietherapie, training van de ademhalingsmusculatuur en het gebruik van een

    stemversterker. De Voice Handicap Index (VHI, Jacobson et al., 1997) en een aan-

    vullende vierpuntenschaal, de Voice Severity Rating Scale, werden afgenomen voor

    en na het volgen van één van deze therapieën gedurende 6 weken. Uit de resultaten

    bleek dat resonantietherapie en vooral het spreken met stemversterking leiden tot de

    meest significante verbeteringen.

    De studie van Chen et al. (2006) ging het kortetermijneffect van resonantietherapie

    na bij 24 vrouwelijke leerkrachten met een organische en/of functionele stemstoornis.

    Eenmaal per week kregen de proefpersonen anderhalf uur stemtherapie, gedurende

    8 weken. Een pre- en postmeting werd afgenomen, bestaande uit een auditief-

    perceptuele beoordeling, videolaryngostroboscopie, akoestische en aerodynamische

    metingen en een zelfbeoordelingsschaal door de patiënt. Uit de resultaten bleek dat

    resonantietherapie o.a. een positief effect heeft op de stemkwaliteit, de vibratie en

    sluiting van de stemplooien en de fonatie vergemakkelijkt door het verlagen van de

    fonatiedrempeldruk.

    In een eerdere studie (Verdolini-Marston et al., 1995) werd resonantietherapie aan-

    gehaald als nuttig voor het behandelen van stemplooinoduli. De vrouwelijke proef-

    personen (n=13) werden ingedeeld in 3 groepen: één groep kreeg resonantie-

    therapie, één groep kreeg confidential voice therapie en één controlegroep. In deze

    studie koos men voor een individuele en meer intensieve therapie, bestaande uit 9

  • 16

    sessies van een uur gedurende twee weken. Uit de resultaten bleek dat beide stem-

    therapieën leiden tot een verbetering in stemkwaliteit op korte termijn (gemeten aan

    de hand van fonatietaken, auditief-perceptuele beoordelingen en visueel-perceptuele

    bevindingen van de larynx), maar dat deze verbeteringen slechts significant zijn

    indien ook buiten de klinische setting wordt geoefend.

    De onmiddellijke effecten van humming werden beschreven in een studie van Yiu en

    Ho (2002). De auteurs gingen de veranderingen in stemkwaliteit na bij vrouwelijke

    proefpersonen met (n=8) en zonder (n=8) een organische stemstoornis (stemplooi-

    noduli of chronische laryngitis). Perceptuele en akoestische metingen werden uit-

    gevoerd zowel voor als na het volgen van 2 hummingsessies. Hoewel er perceptueel

    geen significant verschil was in ‘breathiness’ van de stem, vertoonden beide groepen

    wel significante verbeteringen qua ruwheid, gemeten met de GRBAS-schaal (Hirano,

    1981).

    Andrade et al. (2014) gingen de effecten van 7 SOVTE, waaronder humming, na bij

    gezonde proefpersonen (n=23). Het onmiddellijke effect van elke SOVTE werd

    tijdens het produceren nagegaan met behulp van elektroglottografie. Uit de

    resultaten bleek dat humming leidde tot een gemakkelijke fonatie, maar in mindere

    mate dan de tong- en liptril en Lax Vox. De auteurs benadrukken vooral het voordeel

    van het gebruik van verschillende SOVTE in stemtraining of -therapie.

    Een recentere studie van Ogawa et al. (2014) ging de onmiddellijke effecten van

    humming na bij proefpersonen met Muscle Tension Dysphonia (MTD) (n=21) en

    gezonde proefpersonen (n=20) met behulp van elektroglottografische en akoestische

    metingen. De proefopzet bestond uit 3 taken: normale fonatie, humming met een

    frequentiebuiging en humming zonder een frequentiebuiging. Uit de resultaten bleek

    dat het opeenvolgend produceren van humming met en zonder een frequentie-

    buiging onmiddellijk leidde tot een grotere graad van stemplooisluiting en het meer

    regelmatig trillen van de stemplooien.

  • 17

    7. Straw phonation

    Bij straw phonation wordt er gefoneerd door een dun plastic rietje. Op deze manier

    wordt de vocal tract artificieel verlengd en vernauwd. Verschillende diameters en

    lengtes kunnen gebruikt worden.

    Sampaio, Oliveira en Behlau (2008) onderzochten de onmiddellijke effecten op de

    stem van gezonde logopedisten (n=23) tussen 23 en 40 jaar na straw phonation

    gedurende één minuut. Er werd een zelfbeoordelingsschaal afgenomen, bestaande

    uit het beantwoorden van 3 vragen rond specifieke veranderingen van de stem,

    gewaarwordingen na het experiment en algemene effecten van de oefening. Op

    basis van een aangehouden vocaal en spontane spraak (een automatische reeks)

    werd de stem auditief-perceptueel en akoestisch beoordeeld (fo, variatie van de

    fundamentele frequentie (vfo), proportie Glotal Noise Exitation en de onregelmatig-

    heid van de aangehouden vocaal). De proefpersonen rapporteerden een helder

    klinkende en sterkere stem, een 'gemakkelijkere spraak' en een algemene daling van

    de toonhoogte. Akoestische metingen bevestigden deze daling door een significant

    lagere fo na straw phonation. Bij de auditief-perceptuele beoordeling werden de

    samples in meer dan de helft van de gevallen als algemeen 'beter' bestempeld na

    straw phonation (er werd geen onderscheid gemaakt in karakteristieken van de

    stem). In de andere gevallen werd de stem door de onderzoekers slechter be-

    oordeeld of was er volgens hen geen verschil na straw phonation.

    Costa et al. (2011) onderzochten de onmiddellijke effecten van straw phonation bij

    personen met (n=23, 20 vrouwen en 3 mannen) en zonder stemplooilaesies (n=25,

    20 vrouwen en 5 mannen) aan de hand van de volgende stemmetingen: een zelf-

    beoordeling door de patiënt (het gewaarworden van een gemakkelijkere en/of betere

    stem of geen verschil na de oefening), een auditief-perceptuele evaluatie, video-

    laryngoscopie en akoestische metingen (jitter, shimmer en fo). De zelfbeoordeling

    verbeterde significant na één minuut straw phonation, de beste resultaten werden

    gevonden bij de proefgroep met een stemplooilaesie. Er werden geen significante

    verschillen gevonden op de overige onderzochte parameters, zowel tussen beide

    groepen onderling als tussen de conditie voor of na straw phonation. In tegenstelling

    tot Sampaio et al. (2008) vonden deze auteurs geen significant verschil voor fo of een

  • 18

    verbetering bij de auditief-perceptuele evaluatie. Costa et al. veronderstelden dat een

    eventueel effect van straw phonation enkel na een training op langere termijn vast te

    stellen is. Het foneren door een rietje gedurende één minuut in deze studie zou dus

    te kort zijn om een merkbaar effect te observeren.

    Guzman et al. (2013a) onderzochten de akoestische veranderingen aan de hand van

    een long-term average spectrum (LTAS) bij leerkrachten uit de basisschool met licht

    dysfone stemmen (n=41, 25 vrouwen en 16 mannen) onmiddellijk na een korte

    training van 10 minuten met straw phonation. De resultaten toonden een onmiddellijk

    en duidelijk effect op spectrale karakteristieken aan na slechts één sessie. Deze

    veranderde spectrale karakteristieken suggereren een betere stemplooisluiting en

    dus een minder 'breathy' stem. Er volgde echter geen perceptuele evaluatie van deze

    verminderde ‘breathiness’.

    Door middel van een MRI-studie bij één vrouwelijke proefpersoon vonden

    Laukkanen, Horácek, Krupa en Scev (2012) een stijging van het midsagittale deel

    van de vocal tract en een verbeterde velumsluiting tijdens en na straw phonation. De

    algemene intensiteit (in SPL) steeg ook. Ook Guzman et al. (2013b) vonden bij hun

    onderzoek met CT-scans en EGG-metingen bij één mannelijke proefpersoon een

    betere velumsluiting tijdens en na het foneren door een rietje of een resonantiebuis.

