Running head: THE HAPPIEST BABY METHODE EN SENSORISCHE INFORMATIE
Sensorische Informatieverwerking van Ontroostbare en Onrustige Baby's en de
Effectiviteit van The Happiest Baby Methode
Sensory Processing of Inconsolable and Fussy Baby's and the Efficacy of The
Happiest Baby Method
Naam student: Inge M. J. van der Meer
Studentnummer: 10877983
Adres: Blikveldweg 19
Woonplaats: Almere
Telefoon 06-41527141
E-mailadres: [email protected]
Vak: Masterscriptie Orthopedagogiek
Faculteit: Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen
Eerste beoordelaar: mw. dr. H.R. Rodenburg
Tweede beoordelaar: mw. dr. E. Möller
Datum: Amsterdam, 25 juli 2017
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 1
Samenvatting
Achtergrond: Het excessief huilen en onrustig zijn van pasgeboren baby's wordt steeds vaker
verklaard vanuit neurologische onrijpheid, maar eenduidige aanpak ontbreekt. In dit
onderzoek werd het effect van The Happiest Baby methode (THB) op huilen, onrust en slaap
van de baby onderzocht. Tevens werd gekeken naar het sensorische
informatieverwerkingspatroon van de baby en het mogelijke effect van THB hierop.
Methode: Er werd gebruik gemaakt van het case-based time-series design (N = 7).
Deelnemers werden geworven middels een website en diverse social media fora. Moeders
hielden een dagboekje bij over huilen, onrust en slapen van de baby. Een voor- en nameting
gaf informatie over huilen en sensorische informatieverwerking van de baby. Resultaten: Na
toepassing van THB werden betekenisvolle afnamen van onrust en huilen gevonden. Een
toename van slaap werd één maal gevonden. De gevonden effecten waren voor iedere baby
verschillend. Bij drie baby's ging een afname van onrust vooraf aan een afname van huilen.
Bij vier baby's werden significante veranderingen in het sensorisch patroon gevonden na
toepassing van THB. Conclusie: Het onderzoek geeft ondersteuning voor de werkzaamheid
van THB op afname van onrust en huilen én van een effect van THB op het sensorisch
informatieverwerkings patroon van de baby.
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 2
Abstract
Background: Excessive crying and fussing in newborns is increasingly explained by
neurological immaturity, but an unambiguous treatment is lacking. In this study, the efficacy
of The Happiest Baby method (THB) was investigated on crying, fussing and sleep of the
baby. The baby's sensory processing patterns were assessed and the possible effect of THB on
this pattern was investigated. Method: A case - based time - series design was used (N = 7).
Participants were recruited through a website and various social media forums. Mothers kept
a diary about crying, fussing and sleep of their baby. A pre- and post-test gave additional
information off crying and sensory processing of the baby. Results: After using THB,
significant lower levels of crying and fussing were found. An increase in sleep was found
once. The effects found, were different for each baby. A association of fussing and crying was
found for three babies. In these cases a decrease in fussing preceded a decrease in crying. In
four babies significant changes in their sensory profile were found after using THB.
Conclusion: The study supports the efficacy of THB on reducing crying and fussing and an
effect of this method on the sensory processing pattern of the baby.
Running head: THE HAPPIEST BABY METHODE EN SENSORISCHE INFORMATIE 3
Sensorische Informatieverwerking van Ontroostbare en Onrustige Baby's en de Effectiviteit
van The Happiest Baby Methode
Ontroostbaar of excessief huilen van pasgeboren baby's is één van de meest
voorkomende redenen voor jonge ouders om een huisarts of kinderarts te consulteren in de
eerste weken na de geboorte (Kurth, et al., 2010). Het overmatig huilen van baby's, wat niet
gestopt kan worden door de ouders, wordt in verband gebracht met diverse negatieve factoren
zoals overmatige vermoeidheid en stress bij ouders (Kurth, Kennedy, Spichiger, Hösli &
Zemp Stutz, 2011; Barr, Fairbrother, Pauwels, Green, Chen & Brant, 2014), post natale
depressie (Vik et al., 2009) en shaken baby syndroom (Talvik, Alexander, & Talvik, 2008).
Het huilen van baby's is normaal biologisch gedrag. Evolutionair gezien is het een
overlevingsmechanisme. Mensenbaby's behoren tot de 'carrying species', de categorie
zoogdieren die hun pasgeboren jongen met zich meedragen en voortdurend fysiek contact
hebben. Deze pasgeborenen zijn afhankelijk van hun moeder in het op peil houden van hun
lichaamstemperatuur. Het vet- en proteïnegehalte van de voeding is laag en daarom moeten de
pasgeboren baby's veelvuldig gevoed worden. Het huilen lokt beschermend en verzorgend
gedrag uit van de ouders. Huilen heeft daardoor een sterk regulerende functie in het behouden
van nabijheid van de primaire verzorger. Hierdoor ontstaat er een bijzondere (survival)
gehechtheidrelatie tussen moeder en kind waarbij er sprake is van een adaptief vermogen van
de één aan de ander en vice versa (Zeifman, 2001b; Soltis, 2004; La Haye et al., 2013). Er
wordt verondersteld dat deze gehechtheidrelatie van baby en verzorger samen zijn
geëvolueerd. Niet alleen de baby profiteert van deze relatie, ook de moeder heeft baat bij een
goed gehechte baby. Wanneer de baby een aandeel heeft in het vragen om aandacht bij
honger, pijn, ongemak of gevaar, is de moeder niet meer alleen verantwoordelijk voor het
welzijn van de baby. Het is dan een gezamenlijke verantwoordelijkheid geworden en op die
manier heeft moeder ruimte vrij voor andere zaken (Owings & Zeifman, 2004).
Alle pasgeboren baby's huilen maar er is een grote inter-individuele variabiliteit in de
mate waarin ze dit doen. Het huilgedrag van een pasgeboren baby ontwikkelt zich in een min
of meer vast patroon. Gemiddeld huilen 2 weken oude baby's 1,5 uur per dag. De piek van het
huilgedrag ligt rond de 6 tot 8 weken en heeft een gemiddelde duur van 2,5 uur per dag. Bij
drie tot 4 maanden neemt het huilen weer gradueel af (Lasham, 2013; De Clercq,
Vansteenkiste, Baeck & Vercruysse, 2013).
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 4
Waarin de mens verschilt van andere zoogdieren is dat mensenbaby's soms ook huilen
in de nabijheid van hun verzorger. Wanneer baby's blijven huilen, terwijl zij niet meer
gescheiden zijn van hun ouder, spreekt men van 'ontroostbaar' of 'excessief' huilen (Zeifman,
2001b). In deze scriptie zullen deze twee termen afwisselend gebruikt worden. Excessief
huilen wordt in veel literatuur aangeduid aan de hand van de definitie van Wessel (Wessel,
Cobb, Jackson, Harris, & Detwiler, 1954) als huilen dat tenminste 3 uur per dag voorkomt,
tenminste 3 dagen per week en tenminste 3 weken bestaat (Kurth et al., 2010). Echter, de
perceptie van ouders over het huilgedrag van hun baby is belangrijker dan het feit of de
criteria van de definitie wel gehaald worden (Barr et al., 2014). Deze perceptie van het
ontroostbaar zijn van de baby hangt samen met gevoelens van incompetentie en somberheid
bij met name moeders (Twomey, High & Lester, 2012: Kurth, Kennedy, Spichiger, Hösli, &
Zemp Stutz, 2011; Radesky et al., 2013). In Nederland spreekt men dan ook over excessief
huilen wanneer ouders dit zo ervaren (Lasham, 2013). Naar schatting doet dit probleem zich
voor bij één op de vijf nieuwe ouderparen, wat neerkomt op een huilprobleem bij 20 % van
alle pasgeboren baby's (Douglas & Hill, 2013). In de Multidisciplinaire richtlijn 'Preventie,
signalering, diagnostiek en behandeling van excessief huilen bij baby’s' (La Haye, et al.,
2013) wordt gesteld dat wanneer ouders van mening zijn dat hun baby overmatig veel huilt, er
sprake is van een zorgvraag. Het is van belang dit serieus te nemen en met de ouders de aard
en ernst van het huilen vast te stellen, teneinde passende hulp in te kunnen zetten (La Haye, et
al., 2013)
Er bestaat tot op heden geen consensus over de etiologie en de functies van excessief
huilen van baby's. Wetenschappers zijn het er wel over eens dat zowel fysiologische als
psychosociale factoren ten grondslag kunnen liggen aan het huilprobleem (De Clercq et. al.,
2013). In de literatuur, maar ook in de klinische praktijk, worden dan ook zowel
gedragsmatige als fysiologische en interactionele verklaringsmodellen gehanteerd, van
waaruit interventies worden ontleend (Kaley, Reid & Flynn, 2011). Het gebrek aan
eenduidigheid in herkomst bemoeilijkt echter de ontwikkeling van goed werkende
interventies waar ouders zo'n behoefte aan hebben. De Multidisciplinaire richtlijn 'Preventie,
signalering, diagnostiek en behandeling van excessief huilen bij baby’s' (La Haye, et al.,
2013) probeert te voorzien in adequate advisering en interventie bij extreem huilgedrag. Het
neemt de problematiek serieus en biedt trapsgewijs een breed scala aan mogelijke
interventies. Na uitsluiten van een medische oorzaak wordt op basis van een beslisdiagram
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 5
'passende hulp' geboden. Dit kan variëren van voorlichting geven over normaal huilgedrag,
regelmaat en voorspelbaarheid bieden en prikkelreductie tot inbakeren en babymassage. Of
van een doorverwijzing naar een pedagoog, lactatiekundige of fysiotherapeut tot aan video
interactie begeleiding. Deze diversiteit aan opties geeft al aan dat er geen eenduidigheid
bestaat over de herkomst van het probleem, noch de aanpak. Welke hulp dan voor wie en op
welk moment geïndiceerd is, lijkt dan ook meer op de willekeur van het moment en de
desbetreffende zorgprofessional gebaseerd te zijn dan op echte identificatie van het probleem.
Hiermee laat de richtlijn ruimte voor verbetering open.
De Clerq en collega's (2013) beschrijven drie grote etiologische perspectieven die elk
een bijdrage leveren in het onderzoek naar het begrip ontroostbaar huilen in de eerste drie tot
vier maanden. Een eerste verklaring ligt binnen het medisch-organisch model en stelt dat
ziekte of pijn ten grondslag ligt aan het ontroostbaar huilen van een kind. Een
urineweginfectie, een oorontsteking of een koemelkallergie zijn de meest voorkomende
medische oorzaken van het ontroostbaar huilen van een zuigeling, maar dit komt in niet meer
dan vijf procent van de gevallen voor (La Haye, 2013; Lasham, 2013). Voor de overige 95%
van de baby's wordt geen onderliggende medische oorzaak gevonden voor het huilen.
Desondanks worden veel kinderen vaak wel als met een zodanig probleem behandeld. In de
praktijk wordt de diagnose (verborgen) gastro-oesofagale reflux (GER) of koemelkallergie
(KMA) het meest gesteld als oorzaak van het overmatig huilen. Voor GER wordt vaak een
medicamenteuze behandeling ingezet in de vorm van maagzuurremmers. Uit onderzoek blijkt
dat wel de oesofagitis (irritatie / ontsteking van de slokdarm) hierdoor afneemt, maar niet het
aantal uren huilen (La Haye et al, 2013). KMA komt bij twee tot drie procent van de
zuigelingen voor. Behandeling van eerste keus is borstvoeding, waarbij de moeder een
eliminatiedieet dient te gebruiken (Kneepkens, Kapitein, Gevers, Meijer, Vlieg, Neijens &
Hoekstra, 2004). In de praktijk blijkt echter dat, indien de diagnose KMA gesteld wordt, de
meeste kinderen overgaan op hypoallergene flesvoeding, waardoor de vele voordelen van
borstvoeding gemist worden (Douglas & Hill, 2013). Daarnaast geldt voor deze diagnose dat
er moeilijkheden zijn met het juist stellen ervan. Met dubbelblinde voedsel-provocatietesten
kan deze diagnose namelijk vrijwel nooit worden bevestigd, wat suggereert dat deze diagnose
vaak ten onrechte wordt gesteld (Lasham, 2013).
Een tweede verklaring komt uit het ontwikkelingspsychologisch model en stelt dat
ontroostbaar huilen wordt veroorzaakt door een gebrek aan zelfregulerende capaciteiten van
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 6
de baby. Door een fysiologische oorzaak zoals een onrijp zenuwstelsel of een vertraagde
ontwikkeling van biochemische processen die het 24 uurs ritme organiseren, is de baby
onvoldoende in staat sensorische informatie te verwerken (Zeifman, 2001b; DiGangi et al.,
1991). In dit model kan ontroostbaar huilen worden begrepen als een symptoom van een nog
onrijp regulatiesysteem waardoor intense reacties op stimuli kunnen ontstaan. Dit huilgedrag
ontstaat dus vanuit een neurobiologische basis in combinatie met over- of onderstimulatie uit
de omgeving. Onderstimulatie verwijst hierbij naar een te lage sensorische input terwijl
overstimulatie verwijst naar het overladen van de baby met omgevingsprikkels (de Clerq,
2013). Beiden kunnen leiden tot intens huilgedrag. Deze baby's hebben grote
aanpassingsmoeilijkheden in veranderende situaties en worden gekenmerkt door een frequent
negatieve stemming. In dit verband wordt ook wel gesproken van een moeilijk temperament
(Douglas & Hill, 2013; Desantis, Harkins, Tronick, Kaplan, & Beeghly, 2011).
Een derde, interactionele, verklaring voor het ontroostbaar huilen van baby's stelt dat
de omgeving van de baby niet goed aansluit op zijn behoefte aan zorg (La Haye, 2013). Het
krijgen van een kind vraagt van ouders vaak grote aanpassingen in het gezin. In de eerste
periode na de geboorte kan gemakkelijk extreme vermoeidheid ontstaan bij moeders door een
hoge mate van emotionele stress gecombineerd met weinig slaapuren. Onderzoek wijst uit dat
dit kan leiden tot huwelijksproblemen of een postnatale depressie (Kaley, Reid & Flynn,
2011). Dergelijke psychische klachten bij de moeder (en vader) heeft een negatieve invloed
op de emotionele beschikbaarheid voor de baby waardoor het afstemmingsproces van moeder
op de baby bemoeilijkt wordt. De moeder zal minder in staat zijn om sensitief en empathisch
op haar kind te reageren en dit heeft direct effect op de troostbaarheid en irriteerbaarheid van
de baby (De Clerq, 2013). Ook andere (ouder)factoren, zoals socio-economische
omstandigheden, opvoedvaardigheden, familiale omstandigheden en of de baby het eerste
kindje van ouders is, zijn van invloed op de interactie tussen ouders en kind. Een negatieve
interactie kan ontroostbaar huilen uitlokken (De Clerq, 2013). Van Sleuwen (2008) hanteert in
dit interactionele model een iets andere benadering: ontroostbaar huilen is het gevolg van een
gebrek aan voorspelbaarheid en regelmaat, waardoor de baby niet goed slaapt, onrustig eet en
veel huilt.