    Daarnaast merkten zij ook op dat de positie van de larynx gedaald was en dat de

    hypofarynx wijder werd. Perceptueel werd een betere stemkwaliteit geobserveerd en

    de resultaten van het EGG wezen op een gedaald contactquotiënt van de stem-

    plooien, zowel tijdens als na de oefening met de resonantiebuis en het rietje. De

    resultaten waren prominenter aanwezig tijdens en na straw phonation ten opzichte

    van de oefening met de resonantiebuis.

    Op korte en langere termijn echter is er nog maar weinig evidentie voor de effectivi-

    teit van deze oefeningen onder de vorm van een langdurige training (Cielo et al.,

    2013). Kapsner-Smith, Hunter, Kirkham, Cox en Titze (2015) onderzochten 20 proef-

    personen (16 vrouwen en 4 mannen) met een klacht van heesheid of stemvermoeid-

    heid. Bij alle proefpersonen werd een stemstoornis gediagnosticeerd door een NKO-

    arts en een logopedist. De meest voorkomende diagnoses waren laryngopharyngale

    reflux, oedeem op de stemplooien en muscle tension dysphonia. De proefpersonen

  • 19

    kregen 6 weken therapie met straw phonation of met Vocal Function Excercises (een

    training die gebruikt maakt van orale semi-occlusies). De onderzoekers vonden bij

    beide groepen een verbetering in de Voice Quality of Life (gemeten met de VHI,

    Jacobson et al., 1997). Bij de groep die therapie met straw phonation kreeg, werd

    ook een significante daling van de ‘roughness’ gevonden, één van de parameters uit

    de ‘Consensus Auditory-Perceptual Evaluation of Voice (CAPE-V, Kempster, Gerratt,

    Verdolini Abbott, Barkmeier-Kraemer & Hillman, 2009). In dit onderzoek werden

    echter enkel subjectieve parameters bestudeerd. Ook werden iets oudere proef-

    personen geïncludeerd (M=51,5 jaar, SD=11,4 jaar, met een range van 32-72 jaar).

    8. Doel van de studie

    Zoals reeds beschreven, zijn er verscheidene studies die het onmiddellijke effect van

    semi-occluded vocal tract exercices (SOVTE) nagaan op de stem. Er is reeds

    beperkte evidentie te vinden voor het onmiddellijk effect van resonantie en humming

    (Roy et al., 2003; Yiu en Ho, 2002; Andrade et al., 2014; Ogawa et al., 2014) en voor

    straw phonation (Guzman et al., 2013a; Sampaio et al., 2008). Er is tot op heden

    echter weinig tot geen evidentie dat therapie of training met SOVTE leidt tot een

    meer economisch stemgebruik en een betere stemkwaliteit op korte- en langetermijn.

    Enkel voor resonantie is er reeds beperkte evidentie op korte termijn te vinden in de

    literatuur (Chen et al., 2006; Verdolini-Marston et al., 1995).

    Deze studie heeft als doel het nagaan van de kortetermijneffecten van resonantie-

    training en training met straw phonation op de stem van studenten logopedische

    wetenschappen zonder een stemstoornis aan de hand van perceptuele en objectieve

    metingen en een zelfbeoordelingsschaal. Zowel de absolute effecten van de twee

    SOVTE (in vergelijking met een controlegroep) als de relatieve effecten (de twee

    SOVTE met elkaar vergeleken) worden nagegaan.

  • 20

    In deze studie tracht men een antwoord te formuleren op twee centrale onderzoeks-

    vragen:

    Wat zijn de kortetermijneffecten van zes weken training met straw phonation of

    resonantie op de subjectieve en objectieve stemkwaliteit van studenten logopedie

    zonder een stemstoornis in vergelijking met een controlegroep?

    In welke mate verschilt de subjectieve en objectieve stemkwaliteit van studenten

    logopedie zonder een stemstoornis na zes weken training met straw phonation of

    resonantie, beide SOVTE?

    Indien training met behulp van een SOVTE effectief blijkt te zijn, biedt dit de

    mogelijkheid om SOVTE meer te integreren in de dagelijkse praktijk, althans na

    verder onderzoek op langere termijn.

    Op basis van voorgaande studies wordt voor resonantietraining een positief resultaat

    verwacht voor de subjectieve en objectieve parameters en de zelfbeoordelings-

    schaal. Voor training met straw phonation werden tot nu toe enkel de onmiddellijke

    effecten onderzocht. Op basis van deze studies wordt ook voor training een positief

    effect op korte termijn verwacht.

  • 21

    Methode

    1. Proefpersonen

    Aan de tweedejaarsstudenten logopedie van de Universiteit Gent werd gevraagd om

    deel te nemen aan deze studie. Uiteindelijk namen 30 studenten tussen 18 en 23

    jaar deel (gemiddelde (M) 19;6 jaar, standaardafwijking (SD) 11 maanden). De proef-

    groep bestond uit 2 mannelijke en 28 vrouwelijke studenten. Exclusiecriteria waren

    roken, het volgen van bijkomende logopedische therapie gedurende de studie en het

    hebben van een gehoor- en/of stemstoornis (nagegaan aan de hand van een

    audiologische screening en een laryngovideostroboscopie, uitgevoerd door een

    bevoegde audioloog en NKO-arts bij aanvang van de opleiding). Een stemstoornis

    werd gedefinieerd als het hebben van een organische en/of functionele stoornis. Bij

    twijfel werd in de loop van de studie een nieuwe laryngovideostroboscopie

    afgenomen. Daarnaast werden tien personen met een stemstoornis (allen vrouwelijk)

    opgenomen in deze studie, maar hun resultaten werden uiteindelijk niet verwerkt. De

    proefpersonen, met en zonder stemstoornis, werden ingedeeld in drie gelijke

    groepen: een groep die resonantietraining kreeg (R, n=13), een groep die training

    met straw phonation kreeg (SP, n=13) en een controlegroep (C, n=14).

    Twee vrouwelijke proefpersonen uit de controlegroep (één met en één zonder stem-

    stoornis) stopten hun deelname vrijwillig in de loop van de studie.

    2. Design

    In deze studie werd een multigroup pretest-posttest design gehanteerd met twee

    experimentele groepen en één controlegroep (Van Borsel, 2009, p. 54). Een

    controlegroep was essentieel om naast relatieve verschillen tussen de twee

    trainingsvormen ook een absolute verandering van de afhankelijke variabele te

    kunnen waarnemen.

    De vrouwelijke proefpersonen zonder een stemstoornis werden at random ingedeeld

    in één controle- en twee experimentele groepen. De vrouwelijke proefpersonen met

    een stemstoornis werden eveneens at random en gelijk verdeeld over de drie

    groepen. De twee mannelijke proefpersonen zonder stemstoornis werden elk bewust

  • 22

    in een verschillende experimentele groep ingedeeld. Op deze manier werd ge-

    probeerd om de controle- en de experimentele groepen op te bouwen uit evenveel

    mannelijke en vrouwelijke proefpersonen zonder en met een stemstoornis (enkel de

    controlegroep bevatte geen mannelijke proefpersonen).

    De afhankelijke variabelen (stemkarakteristieken) werden pre- en postexperimenteel

    gemeten bij elke groep. Bij de twee experimentele groepen werd een onafhankelijke

    variabele geïntroduceerd (zes weken resonantietraining of training met straw

    phonation). Door randomisatie van de groepen werd getracht buitenexperimentele

    beïnvloeding van de afhankelijke variabele te vermijden. Eventuele veranderingen

    worden dan zo goed als zeker toegeschreven aan de onafhankelijke variabelen (Van

    Borsel, 2009, p. 51).

    3. Metingen en apparatuur

    Alle metingen werden volgens een vast en gestandaardiseerd protocol (zie appendix

    1) afgenomen in een akoestisch geïsoleerde ruimte in het Universitair Ziekenhuis van

    Gent (België) door twee masterstudenten in de logopedische wetenschappen.

    3.1 Vragenlijst beïnvloedende factoren

    Pre- en postexperimenteel werd een vragenlijst afgenomen om persoons- en omge-

    vingsgebonden variabelen na te gaan. De vragenlijst werd gebaseerd op de check-

    lists voor stemmisbruiken, stembelasting en leefgewoonten, opgesteld door De Bodt

    et al. (2015, p. 29-32). De vragenlijst werd toegevoegd in bijlage (zie appendix 2).

    3.2 Perceptuele metingen

    GRBASI-schaal

    De stem werd perceptueel beoordeeld aan de hand van de GRBASI-schaal

    (GRBAS-schaal van Hirano, (1981) met toevoeging van de parameter “I” door

    Dejonckere et al. (1996)). De beoordeling werd gebaseerd op het luidop voorlezen

    van de fonetisch gebalanceerde tekst ‘De noordenwind en de zon’. Het

    geluidssample werd opgenomen aan de hand van het programma Praat

    (www.praat.org, versie 5.4.08, Boersma & Weenink, 2013) met een USB

    condensatormicrofoon (type C01U, Samson). De afstand tussen de mond en de

  • 23

    microfoon bedroeg 30 tot 50 cm. Het geluidssample werd opgeslagen op een Asus

    K55A laptop voor scoring op een later tijdstip met in-ears of een hoofdtelefoon.

    Om de zes parameters van de GRBASI-schaal (grade, roughness, breathiness,

    asthenicity, strained en instability) te scoren wordt standaard een 4-puntenschaal

    gebruikt. In deze studie werd dit uitgebreid tot een 7-puntenschaal daar de GRBASI

    eigenlijk niet geschikt is om gezonde stemmen te scoren (De Bodt et al., 2008)

    (0: geen stoornis, 0/1: zeer lichte stoornis, 1: lichte stoornis, 1/2: licht tot matige

    stoornis, 2: matige stoornis, 2/3: matig tot ernstige stoornis, 3: ernstige stoornis). De

    geluidssamples werden blind en at random beluisterd door drie beoordelaars. De

    geluidssamples werden onafhankelijk gescoord door twee masterstudenten

    logopedie, waarna zij tot een consensus kwamen. De helft van de geluidssamples

    (29 van de 59) werd nog eens gescoord door een ervaren stemtherapeut.

    Vervolgens werd de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en het percentage van

    overeenkomst bepaald tussen de consensusscore en de derde beoordeling.

    3.3 Objectieve metingen

    Aerodynamische metingen

    De vitale capaciteit (VC, in cc) werd gemeten met een spirometer. Aan de proef-

    persoon werd gevraagd om maximaal in te ademen en vervolgens zo krachtig en zo

    lang mogelijk uit te blazen in de spirometer. Dit werd driemaal herhaald, waarna de

    beste meting werd genoteerd.

    De maximale fonatietijd (MFT, in s) werd gemeten met een online chronometer

    (http://online-stopwatch.chronme.com/). De proefpersoon ademde opnieuw maximaal

    in, waarna hij/zij zo lang mogelijk de /a/ produceerde op habituele luidheid en

    toonhoogte. Tijdens het foneren werd de proefpersoon door de onderzoeker aan-

    gemoedigd vol te houden. Ook deze meting werd driemaal herhaald, waarna de

    beste poging genoteerd werd.

    Het fonatiequotiënt (FQ, in cc/s) werd berekend door de vitale capaciteit te delen

    door de maximale fonatietijd.

  • 24

    Akoestische metingen

    Akoestische metingen werden afgenomen met het Multi-Dimensional Voice Program

    (MDVP) van het Computerized Speech Lab (CSL) (Kay Elemetrics, model 4500). Er

    werd een constante afstand van 15 cm behouden tussen de mond en de microfoon

    (type Shure SM-48). De proefpersoon werd gevraagd een /a/ te produceren op

    habituele toonhoogte en luidheid, geïntroduceerd door een automatische reeks

    (luidop tellen tot drie). Op basis van dit geluidssample werden de fundamentele

    frequentie (fo, in Hz), de jitter (frequentieperturbatie, in %), de shimmer (amplitude-

    perturbatie, in %), de variatie van de fundamentele frequentie (vfo, in %) en de Noise-

    to-Harmonics Ratio (NHR) berekend.

    Voice Range Profile

    Het Voice Range Profile (VRP) of stembereik van de proefpersonen werd eveneens

    gemeten met het CSL. De proefpersoon werd eerst gevraagd om een /a/ te

    produceren op habituele toonhoogte en luidheid. Daarna werd gevraagd de /a/ zo

    laag (F-low, in Hz), zo stil (I-low, in decibel (dB)), zo hoog (F-high, in Hz) en zo luid

    mogelijk (I-high, in dB) te produceren. Elke productie werd eerst gedemonstreerd

    door de onderzoeker en de proefpersonen werden aangemoedigd om de grenzen

    van hun stembereik af te tasten.

    Dysphonia Severity Index

    De Dysphonia Severity Index (DSI) is een objectieve maat voor de gepercipieerde

    stemkwaliteit, gebaseerd op vier parameters: I-low, F-high, de jitter en de MFT. Deze

    parameters worden tegenover elkaar afgewogen in de formule: 0,13 MFT + 0,0053

    F-high – 0,26 I-low – 1,18 jitter (%) + 12,4 (Wuyts et al., 2000). De DSI varieert in

    principe tussen 5 (goede stem) en -5 (slechte stem), maar deze uitersten kunnen ook

    overschreden worden (continue variabele). Een DSI groter dan 1,6 wordt als normaal

    beschouwd (De Bodt et al., 2008, p.163).

    Acoustic Voice Quality Index

    De Acoustic Voice Quality Index (AVQI, Maryn, De Bodt & Roy; 2010) is een

    objectieve maat voor de stemkwaliteit, gebaseerd op zes gewogen tijds-, frequentie-

    of quefrencyparameters: smoothed cepstral peak prominence (CPPS), harmonics-to-

  • 25

    noise ratio (HNR, in dB), shimmer local (in %), shimmer local dB (in dB), slope of

    long-term average spectrum (slope of LTAS, in dB) en tilt of trendline through LTAS

    (in dB). De AVQI werd berekend met het programma Praat (Praat-script voor AVQI

    versie 02.02) aan de hand van doorlopende spraak (de eerste twee zinnen van de

    fonetisch gebalanceerde tekst ‘Papa en Marloes’) en een aangehouden vocaal /a/.

    Een AVQI-score van 2,95 of kleiner wordt als normaal beschouwd (De Bodt et al.,

    2015, p.155).

    3.4 Zelfbeoordelingsschaal

    Voice Handicap Index

    De Voice Handicap Index (VHI, Jacobson et al., 1997) werd afgenomen om de

    psychosociale impact van een eventuele stemstoornis op het leven van de

    proefpersoon na te gaan. De proefpersonen scoorden 30 beweringen in verband met

    hun stem aan de hand van een 5-puntenschaal (nooit, bijna nooit, soms, bijna altijd,

    altijd). Tien beweringen scoren de functionele (F-schaal), tien de emotionele

    (E-schaal) en tien de fysische beperkingen van de stem (P-schaal). Uiteindelijk wordt

    een totaalscore op 120 bekomen. Bij een score kleiner dan 20 veroorzaakt de stem

    of het stemprobleem geen beperkingen. Bij een score tussen 20 en 40 veroorzaakt

    de stem enkele psychosociale beperkingen. Bij een score tussen 40 en 60 veroor-

    zaakt de stem beperkingen op verschillende vlakkenen bij een score hoger dan 60

    wordt de stem beschouwd als een handicap (De Bodt et al., 2008). De VHI werd in

    bijlage toegevoegd (zie appendix 3).

    4. Werkwijze

    4.1 Pre- en postmeting

    Een week voor en een week na het geven van de stemtraining, werd het boven-

    genoemde stemonderzoek afgenomen, bestaande uit een vragenlijst naar be-

    invloedende factoren, een geluidssample voor perceptuele analyse, aerodynamische

    en akoestische metingen, het bepalen van het stembereik en afname van de DSI,

    AVQI en VHI.

  • 26

    4.2 Betrouwbaarheidsmetingen

    De pre- en postmeting van één proefpersoon werden steeds door dezelfde onder-

    zoeker afgenomen om eventuele beïnvloeding van de resultaten te vermijden.

    De proefpersonen uit de experimentele condities werden zo opgedeeld dat ze getest

    werden door de onderzoeker die hen geen stemtraining gaf. Zo werd een eventuele

    onderzoekersbias vermeden.