Binnen dit interactionele model wordt ook vaak de rol van cultuur benoemd. Volgens
diverse cross-culturele studies, komt het huilen van pasgeboren baby's in niet-industriële
samenlevingen met een verzorgingsstijl waarin meer plaats is voor fysieke nabijheid, minder
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 7
voor (Lasham, 2013). Een studie van st. James-Roberts, Alvarez, Csipke, Abramsky,
Goodwin & Sorgenfrei (2006) laat echter ook zien dat hier nog wel enige nuance bij geplaatst
mag worden. Zij beargumenteren dat in veel studies belangrijke methodologische aspecten
onvoldoende belicht zijn, zoals bijvoorbeeld invloed van klimaat en dieet. Daarnaast is er
onvoldoende consistentie in de manieren van meten van huilen en is er onvoldoende
consistentie in het westerse verzorgingsgedrag waartegen baby's van niet westerse landen
werden afgezet. De studie van St James-Roberts et al. (2006) beoogde deze bezwaren mee te
nemen en condities zo veel mogelijk te standaardiseren. De studie liet zien dat episodes van
krachtig huilen, de zogenaamde huilbuien, net zoveel voorkomen in groepen met veel fysiek
contact dan in groepen met minder fysiek contact. De auteurs in deze studie vergeleken drie
groepen baby's met ouders die verschillend verzorgingsgedrag voor hun pasgeboren baby
hanteerden. De eerste groep ouders droegen hun baby meer dan 80 % van de tijd bij zich en
voedden frequent 'on demand'. Ook 's nachts hielden ze hun baby vrijwel altijd bij zich (co-
sleeping). Deze groep zal hier verder aangeduid worden als de 'dragers'. De tweede groep,
een groep ouders uit Londen (Engeland), had een meer westers georiënteerde verzorgingsstijl
en had 50% minder fysiek contact dan de eerste groep, ook wanneer hun baby huilde of rustig
wakker was. De derde groep, ouders uit Kopenhagen (Denemarken), viel tussen de twee
groepen in qua verzorgingsstijl en nabijheid bij hun baby gedurende de dag en nacht.
Opvallend was dat nog maar 37% van de Engelse moeders borstvoeding gaf na 12 weken. Bij
de Deense moeders was dit 70% en bij de groep 'dragende' moeders was dit 85%. In de vijfde
week huilden de Engelse baby's 50 % meer per 24 uur ten opzichte van de andere twee
groepen. In alle groepen was het huilen met één derde afgenomen in de 12e week, maar de
Londense baby's huilden dus nog significant meer dan de andere twee groepen, die ongeveer
gelijke cijfers lieten zien. Na 12 weken was doorslapen meer gewoon in de Deense en Engelse
groep, dan in de 'dragende' groep. De baby's in deze laatste groep waren significant meer
wakker gedurende de nacht en huilden meer 's nachts. Deze studie laat mogelijk zien dat niet
enkel het directe fysieke contact en frequent voeden voorspellend is voor minder huilen van
de baby. De vraag rijst op welke aspecten van verzorgingsgedrag nog meer effect hebben op
het huilen van baby's tot 3 maanden oud.
Een theorie die aangrijpt op zowel het ontwikkelingspsychologische- als op het
interactionele verklaringsmodel is de sensorische informatieverwerkingstheorie van Dunn
(Dunn,1997; Dunn, 2013). Deze gaat uit van fysiologische én gedragsmatige factoren als de
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 8
oorzaak van het ontroostbaar huilen van baby's. Dunn stelt dat de mate van intensiteit waarop
mensen prikkels ervaren verschilt, maar ook het daaropvolgende gedrag om die prikkels te
hanteren. Mensen kunnen een lage drempelwaarde hebben waarop de hersenen sensorische
stimuli waarnemen (weinig input nodig) of een hoge drempelwaarde (veel input nodig).
Daarnaast verschillen mensen ook in hoe zij reageren op al die verschillende sensorische
stimuli. Mensen kunnen actieve zelfregulatiestrategieën of passieve zelfregulatiestrategieën
hanteren. Bij actieve zelfregulatie zullen mensen gedrag vertonen waarmee ze proberen het
soort en de hoeveelheid sensorische input waarmee ze problemen hebben af te wenden. Bij
passieve zelfregulatie zullen mensen sensorische input over zich heen laten komen en daarna
pas reageren. In het model van Dunn (1997) kruisen de sensorische
informatieverwerkingfuncties van de hersenen en de zelfregulatiefuncties elkaar wanneer ze
beiden als een continuüm op een as worden gezet. Dit geeft grofweg vier kwadranten met een
bijbehorend sensorisch patroon waarop mensen hoog of laag kunnen scoren. Scores op deze
vier kwadranten kunnen inzicht bieden in bepaald gedrag bij bepaalde sensorische input.
Dunn (1997) beschrijft in haar model de vier kwadranten als volgt: (1)gevoeligheid voor
prikkels (lage drempel met passieve zelfregulatie), (2)prikkels vermijdend (lage drempel
met actieve zelfregulatie), (3)gebrekkige registratie (hoge drempel met passieve
zelfregulatie) en (4)prikkels zoekend (hoge drempel met actieve zelfregulatie).
Het ontroostbaar huilen en onrustig zijn van baby's kan duiden op een lage sensorische
drempel met nog onvoldoende vermogen tot zelfregulatie, veroorzaakt door onrijpheid van
het zenuwstelsel (Desantis, Coster, Bigsby & Lester 2004; McGeorge, Milne, Cotton &
Whelan, 2015). In het model van Dunn (1997) valt dit gedrag in de kwadrant 'gevoeligheid
voor prikkels': lage neurologische drempel en (nog) geen actieve zelfregulatie. In de studie
van McGeorge (2015) werden significante positieve associaties gevonden tussen lage
sensorische drempels bij baby's en huilen en onrustig gedrag. Uit de studie van Desantis en
collega's (2004) bleek dat met name de uren onrust van baby's in de eerste 12 weken,
voorspellend waren voor meer regulatie-, aandachts- en emotionele problemen op de kleuter-
en basisschoolleeftijd. Dit in tegenstelling tot baby's die in de eerste 12 weken enkel veel
huilden. Zowel Desantis et al. (2004) als McGeorge et al. (2015) suggereren dat huilen
mogelijk gezien kan worden als een meer actieve poging van regulatie; de aandacht van de
verzorger wordt krachtig opgeëist. In het model van Dunn (1997) zou dit vallen in het
kwadrant 'prikkels vermijdend': een lage neurologische drempel met actieve poging tot
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 9
regulatie. Onrust daarin tegen reflecteert mogelijk een fysiologische insufficiëntie van de
baby waardoor er (nog) geen vermogen tot zelf-regulatie is. Dit gedrag zou vallen binnen het
kwadrant 'gevoeligheid voor prikkels': lage neurologische drempel met passief gedrag. Met
name dit laatste zou een belangrijke indicatie voor latere ontwikkelingsproblemen kunnen zijn
(Desantis et al., 2004; Feldman, 2009). Met de suggestie dat huilen en onrust van baby's
mogelijk een ander onderliggend mechanisme reflecteren, is een nadere verdieping in het
construct zelfregulatie nodig. Een studie naar dit construct 'regulatie' laat zien dat de
ontwikkeling hiervan een sterk coherent en continue proces is waarvan de basis ligt geworteld
in fysiologische aanleg zoals slaap - waak cycli en de cardiale aansturing door de nervus
vagus (Feldman, 2009). Het vermogen van een pasgeboren baby om veranderingen in de
omgeving op te vangen en te habitueren is in deze vroege periode nog enkel een hersenstam
gerelateerde functie. De manier waarop een baby na arousal terugkeert naar een stabiele staat
is een fysiologisch kenmerk van hoe de baby informatie ontvangt en verwerkt. Deze
uitgangssituatie hangt sterk samen met latere emotionele- en aandachtsregulatie vaardigheden
(Feldman, 2009). Veronderstelt wordt dat dit proces in deze vroege fase sterk beïnvloedbaar
is door omgevingsfactoren zoals hormonen van moeder, maar ook ouder-kind co-regulatie.
Dit geeft dan ook belangrijke aanwijzingen voor interventies (Desantis et al., 2004; Desantis
et al., 2011 Feldman, 2009).
Een interventie voor het troosten van excessief huilende baby's die in feite ook uitgaat
van sensorische informatieverwerking is de happiest baby-methode (THB-methode). Deze
methode is ontwikkeld door de Amerikaanse kinderarts Harvey Karp, en heeft als doel het
troosten en bieden van veiligheid aan pasgeboren baby's (geboorte tot 16 weken) wanneer
deze ernstig onrustig of ontroostbaar lijken te zijn. De methode is gebaseerd op het idee van
het 'missende vierde trimester'. Baby's worden geboren bij een zwangerschapsduur van
ongeveer 40 weken. Wanneer de zwangerschap langer zou duren zou het hoofd te groot
worden om door het geboortekanaal te kunnen. Echter, na negen maanden is de baby nog zeer
onrijp en heeft nog allerlei primitieve reflexen waarvan een aantal in de loop van de eerste 3
maanden verdwijnen (bv.: Moro-, zuig-, grijpreflexen). Volgens Karp (2003) behoort hiertoe
ook de troostreflex die in de laatste weken van de zwangerschap in de baarmoeder aanwezig
is en geactiveerd wordt door de sensaties die de baby dan ervaart. De baby zit in deze periode
vrij krap en ervaart continue de zachte druk van de baarmoederwand, de hele dag wordt de
baby zachtjes heen en weer geschud en er zijn steeds slik- en zuigbewegingen door het
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 10
omringende vruchtwater. Het gehoor is al uitgerijpt, dus de baby ervaart de hele dag een luid
suizend geluid van de bloedsomloop van moeder. Deze sensaties zijn grofweg te
onderscheiden op vier niveaus; tactiel (druk van baarmoederwand), vestibulair / positie in de
ruimte (bewegingen van moeder), auditief (bloedsomloop / geluiden van buiten) en oraal
(vruchtwater / handje of duim). De sensaties hebben een kalmerend effect op de baby
waardoor deze rustig in positie blijft liggen (Karp, 2003). De THB-methode richt zich op het
ontlokken van deze natuurlijke troostreflex van baby's door deze sensaties uit de baarmoeder
na te bootsen. Ouders leren de zogenaamde 5 S'en ('swaddling, side/stomach position,
shushing, swinging en sucking') toe te passen in de zorg voor hun baby om zodoende het
huilen te stoppen (Karp, 2003). Deze methode grijpt daarmee direct in op de regulatie van
sensorische informatieverwerking van de baby in de vorm van co-regulatie en sluit daarmee
aan op de theorie van Dunn (1997).
Het integreren van de theorie van sensorische informatieverwerking in het verklaren
van excessief huilen van baby's is een relatief nieuw onderzoeksgebied, maar sluit in feite aan
bij het ontwikkelingspsychologische gedachtegoed. Desantis (2011) en collega's beschrijven
de relatie van respectievelijk sensorische informatieverwerkingsprocessen, temperament en
neurogedragsontwikkeling op het gedrag van 1 maand oude baby's. Zij pleitten voor een meer
integratieve benadering van het huilgedrag van jonge baby's en stellen dat de relatie met
sensorische informatieverwerking nog onvoldoende wordt erkend. Zij suggereren dat daar
waar de oorzaak van huilen en irritatie vaak wordt gezocht in een moeilijk temperament, in
feite in veel gevallen een hypersensitief sensorisch (met name vestibulair en tactiel) systeem
ten grondslag ligt. En dat door de vele bewegingen die de baby de hele dag ervaart
(verschonen, oppakken, knuffelen, geluiden) er moeilijkheden kunnen ontstaan in de
verwerking van al deze sensaties en de baby van slag kan raken. In de theorie van Karp
(2003) wordt ook (deels) de oorzaak van het huilen gezocht in een voor de baby onprettige
stimulatie van het vestibulair systeem. Echter ligt hier de focus juist meer op onderstimulatie
in plaats van overstimulatie van dit sensorisch gebied. Ook De Clerque (2013) suggereert dat
het 'moeilijke temperament' op deze leeftijd in feite een gevolg is van onrijpheid van het
zenuwstelsel en niet zo zeer een op zichzelf staande intrinsieke factor.
Meer inzicht in de onderliggende mechanismen van regulatieve processen bij baby's
zou waardevolle kennis opleveren voor de richtlijnen ter behandeling en preventie van deze
problematiek. Te meer omdat een meta-analyse van longitudinale studies laat zien dat
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 11
tekorten in regulatieve vaardigheden op de baby leeftijd, met name het excessief en
ontroostbaar huilen van baby's, geassocieerd is met emotionele-, aandachts- en concentratie
problemen op de peuter- en kinderleeftijd (Hemmi, Wolke & Schneider, 2011). Douglas en
Hill (2013) suggereren in een door hen beschreven neurobiologisch model dat er bij deze
sensorisch kwetsbare baby's een conditionering van vroege stress kan ontstaan, waardoor er
een sensitisatie van het huilen optreed.
Deze studie beoogt dan ook enerzijds te onderzoeken of de THB-methode effectief is
om excessief huilende baby's en langdurig onrustige baby's te troosten. Anderzijds zal
getracht worden een antwoord te geven op de vraag of de sensorische informatieverwerking
van baby's is veranderd na het toepassen van THB ten opzichte van daarvoor. De
onderzoeksvragen zijn als volgt geformuleerd; 1) Hangt het gebruik van de THB-methode
door ouders samen met een afname van dagelijks huilen, dagelijkse onrust en een toename
van dagelijkse slaap bij de baby? De verwachting is dat door het gebruik van THB het huilen
en de onrust van baby's zal afnemen en de slaap van baby's zal toenemen omdat de vijf S'en
een voor de baby prettige sensatie zal opleveren. Hiermee biedt de ouder een vorm van co-
regulatie aan de baby aan. 2a) Is er een samenhang tussen onrust en huilen? 2b) Gaat een
verandering van onrust vooraf aan een verandering in huilen? De verwachting is dat er een
positieve samenhang bestaat tussen onrust en huilen. Zowel huilen als onrust wijst op een lage
sensorische drempelwaarde. Bij een betere co-regulatie van de ouder zal zowel huilen als
onrust afnemen. Echter, wanneer huilen geïnterpreteerd wordt als een actieve vorm van
zelfregulatie van de baby, zal THB in eerste instantie effect hebben op onrust. Een afname aan
onrust zal vooraf gaan aan een afname van huilen. 3) Verandert het sensorisch patroon van de
baby na invoering van de THB- methode ten opzichte van daarvoor? De verwachting is dat er
veranderingen zijn waar te nemen in het sensorisch patroon van de baby doordat er bij de
baby verstorende sensaties worden vervangen door prettige sensaties. De vijf S'en triggeren
door sensorische stimuli de natuurlijke troostreflex van de baby. Deze reflex biedt de baby
een fysiologisch prettige staat. De verwachting is dat de baby minder negatieve reactiviteit
laat zien binnen de kwadranten van Dunn (1997). Indien er sprake is van een gecombineerde
lage sensorische drempel, is de verwachting dat deze zal afnemen.