    4.3 Training

    De twee experimentele groepen kregen gedurende zes weken groepstraining met

    resonantie of straw phonation. De trainingen werden gegeven van oktober tot midden

    november. In totaal werden vier trainingsgroepen gevormd: R1, R2, SP1 en SP2.

    Elke therapeut gaf training aan twee groepen. Therapeut 1 gaf training aan groepen

    R1 en SP1, therapeut 2 aan R2 en SP2. Elke groep bestond uit zes tot zeven

    personen. In totaal kreeg elke groep twaalf sessies (twee sessies per week van 30

    minuten). Eén sessie (sessie elf) werd zelfstandig doorlopen wegens praktische

    redenen. Dit werd tijdens de twaalfde sessie bij elke proefpersoon nagevraagd.

    Iedereen gaf aan de sessie zelfstandig doorlopen te hebben. De controlegroep kreeg

    geen stemtraining en werd dus niet opgesplitst.

    In beide experimentele groepen werden eerst de fysiologische principes en het doel

    van SOVTE uitgelegd. Tijdens elke trainingssessie werd de proefpersonen verzocht

    om dagelijks thuis de aangehaalde oefeningen verder in te oefenen. Dit werd regel-

    matig bevraagd.

    De uitgewerkte sessies van beide trainingen zijn bijgevoegd (zie appendix 6 en 7).

    4.3.1 Resonantie

    De resonantietraining werd gebaseerd op literatuur (Franken & Kooijman, 2005; De

    Bodt, Mertens & Heylen, 2015; Timmermans, 2008) die de methode van Lessac

    (Lessac, 1997) en Verdolini (Verdolini, Druker, Pamer & Samawi, 1998) als uitgangs-

    punt gebruikt. Enkele instructiefilmpjes van ‘De Warme Stem’ werden gebruikt om de

    sessies vorm te geven (http://dewarmestem.nl/).

    In de eerste sessie werd een basistraining gegeven aan de proefpersonen,

    bestaande uit het bewust worden van midfaciale vibraties tijdens de productie van

  • 27

    een /m/. De onderkaak zakt hierbij lichtjes en de tong ligt ontspannen op de

    mondbodem. Verder werd ook nadruk gelegd op de voorwaartse toonfocus. Na het

    oefenen op geïsoleerd niveau werd er geoefend op syllabeniveau. De nasale

    consonanten /m/, /n/ en /ŋ/ werden eerst afgewisseld met geronde (/oo/, /eu/,…) en

    daarna met ongeronde klanken (/i/, /e/,…).

    Vanaf de tweede trainingssessie werd er in toonhoogte en luidheid gevarieerd met

    de nasale consonanten. Er werd geoefend op glij- en zweltonen, trapsgewijze

    variaties, intonatiebogen of melodieën. Hiervoor werd ondermeer een oefenblad met

    intonatiebogen gebruikt van ‘De Warme Stem’ (http://dewarmestem.nl/). Op syllabe-

    niveau werden daarna de nasale consonanten afgewisseld met orale vocalen en

    consonanten.

    In de zesde trainingssessie werd het leggen van accenten geïntroduceerd: het

    leggen van nadruk op een klank met behulp van de buikspieren.

    Vanaf de zevende trainingssessie werd er overgegaan op woordniveau, beginnend

    met woorden met nasale en vervolgens ook orale consonanten. Vervolgens werd er

    geoefend op zinsdeel- en zinsniveau (korte en lange zinnen) en op tekstniveau. Op

    alle niveaus werd het overdreven resoneren geleidelijk aan afgebouwd tot een

    resonansvolle stemgeving.

    Op het einde van trainingssessie tien werd generalisatie naar spontane spraak reeds

    kort aangehaald door het beantwoorden van open vragen. Vanaf de elfde trainings-

    sessie werden de proefpersonen verzocht het ontspannen gevoel aan te houden bij

    het beantwoorden van open vragen en het voeren van een kort gesprek.

    4.3.2 Straw Phonation

    De trainingssessies met straw phonation werden gebaseerd op een voorgestelde

    volgorde door Titze (2006). Volgens deze auteur wordt er idealiter eerst geoefend

    met een semi-occlusie waarbij men het grootste effect bereikt, maar met de meest

    artificiële spreeksituatie. Nadien kan er verder geoefend worden met een semi-

    occlusie waarbij men een kleiner effect bereikt, maar dat wel het meest aanleunt bij

    de natuurlijke spreeksituatie:

  • 28

    1. Grote weerstand (kleine diameter), dun drinkstrootje

    2. Kleinere weerstand (grote diameter), drinkrietje

    3. Bilabiale of labiodentale stemhebbende fricatieven

    4. Lip- of tongtril

    5. Nasale consonanten

    6. De vocalen /u/ en /i/

    Daarnaast benadrukt Titze dat er soms op een ander niveau gestart moet worden om

    keelspanning of te veel ‘duwen’ door het onbekende gevoel te vermijden. Aangezien

    in de huidige studie wordt gekeken naar het effect van straw phonation, werden

    enkel stap 1 en 2 gebruikt. Stap 2 (rietje met grote diameter) werd als startniveau

    gekozen om spanning te vermijden. Daarna werd overgegaan naar stap 1 (rietje met

    kleine diameter) om een ideale inertieve reactantie te bekomen. Vervolgens werd

    stap 2 opnieuw aangehaald om de overgang naar spontane spraak te faciliteren.

    Het type oefeningen werd gebaseerd op een training van Kapsner-Smith, Hunter,

    Kirkham, Cox en Titze (2015) en op een YouTube video van Titze (2010) (Vocal

    Straw Exercise, gepubliceerd door de The National Center for Voice and Speech

    (NCVS) van de University of Utah). In de video worden verschillende technieken

    aangehaald, variërend in moeilijkheidsgraad.

    Net zoals bij de resonantietraining, werd tijdens de eerste sessie een basistraining

    gegeven. Er werd geoefend met een rietje met een diameter van 0,5 cm en een

    lengte van 21 cm. Tijdens fonatie door het rietje wordt een ontspannen zittende

    houding aangenomen met een correcte costo-abdominale ademhaling. Het rietje

    wordt tussen of voor de voorste snijtanden en boven op de tong geplaatst, waarbij de

    tong steeds ontspannen op de mondbodem rust. De lippen worden gesloten rond het

    rietje, er wordt ingeademd door de neus en gefoneerd door de mond en het rietje.

    Tijdens het foneren kan men de gezichtsmusculatuur voelen meetrillen. Het

    bekomen geluid zal steeds heel stil klinken, het is belangrijk geen extra druk te zetten

    om een hogere intensiteit te bekomen.

    Vanaf de tweede trainingssessie werden accenten en glijtonen geïntroduceerd en

    vervolgens gecombineerd. Vanaf sessie vier werd met toonhoogtesprongen gewerkt.

  • 29

    Vanaf de zesde trainingssessie werd de overgang naar spraak geïntroduceerd. Eerst

    werd de intonatieboog van een woord of zin in het rietje gefoneerd, waarna het rietje

    uit de mond gehaald werd en het woord of de zin werd uitgesproken. Hierbij werd

    getracht het ‘open gevoel’ in de farynx te behouden.

    Tijdens de zevende sessie werd een rietje met een kleinere diameter geïntroduceerd

    (0,25 cm diameter, 11,5 cm lengte). De overgang naar spraak werd eerst ingeoefend

    met de kleine diameter, alvorens terug over te schakelen naar een grotere diameter.

    De intonatieboog werd steeds eerst in het rietje gefoneerd, waarna het rietje uit de

    mond werd gehaald en de zin of het woord uitgesproken werd.

    Op het einde van trainingssessie tien werd generalisatie naar spontane spraak reeds

    kort aangehaald door het beantwoorden van open vragen. Vanaf de elfde trainings-

    sessie werden de proefpersonen verzocht het ‘open’ gevoel in de farynx aan te

    houden bij het beantwoorden van open vragen en het voeren van een kort gesprek.