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 12
Methode
Design en procedure
Deze studie zal worden uitgevoerd met behulp van een case-based-time-series design.
Bij dit design heeft de focus van de analyse betrekking op één unit: een persoon, patiënt,
school, stad, etcetera. Het doel van de single-case methodiek is het zichtbaar maken van
functionele relaties tussen verschillende variabelen, waarbij het meestal gaat over een door de
onderzoeker gecontroleerde onafhankelijke variabele (de behandeling) ten opzichte van het
gedrag van een participant. Deze single-case methodologie moet uitdrukkelijk niet verward
worden met de 'case study', waarbij een gedetailleerde beschrijving op kwalitatief niveau van
een op zichzelf staande case wordt nagestreefd. Het doel hiervan is om unieke of zeldzame
verschijnselen of gebeurtenissen te bestuderen om zo een bijdrage te kunnen leveren aan
theorievorming en innovatief onderzoek (Cohen, Feinstein, Masuda & Vowles, 2014).
De single case studie is in feite een experimenteel onderzoek en is kwantitatief van
aard. Fundamenteel in een single-case time-series design is de herhaalde observatie van één
individu, waarbij deze zowel de controle conditie (baselinefase) als de afhankelijke conditie
(interventiefase) ondergaat. De methodologie maakt het mogelijk om enerzijds een uitspraak
te doen over de effectiviteit van een interventie. Treedt er een verbetering op na invoering van
de interventie en is deze verandering ook klinisch relevant? Anderzijds kan een uitspraak
gedaan worden over hoe het proces van verandering zich ontwikkelt gedurende het verloop
van tijd. Wanneer treedt er verbetering op en hoe ontwikkelt deze zich: welke variabele zet de
verandering in en welke veranderingen volgen daarop? Zo kunnen onderlinge relaties tussen
de dagelijkse variabelen in meer detail onderzocht worden. Er kan bijvoorbeeld gekeken
worden naar de volgorde waarin de symptomen afnemen wanneer een bepaalde interventie
wordt toegepast. Dit is een belangrijk voordeel ten opzichte van een gerandomiseerd
groepsdesign, waarbij deze gedetailleerde informatie dikwijls niet verkregen kan worden,
tenzij met zeer grote steekproefgroottes wordt gewerkt. Klinische problematiek doet zich
echter voor in kleine populaties kinderen. Klinisch relevante informatie kan eveneens
verdwijnen door de nivellerende werking van het gebruik van groepsgemiddelden (Borckardt,
Nash, Murphy, Moore & O'Neil, 2008; Cohen et al. 2013; Hurtado-Parrado & Lopez-Lopez,
2015). Daarmee is het case based time - series onderzoek uitermate geschikt voor onderzoek
naar interventie effecten binnen de (pediatrische) psychologie (Ross & Begency, 2014). De
American Psychological Association (APA) erkent bewijs voor effectiviteit uit goed
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 13
uitgevoerde single case onderzoeken wanneer deze minstens negen keer herhaald zijn. Een
dergelijk gerepliceerd onderzoek kan gezien worden als een tegenhanger van een RCT
(Chorpita et al., 2002).
Voor de vraagstelling uit het huidige onderzoek is dan ook gestreefd naar ten minste
negen cases. Dit onderzoek werd uitgevoerd binnen de Universiteit van Amsterdam waar het
deel uitmaakte van een groter onderzoeksproject en werd goedgekeurd door de Commissie
Ethiek van de faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen. Middels een website,
sociale-media kanalen en flyers bij verloskundigen, huisartsen, babywinkels, e.d. werden
pasgeboren baby's die excessief huilden geworven in en rondom de stad Amsterdam. Ouders
die hulp zochten voor het huilgedrag van hun baby en die geïnteresseerd waren in De
Happiest Baby methode konden zich aanmelden via de website van het onderzoeksteam van
de UvA, waarna een onderzoeksassistent contact met hen opnam. Tijdens dit eerste contact
werd het onderzoek aan de hand van een informatiebrief toegelicht. Indien de ouders
instemden met de onderzoeksvoorwaarden, werd zo spoedig mogelijk een eerste huisbezoek
én een bezoek aan het UvA Familylab gepland. De informatiebrief, een routebeschrijving naar
het UvA Familylab en een bevestiging van de gemaakte afspraken werden per mail aan
ouders gestuurd. Een onderzoeksassistent bezocht de ouders en baby thuis. Tijdens dit eerste
bezoek vulden ouders een toestemmingsformulier in. Daarnaast werd een eerste set aan
vragenlijsten ingevuld en werd er gestart door ouders met het bijhouden van een dagboekje
waarin huilen, onrust en slapen van de baby werd geregistreerd (T1). De gegevens voor dit
onderzoek zijn verzameld door middel van een online omgeving, genaamd Qualtrics. Dit is
webgebaseerde survey-software waarmee op eenvoudige wijze vragenlijsten ontworpen en
afgenomen kunnen worden. Voor de online-dagboekjes ontvingen ouders dagelijks een link
via de mail, waardoor zij werden herinnerd aan het invullen hiervan. Tevens werd het
inloggen op de Qualtrics site hierdoor vergemakkelijkt.
Na 3 tot 7 dagen dagboekregistratie (baselineperiode) kwamen ouders met hun baby
naar het UvA Familylab waar zij van een gecertificeerd THB-trainer de methode aangeleerd
kregen. Voorafgaand aan deze sessie werd het sensorische informatieverwerkingsprofiel van
de baby uitgevraagd door middel van een oudervragenlijst. Het hele bezoek nam ongeveer 1,5
uur in beslag en na afloop kregen ouders schriftelijke adviesinformatie, een inbakerdoek en
een usb-stick met daarop een film over de THB technieken en de white noise mee naar huis.
Na het aanleren van de methode hielden ouders nogmaals 14 dagen het online-dagboekje bij
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 14
(interventieperiode). Na 3 dagen had een onderzoeksassistente telefonisch contact met de
ouders en na 7 dagen volgde er een tweede huisbezoek waarin ouders een boostersessie
ontvingen van de onderzoeksassistente: problemen en vorderingen werden besproken. Na
nogmaals 7 dagen werd met een derde huisbezoek de online-dagboek registratie periode
afgesloten. Daarnaast werd een posttest van de eerder afgenomen vragenlijsten van het eerste
huisbezoek en de oudervragenlijst ten aanzien van sensorische informatieverwerking die
tijdens het labbezoek werd afgenomen, gedaan (T2).
Figuur 1. Tijdslijn van het UvA THB onderzoek
Participanten
Aan dit deelonderzoek deden 10 baby's en hun ouders mee. Inclusiecriteria waren: 1)
perceptie van ouders is dat de baby excessief huilt en de baby is niet ouder dan 16 weken. 2)
De baby is voor zover bekend gezond. Exclusiecriteria: de baby heeft een medisch probleem
en / of moeder spreekt/leest geen Nederlands. Gegevens van drie baby's waren niet compleet.
Bij twee baby's was de interventie-dagboekdata onvolledig, bij één baby ontbrak de nameting
van de ITSP. Uiteindelijk konden gegevens van zeven baby's geanalyseerd worden (N = 7).
De leeftijd van de baby's lagen tussen de 6 en 14 weken. De jongste deelnemer was 43 dagen
en de oudste was 102 dagen oud bij aanvang van het onderzoek. De gemiddelde leeftijd was
63 dagen (+/- 9 weken) met een standaarddeviatie van 18 dagen (SD = 18). De verdeling per
sekse was 4 meisjes en 3 jongens. De biografische gegevens van de deelnemende baby's en
ouders staan in tabel 1 en 2 weergegeven.
aanmelding website
• 1e telefonisch contact ouders
• informatie per mail
Huisbezoek (T1)
• uitleg onderzoeksprotocol
• voormeting en starten baseline dagboek
UvA Family
lab
• THB methode door gecertificeerd THB trainer, beide ouders en baby.
• invullen sensorische informatievragenlijst
• starten interventie dagboek, na drie dagen telefonisch contact
boostersessie
• Huisbezoek voor herhaling THB methode
huisbezoek (T2)
• huisbezoek voor nameting en afsluiten dagboekregistratie
• evaluatiegesprek
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 15
Tabel 1
Biografische Gegevens Deelnemers
Gegevens Baby 1 Baby 2 Baby 3 Baby 4
Leeftijd baby bij T1 in weken 6 7 7 14
Leeftijd baby bij T1 in dagen 43 55 51 102
Geslacht jongen meisje meisje meisje
Hoofdverzorger moeder moeder moeder moeder
Afgeronde opleiding moeder HBO HBO universiteit PhD
Afgeronde opleiding vader MBO MBO HBO PhD
Kind in de kinderrij 1e kind 1e kind 2e kind 1e kind
Duur zwangerschap 40 wkn 39 wkn 37 wkn 39 wkn
Spugen nee nee nee nee
Couveuse nee nee nee nee
Voeding Kunstv. Borstv. Borstv. Borstv.
Tabel 2
Biografische Gegevens Deelnemers
Gegevens Baby 5 Baby 6 Baby 7
Leeftijd baby bij T1 in weken 10 8 7
Leeftijd baby bij T1 in dagen 76 62 53
Geslacht jongen meisje jongen
Hoofdverzorger moeder moeder moeder (50%)
vader (50%)
Afgeronde opleiding moeder universiteit HBO HBO
Afgeronde opleiding vader universiteit MBO HBO
Kind in de kinderrij 1e kind 2e kind 2e kind
Duur zwangerschap 42 wkn 39 wkn 40 wkn
Spugen nee nee nee
Couveuse nee nee nee
Voeding Kunstv. Combi K/B Kunstv.
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 16
Instrumenten
Dagboek huilen, onrust, slapen. Om het gedrag van de baby te meten werd er
dagelijks door ouders een (online) dagboekje bijgehouden. In dit dagboekje is het aantal
minuten huilen, aantal minuten onrust, aantal minuten slaap en aantal minuten rustig wakker
zijn van de baby per dag uitgevraagd. Het dagboekje is gebaseerd op het model van Barr,
Kramer, Boisjoly, McVey-White en Pless (1988). Bij dit dagboekje hoorden ook de
zogenaamde time-rulers: een papieren hulpmiddel met gekleurde tijdsbalkjes voor het
invullen van de dagboekjes met het aantal minuten dat de baby onrustig was of huilde of
sliep. Dit dagboek werd ten minste drie dagen voor de interventie bijgehouden (baselinefase)
en tenminste 10 dagen daarna (interventiefase). Naast deze registratie werd dagelijks
gevraagd tijdens de interventiefase of de diverse onderdelen van THB werden toegepast,
overdag en 's nachts.
Huilgedrag baby. Om excessief huilen te meten werd, naast het dagboekje, gebruik
gemaakt van de Crying Perception Scale (CPS) (Lester, Boukydis, Garcia-Coll, Hole, &
Peucker, 1992). Deze vragenlijst meet de perceptie van ouders van het huilgedrag van hun
baby. De vragenlijst bestaat uit 6 items die gescoord worden op een 7-punts Likertschaal. Een
voorbeelditem is Hoe geïrriteerd / boos voel ik mij door het huilen van mijn baby? Waarbij 1
= helemaal niet geïrriteerd / boos en 7 = extreem geïrriteerd / boos. Bij de laatste vraag wordt
de ouder gevraagd wat hij / zij denkt wat de reden van het huilen van hun baby is. Uit twaalf
redenen moet de ouder de drie meest voorkomende oorzaken kiezen. Voorbeelden zijn: 'een
vieze luier', 'honger' of 'aandacht willen krijgen'. Hoe hoger de score op de vragenlijst is, des
te negatiever is de perceptie van ouders ten opzichte van het huilgedrag van hun baby. De
items 11 en 12 dienen omgescoord te worden. Cronbach's alpha en SD zijn niet bekend van
deze vragenlijst.
Sensorisch informatieverwerkingspatroon baby. De Infant / Toddler Sensory
Profile (ITSP) (Dunn & Daniëls, 2002) is een vragenlijst die door ouders van baby's en
peuters (0 tot 3 jaar) wordt ingevuld. Er zijn aparte scoringslijsten voor baby's van 0 tot 6
maanden. De testresultaten leveren informatie op over het niveau van de reactiviteit van de
baby op sensorische gebeurtenissen over het gehele zintuiglijke spectrum. Hiermee kan een
duidelijk verband gelegd worden tussen sensorische prikkelverwerking en het functioneren
van de baby in het dagelijks leven. Het instrument bevat 36 items die in groepen onder te
verdelen zijn. Deze groepen bevatten specifieke secties van de sensorische prikkelverwerking.
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 17
Deze secties zijn: algemene prikkelverwerking, verwerking van auditieve prikkels,
verwerking van visuele prikkels, verwerking van tactiele prikkels, verwerking van
vestibulaire prikkels en verwerking van orale prikkels. Antwoorden worden gegeven op een
5-punts likertschaal behorend bij de volgende sleutel: bijna altijd - vaak - af en toe - zelden -
bijna nooit. Aan elk antwoord wordt een score gegeven in een respectievelijke volgorde van 1
tot en met 5 punten. Daarnaast geeft de ITSP een weerspiegeling van de kwadranten van
Dunn's model van sensorische prikkelverwerking weer. Binnen deze kwadranten zitten de
items van de hierboven genoemde specifieke secties. Deze kwadranten zijn: 1) 'Gebrekkige
registratie': de items van dit kwadrant geven de mate waarin het kind zich bewust is van alle
soorten prikkels weer. Een voorbeeld is: mijn kind lijkt zich niet bewust van een natte of vieze
luier. 2) 'prikkels zoekend': de items van dit kwadrant meten de belangstelling van het kind
voor en het plezier in alle soorten prikkels. Een voorbeeld is: mijn kind vindt het leuk om te
kijken naar zijn spiegelbeeld. 3) 'gevoeligheid voor prikkels': de items van dit kwadrant geven
de mate waarin het kind in staat is om alle soorten prikkels op te merken weer. Een voorbeeld
is: mijn kind is afgeleid en / of vindt het moeilijk om te eten in een lawaaierige omgeving. 4)
'prikkels vermijdend': de items van dit kwadrant meten de behoefte van het kind om de
hoeveelheid en het soort prikkels te beheersen die zich op enig moment aandienen. Een
voorbeeld is: mijn kind vermijdt dat zijn/haar neus of gezicht wordt afgeveegd. Een vijfde
gecombineerde kwadrant is de 'lage drempel'. Dit gecombineerde kwadrant van Gevoeligheid
voor prikkels en Prikkels vermijdend is van belang voor enkele aspecten van zwakke
sensorische prikkelverwerking. Cronbach's alpha en SD zijn niet bekend van de specifieke
secties van sensorische prikkelverwerking voor de leeftijd van 0 tot 6 maanden. Wel van de
kwadranten van prikkelverwerking. Deze zijn als volgt: Gebrekkige registratie: α = .62 en de
SD = 4.96, Prikkels zoekend; α = .79 en de SD = 4.31, Gevoeligheid voor prikkels: α = .79 en
de SD = 5.18, Prikkels vermijdend: α = .56 en de SD = 2.57, Lage drempel: α = .83 en de SD
= 6.89 (Dunn, 2002).