    5. Statistiek

    De statistische analyses werden uitgevoerd met behulp van het statistisch

    verwerkingsprogramma IBM SPSS Statistics (versie 23, 2015). Er werd steeds

    tweezijdig getest. Aplha (α) werd vastgelegd op 0,05. Indien een significant resultaat

    verkregen werd en er post-hoc werd verder getest, werd geopteerd om de

    Bonferronicorrectie uit te voeren. Het significantieniveau van drie paarsgewijze

    vergelijkingen werd bij het hertesten vastgelegd op p ≤ 0,016 (0,05/3).

    Voor het vergelijken van categorische en ordinale variabelen (een eventueel

    geslachtsverschil, de vragenlijst en de GRBASI-beoordelingen) werd gebruik

    gemaakt van de Chikwadraattest. Indien één van de cellen van de kruistabel een

    frequentie kleiner dan vijf had, werd gebruik gemaakt van de Fisher’s exact-test. De

    interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de GRBASI-beoordeling werd nagegaan aan

    de hand van een Intraclass Correlatie Coëfficiënt (ICC) en een percentage van

    overeenkomst aan de hand van de volgende formule (Van Borsel, 2009):

    % 𝑜𝑣𝑒𝑟𝑒𝑒𝑛𝑘𝑜𝑚𝑠𝑡 = 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑖𝑑𝑒𝑛𝑡𝑖𝑒𝑘𝑒 𝑠𝑐𝑜𝑟𝑒𝑠

    𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑖𝑑𝑒𝑛𝑡𝑖𝑒𝑘𝑒 𝑠𝑐𝑜𝑟𝑒𝑠 + 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑣𝑒𝑟𝑠𝑐ℎ𝑖𝑙𝑙𝑒𝑛𝑑𝑒 𝑠𝑐𝑜𝑟𝑒𝑠𝑥 100

  • 30

    De normaliteit van de continue parameters werd per groep nagegaan aan de hand

    van de Shapiro-Wilk-test en een QQ-plot. Mannen werden bij de premeting buiten

    beschouwing gelaten om de normaliteit niet te beïnvloeden.

    Om na te gaan of de onderzoeker (tijdens de premetingen) of de therapeut (tijdens

    de trainingen) de resultaten beïnvloedde, werd de ongepaarde Student's t-test

    (parametrisch) of de Mann-Whitney U-test (niet-parametrisch) gebruikt. Om na te

    gaan of de groepen van elkaar verschilden volgens de premeting (mannen buiten

    beschouwing gelaten) en of ze verschillend evolueerden, werd de One-way ANOVA

    (parametrisch) of de Kruskal-Wallis-test (niet-parametrisch) voor meerdere steek-

    proeven uitgevoerd. Wanneer een significant verschil kon aangetoond worden, werd

    post-hoc paarsgewijs getest met de ongepaarde Student's t-test (parametrisch) of de

    Mann-Whitney U-test (niet-parametrisch).

    Voor het vergelijken van de pre- en postmetingen binnen één groep werd de

    gepaarde Student's t-test (parametrisch) of de Wilcoxon matched-pairs signed-rank

    test (niet-parametrisch) gebruikt.

  • 31

    Resultaten

    1. Beschrijvende statistiek

    1.1 Algemeen

    Er werd geen significant leeftijds- (p=0,329) of geslachtsverschil (p=1,000) vast-

    gesteld tussen de groepen.

    Bij het opvragen van de audiologische screening bleek één proefpersoon een notch

    te hebben van 35 dB HL op 8 kHz. Zij werd toch geïncludeerd in deze studie

    aangezien 8 kHz buiten de belangrijkste spraakfrequenties valt (500 - 4000 Hz). De

    data van drie andere proefpersonen waren niet beschikbaar. Hun resultaten werden

    mondeling nagevraagd. Allen werden uiteindelijk geïncludeerd.

    Bij het nagaan van een eventuele beïnvloeding van de objectieve metingen door de

    onderzoeker werd geen significant verschil vastgesteld (p>0,05; zie appendix 4). De

    subgroepen volgens onderzoeker mogen verwaarloosd worden.

    Een eventuele beïnvloeding van de trainingen door de therapeut werd per groep

    nagegaan. Enkel voor CPPS werd een significant verschil tussen de therapeuten

    gevonden (p=0,032; zie appendix 4). Aangezien het om een deelcomponent van de

    AVQI gaat, wordt hier verder geen rekening mee gehouden. Een eventueel verschil

    in evolutie tussen de groepen kan dus niet toegeschreven worden aan de therapeut.

    Subgroepen R1 en R2 en subgroepen SP1 en SP2 worden samengenomen en

    verder verwerkt als R en SP.

    Om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de perceptuele beoordelingen te

    meten, werden de intercorrelatiecoëfficiënt (ICC) en het volledige percentage van

    overeenkomst berekend. De ICC werd per parameter berekend: de grade,

    roughness, breathiness, strained en instability hadden volgens Fleiss (De Moor &

    Van Maele, 2014) een middelmatige tot goede betrouwbaarheid (met respectievelijke

    p-waarden van 0,706, 0,636, 0,554, 0,433 en 0,869). De parameter astenicity gaf

    een slechte betrouwbaarheid (p= -0,038). Het percentage van overeenkomst

    bedroeg 71%.

    Een normaliteitstest werd per groep uitgevoerd op alle variabelen. In bijlage worden

    de resultaten weergegeven (zie appendix 4). Van de parameters die voor de

  • 32

    premeting en/of de evolutie over de drie groepen parametrisch verdeeld zijn, wordt

    het gemiddelde (M) met de standaardafwijking (SD) weergegeven. Van de

    parameters waarvoor niet elke groep een parametrische verdeling vertoont, wordt de

    mediaan met de interkwartielrange (IQR) weergegeven.

    1.2 Beïnvloedende factoren

    De resultaten van de vragenlijst worden weergegeven in bijlage (zie appendix 5). Er

    werd geen significant verschil gevonden voor ‘verkouden zijn’ op het moment van

    testing (p=0,286 pretest en p=0,754 posttest). Enkel voor de parameters ‘fluisteren’

    (p=0,025) en ‘koffie’ (p=0,018) werden na randomisatie significante verschillen

    vastgesteld tussen de onderzoeksgroepen. De C-groep fluisterde significant meer

    dan de R-groep (p=0,011) en de SP-groep dronk significant minder koffie dan de R-

    groep (p=0,005).

    Wanneer we naar de drie groepen samen kijken voor de overige parameters, kunnen

    enkele opvallende aspecten geobserveerd worden.

    Stemgerelateerde problemen

    30% (n=9) gaf aan af en toe last te hebben van een bovenste luchtweginfectie. 80%

    (n=24) gaf daarnaast aan dat hij/zij af en toe verkouden is. 47% (n=14) meldde af en

    toe spanning of pijn in de nek of schouders.

    Stemmisbruiken

    83% (n=25) gaf aan dat hij/zij af en toe kucht of de keel schraapt en 70% (n=21)

    meldde af en toe te gillen of te schreeuwen. Het gebruiken van een harde steminzet

    kwam bij 43% (n=13) af en toe voor.

    Foutief stemgebruik

    60% (n=18) van de proefpersonen gaf aan af en toe te spreken op een onaan-

    gepaste luidheid. 36% (n=11) gaf aan om af en toe te snel te spreken, terwijl 30%

    (n=9) dit zelfs regelmatig doet. 30% (n=9) gaf aan dat hij/zij af en toe te gespannen

    zou spreken. 33% (n=10) heeft een stembelastende hobby, 17% (n=5) heeft dit

    periodegebonden.

  • 33

    Leefgewoonten

    70% (n=21) van de proefpersonen gaf aan af en toe laat en rijkelijk te eten.

    Daarnaast meldde ook 80% (n=24) af en toe alcohol te gebruiken. Er waren geen

    rokers in deze studie, 20% (n=6) gaf wel aan soms passief mee te roken. 87%

    (n=26) meldde af en toe last te hebben van stress en 67% (n=20) gaf aan af en toe

    te lijden aanh slaaptekort.

    Bij de postmeting gaf in de C-groep één proefpersoon aan pre- wel en

    postexperimenteel geen stemklachten meer te hebben. In de R-groep gaf één

    proefpersoon aan pre- geen en postexperimenteel wel stemklachten te hebben. Een

    andere proefpersoon gaf postexperimenteel het verdwijnen van zijn stemklachten

    aan. In de SP-groep gaf één proefpersoon aan pre- geen en postexperimenteel wel

    stemklachten te hebben. Eén proefpersoon bleef zowel pre- als postexperimenteel

    stemklachten hebben.