Data analyse
Om de onderzoeksvragen te beantwoorden werd gebruik gemaakt van Simulation
Modeling Analysis en van de Reliable Change Index. De onderzoeksvragen 1 en 2a/2b
werden beantwoord met behulp van Simulation Modeling Analyse (Borckardt, 2006) van de
dagboekdata. SMA is een statistisch programma wat speciaal is ontworpen voor het
analyseren van korte dataseries (< 30 datapunten), waarbij voor autocorrelatie wordt
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 18
gecorrigeerd. Autocorrelatie, of serieafhankelijkheid, is een belangrijke bron van variabiliteit
(met name in onderzoeken binnen de natuur- of gedragswetenschappen) in de data van time-
series designs. Dit fenomeen wordt veroorzaakt door de invloed van het sequentiële karakter
van de datapunten die van één persoon worden verkregen. Bijvoorbeeld; wanneer 'pijn' een te
onderzoeken variabele is, zal dit dagelijks gemeten worden. Om een uitspraak te kunnen doen
over een effect van een interventie op in dit geval 'pijn', zou de te meten pijn een strikt
onafhankelijk datapunt moeten zijn. Die 'pijn' mag dus niet beïnvloed zijn door een
voorgaande meting. In een groeps design kan men redelijk uitgaan van deze assumptie. In een
single-case design echter niet. Hier zullen de datapunten elkaar redelijkerwijs in meerdere of
mindere mate beïnvloeden. In het genoemde voorbeeld zal de pijn van de ene dag de
uitgangssituatie op een andere dag hoogst waarschijnlijk beïnvloeden. Wanneer hier geen
rekening mee wordt gehouden, zal de variabiliteit onderschat worden en daarmee wordt ook
de effect size onbetrouwbaar (Borckardt & Nash, 2014).
Bij SMA wordt met behulp van de zogenaamde bootstrapping techniek de
autocorrelatiecoëfficiënt voor level- (baseline) en slope (interventie) fase berekend. Dat wil
zeggen dat uit gesimuleerde datasets, die gegenereerd worden uit de bestaande data, de mate
van afhankelijkheid van de reeks datapunten wordt berekend. Hierna wordt berekend of het
fase verschil tussen baselinegemiddelde en interventiefasegemiddelde verklaard kan worden
door een interventie-effect, waarbij er gecontroleerd wordt voor de verkregen autocorrelatie
(Borckardt, Nash, Murphy, Moore, Shaw & O'Neil, 2008).
Met SMA is het effect van THB op het dagelijks huilen, het onrustig zijn van de
baby's en het slapen van de baby's onderzocht (onderzoeksvraag 1). Als eerste werd er
gekeken naar de mate van autocorrelatie van respectievelijk huilen, onrust en slapen. Dit werd
gedaan op lag -1, zodat bepaald kon worden of het huilen van de ene dag significant
samenhing met het huilen van de voorafgaande dag. Ook voor onrust en slapen werd dit op
deze manier onderzocht. Vervolgens werd onderzocht of er sprake was van een significante
afname van de drie variabelen in de interventieperiode ten opzichte van de baselinefase, de
zogenaamde 'level change' of wel 'verandering op level niveau'. Als laatste werd er naar het
'slope niveau' gekeken. De slope geeft aan hoe het verloop van de scores in de baseline- en
interventiefase eruit ziet. Het geeft antwoord op de vraag of er een significante (lineaire) trend
in verandering zichtbaar is. Voor huilen is nog gekeken of de voor- en nameting uitkomsten
van de CPS de eerder beschreven analyses ondersteunden.
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 19
Daarnaast is de samenhang tussen het huilen en onrustig zijn van de baby's onderzocht
door het berekenen van de crosscorrelatie coëfficiënt en werd de vraag of onrust vooraf ging
aan huilen beantwoord (onderzoeksvraag 2a en 2b). Door een crosscorrelatie te berekenen op
lag 0 wordt onderzocht of de twee variabelen op dezelfde dag samenhangen. Lag -1 laat zien
of variabele 1 op een dag samenhangt met variabele 2 op de voorgaande dag. Lag +1 geeft
aan of variabele 1 gemeten op een dag samenhangt met variabele 2 op de volgende dag. Op
deze manier kan onderzocht worden of huilen en onrust elkaar beïnvloeden en zo ja, of onrust
vooraf gaat aan huilen.
Het tweede deel van de analyses betrof het berekenen van de Reliable Change Index
van de Infant / Toddler Sensory Profile. Met de RCI kan bij individuen onderzocht worden of
een verandering in de tijd statistisch én klinisch relevant is. Dat wil zeggen: overstijgt de
verandering ook de betrouwbaarheidsgraad van het instrument en de variabiliteit die dit
sowieso geeft. Door hier rekening mee te houden, hebben uitspraken over veranderingen ten
opzichte van eerdere metingen pas waarde (Zahra, Hedge, Pesola & Burr, 2016). De RCI
werd per kwadrant van de ITSP berekend. Dit werd gedaan door eerst de verschilscore te
berekenen van voor- en nameting. Daarna werd de standaardmeetfout berekend met behulp
van Cronbach 's alpha en de standaarddeviatie: Se = S √ (1 - rxx). Daarna werd de formule
Sdif = √(2Se²) toegepast, aangezien er twee meetfouten zijn van 2 metingen. De verschilscore
werd gedeeld door Sdif, waarna er duidelijk werd of er op kwadrant niveau een verandering
was opgetreden wat een beeld geeft van de stabiliteit van sensorische informatieverwerking
van deze jonge baby's.
Resultaten
De hoofdvraag van dit onderzoek richtte zich op de vraag of het uitvoeren van de THB
methode een gunstig effect heeft op het huilen, onrustig zijn en slapen van baby's. Om deze
vraag te beantwoorden is er als eerste met behulp van SMA gecorrigeerd voor autocorrelatie
van huilen, waarna er werd onderzocht of er een interventie effect van THB op het huilen van
de baby kon worden waargenomen. De resultaten staan in tabel 3 weergegeven.
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 20
Tabel 3
Resultaten Simulation Test op Dagelijks Huilen
M baseline M interventie AR P r level r slope
huilen
Baby 1 216 129 0.402* 0.013 -0.673* 0.112
Baby 2 71 25 0.285 0.62 -0.617* 0.496
Baby 3 110 73 -0.045 0.53 -0.198 0.532*
Baby 4 95 64 0.079 0.263 -0.299 0.169
Baby 5 26 20 0.254 0.79 -0.135 -0.385
Baby 6 338 112 0.655** 0.0001 -0.796** 0.670
Baby 7 120 130 0.193 0.128 0.100 0.081
Note. Mean baseline- en interventiefase = aantal minuten huilen per etmaal.
* P ˂ .05. ** P ˂ .01.
Bij zes van de zeven baby's is er een absolute afname van het gemiddeld aantal
minuten van huilen waargenomen na het toepassen van THB. Bij één baby is een lichte
toename in het gemiddeld aantal minuten huilen per etmaal tijdens de interventiefase
geconstateerd. Voor drie baby's is deze afname ook significant op level niveau, voor één baby
is er geen significante afname op level niveau, maar wel op slope niveau.
Baby 1 huilde gemiddeld 216 minuten tijdens de baselinefase en 129 minuten tijdens
de interventiefase. Er was bij deze baby sprake van een significante positieve autocorrelatie
van huilen (AR = .402, p = .019). Tijdens de interventiefase werd er een significante afname
van huilen (level niveau) geconstateerd (r = -0.673, p = .022). Dit resultaat komt overeen met
de gevonden afname op de CPS. Op de voormeting werd hier 58 gescoord en op de nameting
49. Dit geeft aan dat de moeder het huilgedrag op de nameting als minder heftig ervaart. Baby
2 huilde gemiddeld 71 minuten tijdens de baselinefase en 25 minuten tijdens de
interventiefase. Ook voor baby 2 is er sprake van een significante afname van huilen (level
niveau) na toepassen van THB (r = -0.617, p = .024). Ook op de CPS gaf deze moeder aan het
huilen veel minder heftig te ervaren. Hier was namelijk een daling te zien van 30 punten. Op
de voormeting werd een score van 48 behaald, op de nameting was dit 18. Baby 3 huilde
gemiddeld 110 minuten tijdens de baselinefase en 73 minuten tijdens de interventiefase. Hier
is geen sprake van een significante afname van huilen op level niveau. Wel wordt er op slope
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 21
niveau een positieve significantie geconstateerd (r = -0.532, p = .022). Wanneer de datastream
in meer detail wordt geanalyseerd, is zichtbaar dat baby 3 eerst meer is gaan huilen direct na
invoering van de interventie. Na dag 5 van de interventiefase ontstaat er een (vrij plotselinge)
significante afname van huilen (r = -0.658, p = .003). Hier is mogelijk sprake van een
uitgesteld interventie-effect. Er is in zijn geheel sprake van een voorzichtige lineaire
trenddaling tussen baselinefase en interventiefase. De CPS scores waren respectievelijk 40 op
de voormeting en 31 op de nameting, wat een bescheiden daling aangeeft. Baby 4 huilde
gemiddeld 64 minuten per etmaal na toepassen van THB ten opzichte van 95 minuten tijdens
de baselinefase. De resultaten van de CPS zijn hiermee in overeenstemming. Ook hier werd
geen groot verschil gevonden. De scores waren respectievelijk 53 op de voormeting en 49 op
de nameting. Baby 5 huilde gemiddeld 20 minuten per etmaal na toepassen van THB ten
opzichte van 26 minuten tijdens de baselinefase. Er is geen sprake van een significante
afname. Bij baby 6 was er sprake van een forse autocorrelatie (AR = .655, p = .0001)
waarvoor werd gecorrigeerd. Tevens werd er een aanzienlijke daling in huilen geconstateerd
na toepassing van de THB methode. Deze baby huilde namelijk 338 minuten tijdens de
baselinefase en 112 minuten tijdens de interventiefase. Dit is een significante afname op level
niveau (r = -0.796, p = .006). Deze resultaten werden ondersteund door de scores op de CPS.
Hier was een dalende lijn te zien met een score van 58 op de voormeting en 38 op de
nameting. Baby 7 huilde gemiddeld 120 minuten per etmaal in de baselinefase en 130
minuten in de interventiefase. Hier is sprake van een (niet significante) toename van het
gemiddeld aantal minuten huilen na het toepassen van THB. Deze toename was niet terug te
zien in de perceptie van moeder over huilen. Op de voormeting was een score van 64 behaald.
Op de nameting was dit 20 punten lager: namelijk 44. Dit geeft aan dat de perceptie van
moeder niet is dat het huilen in heftigheid is toegenomen.
Na het effect op huilen te hebben berekend, is ook het effect op het aantal minuten van
onrustige periodes van de baby onderzocht. Ook hier werd weer eerst voor mogelijke
autocorrelatie gecorrigeerd. De resultaten zijn opgenomen in tabel 4. Baby 1 liet gemiddeld
213 minuten onrust tijdens de baselinefase zien en 116 minuten tijdens de interventiefase. Er
is sprake van een significante afname van onrust (level niveau) na toepassen van THB (r = -
0.531, p = .012). Baby 2 vertoonde gemiddeld 73 minuten onrust tijdens de baselinefase en 93
minuten tijdens de interventiefase. Hier is sprake van een lichte, niet significante, stijging in
gemiddeld aantal minuten per etmaal. Baby 3 was gemiddeld 320 minuten onrustig tijdens de
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 22
baselinefase en 178 minuten tijdens de interventiefase. Hier is sprake van een significante
afname van periodes van onrust op zowel level als slope niveau (r = -0.519, p = .022) (r = -
0.455, p = .045). Baby 4 was gemiddeld 154 minuten onrustig per etmaal na toepassen van
THB ten opzichte van 290 minuten tijdens de baselinefase. Op level niveau was dit net geen
significante afname, maar mogen we wel spreken van een borderline-effect (r = -0.557, p =
0.056). Voor de slope werd wel significantie gevonden (r = 0.617, p = 0.040). Voor baby 5
werd een gemiddelde van 66 minuten onrust per etmaal na toepassen van THB ten opzichte
van 96 minuten tijdens de baselinefase. Bij baby 6 werd weer een positieve autocorrelatie
gevonden (AR = .330, P = .04). Deze baby vertoonde 150 minuten onrust tijdens de
baselinefase en 78 minuten tijdens de interventiefase. Dit was wel een aanzienlijke, klinisch
relevante, afname van onrust, maar er was geen sprake van een significante afname. Baby 7
was gemiddeld 160 minuten onrustig per etmaal in de baselinefase en 233 minuten in de
interventiefase. Dit is een significante toename op level niveau (r = -0.597, p = .039).
Tabel 4
Resultaten Simulation Test op Dagelijkse Onrust
M baseline M interventie AR P r level r slope
onrust
Baby 1 213 116 -0.066 0.494 -0.531* 0.173
Baby 2 73 93 -0.317 0.104 0.162 0.370
Baby 3 320 178 -0.120 0.423 -0.519* 0.455*
Baby 4 290 154 0.291 0.063 -0.557 0.617*
Baby 5 96 66 -0.050 0.549 -0.220 0.044
Baby 6 150 78 0.330* 0.04 -0.518 0.407
Baby 7 160 233 0.101 0.241 0.597* -0.274
Note. Mean baseline- en interventiefase = aantal minuten onrust per etmaal.
* P ˂ .05. ** P ˂ .01.
Als laatste is met behulp van SMA het effect van THB op het dagelijks slapen van de
baby's onderzocht. De resultaten zijn weergegeven in tabel 5. Baby 1 sliep gemiddeld 768
minuten tijdens de baselinefase en 799 minuten tijdens de interventiefase. Er is hier
nauwelijks verschil op te merken. Baby 2 sliep gemiddeld 935 minuten tijdens de baselinefase
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 23
en 978 minuten tijdens de interventiefase. Baby 3 sliep gemiddeld 834 minuten tijdens de
baselinefase en 849 minuten tijdens de interventiefase. Ook bij deze twee baby's is er geen
betekenisvolle verandering in aantal minuten slaap opgetreden.
Baby 4 sliep gemiddeld 665 minuten tijdens de baselinefase en 767 minuten per
etmaal na toepassen van THB. Alhoewel dit een stijging van ruim 100 minuten is dit niet
significant betekenisvol. Baby 5 liet nauwelijks een verschil zien met gemiddeld 811 minuten
slaap tijdens de baselinefase en 830 minuten na toepassen van THB. Baby 6 sliep 690
minuten tijdens de baselinefase en 866 minuten tijdens de interventiefase. Dit is een
significante toename op level niveau (r = 0.655, p = .009). Baby 7 sliep 865 minuten in de
baselinefase en 778 minuten in de interventiefase. Dit is een gemiddelde (niet betekenisvolle)
afname van 87 afname.
Tabel 5
Resultaten Simulation Test op Dagelijks Slapen
M baseline M interventie AR P r level r slope
slapen
Baby 1 768 799 -0.097 0.42 0.085 -0.300
Baby 2 935 978 -0.029 0.565 0.176 0.123
Baby 3 834 849 -0.017 0.56 0.059 -0.233
Baby 4 665 767 0.346 0.42 0.543 -0.371
Baby 5 811 830 -0.261 0.172 0.109 -0.280
Baby 6 690 866 0.159 0.152 0.655** 0.058
Baby 7 865 778 0.513 0.003 -0.583 0.422
Note. Mean baseline- en interventiefase = aantal minuten onrust per etmaal.