    Het stemmisbruik veranderde niet opvallend binnen de verschillende groepen. In de

    R-groep ging één proefpersoon voor kuchen en keelschrapen van ‘nooit’ naar ‘af en

    toe’ en één proefpersoon van ‘af en toe’ naar ‘regelmatig’. Voor steminzet ging één

    proefpersoon van ‘af en toe’ naar ‘regelmatig’. Daarnaast was er een wederzijdse

    shift tussen mensen die meldden dit ‘nooit’ of ‘af en toe’ te doen. In de SP-groep

    gingen twee proefpersonen van ‘nooit’ naar ‘af en toe’ voor fluisteren. Vier

    proefpersonen gingen van ‘nooit’ naar ‘af en toe’ voor harde steminzet.

    Voor het onderdeel 'overmatige stembelasting' werden geen opmerkelijke resultaten

    geobserveerd.

    In de R-groep gaven vijf proefpersonen op het onderdeel ‘leefgewoonten’ aan meer

    slaaptekort te hebben post- dan pre-experimenteel (van 'nooit' naar 'af en toe'). In de

    andere groepen werden geen opmerkelijke resultaten geobserveerd.

  • 34

    1.3 Perceptuele metingen

    GRBASI-schaal

    In tabel 1 worden de pre- en postexperimentele resultaten van de GRBASI-

    beoordeling weergegeven aan de hand van de mediaan met IQR.

    Tabel 1 Pre- en postexperimentele resultaten van de perceptuele metingen

    Groep Testmoment Verschil groepen premeting

    Pretest Posttest p-waarde*

    Mediaan (IQR)* Mediaan (IQR)*

    Grade C 0/1 (0/1; 0/1-1) 0/1 (0; 0/1)

    0,083 R 0/1 (0; 0/1) 0/1 (0; 1)

    SP 0/1 (0; 1) 0/1-1 (0-0/1; 1)

    Roughness C 0/1 (0; 0/1) 0/1 (0; 0/1-1)

    0,242 R 0-0/1 (0; 0/1) 0-0/1 (0; 0/1)

    SP 0/1 (0; 1) 0/1 (0; 0/1-1)

    Breathiness C 0/1 (0-0/1; 0/1-1) 0 (0; 0/1)

    0,323 R 0-0/1 (0; 0/1) 0/1 (0; 1)

    SP 0 (0 - 0/1) 0-0/1 (0 - 1)

    Asthenicity C 0 (0 - 0/1) 0 (0 - 0)

    0,321 R 0 (0 - 0-0/1) 0 (0 - 0/1)

    SP 0 (0 - 0-0/1) 0 (0 - 0/1)

    Strained C 0/1 (0 - 0/1) 0 (0 - 0/1)

    0,137 R 0 (0 - 0) 0 (0 - 0/1)

    SP 0-0/1 (0 - 0/1-1) 0/1 (0 - 0/1)

    Instability C 0 (0 - 0) 0 (0 - 0)

    0,094 R 0 (0 - 0) 0 (0 - 0)

    SP 0 (0 - 0/1) 0 (0 - 0/1)

    *resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)

    Eventuele pre-experimentele verschillen tussen de groepen werden nagegaan voor

    de perceptuele beoordeling. Er werden geen significante verschillen aangetoond

    tussen de groepen op basis van de premetingen (zie tabel 1).

    Algemeen werd er een ‘grade’ van 0/1 geobserveerd (geen tot een matig perceptueel

    stemprobleem).

  • 35

    1.4 Objectieve metingen

    Aerodynamische metingen

    In tabel 2 worden de pre- en postexperimentele resultaten van de aerodynamische

    metingen weergegeven. De resultaten van de vrouwen worden weergegeven aan de

    hand van de mediaan met IQR. De resultaten van de mannen worden afzonderlijk

    beschreven.

    Tabel 2 Pre- en postexperimentele resultaten van de aerodynamische metingen

    Groep Testmoment Verschil groepen

    premeting

    Premeting Postmeting p-waarde*

    Gemiddelde (SD)*

    Mediaan (IQR)*

    Mannen**

    Gemiddelde (SD)*

    Mediaan (IQR)*

    Mannen**

    Vitale capaciteit (VC, cc)

    C 2330 (520,8) 2478 (509,4)

    0,824 R 2322 (286,3) 4000 2467 (380,8) 3400

    SP 2233 (229,1) 4000 2233 (331,7) 3800

    Maximale fonatietijd (MFT, s)

    C 22,6 (18,8-24,9) 22,7 (21,6-26,0)

    0,528 R 21,3 (17,8-29,6) 34,5 23,5 (19,8-34,6) 30,7

    SP 18,3 (12,5-23,8) 29,4 22,0 (14,1-24,1) 33,9

    Fonatie- quotiënt (FQ, cc/s)

    C 117,8 (37,05) 110,5 (19,38)

    0,216 R 104,5 (21,66) 115,94 101,6 (38,62) 110,75

    SP 132,0 (41,38) 136,05 122,2 (43,69) 112,09

    * resultaten vrouwen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=9), straw phonation (SP, n=9)

    ** resultaten mannen: R (n=1) en SP (n=1)

    Eventuele pre-experimentele verschillen tussen de groepen werden nagegaan voor

    de aerodynamische metingen. Er werden geen significante verschillen aangetoond

    tussen de groepen op basis van de premetingen (zie tabel 2).

    Voor de VC scoort elke groep onder de norm. Dit geldt zowel voor de vrouwen (3240

    cc) als voor de mannen (4670 cc). Voor de MFT scoren de drie groepen boven de

    norm (vrouwen: 16,2 s; mannen: 21,8 s). Voor het FQ scoort elke groep onder de

    norm (vrouwen: 219 cc/s; mannen: 235 cc/s).

  • 36

    Akoestische metingen en het Voice Range Profile

    In tabel 3 worden de pre- en postexperimentele resultaten van de akoestische

    metingen en het VRP weergegeven. De resultaten van de vrouwen worden

    weergegeven aan de hand van het gemiddelde met SD of de mediaan met IQR. De

    resultaten van de mannen worden afzonderlijk beschreven.

    Eventuele pre-experimentele verschillen tussen de groepen werden nagegaan voor

    de akoestische metingen en het VRP. Voor de intensiteitsrange werd een significant

    verschil aangetoond. Er werd post-hoc paarsgewijs getest en een Bonferroni-

    correctie (p

  • 37

    Tabel 3 Pre- en postexperimentele resultaten van akoestische metingen en het Voice Range Profile

    Groep Testmoment Verschil groepen

    premeting

    Pretest Posttest p-waarde* Gemiddelde

    (SD)* Mediaan (IQR)*

    Mannen **

    Gemiddelde (SD)*

    Mediaan (IQR)*

    Mannen **

    Funda- mentele frequentie (fo, Hz)

    C 211 (199-237) 206 (203-227)

    0,618 R 210 (194-218) 100 215 (197-222) 93

    SP 212 (202-218) 81 207 (204-228) 80

    Jitter (%) C 1,27 (0,566) 1,91 (0,658)

    0,756 R 1,66 (1,074) 0,45 1,35 (0,911) 0,35

    SP 1,57 (0,730) 0,60 2,06 (0,863) 0,73

    Shimmer (%)

    C 4,98 (1,762) 5,26 (1,795)

    0,189 R 6,04 (2,526) 6,91 5,17 (1,414) 3,80

    SP 4,48 (0,998) 6,29 4,05 (0,522) 6,57

    Variatie van de fo (vfo, %)

    C 1,27 (0,399) 1,63 (0,513)

    0,471 R 1,64 (0,686) 0,83 1,37 (0,714) 0,64

    SP 1,51 (0,553) 1,55 1,78 (0,556) 1,23

    Noise-to- Harmonics Ratio (NHR)

    C 0,14 (0,13-0,15) 0,14 (0,12-0,16)

    0,899 R 0,12 (0,12-0,16) 0,15 0,12 (0,12-0,15) 0,14

    SP 0,13 (0,12-0,16) 0,19 0,13 (0,11-0,15) 0,15

    Laagste intensiteit (dB)

    C 60 (59-65) 58 (57-62)

    0,548 R 59 (57-63) 62 59 (56-62) 58

    SP 63 (59-65) 58 61 (58-62) 56

    Hoogste intensiteit (dB)

    C 100 (94-105) 99 (95-103)

    0,070 R 101 (99-104) 111 99 (97-106) 113

    SP 95 (94-99) 99 101 (96-104) 102

    Intensi- teitsrange (dB)

    C 38 (5,0) 41 (6,7)

    0,019 R 41 (4,3) 49 42 (7,0) 55

    SP 34 (6,2) 41 41 (8,2) 46

    Laagste frequentie (Hz)

    C 178 (9,8) 173 (16,5)

    0,256 R 167 (21,4) 73 156 (25,3) 73

    SP 171 (16,6) 78 166 (27,0) 73

    Hoogste frequentie (Hz)

    C 740 (688-843) 740 (641-762)

    0,362 R 699 (643-762) 660 700 (660-762) 699

    SP 699 (659-807) 330 784 (623-808) 330

    Frequen- tierange (Hz)

    C 584 (87,1) 554 (109,0)

    0,692 R 525 (82,4) 587 552 (64,9) 626

    SP 584 (117,5) 252 579 (136,6) 257

    * resultaten vrouwen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=9), straw phonation (SP, n=9)

    ** resultaten mannen: R (n=1) en SP (n=1)

  • 38

    Dysphonia Severity Index en Acoustic Voice Quality Index

    In tabel 4 worden de pre- en postexperimentele resultaten van de DSI en de AVQI

    weergegeven. De resultaten worden weergegeven aan de hand van het gemiddelde

    met SD of de mediaan met IQR. In figuren 1 en 2 worden de resultaten van de DSI

    en de AVQI grafisch weergegeven per groep. De horizontale lijn geeft de norm weer.

    Tabel 4 Pre- en postexperimentele resultaten van de Dysphonia Severity Index en Acoustic Voice Quality Index

    *resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)

    Groep Testmoment Verschil groepen

    premeting

    Pretest Posttest p-waarde*

    Gemiddelde (SD)*

    Mediaan (IQR)*

    Gemiddelde (SD)*

    Mediaan (IQR)*

    Dysphonia Severity Index (DSI)

    C 1,7 (2,05) 1,7 (2,13)

    0,642 R 1,7 (2,57) 2,9 (2,68)

    SP 0,9 (1,91) 1,1 (1,98)

    Acoustic Voice Quality Index (AVQI)

    C 3,37 (0,729) 3,47 (1,109)

    0,606 R 3,86 (0,989) 3,72 (0,513)

    SP 3,28 (0,757) 3,35 (0,568)

    Smoothed Cepstral Peak Prominence (CPPS)

    C 11,92 (10,97-12,88) 12,63 (11,09-13,21)

    0,228 R 11,28 (16,62-12,30) 11,61 (10,75-12,27)

    SP 12,41 (11,78-13,28) 12,94 (11,69-13,40)

    Harmonics-to-Noise Ratio (HNR, dB)

    C 18,65 (1,673) 17,23 (3,327)

    0,077 R 16,48 (1,854) 15,83 (1,726)

    SP 18,39 (1,794) 17,54 (1,227)

    Shimmer Local (%) C 5,38 (4,40-6,15) 4,81 (3,88-6,34)

    0,161 R 5,24 (4,89-6,55) 5,55 (4,36-6,52)

    SP 4,75 (4,10-5,88) 4,79 (4,33-5,29)

    Shimmer Local (dB) C 0,50 (0,42-0,60) 0,44 (0,41-0,62)

    0,142 R 0,53 (0,50-0,66) 0,51 (0,43-0,59)

    SP 0,47 (0,43-0,58) 0,47 (0,42-0,50)

    Slope of LTAS (dB)

    C -18,85 (3,930) -18,01 (3,427)

    0,437 R -17,00 (4,256) -17,70 (3,787)

    SP -18,61 (3,712) -18,95 (2,135)

    Tilt of Trendline through LTAS (dB)

    C -10,44 (0,824) -10,51 (1,006)

    0,433 R -10,62 (0,690) -10,33 (0,725)

    SP -10,15 (0,779) -10,09 (0,974)

  • 39

    Eventuele pre-experimentele verschillen tussen de groepen werden nagegaan voor

    de DSI en de AVQI. Er werden geen significante verschillen aangetoond tussen de

    groepen op basis van de premetingen (zie tabel 4).

    De proefpersonen behaalden een normale tot goede DSI-score (norm: > 1,6) (De

    Bodt et al., 2008) en een afwijkende AVQI-score (norm: ≤ 2,95) (De bodt, Heylen,

    Mertens, Vanderwegen & Van de Heyning, 2015).

    Figuur 1 Dysphonia Severity Index (norm >1,6) Figuur 2 Acoustic Voice Quality Index (norm ≤2,95)

  • 40

    1.5 Zelfbeoordelingsschaal

    Voice Handicap Index

    In tabel 5 worden de pre- en postexperimentele resultaten van de VHI weergegeven.

    De resultaten worden weergegeven aan de hand van het gemiddelde met SD.

    Tabel 5 Pre- en postexperimentele resultaten van de zelfbeoordelingsschaal

    Groep Testmoment Verschil groepen

    premeting

    Pretest Posttest p-waarde*

    Gemiddelde (SD)* Gemiddelde (SD)*

    Totaal C 11 (6,4) 7 (5,4)

    0,807 R 11 (6,5) 9 (5,8)

    SP 10 (7,1) 11 (9,3)

    Functioneel C 4 (2,8) 2 (2,2)

    0,563 R 4 (2,6) 3 (2,1)

    SP 3 (2,1) 3 (2,5)

    Fysiek C 5 (3,2) 4 (2,7)

    0,746 R 5 (3,2) 5 (3,8)

    SP 5 (3,4) 5 (4,0)

    Emotioneel C 2 (2,2) 1 (1,0)

    0,856 R 2 (1,6) 1 (1,5)

    SP 2 (3,7) 3 (4,1)

    *resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)

    Eventuele pre-experimentele verschillen tussen de groepen werden nagegaan voor

    de VHI. Er werden geen significante verschillen aangetoond tussen de groepen op

    basis van de premetingen (zie tabel 4).

    Geen van de proefpersonen rapporteerde een beperking (alle scores < 20).

  • 41

    2. Inductieve statistiek

    2.1 Perceptuele metingen

    GRBASI-schaal

    In tabel 6 wordt de evolutie van de GRBASI-beoordeling weergegeven aan de hand

    van de mediaan met IQR.

    Tabel 6 Evolutie perceptuele metingen

    Groep Evolutie Pre - post Evolutie groep

    Mediaan (IQR)* p-waarde* p-waarde*

    Grade C 0 (-0/1; 0) 0,306

    0,282 R 0 (0; +0/1) 1,000

    SP 0 (0; +0/1) 0,124

    Roughness C 0 (0; +0/1) 0,500

    1,000 R 0 (0; 0) 0,254

    SP 0 (0; 0) 0,451

    Breathiness C -0/1 (-0/1; 0) 0,226

    0,008 R 0 (0; +0/1) 0,195

    SP 0 (0; +0/1) 0,048

    Asthenicity C 0 (-0/1; 0) 1,000

    0,357 R 0 (0; 0) 0,533

    SP 0 (-0-0/1; 0) 0,533

    Strained C 0 (-0/1; 0) 0,167

    0,133 R 0 (0; 0) 0,300

    SP 0 (0; +0/1) 0,452

    Instability C 0 (0; 0) constante

    0,346 R 0 (0; 0) constante

    SP 0 (0; 0) 0,033

    *resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)

    Er werd nagegaan of de groepen postexperimenteel verschillend evolueerden. Enkel

    de perceptuele parameter 'breathiness' kende een significant verschillende evolutie

    tussen de groepen (p=0,008). Post-hoc werd paarsgewijs getest en een Bonferroni-

    correctie toegepast. De C-groep maakte voor deze parameter een significant grotere

    evolutie door dan de R-groep (p=0,004) en een randsignificant grotere evolutie dan

    de SP-groep (p=0,019). De andere parameters evolueerden niet significant ver-

    schillend tussen de groepen (zie tabel 6).