* P ˂ .05. ** P ˂ .01.
Vervolgens is er onderzocht of het onrustig zijn en het huilen van baby's met elkaar
samenhangt en of er sprake van is dat onrust een voorbode is voor huilen. Dus: gaat onrust
vooraf aan huilen? Hiervoor zijn er cross correlaties berekend van huilen en onrust voor de
zeven baby's. Dit leverde bevestiging op van de hypothese voor drie baby's op lag 0 en lag -1.
De gegevens van de berekende cross correlaties van de baby's staan weergegeven in tabel 6.
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 24
Tabel 6
Resultaten Cross Correlaties van Onrust en Huilen
Lag -1 Lag 0 Lag +1
CC P CC P CC P
Baby 1 0.24 0.137 0.56 0.003** 0.26 0.127
Baby 2 -0.24 0.121 0.33 0.062 -0.11 0.324
Baby 3 0.55 0.007** 0.05 0.403 0.14 0.285
Baby 4 0.18 0.264 0.28 0.149 0.13 0.310
Baby 5 0.07 0.409 0.22 0.190 0.11 0.325
Baby 6 0.88 0.000** 0.57 0.022* 0.18 0.273
Baby 7 -0.07 0.419 0.06 0.397 0.41 0.071 * P ˂ .05. ** P ˂ .01.
Voor baby 1 geldt dat er een positieve samenhang is tussen onrust en huilen op lag 0.
Dat wil zeggen dat wanneer er op de dag zelf minder onrust was, er ook minder gehuild werd
(CC = .56, p = .003). Voor baby 3 geldt een significant verband op lag -1(CC = .55, p = .007).
Er is een verband tussen de mate van huilen op de dag van vandaag en de mate van onrust op
een eerder meetmoment ('gisteren'). Bij baby 6 is er een significante samenhang van huilen
en onrust op lag 0 en -1 (CC = .57, p = .022,CC = .88, p = .000). Huilen en onrust hangt
samen op de dag zelf, waarbij een vermindering van onrust vooraf gaat aan een vermindering
van huilen. Maar ook geeft minder onrust op een eerder meetmoment ('gisteren'), minder
huilen op een huidig moment ('vandaag').
De derde onderzoeksvraag richtte zich op het onderzoeken van de individuele
sensorische informatieverwerking in relatie tot het gedrag van de baby's. Hiervoor is de ITSP
twee maal afgenomen (voor- en nameting). Ook werd er individueel gekeken of er bij de
baby's gesproken kon worden van een lage prikkeldrempel. Hiervoor moet op beide lage
drempel prikkelkwadranten (gevoeligheid voor prikkels en prikkelmijdend) buiten het
normaalgebied ('meer dan anderen') gescoord worden. De resultaten van deze vragenlijst zijn
in drie niveaus van functioneren ingedeeld en zijn weergegeven in tabel 7.
Vervolgens is de individuele verandering op de vier afzonderlijke kwadranten met
behulp van de RCI berekend. De resultaten hiervan zijn weergegeven in tabel 8.
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 25
Tabel 7
Resultaten Infant / Toddler Sensory Profile
Kwadrant 1 Kwadrant 2 Kwadrant 3 Kwadrant 4
Gecombineerde
Kwadrant 1
baby Gebrekkige
registratie
Prikkels
zoekend
Gevoelig voor
prikkels
Prikkels
vermijdend
Lage
prikkeldrempel
voor - na Voor - na Voor - na Voor - na Voor - na
1 - / 2 3 / 2 1 / 1 2 / 2 nee / nee
2 3 / 3 3 / 2 1 / 1 2 / 2 nee / nee
3 2 / 3 3 / 2 1 / 1 2 / 2 nee / nee
4 3 / 3 2 / 2 1 / 2 1 / 2 ja / nee
5 2 / 2 2 / 2 1 / 1 1 / 1 ja / ja
6 3 / 3 3 / 3 1 / 2 1 / 1 ja / nee
7 2 / 1 2 / 2 1 / 1 2 / 2 nee / nee
note. 1 = meer dan anderen, 2 = normaal functioneren, 3 = minder dan anderen
Tabel 8
RCI Infant / Toddler Sensory Profile
Kwadrant 1 Kwadrant 2 Kwadrant 3 Kwadrant 4
Gecombineerde
Kwadrant 1
baby Gebrekkige
registratie
Prikkels
zoekend
Gevoelig voor
prikkels
Prikkels
vermijdend
Lage
prikkeldrempel
Reliable Change Index
1 - 0.716 -2.148* 0.358 -
2 0 1.074 -0.596 0 -
3 2.081* -2.506* 1.489 0.415 -
4 0.694 1.432 -2.383* 0.415 -2.240*
5 0 0.358 -1.192 0.415 0.747
6 0.463 0 -2.681* 2.074* -3.485*
7 0.925 0.358 0.596 0 -
Note. RCI > 1.96 of < -1.96 = significante verandering
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 26
In tabel 7 is te zien dat er op de voormeting drie baby's (baby 4, 5 en 6) voldoen aan de
criteria van een lage prikkeldrempel. Alle 7 baby's scoorden op de voormeting in kwadrant 3
(gevoeligheid voor prikkels) in het gebied 'meer dan anderen'. In kwadrant 4 (prikkel
vermijdend) waren dit er maar drie, waardoor er dus drie baby's geclassificeerd konden
worden met een lage prikkeldrempel. Bij de nameting is dit er nog maar één. Voor deze drie
baby's is de RCI uitgerekend voor deze categorie.
In tabel 8 zijn alle RCI scores opgenomen. Baby 1 liet een significante verandering
zien in de kwadrant 'gevoeligheid voor prikkels' (Z = -2.148). Er is sprake van een afname van
de gevoeligheid, wat wil zeggen dat baby 1 is opgeschoven in deze kwadrant richting
'normaal functioneren'. Binnen de andere kwadranten van baby 1 zijn geen betekenisvolle
veranderingen waargenomen. De RCI scores van baby 2 zijn voor alle kwadranten niet
significant veranderd. Bij baby 3 zijn er significante veranderingen in de kwadranten
'gebrekkige registratie' en 'prikkels zoekend' in de nameting ten opzichte van de voormeting
(Z = 2.081, Z = -2.506). Dit wil zeggen dat binnen de kwadrant 'gebrekkige registratie' de
scores zijn opgeschoven naar 'minder dan anderen'. In dit geval dus minder opmerkzaam voor
prikkels. Binnen de kwadrant 'prikkels zoekend' zijn de scores opgeschoven richting normaal
functioneren. Baby 3 is minder prikkel zoekend geworden. Van baby 4 en baby 5 zijn er geen
significante veranderingen zichtbaar in de ITSP. Baby 6 heeft significante veranderingen op
de ITSP binnen de kwadranten 'gevoeligheid voor prikkels' en 'prikkel vermijdend' (Z = -
2.681, Z = 2.074). Voor 'gevoeligheid voor prikkels' betekent dit dat de waardes zijn
opgeschoven van meer gevoelig naar 'normaal functioneren'. Voor 'prikkel vermijdend'
betekent dit dat de waardes zijn opgeschoven van meer vermijding richting 'normaal
functioneren'. Baby 7 heeft geen significante veranderingen op de ITSP. Baby 4 en 6 lieten
significante veranderingen zien op de lage prikkeldrempel waarde. Dat wil zeggen: zij vielen
in de nameting niet meer in deze categorie. Dit is op zichzelf echter minder betekenisvol,
aangezien er inderdaad bij deze baby's al significante veranderingen binnen de lage drempel
kwadranten 'gevoelig voor prikkels' en 'prikkels vermijdend' geconstateerd waren.
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 27
Discussie
In deze studie is de effectiviteit van de THB onderzocht als troostmethode voor jonge
baby's tot 16 weken oud. Daarnaast lag in deze studie de focus op het patroon van sensorische
informatieverwerking van deze baby's. Er werd onderzocht of er mogelijk verschuivingen in
dit patroon zouden optreden na toepassing van de THB methode. Er werden drie deelvragen
geformuleerd. Deelvraag één richtte zich op het onderzoeken van het effect van de THB
methode op dagelijks huilen, onrust en slapen van de baby. Deelvraag twee richtte zich op de
mogelijke samenhang van onrust en huilen én of een afname van onrust voorspellend is voor
een afname van huilen. Deelvraag drie trachtte meer inzicht te geven op de vraag of de mate
van sensorische reactiviteit van de baby zou veranderen na het toepassen van de THB
methode.
Voor deelvraag één werd op gebied van huilen en onrust overtuigend bevestiging van
de hypothese gevonden. Bij vijf van de zeven baby's zijn er negatieve significante effecten
gevonden op level en / of slope niveau van huilen en / of onrust na toepassing van de THB
methode. Bij één baby was er sprake van een borderline effect van de afname van huilen op
het level niveau, maar was er wel een significante verandering op slope niveau. Bij een andere
baby gold dit voor de afname van onrust. Het is mogelijk dat bij deze baby's het interventie-
effect pas na enkele dagen is opgetreden. Zeker voor baby 3, waar een borderline effect van
het huilen gevonden werd, lijkt dit het geval te zijn. Bij deze baby was een fors significant
effect zichtbaar na 5 dagen interventie. Karp (2003) zegt in zijn boek dat een aantal baby's
dusdanig moeten wennen aan de nieuwe routine en sensaties dat zij in eerste instantie verzet
zullen tonen en een positieve verandering in gedrag de eerste dagen na interventie nog
uitblijft. Sommige baby's kunnen zelfs tijdelijk meer gaan huilen. Dit lijkt het idee van een
troostreflex enigszins tegen te spreken. Feldman (2009) beschrijft het negatieve effect van
sensitizatie van stress gerelateerde cues binnen de ontwikkeling van het regulatiesysteem en
suggereert hierbij de mogelijkheid van het omgekeerde op basis van co-regulatie: habituatie
van positieve sensaties die de stressreactie kunnen reduceren. Mogelijk biedt dit een betere
verklaring voor het verloop van afname bij deze twee baby's (3 en 4). De gevonden afname
van huilen en onrust van de baby's na toepassing van de THB methode is in lijn met eerder
onderzoek naar het effect van de methode. Zo toonde de studie van Harrington et al. (2012)
aan dat de THB methode een meer effectieve interventie is om pijn te reduceren en de baby te
troosten na een vaccinatie, dan wanneer er naast THB ook sucrose werd toegediend (Het
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 28
geven van sucrose is de meest gebruikte pijnreductie methode bij jonge baby's). In de studie
van Harrington et al. (2012) werden vier groepen baby's vergeleken. De eerste groep baby's
ontvingen de THB methode van een professional na vaccinatie. De tweede groep baby's kreeg
naast de THB ook sucrose toegediend. De derde groep kreeg enkel sucrose toegediend. Een
vierde controlegroep bestond uit baby's die getroost werden door hun ouders zoals deze dit
normaal ook zouden doen. Uitkomsten van dit onderzoek lieten zien dat zowel scores op een
pijnschaal als het aantal minuten huilen in de THB groepen het meest afnamen. Het al dan
niet krijgen van additionele sucrose maakte geen verschil in de mate van afname van pijn en
huilen.
Ook resultaten uit eerdere studies naar diverse gedragstherapeutische interventies die
onderdeel uitmaken van de THB methode, zoals het inbakeren en het wiegen, lieten al
positieve resultaten zien op de afname van onrust en huilen. Zo is in meerdere studies het
positieve effect van inbakeren aangetoond. Inbakeren verminderd neuromotorische onrust van
baby's, zij laten minder opwinding (arousel) zien en slapen langer in vergelijking met niet
ingebakerde baby's (Van Sleuwen et al., 2006). Een studie van Esposito (2013) laat zien hoe
krachtig het kalmerende effect van (stevig) wiegen is op het proprioceptief systeem van de
baby. In dit onderzoek werd 'lopend troosten' vergeleken met 'zittend troosten' van baby's. Het
parasympatische zenuwstelsel werd tijdens het lopen veel sneller geactiveerd ten opzichte van
het 'zittend troosten' en zorgde daardoor sneller voor het verlagen van de hartslag en het
stoppen van huilen. Deze resultaten geven ondersteuning voor de theorie van Karp die uitgaat
van een hoge mate van sensitiviteit van de vestibulaire sensoriek bij baby's op deze leeftijd.
De THB methode legt hier nadruk op door de aandacht op de zijpositie en het zachtjes wiegen
van het hoofdje. In deze studie werden ouders hierop attent gemaakt en het wiegen van het
hoofdje werd geoefend met ouders.
Daarnaast stellen Halpern en Coelho (2016) dat het serieus onderzoeken door de
hulpverlener van alle mogelijke oorzaken van het huilgedrag van baby's, van cruciaal
therapeutisch belang is voor een succesvolle verandering. Mogelijk geeft dit ook een
verklaring voor de in deze studie gevonden effectiviteit van THB. Naast het aanleren van de 5
S'en werd er aandacht besteed aan de percepties van ouders over het gedrag van hun baby.
Het programma bevatte uitgebreide psycho-educatie aan de ouders op het gebied van normaal
huilgedrag, veiligheid van de baby, het aanbieden van voorspelbaarheid en het aanleren van
goede slaaphygiëne. Ouders werden gestimuleerd om beide deel te nemen aan de workshop
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 29
waarin hen de THB methode werd geleerd en samen thuis te zijn als de onderzoeksassistent
hen tussentijds kwam bezoeken. Op deze manier kon het huilprobleem van iedere individuele
baby zo uitgebreid mogelijk worden onderzocht en eventuele belemmerende cognities van
beide ouders konden worden besproken. Ook zorgt betrokkenheid van beide ouders voor het
verlichten van de 'last' waardoor beide ouders zich sterker zullen gaan voelen (Jones & Prins,
2005). Het werd aan ouders uitgelegd dat de kracht van de methode ligt in het sequentieel
toepassen van alle vijf sensorische stimuli (vijf S'en), maar dat het een individueel proces van
ouders en baby is om uit te vinden welke stimulus voor hun het meest krachtig is. De ene
baby reageert al sterk op het inbakeren of op de zijwaartse positie, voor de andere baby slaat
de troostreflex pas aan na het doorlopen van alle stappen. Om de drempelwaarde van de
troostreflex te kunnen overschrijden is voor de meeste excessief huilende baby's een
voortvarende aanpak geïndiceerd waarbij alle stimuli worden toegediend, inclusief de white
noise tijdens slaap (Karp, 2006). Ouders werden in deze zoektocht begripvol ondersteund
door de onderzoeksassistenten, die ook tussen de huisbezoeken door, per mail en via de app.
bereikbaar waren voor ouders wanneer zij moeilijkheden ervoeren. Dit alles om ouders zoveel
mogelijk te ondersteunen en vertrouwen te geven in eigen kunnen en het op de juiste manier
uitvoeren van THB. De gevonden resultaten van afname van zowel het huilen als perioden
van onrust in de huidige studie bij vijf baby's na het toepassen van THB geven bevestiging
voor de hypothese dat THB een effectieve interventie is ter bestrijding van excessief
huilgedrag en onrust.
Voor één baby in deze studie werd een significante toename van onrust gevonden. Het
huilen bleef gelijk en het aantal slaapminuten nam niet betekenisvol af. Voor deze bevinding
is geen duidelijke verklaring gevonden. De dagboekdata geven aan dat THB consequent is
toegepast en de white noise is gebruikt tijdens alle slaap. Wel heeft deze moeder mondeling
aangegeven het invullen van de dagboekjes als erg belastend te hebben ervaren. De
onderzoeksassistent heeft moeder ook nog eenmaal gedurende interventiefase overtuigd van
het belang van het invullen van deze dagboekjes voor het onderzoek. Mogelijk zijn de vragen
dan ook wenselijk ingevuld om hier zo snel mogelijk doorheen te zijn en weerspiegelen de
data niet de werkelijke situatie.
Het beoogde effect van THB op het aantal minuten slaap per etmaal werd in dit
onderzoek maar voor één baby gevonden. Baby 6 had een significante toename van slaap in
de interventiefase. Deze baby had ook de grootste afname van huilen ten opzichte van de
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 30
baseline en sliep in de uitgangssituatie de minste minuten per etmaal van alle 7 baby's. Ook
onrust nam voor deze baby flink af, maar bereikte hier niet het significantieniveau voor. Bij
vijf baby's nam het aantal minuten slaap heel licht toe of bleef nagenoeg gelijk ondanks dat
vier van deze moeders aangaven de white noise consequent in te zetten. Een mogelijke
verklaring is dat deze baby's al zo'n 12 tot 15 uur slaap per etmaal hadden. Een gemiddelde
van 14 uur slaap valt op deze leeftijd in het normaalgebied (Karp, 2006). Mogelijk ook heeft
THB nog niet het volledige effect bereikt in deze korte onderzoeksperiode en neemt slaap nog
meer toe naarmate baby's meer habitueren aan de voorspelbaarheid van de methode en hun
algemene stressniveaus verder dalen.
Het specifiek labelen van onrust als afhankelijke variabele levert in het huidige
onderzoek in meer detail informatie op. In de tweede deelvraag werd onderzocht of er een
samenhang bestond tussen huilen en onrust en of een verandering van onrust vooraf ging aan
een verandering in huilen. Voor deze samenhang van onrust en huilen van baby's is
ondersteuning gevonden bij drie baby's. Voor één baby werd een positieve samenhang op
dezelfde dag gevonden. Een afname in onrust ging vooraf aan een afname in huilen op
dezelfde dag. Voor één baby's werd een positieve samenhang op de vorige dag gevonden. Een
afname in onrust een dag eerder voorspelde een afname in huilen op de volgende dag. Voor
een derde baby werd een positieve samenhang op dezelfde dag en een dag eerder gevonden.
McGeorge et al. (2015) suggereren dat huilen een actievere vorm van zelfregulatie is. Anders
gezegd, waar het onrustig zijn van baby's discomfort weerspiegelt wat de baby overkomt of
ondergaat, zou huilen een poging tot actieve zelfregulatie zijn ter beheersing van het
discomfort. De baby vraagt actief om hulp. Uitgaande van deze assumptie zou huilen volgen
op onrust. De resultaten in deze studie laten zien dat bij drie baby's waar ook een forse afname
van onrust werd geconstateerd, deze afname van onrust vooraf ging aan de afname van huilen.
Hiermee bieden de resultaten in dit onderzoek mogelijk voorzichtige ondersteuning hiervoor.
Verder onderzoek zou moeten uitwijzen of deze bevindingen gerepliceerd kunnen worden.
In de derde onderzoeksvraag is er gekeken naar de sensorische informatieverwerking
van de baby zoals gerapporteerd door de ouders én of deze weergave van de sensorische
prikkelverwerking van de baby is veranderd na toepassing van THB door de ouders. In lijn
met de bevindingen van McGeorge et al. (2015), die een hogere mate van regulatieproblemen
vonden bij baby's met lage sensorische drempels, werd ook in deze studie op de voormeting
bij alle baby's een lage score op sensorische sensitiviteit gevonden. Dit betekent dat deze
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 31
baby's door hun ouders werden gezien als erg prikkelgevoelig (meer dan anderen), waarmee
zij aangaven te vinden dat hun baby snel is afgeleid en / of overspoeld door prikkels. In de
studie van McGeorge (2015) werd deze kwadrant geassocieerd met meer onrustproblemen en
onrustproblemen gecombineerd met huilen. Niet met enkel huilen van baby's. In de huidige
studie kan hier geen uitspraak over gedaan worden omdat dit met dit onderzoeksdesign niet
kon worden onderzocht. Wel is het zo dat er bij alle baby's sprake was van zowel onrust als
huilproblematiek.
Bij drie baby's werd een lage sensorische prikkeldrempel gevonden. Dit betekent dat
deze baby's door hun moeder gezien worden als zowel erg gevoelig (snel overspoeld) voor
prikkels als erg prikkelmijdend (actief vermijden). Op de nameting voldeed nog maar één
baby aan de criteria van een lage prikkeldrempel. Voor twee van deze baby's was er een
significante verandering in prikkeldrempel opgetreden nadat THB was toegepast. Opvallend
was dat over de gehele linie er bij vier baby's significante veranderingen waren in één of
meerdere kwadranten van de prikkelverwerking zoals weergegeven door de ITSP. In drie
gevallen nam de prikkelgevoeligheid af. Bij 1 baby nam de prikkelvermijding toe, wat een
betere zelfregulatie reflecteert (Desantis, 2004; McGeorge 2015). Één baby werd minder
prikkelzoekend, wat suggereert dat deze baby meer dan voorheen de stimulans kreeg die hij
prettig vindt. Deze baby werd ook minder opmerkzaam voor prikkels in de categorie
gebrekkige registratie. Deze resultaten bij elkaar genomen geven sterke aanwijzingen dat het
nog onrijpe neurologische regulatiesysteem van deze jonge baby's sterk beïnvloedbaar is door
sensorische co-regulatie van buitenaf en dat THB positief ingrijpt op de sensorische
informatieverwerking van deze baby's. Dit is geheel in lijn met de theorie van Karp (2003).
Hij stelt dat de falende zelfregulatie wordt veroorzaakt door het missende vierde trimester,
waardoor de troostreflex van de baby niet meer wordt geactiveerd tijdens perioden van
verhoogde stress. Door de geboorte van de baby na negen maanden is het centraal
zenuwstelsel in mindere of meerdere mate nog onderontwikkeld, waardoor de zelfregulatie
gehinderd is (Desantis, 2004; Feldman, 2009). THB kan dit proces herstellen door de
troostreflex na te bootsen. De theorie van Karp wordt ondersteund door het onderzoek van
Van Puyvelde et al. (2015) waarin gekeken werd naar het hartritme- en ademhalingspatroon
van moeders en hun baby's. In dit onderzoek bleken baby's in de eerste maanden hun eigen
ademhaling en hartritme aan te passen aan die van hun moeder, wanneer zij op de borst lagen.
Deze resultaten geven aanwijzingen van de in feite fysiologische dyade van moeder en kind
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 32
die bij de overgang van intra-uterien naar extra-uterien blijkbaar nog een poos blijft bestaan
en de fysiologie van de baby beïnvloedbaar is door co-regulatie van moeder. Dit gegeven
ondersteunt de hypothese van Karp (2003): de mogelijkheid van het opvangen met THB van
het missende vierde trimester. De intra-uteriene sensorische prikkels van moeder aan de baby
zorgen voor een fysiologische co-regulatie door het teweeg brengen van de troostreflex. De
THB methode zorgt voor de postnatale voortzetting van deze fysiologische co-regulatie door
het extra-uterien geven van de juiste sensorische stimulatie bij excessief huilende en onrustige
baby's. Karp (2003) stelt dat bij het consequent toepassen van de THB methode er habituatie
ontstaat. De baby zal steeds sneller positief op de vijf S'en gaan reageren en het huilen zal
sneller stoppen en / of de baby zal gemakkelijker in slaap vallen. De gecombineerde resultaten
gevonden in de huidige studie: afname van huilen en onrust na toepassen van THB en de
veranderingen in het sensorisch patroon van de baby's na toepassing van THB, geven
ondersteuning voor deze aannames.
Deze studie kent ook een aantal beperkingen. Ten eerste kent het case - based time -
series design een aantal methodische bedreigingen voor de validiteit (Wong, Nash,
Borckhardt & Finn, 2016). Zo is er het risico van een confounding variabele, wat wil zeggen
dat iets anders dan THB de verandering veroorzaakt. In dit geval zou bijvoorbeeld niet THB
het interventie effect veroorzaakt kunnen hebben, maar de positieve aandacht en steun die
ouders ontvingen tijdens de interventieperiode. De therapeutische relatie is in een
onuitputtelijke hoeveelheid studies als een zeer krachtige werkzame factor in
gedragstherapeutische interventies beschreven. Dit wordt ook benoemd in het review van
Halpern en Coelho (2016). Daarnaast is er het risico dat de THB slecht of half werd
uitgevoerd en er wenselijk werd gerapporteerd in de dagboekjes. Mogelijk was dit het geval
voor baby zeven. Met name omdat het hier gaat om individuele (micro) experimentele
onderzoeken zijn de consequenties van dergelijke risico's groter dan in een grotere groep
(Wong, Nash, Borckhardt & Finn, 2016). Er is in deze studie getracht om deze risico's te
verkleinen door ouders dagelijks per mail aan te sporen om zo consequent mogelijk de
dagboekjes in te vullen en het belang te benadrukken van de consequente uitvoering van (alle
stappen) van de methodiek.
De ecologische validiteit werd mogelijk bedreigd door de verschillende
onderzoeksassistenten die de gezinnen ondersteunden. Er bestond een verschil in ervaring in
het (professioneel) omgaan met baby's en ouders. Om deze bedreiging in validiteit te
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 33
ondervangen zijn de assistenten gezamenlijk getraind en waren zij afwisselend aanwezig bij
de workshops aan ouders in het babylab wanneer deze de THB methode geleerd kregen van
de gecertificeerde THB trainer. Om de bedreigingen van de validiteit te verkleinen is meer
replicatie onderzoek nodig (Wong, Nash, Borckhardt & Finn, 2016).
Ten tweede betrof het hier een eerste aanzet naar verdiepend onderzoek van de
sensorische informatieverwerking van baby's in relatie tot de THB methode. In dit onderzoek
heeft geen differentiatie van de diverse sensorische systemen van de baby plaatsgevonden. Dit
was methodisch nog niet mogelijk omdat hiervan geen psychometrische gegevens van baby's
onder de twaalf weken bekend waren. Echter, dit zou een belangrijke meerwaarde voor het
onderzoek naar excessief huilen en onrust zijn. Het meer in detail onderzoeken van welke
stimulatie een baby nodig heeft om zich prettig te voelen, geeft belangrijke
aangrijpingspunten voor de interventie. Met andere woorden: welk sensorisch systeem is het
meest verantwoordelijk voor het discomfort en welke stimulatie geeft hierop het beste
antwoord.
Ondanks deze beperkingen levert het huidige onderzoek waardevolle aanwijzingen op
over de rol van het sensorische informatieverwerkingssysteem van de baby in de ontwikkeling
van het regulatiesysteem. Deze studie geeft bemoedigende aanwijzingen dat THB hier
mogelijk een positieve invloed op kan hebben. Het wordt steeds duidelijker dat een vorm van
co-regulatie van moeder ook post-nataal een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling van
het regulatiesysteem van de baby is in de eerste twaalf weken. Deze invloed kan zowel
positief als negatief uitpakken. Douglas en Hill (2013) beschrijven in hun studie dat er bij
baby's in de eerste drie maanden een conditionering van bepaalde stressgerelateerde cues kan
ontstaan, waardoor excessief huilen kan sensitiseren en zo in deze periode een risicofactor kan
worden voor aanpassingsmoeilijkheden op de kleuterleeftijd. THB lijkt een fysiologisch
passend antwoord te kunnen zijn ter preventie van deze risicofactor: het vermindert onrust en
excessief huilen.
Voor toekomstig onderzoek is het noodzakelijk dat naast de fysiologische kindfactoren
ook de invloed van de fysiologische factoren van moeder worden onderzocht. Wat is
bijvoorbeeld de invloed van het sensorisch informatieverwerkingssysteem van moeder op de
baby? Of welke fysiologische overdraagbare stimulatie van moeder is het meest krachtig in
het ontlokken van een reactie van de baby. Halpern en Coelho (2016) waarschuwen in een
door hen recent uitgevoerde review voor simplificatie van het huilprobleem. Het overmatig
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 34
huilen en onrustig zijn van baby's komt voort uit een complex samenspel van zowel
kindgebonden als ouder- en omgevingsfactoren, maar vindt in alle gevallen zijn oorsprong in
een neurobiologische disbalans. Deze gedachte wordt ondersteund door de uitkomsten van
een studie waarin het gebruik van de white noise werd vergeleken met liefdevol vastgehouden
worden door moeder tijdens en na bloedafname van de hiel. White noise bleek het beste effect
op het stoppen van huilen van de baby's te hebben, gevolgd door een combinatie van white
noise en vastgehouden worden. Enkel vastgehouden worden door moeder had de minst
troostende en pijnverlagende werking. De verklaring hiervoor werd gezocht in het verhoogde
stressniveau van de moeders (omdat hun baby een prik onderging) die het de baby's
bemoeilijkten om terug te keren naar een neutraal stressniveau (Karakoç & Türker, 2014).
Ook in de studie van Harrington et al. (2012) zou het succes van THB mede kunnen worden
toegeschreven aan het uitblijven van het ervaren van maternale stress door de baby. Hier werd
THB immers toegepast door een gezondheidszorgprofessional terwijl de controle groep werd
getroost door de eigen moeder. Mogelijk dat in deze groep sprake was van een negatieve co-
regulatie van de moeder als gevolg van haar eigen stress, terwijl de
gezondheidszorgprofessionals die de THB gaven in de studie van Harrington (2012), uiteraard
geen last hadden van deze stress omdat het niet hun baby was.
McGeorge et al. (2015) zag ook een dergelijk fenomeen, maar bekeek de problematiek
vanuit het perspectief van het sensorisch patroon van de moeder. Hij suggereerde dat meer
sensorisch gevoelige moeders, huilen in de hand kunnen werken door een te snelle reactie op
een mild signaal van de baby. Waardoor het gevaar van over-stimulatie van de baby ontstaat.
Alles bij elkaar genomen zijn er nog steeds meer vragen dan antwoorden over dit fascinerende
dyadische interactie systeem. Gezien de associaties van een slecht werkend regulatiesysteem
en psychopathologie op latere leeftijd, verdient deze interactie het om nader onderzocht te
worden (Desantis et al., 2004 ; Douglas & Hill, 2013).