  • 42

    Wanneer binnen elke groep de pre- met de postexperimentele situatie vergeleken

    werd, verslechterde de SP-groep significant voor de parameters ‘breathiness’ en

    ‘instability’ (respectievelijk p=0,048 en p=0,033). Binnen de C- en de R-groep konden

    geen significante verschillen aangetoond worden tussen de pre- en postexperimen-

    tele metingen (zie tabel 6).

  • 43

    2.2 Objectieve metingen

    Aerodynamische metingen

    In tabel 7 wordt het gemiddelde met SD of de mediaan met IQR van de evolutie van

    de aerodynamische metingen weergegeven. In figuren 3 en 4 worden de evoluties

    van de VC en de MFT grafisch weergegeven per groep.

    Tabel 7 Evolutie aerodynamische metingen

    Groep Evolutie Pre - post Evolutie groep

    Gemiddelde (SD)* Mediaan (IQR)* p-waarde* p-waarde*

    Vitale capaciteit (VC, cc)

    C +178 (272,8) 0,086

    0,446 R +70 (427,0) 0,617

    SP -20 (270,0) 0,820

    Maximale fonatietijd (MFT, s)

    C +1,7 (3,36) 0,164

    0,817 R +2,9 (7,04) 0,232

    SP +1,6 (3,64) 0,203

    Fonatie-quotiënt (FQ, cc/s)

    C +1,42 (-29,49; +19,90) 0,531

    0,811 R -1,94 (-26,36; +7,31) 0,771

    SP -3,72 (-29,03; +4,59) 0,119

    *resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)

    Er werd nagegaan of de groepen postexperimenteel verschillend evolueerden. De

    test toonde geen significante verschillen aan voor de VC, MFT of het FQ.

    Ook wanneer binnen elke groep de pre- met de postexperimentele situatie ver-

    geleken werd, konden geen significante verschillen worden aangetoond (zie tabel 7).

    Figuur 3 Evolutie vitale capaciteit (cc) Figuur 4 Evolutie maximale fonatietijd (s)

  • 44

    Akoestische metingen en Voice Range Profile

    In tabel 8 worden het gemiddelde met SD of de mediaan met IQR weergegeven van

    de evolutie van de akoestische metingen en het VRP. In figuren 5 en 6 worden de

    evoluties van de fo en de jitter grafisch weergegeven per groep.

    Tabel 8 Evolutie akoestische metingen en het Voice Range Profile

    Groep Evolutie Pre - post Evolutie groep

    Gemiddelde (SD)* Mediaan (IQR)* p-waarde* p-waarde*

    Funda-mentele frequentie (fo, Hz)

    C -2 (12,5) 0,754

    0,491 R +3 (11,3) 0,637

    SP +4 (9,8) 0,266

    Jitter (%) C +0,59 (0,654) 0,028

    0,070 R -0,29 (1,180) 0,465

    SP +0,45 (0,573) 0,034

    Shimmer (%) C +0,61 (0,801) 0,053

    0,150 R -1,09 (2,875) 0,260

    SP -0,36 (0,196) 0,246

    Variatie van de fo (vfo, %)

    C +0,30 (0,467) 0,088

    0,082 R -0,26 (0,747) 0,298

    SP +0,21 (0,415) 0,153

    Noise-to-Harmonics Ration (NHR)

    C +0,01 (0,046) 0,656

    0,368 R -0,01 (0,028) 0,547

    SP -0,01 (0,038) 0,340

    Laagste intensiteit (dB)

    C -3 (3,6) 0,055

    0,742 R -2 (4,1) 0,281

    SP -2 (2,1) 0,012

    Hoogste intensiteit (dB)

    C 0 (4,6) 0,742

    0,113 R 0 (4,1) 1,000

    SP +4 (5,5) 0,043

    Intensiteits-range (dB)

    C +2 (4,1) 0,147

    0,152 R +1 (6,0) 0,482

    SP +6 (6,1) 0,012

    Laagste frequentie (Hz)

    C -5 (19,0) 0,452

    0,993 R -5 (16,3) 0,375

    SP -4 (14,3) 0,365

    Hoogste frequentie (Hz)

    C 0 (-171; +91) 0,578

    0,844 R +41 (-82; +72) 0,896

    SP +1 (-66; +53) 1,000

    Frequentie-range (Hz)

    C -32 (145,0) 0,521

    0,535 R +26 (71,3) 0,308

    SP -5 (100,1) 0,890

    *resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)

  • 45

    Er werd nagegaan of de groepen postexperimenteel verschillend evolueerden. De

    test toonde geen significante verschillen aan voor de akoestische parameters, noch

    voor het VRP (zie tabel 8).

    Wanneer binnen elke groep de pre- met de postexperimentele situatie vergeleken

    werd, konden enkele significante verschillen worden aangetoond. De jitter ver-

    slechterde significant (p=0,028) in de C-groep. In de SP-groep verbeterden de

    hoogste en de laagste intensiteit en de intensiteitsrange significant (respectievelijk

    p=0,012, p=0,043 en p=0,012). De jitter verslechterde significant in de SP-groep

    (p=0,034). De overige parameters verschilden niet significant tussen de pre- en

    postexperimentele metingen (zie tabel 8).

    Figuur 5 Evolutie fundamentele frequentie (Hz) Figuur 6 Evolutie jitter (%)

  • 46

    Dysphonia Severity Index en Acoustic Voice Quality Index

    In tabel 9 worden het gemiddelde met SD en de mediaan met IQR weergegeven van

    de evolutie van de DSI en de AVQI. In figuren 7 en 8 worden de evoluties van de DSI

    en de AVQI weergegeven per groep.

    Tabel 9 Evolutie Dysphonia Severity Index en Acoustic Voice Quality Index

    Groep Evolutie Pre - post Evolutie groep

    Gemiddelde (SD)* Mediaan (IQR)* p-waarde* p-waarde*

    Dysphonia Severity Index (DSI)

    C +0,6 (-1,4; +1,2) 0,983

    0,139 R 0 (-0,38; +0,48) 0,073

    SP +1,5 (+0,1; +2,5) 0,548

    Acoustic Voice Quality Index (AVQI)

    C -0,05 (1,124) 0,895

    0,815 R -0,12 (0,810) 0,645

    SP +0,12 (0,673) 0,574

    Smoothed Cepstral Peak Prominence (CPPS)

    C +0,62 (1,443) 0,301

    0,294 R +0,20 (0,803) 0,492

    SP -0,36 (1,619) 0,625

    Harmonics-to-Noise Ration (HNR, dB)

    C -1,07 (2,838) 0,289

    0,836 R -0,47 (2,239) 0,525

    SP -0,55 (2,010) 0,410

    Shimmer Local (%) C -1,21 (-2,00; +1,70) 0,652

    0,728 R +0,03 (-0,92; +0,53) 0,232

    SP -0,81 (-2,10; +0,72) 0,826

    Shimmer Local (dB) C -0,10 (-0,15; +0,17) 0,742

    0,605 R 0 (-0,05; +0,02) 0,113

    SP -0,08 (-0,24; +0,04) 0,547

    Slope of LTAS (dB) C 1,22 (3,023) 0,261

    0,225 R -0,91 (3,134) 0,380

    SP -0,91 (2,788) 0,332

    Tilt of Trendline through LTAS (dB)

    C +0,17 (-0,42; +0,39) 0,585

    0,782 R +0,10 (-0,33; +0,65) 0,267

    SP +0,27 (-0,22; +0,41) 0,698

    *resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)

    Er werd nagegaan of de groepen postexperimenteel verschillend evolueerden. De

    test toonde geen significante verschillen aan voor de DSI, AVQI of deelcomponenten

    van de AVQI (zie tabel 9).

    Ook wanneer binnen elke groep de pre- met de postexperimentele situatie ver-

    geleken werd, konden geen significante verschillen worden aangetoond (zie tabel 9).

  • 47

    Figuur 7 Evolutie Dysphonia Severity Index Figuur 8


Recommended