Samenvattend heeft deze studie bijgedragen aan de kennis op het gebied van
sensorische informatieverwerking van baby's in de eerste drie maanden. Het heeft
voorzichtige aanwijzingen gegeven dat met de juiste stimulatie het sensorisch systeem
beïnvloedbaar is en dat hiermee mogelijk de ontwikkeling van het regulatiesysteem positief
wordt ondersteund. Tevens suggereren de resultaten dat THB hiervoor een passende
interventie is. Het moge duidelijk zijn dat de boodschap aan ouders zoals 'Het gaat over' of
'Laat maar huilen' daarmee een onnodige en onverantwoorde boodschap is.
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 35
Literatuur
Barr, R. G., Fairbrother, N., Pauwels, J., Green, J., Chen, M., Brant, R. (2014). Maternal
frustration, emotional and behavioural responses to prolonged infant crying. Infant
Behavior and Development, 37, 652-664. doi:10.1016/j.infbeh.2014.08.012
Barr, R. G., Kramer, M. S., Boisjoly, C., McVey-White, L., & Pless, I. B. (1988). Parental
diary of infant cry and fuss behaviour. Archives of Disease in Childhood, 63, 380-387.
doi:10.1136/adc.63.4.380
Borckardt, J. J. (2008). Simulation Modeling Analysis, time series analysis program for short
time series data streams. Users Guide, 8.3.3. Opgehaald 1 mei, 2017, van
http://clinicalresearcher.org/SMA_Guide.pdf
Borckardt, J. J. & Nash, M.R. (2014). Simulation modeling analysis for small sets of single-
subject data collected over time. NeuropsychologicalRehabilitation, 24, 492-506
Borckardt, J. J., Nash, M. R. Murphy, M. D., Moore, M., Shaw, D., & O'Neil, P. (2008).
Clinical practice as natural laboratory for psychotherapy research: a guid to case-based
time-series analyses. American Psychologist, 63, (2), 77 doi:10.1037/0003-
066X.63.2.77
De Clercq, B., Vansteenkiste, I., Baeck, N., & Vercruysse, T. (2013). Excessief huilgedrag bij
jonge baby’s: een integratieve benadering. Psychopraktijk, 5(4), 18-21. doi:
10.1007/s13170-013-0054-3
Chorpita, B. F., Yim, L. M., Donkervoet, J. C., Arensdorf, A., Amundsen, M. J., McGee, C.,
... Morelli, P. (2002). Toward large scale implementation of empirically supported
treatments for children: a review and observations by the Hawaii empirical basis to
services taske force. Clinical Psychology: Science and Practice, 9(2), 165-190. doi:
10.1111/j.1468-2850.2002.tb00504.x
Cohen, L. L., Feinstein, A., Masuda, A., & Vowles, K. E. (2014). Single-case research design
in pediatric psychology: considerations regarding data analysis. Journal of Pediatric
Psychology, 39(2), 124-137 doi:10.1093/jpepsy/jst065
Desantis, A., Coster, W., Bigsby, R., & Lester, B. (2004). Colic and fussing in infancy, and
sensory processing at 3 to 8 years of age. Infant Mental Health Journal, 25, 522-539.
doi:10.1002/imhj.20025
Desantis, A., Harkins, D., Tronick, E., Kaplan, E., Beeghly, M. (2011). Exploring an
integrative model of infant behavior: what is the relationship among temperament,
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 36
sensory processing, and neurobehavioral measures? Infant Behavior and Development,
34, 280-292. doi:10.1016/j.infbeh.2011.01.003
DiGangi, G. A., DiPietro, J. A., Greenspan, S. I., Porges, S. W. (1991). Psychophysiological
charactaristics of the regularity disordered infant. Infant Behaviour Development, 14,
37-50.
Douglas, P. S., & Hill, P. S. (2013). A neurobiological model for cry-fuss problems in the first
three to four months of life. Medical Hypothesis, 81,816-822.
doi:10.1016/j.mehy.2013.09.004
Dunn, W. (1997). The impact of sensory processing abilities on the daily lives of young
children and their families: a conceptual model. Infants & young Children, 9, 23-35.
doi:101097/00001163-199704000-00005
Dunn, W. (2013). Leven met sensaties: begrijp je zintuigen. Amsterdam: Pearson.
Dunn, W., Daniels, D. B. (2002). Initial development of the infant/toddler sensory profile.
Journal of Early Intervention, 25(1), 27-41. doi:10.1177/105381510202500104
Esposito, G., Yoshida, S., Ohnishi, R., Tsuneoka, Y., Rostagno, M. D. C., Yokota, S., ... &
Kuroda, K. O. (2013). Infant Calming Responses during Maternal Carrying in Humans
and Mice. Current Biology, 23, 739–745.
Feldman, R. (2009). The development of regulatory functions from birth to 5 years: insights
from premature infants. Child development, 80, 544-561. doi:10.1111/j.1467-
8624.2009.01278.x
Halpern, R, Coelho, R., (2016). Excessive crying in infants. Jornal de Pediatria, 92(3), S40-
S45. doi:10.1016/j.jped.2016.01.004
Harrington, J. W., Logan, S., Harwell, C., Gardner, J., Swingle, J., McGuire, E., & Santos, R.
(2012). Effective analgesia using physical interventions for infant immunizations.
Pediatrics, 129, 815–822. doi:10.1542/peds.2011-1607
Hemmi, M., H., Wolke, D., Schneider, S. (2011). Associations between problems with crying,
sleeping and / or feeding in infancy and long term behavioural outcomes in childhood:
a meta-analyses. Archives of disease in childhood, 96. 622-629.
doi:10.1136/adc.2010.191312
Hurtado-Parrado, C., & López-López, W. (2015). Single-case research methods: history and
suitability for a psychological sceince in need of alternatives. Integrative
Psychological and Behavioural science,49 (3), 323-349. doi:10.1007/s12124-014-
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 37
9290-2
Jones, T. L., & Prinz, R. J. (2005). Potential roles of parental self-efficacy in parent and child
adjustment: A review. Clinical Psychology Review, 25, 341-363. doi:10.1016/j.cpr
2004.12.004
Kaley, F., Reid, V., Flynn, E. (2011). The psychology of infant colic: A review of current
research. Infant Mental Health Journal, 32(5), 526-541. doi: 101002/imhj.20308
Karakoç, A., Türker, F. (2014). Effects of white noise and holding on pain perception in
newborns. Pain Management Nursing, 15(4), 864-870. doi:
101016/j.pmn.2014.01.002
Karb, H. (2002). The happiest baby on the block: The new way to calm crying and help your
newborn baby sleep longer. (2nd ed). Bantam books, New York
Kneepkens, Kapitein, Gevers, Meijer, Vlieg, Neijens & Hoekstra, 2004, Tijdschrift voor
Kindergeneeskunde, 72(6), 244-250. doi: 10.1007/BF03061478
Kurth, E., Spichiger, E., Cignacco, E., Kennedy, H. P., Glanzmann, R., Schmid, ...Zemp
Stutz, E. (2010). Predictors of crying problems in the early postpartum period. Journal
of Obstetric, Gynecologic, & Neonatal Nursing, 39, 250-262. doi:10.1111/j.1552-
909.2010.01141.x
Kurth, E., Kennedy, H. P., Spichiger, E., Hösli, I., Zemp Stutz, E. (2011). Crying babies,
tired mothers: What do we know? A systematic review. Midwifery, 27,187-194.
doi:10.1016/j.midw.2009.05.012
La Haye W., Engelberts A.C., Tiemens-van Putten I.K.F., van Vlimmeren, L.A., de Ruiter,
M., Lucassen, P.L.B.J., Nossent, S., van Noort, M., van Gameren-Oosterom, H.B.M.,
Boere-Boonekamp, M.M., L’Hoir, M.P.L., & van Sleuwen, B.E (2013).
Multidisciplinaire Richtlijn “Preventie, signalering, diagnostiek en behandeling van
excessief huilen bij baby’s’’. Kennisbeleid kwaliteit curatieve zorg (KKCZ). Leiden.
Lasham, C. (2013). Huilbaby’s: een praktische en effectieve aanpak. Praktische Pediatrie, 1,
26-29. Opgehaald van http://babybonding.nl/wp-
content/uploads/2013/07/BW_PP_nr1_2013_26_29_Lasham-1.pdf
Lester, B. M., Boukydis, C. Z., Garcia-Coll, C. T., Hole, W., & Peucker, M. (1992). Infantile
colic: Acoustic cry characteristics, maternal perception of cry, and
temperament. Infant Behavior and Development, 15, 15-26. doi:10.1016/0163-
6383(92)90003-O
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 38
Mc.George, K., Milne, L., Cotton, L., Whelan, T. (2015). Effects of infant and maternal
sensory processing on infant fussing, crying and sleep. Infant Mental Health Journal,
36, 275-286. doi: 101002/imhj.21510
Owings D. H. & Zeifman, D. M. (2004). Human infant crying as an animal communication
system. In D. Kimbrough Oller & U. Griebel (Eds.), Evolution of communication
systems, a comparative approach (pp. 151-168). the MIT Press, Camebridge,
Massachusets.
Radesky, J.S., Zuckerman, B., Silverstein, M., Rivara, F. P., Barr, M., Taylor, J. A.,... Barr, R.
G. (2013). Inconsolable infant crying and maternal postpartum depressive symptoms.
pediatrics. doi/10.1542/peds.2012-3316
Ross, S. G., Begeny, J, C. (2014). Single - case effect size calcultion: Comparing regression
and non - paramatric approaches acros previously published reading interventionsdata
sets. Journal of school psychology, 52, 419 - 431. doi:10.1016/j.jsp.2014.06.00
Soltis, J. (2004). The signal functions of early infant crying. Behavioral and Brain Sciences,
27(4), 443-458. doi: 101017/ S0140525X0400010X
St James-Roberts, I.,Alvarez, M., Csipke, E., Abrahamsky, T., Goodwin, J., Sorgenfrei, E.
(2006). Infant crying and sleeping in London, Copenhagen and when parents adopt a
"proximal"form of care. Pediatrics, 117(6), 146-155.
Talvik, I.,Alexander, R. C., Talvik, T. (2008). Shaken baby syndrome and a baby's cry. Acta
Pædiatrica, 97, 782-785. doi:10.1111/j.1651-2227.2008.00778.x
Twomey, J., High, P., Lester, B. M. (2012). Colic: What's maternal mental health got
to do with it? Infant Mental Health Journal, 33,543-552. doi:10.1002/imhj.21344
Van Puyvelde, M., Loots, G., Meys, J., Neyt, X., Mairesse, O., Simcock, D., & Pattyn, N.
(2015). Whose clock makes yours tick? How maternal cardiorespiratory physiology
influences newborns’ heart rate variability. Biological Psychology, 108, 132-141.
doi:10.1016/j.biopsycho.2015.04.001
Van Sleuwen, B. E., L’Hoir, M. P., Engelberts, A. C., Busschers, W. B., Westers, P., Blom,
M. A., ... & Kuis, W. (2006). Comparison of behavior modification with and without
swaddling as interventions for excessive crying. The Journal of Pediatrics, 149, 512-
517. doi:10.1016/j.jpeds.2006.06.068
Vik, T., Grote, V, Escribano, J., Socha, J., Verduci, E., Fritsch, M., Carlier, C., Von Kries, R.,
Koletzko, B. (2009). Infantile colic, prolonged crying and maternal postnatal
SENSORISCHE PATRONEN EN EFFECTIVITEIT VAN HPB 39
depression. Acta Pædiatrica, 98,1344-1348. doi:10.1111/j.1651-2227.2009.
Wessel, M. A., Cobb, J. C., Jackson, E. B., Harris, G. S., & Detwiler, A. C. (1954).
Paroxysmal fussing in infancy, sometimes called "colic". Pediatrics, 14, 421-435.
Opgehaald van http://pediatrics.aappublications.org/content/pediatrics/14/5/421.
full.pdf
Wong, A. J., Nash, M. R., Borckardt, J. J., & Finn, M. T. (2016). A guide to conducting case-
based, time series research in gestalt therapy: Integrating research and practice in a
clinical setting. In Roubal, J. (ed.), Towards a research traditionin gestalt therapie
(pp. 116-130). opgehaald van
http://www.cambridgescholars.com/download/sample/63613
Zeifman D. M., (2001b). An ethological analysis of human infant crying: Answering
Tinbergen's four questions. Developmental Psychobiology, 39(4). 265-285. doi:
10.1002/dev.1005
Wolke, D., Söhne, B., Riegel, K., Ohrt, B., & Österlund, K. (1998). An epidemiologic
longitudinal study of sleeping problems and feeding experience of preterm and term
children in southern Finland: Comparison with a southern German population
sample. The Journal of Pediatrics, 133, 224-231. doi:10.1016/S0022-3476(98)70224-
0
Zahra, D., Hedge, C., Pesola, F., Burr, S. (2016). Accounting for test reliability in student
progression: the reliable change index. Medical Education, 50(7), 738-745. doi:
10.1111/medu.13059
Bijlage 1: Dagboek baselineperiode
Wilt u hier de datum invullen van de dag dat u het dagboekje heeft bijgehouden?
(DD/MM/JJ)
Dit was een gewone/normale dag. (Alleen ‘nee’ aanvinken bij bijzondere gebeurtenissen die
u of uw baby’s functioneren hebben beïnvloed).
o Ja
o Nee
Enkel bij het aanvinken van nee bij voorgaande vraag: Wat was er niet gewoon/normaal
aan deze dag?
Hoeveel uur/minuten heeft uw baby gehuild? (Tip: Gebruik de papieren tijdsbalk als
hulpmiddel om dit per dagdeel nauwkeurig in te vullen).
a. Tijdens de ochtend (06 - 12 uur) … uren … minuten
b. Tijdens de middag (12 - 18 uur) … uren … minuten
c. Tijdens de avond (18 - 24 uur) … uren … minuten
d. Tijdens de nacht (24 - 06 uur) … uren … minuten
Hoeveel uur/minuten was uw baby onrustig? (Tip: Gebruik de papieren tijdsbalk als
hulpmiddel om dit per dagdeel nauwkeurig in te vullen).
a. Tijdens de ochtend (06 - 12 uur) … uren … minuten
b. Tijdens de middag (12 - 18 uur) … uren … minuten
c. Tijdens de avond (18 - 24 uur) … uren … minuten
d. Tijdens de nacht (24 - 06 uur) … uren … minuten
Hoeveel uur/minuten heeft uw baby geslapen? (Tip: Gebruik de papieren tijdsbalk als
hulpmiddel om dit per dagdeel nauwkeurig in te vullen).
a. Tijdens de ochtend (06 - 12 uur) … uren … minuten
b. Tijdens de middag (12 - 18 uur) … uren … minuten
c. Tijdens de avond (18 - 24 uur) … uren … minuten
d. Tijdens de nacht (24 - 06 uur) … uren … minuten
Hoeveel uur/minuten heeft u geslapen? (Tip: Gebruik de papieren tijdsbalk als hulpmiddel
om dit per dagdeel nauwkeurig in te vullen).
a. Tijdens de ochtend (06 - 12 uur) … uren … minuten
b. Tijdens de middag (12 - 18 uur) … uren … minuten
c. Tijdens de avond (18 - 24 uur) … uren … minuten
d. Tijdens de nacht (24 - 06 uur) … uren … minuten
Voelde u vandaag zelfvertrouwen in het troosten van uw baby? (U kunt het nummer
selecteren op een schaal van 1 t/m 10 waarbij 1 staat voor geen zelfvertrouwen en waarbij 10
staat voor veel zelfvertrouwen).
Geen zelfvertrouwen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Veel zelfvertrouwen
Hieronder vindt u een lijstje met vijf woorden die een gevoel of emotie beschrijven. In
hoeverre was het gevoel of de emotie vandaag op u van toepassing? (U kunt het nummer
selecteren op een schaal van 1 t/m 5 waarbij 1 staat voor helemaal niet van toepassing en
waarbij 5 staat voor heel erg van toepassing).
a. Gespannen 1 2 3 4 5
b. Vermoeid 1 2 3 4 5
c. Veerkrachtig/energie 1 2 3 4 5
d. Neerslachtig 1 2 3 4 5
e. Angstig/bang 1 2 3 4 5
Vandaag maakte het me onzeker als mijn baby huilde. (U kunt het nummer selecteren op
een schaal van 0 t/m 5 waarbij 0 staat voor totaal niet onzeker en waarbij 5 staat voor heel
erg onzeker).
Totaal niet onzeker 0 1 2 3 4 5 Heel erg onzeker
Het huilen van mijn baby vandaag klinkt. (U kunt het nummer selecteren op een schaal
van 1 t/m 7 waarbij 1 staat voor staat mij tegen en 7 voor staat mij niet tegen).
Staat mij tegen 1 2 3 4 5 6 7 Staat mij niet tegen
Wordt u gespannen als uw baby ’s nachts wakker wordt?
o Helemaal niet
o Een beetje
o Heel erg
Heeft u vannacht en met de slaapjes overdag uw kind ingebakerd gehad?
o Ja
o Grotendeels wel
o Grotendeels niet
o Nee
Maakt u uw baby ’s nachts wakker voor voeding?
o Ja
o Nee
Bijlage 2: Dagboek interventieperiode
Wilt u hier de datum invullen van de dag dat u het dagboekje heeft bijgehouden?
(DD/MM/JJ)
Dit was een gewone/normale dag. (Alleen ‘nee’ aanvinken bij bijzondere gebeurtenissen die
u of uw baby’s functioneren hebben beïnvloed).
o Ja
o Nee
Enkel bij het aanvinken van nee bij voorgaande vraag: Wat was er niet gewoon/normaal
aan deze dag?
Hoeveel uur/minuten heeft uw baby gehuild? (Tip: Gebruik de papieren tijdsbalk als
hulpmiddel om dit per dagdeel nauwkeurig in te vullen).
a. Tijdens de ochtend (06 - 12 uur) … uren … minuten
b. Tijdens de middag (12 - 18 uur) … uren … minuten
c. Tijdens de avond (18 - 24 uur) … uren … minuten
d. Tijdens de nacht (24 - 06 uur) … uren … minuten
Hoeveel uur/minuten was uw baby onrustig? (Tip: Gebruik de papieren tijdsbalk als
hulpmiddel om dit per dagdeel nauwkeurig in te vullen).
a. Tijdens de ochtend (06 - 12 uur) … uren … minuten
b. Tijdens de middag (12 - 18 uur) … uren … minuten
c. Tijdens de avond (18 - 24 uur) … uren … minuten
d. Tijdens de nacht (24 - 06 uur) … uren … minuten
Hoeveel uur/minuten heeft uw baby geslapen? (Tip: Gebruik de papieren tijdsbalk als
hulpmiddel om dit per dagdeel nauwkeurig in te vullen).
e. Tijdens de ochtend (06 - 12 uur) … uren … minuten
a. Tijdens de middag (12 - 18 uur) … uren … minuten
b. Tijdens de avond (18 - 24 uur) … uren … minuten
c. Tijdens de nacht (24 - 06 uur) … uren … minuten
Hoeveel uur/minuten heeft u geslapen? (Tip: Gebruik de papieren tijdsbalk als hulpmiddel
om dit per dagdeel nauwkeurig in te vullen).
a. Tijdens de ochtend (06 - 12 uur) … uren … minuten
b. Tijdens de middag (12 - 18 uur) … uren … minuten
c. Tijdens de avond (18 - 24 uur) … uren … minuten
d. Tijdens de nacht (24 - 06 uur) … uren … minuten
Voelde u vandaag zelfvertrouwen in het troosten van uw baby? (U kunt het nummer
selecteren op een schaal van 1 t/m 10 waarbij 1 staat voor geen zelfvertrouwen en waarbij 10
staat voor veel zelfvertrouwen).
Geen zelfvertrouwen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Veel zelfvertrouwen
Hieronder vindt u een lijstje met vijf woorden die een gevoel of emotie beschrijven. In
hoeverre was het gevoel of de emotie vandaag op u van toepassing? (U kunt het nummer
selecteren op een schaal van 1 t/m 5 waarbij 1 staat voor helemaal niet van toepassing en
waarbij 5 staat voor heel erg van toepassing).
a. Gespannen 1 2 3 4 5
b. Vermoeid 1 2 3 4 5
c. Veerkrachtig/energie 1 2 3 4 5
d. Neerslachtig 1 2 3 4 5
e. Angstig/bang 1 2 3 4 5
Vandaag maakte het me onzeker als mijn baby huilde. (U kunt het nummer selecteren op
een schaal van 0 t/m 5 waarbij 0 staat voor totaal niet onzeker en waarbij 5 staat voor heel
erg onzeker).
Totaal niet onzeker 0 1 2 3 4 5 Heel erg onzeker
Het huilen van mijn baby vandaag klinkt. (U kunt het nummer selecteren op een schaal
van 1 t/m 7 waarbij 1 staat voor staat mij tegen en 7 voor staat mij niet tegen).
Staat mij tegen 1 2 3 4 5 6 7 Staat mij niet tegen
Wordt u gespannen als uw baby ’s nachts wakker wordt?
o Helemaal niet
o Een beetje
o Heel erg
Maakt u uw baby 's nachts wakker voor voeding?
o Ja
o Nee
Heeft u vannacht en met de slaapjes overdag uw kind ingebakerd gehad?
o Ja
o Grotendeels wel
o Grotendeels niet
o Nee
Heeft u vandaag de white-noise cd aangezet tijdens het slapen van uw baby?
o Ja
o Nee
Heeft u vandaag The Happiest Baby methode toegepast tijdens het troosten?
o Ja
o Nee
Enkel bij het aanvinken van ja bij voorgaande vraag:
Vink de onderdelen aan die u heeft gebruikt.
o Inbakeren
o Zij/buikligging
o Shhh-en bij het oortje
o Zachtjes wiebelen van het hoofdje
o Speen, borst of pink aangeboden om op te zuigen
Enkel bij het aanvinken van nee bij voorgaande vraag: Nee, ik heb het volgende gedaan.
Wanneer uw baby 's nachts huilde, heeft u toen The Happiest Baby methode ingezet om
uw baby te troosten?
o Ja
o Nee
Enkel bij het aanvinken van ja bij voorgaande vraag:
Vink de onderdelen aan die u heeft gebruikt.
o Inbakeren
o Zij/buikligging
o Shhh-en bij het oortje
o Zachtjes wiebelen van het hoofdje
o Speen, borst of pink aangeboden om op te zuigen
Enkel bij het aanvinken van ja bij voorgaande vraag: Nee, ik heb het volgende gedaan.
Bijlage 4: Cry Perception Scale
Stelt u zich voor dat uw baby huilt. Hoe zou u het huilen van uw baby beoordelen?
Selecteer het cijfer dat het meest op u van toepassing is.
1. Het huilen van mijn baby klinkt:
Niet dringend 1 2 3 4 5 6 7 Dringend
2. Het huilen van mijn baby klinkt:
Prettig 1 2 3 4 5 6 7 Onaangenaam
3. Het huilen van mijn baby klinkt:
Gezond 1 2 3 4 5 6 7 Ziek
4. Het huilen van mijn baby klinkt:
Gekalmeerd 1 2 3 4 5 6 7 Geprikkeld
5. Het huilen van mijn baby klinkt:
Niet doordringend 1 2 3 4 5 6 7 Doordringend
6. Het huilen van mijn baby klinkt:
Opbeurend 1 2 3 4 5 6 7 Ongemakkelijk
7. Het huilen van mijn baby klinkt:
Staat mij niet tegen 1 2 3 4 5 6 7 Staat mij tegen
8. Het huilen van mijn baby klinkt:
Niet verontrustend 1 2 3 4 5 6 7 Verontrustend
Stelt u zich voor dat uw baby huilt. Selecteer het cijfer dat het best uw gevoel weergeeft
ten opzichte van het huilen van uw baby:
9. Hoe geïrriteerd/boos voel ik mij door het huilen van mijn baby?
Helemaal niet 1 2 3 4 5 6 7 Geïrriteerd/boos
10. Hoe verdrietig maakt het huilen van uw baby u?
Helemaal niet 1 2 3 4 5 6 7 Extreem verdrietig
11. Hoe verwend klinkt het huilen van uw kind?
Extreem verwend 1 2 3 4 5 6 7 Helemaal niet
12. Geeft het huilen van uw baby u het gevoel dat u voor hem/haar wilt zorgen?
Helemaal niet 1 2 3 4 5 6 7 Absoluut
Wat denkt u dat meestal de reden is van het huilen van uw baby? Geef uw eerste, tweede
en derde reden aan door voor de mogelijkheden een 1, 2, of 3 te zetten.
13. Uw baby huilt meestal doordat:
… Hij/zij een natte/vieze luier heeft
… Hij/zij moe is
… Hij/zij darmkrampjes heeft
… Hij/zij aandacht wil krijgen
… Hij/zij tandjes krijgt
… Hij/zij honger heeft
… Hij/zij het te koud/warm heeft
… Hij/zij pijn heeft
… Hij/zij ziek is
… Hij/zij bang is
… Hij/zij gefrustreerd is
… Iets anders, namelijk:
Bijlage 5:Infant / Toddler Sensory Profile
Infant / Toddler
Sensory Profile-NL
Winnie Dunn, Ph.D, OTR, FAOTA
Nederlandse vertaling door André Rietman
Oudervragenlijst
0 t/m/ 6 maanden
Naam van uw kind: Geslacht: M/V
Geboortedatum: - - (dag - maand - jaar)
Datum: - - (dag - maand - jaar)
Ingevuld door:
Relatie tot het kind: vader / moeder / anders, nl:
Is uw kind te vroeg geboren? Zo ja, met hoeveel weken?
Het hoeveelste kind is hij/zij binnen het gezin? Omcirkel 1ste, 2de, 3de, 4de, 5de, Anders:
Woonden er meer dan 3 kinderen, tussen de 0 en 18 jaar, in uw huishouden gedurende de afgelopen
12 maanden?
Item A. Algemene prikkelverwerking Bijna
Altijd
Vaak Af en
toe
Zelden Bijna
nooit
1 Mijn kind is de hele dag actief
2 Mijn kind blijft rustig en kalm in een drukke
omgeving, vergeleken met kinderen van
dezelfde leeftijd
3 Mijn kind is zich niet bewust van mensen die
de kamer binnenkomen en uitgaan
4 Het gedrag van mijn kind verslechtert als het
dagschema verandert
5 Mijn kind komt moeilijk in slaap en wordt snel
wakker
6 Mijn kind is prikkelbaar vergeleken met
kinderen van dezelfde leeftijd
Ruwe scores Sectie A
Totaal Ruwe Score Sectie A
Item B. Verwerking van auditieve prikkels Bijna
Altijd
Vaak Af en
toe
Zelden Bijna
nooit
7 Ik moet hard praten om de aandacht van mijn
kind te trekken
8 Mijn kind blijft rustig, zelfs bij plotselinge
alledaagse geluiden (bijv. een blaffende hond
of rinkelende telefoon)
9 Ik moet mijn kind aanraken om zijn/haar
aandacht te krijgen
10 Mijn kind lijkt zich niet bewust van
voortdurend lawaai in de omgeving (bijv. van
een tv of radio)
11 Mijn kind vindt het leuk om geluiden te maken
met zijn / haar mond
12 Mijn kind doet er lang over om te reageren,
zelfs op vertrouwde stemmen
13 Mijn kind schrikt snel van geluid vergeleken
met kinderen van dezelfde leeftijd
14 Mijn kind is afgeleid en / of vindt het moeilijk
om te eten in lawaaierige omgevingen
15 Mijn kind negeert me als ik praat
Ruwe scores Sectie B
Totaal Ruwe Score Sectie B
Item C. Verwerking van visuele prikkels Bijna
Altijd
Vaak Af en
toe
Zelden Bijna
nooit
16 Mijn kind vindt het leuk om te kijken naar
bewegende of draaiende voorwerpen (bijv.
ventilatoren, speelgoedmet wielen)
17 Mijn kind vindt het leuk om te kijken naar
glimmende voorwerpen
18 Mijn kind reageert hetzelfde op alle gezichten
(bijv. van vreemden, ouders, verzorgers,
grootoouders, zusjes of broertjes)
19 Mijn kind wordt druk en zenuwachtig van fel
licht
20 Mijn kind vermijdt oogcontact met mij
21 Mijn kind schrikt van zijn eigen spiegelbeeld
22 Mijn kind vermijdt het om naar speelgoed te
kijken
Ruwe scores Sectie C
Totaal Ruwe Score Sectie C
Item D. Verwerking van tactiele prikkels (tast) Bijna
Altijd
Vaak Af en
toe
Zelden Bijna
nooit
23 Mijn kind lijkt zich niet bewust van natte of
vieze luiers
24 Mijn kind verzet zich als hij / zij wordt
vastgehouden
25 Mijn kind wordt onrustig als zijn / haar haar
wordt gewassen
26 Mijn kind vermijdt dat zijn / haar gezicht of
neus wordt afgeveegd
27 Mijn kind is van streek als zijn / haar nagels
worden geknipt
28 Mijn kind verzet zich tegen geknuffeld worden
Ruwe scores Sectie D
Totaal Ruwe Score Sectie D
Item E. Verwerking van vestibulaire prikkels
(evenwicht)
Bijna
Altijd
Vaak Af en
toe
Zelden Bijna
nooit
29 Mijn kind heeft meer ondersteuning nodig bij
het zitten dan andere kinderen van dezelfde
leeftijd (bijv. babyzitje, kussens, handdoekrol)
30 Mijn kind houdt van lichamelijke activiteit
(bijv. springen, hoog in de lucht gehouden
worden)
31 Mijn kind lijkt positieveranderingen niet op te
merken en kan gemakkelijk verplaatst worden
32 Mijn kind houdt van ritmische activiteiten
(bijv. schommelen, wiegen, autorijden)
33 Mijn kind raakt van streek als het op de rug
gelegd wordt om de luier te verschonen
34 Door autorijden raakt mijn kind van streek
35 Mijn kind verzet zich als zijn / haar hoofd
achterover wordt bewogen in het badje
36 Mijn kind huilt of doet moeilijk als ik hem /
haar probeer te bewegen
Ruwe scores Sectie E
Totaal Ruwe Score Sectie E
Wat ziet u als sterke punten van uw kind?
Waarover bent u bezorgd?