Date post: | 14-Aug-2015 |
Category: |
Documents |
Upload: | martijnsmit |
View: | 69 times |
Download: | 0 times |
P a g e | 1
qwertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwerty
uiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasd
fghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzx
cvbnmqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmq
wertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyui
opasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfg
hjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzxc
vbnmqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmq
wertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyui
opasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfg
hjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzxc
vbnmqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmq
wertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyui
opasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfg
hjklzxcvbnmrtyuiopasdfghjklzxcvbn
mqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwert
Thesaurus een inkijk in de wereld van redigeren en uitgeven in de vroege achttiende eeuw
augustus 2007
M.J. Smit, M.Sc.
Ik zal my heden niet schamen te bekennen, dat ik die man voorheen
geweest ben, die met een welbedachte en uitgekipte redevoering de
lof der talen, der welsprekentheid en der historien heb zoeken breed
uit te meten, en met alle kracht te betogen, dat het iets groots en
roemwaardig was Grieks en Latyn wel te verstaan.
Petrus Burman, Redenvoering tegen de beschavende geleerdheid, vertaald door Dirk Smout, Leiden 1720
Inhoudsopgave
Dankwoord ............................................................................................................................................. 4
I. Inleiding ...................................................................................................................................... 5
1. De Thesaurus Italiae ............................................................................................................... 5
2. Indeling van de Thesaurus .................................................................................................. 7
3. Vraagstelling ............................................................................................................................. 9
II. Hoofdrolspelers .....................................................................................................................10
1. Pieter vander Aa ....................................................................................................................10
2. Johann Graevius ....................................................................................................................12
3. Pieter Burman ........................................................................................................................14
III. Doel en ontstaan ....................................................................................................................19
1. Thesauri ....................................................................................................................................19
2. Wie zat achter de Thesaurus? ..........................................................................................22
3. Ontstaan ...................................................................................................................................30
4. Doel ............................................................................................................................................40
IV. Inhoud .......................................................................................................................................43
1. Verona .......................................................................................................................................43
2. Platen .........................................................................................................................................47
V. Conclusies ................................................................................................................................51
VI. Appendices ..............................................................................................................................53
1. Index ..........................................................................................................................................53
2. Inleiding bij Thes. IV ............................................................................................................62
Short English Summary ...................................................................................................................64
VII. Literatuur .................................................................................................................................65
Afbeeldingen
Afbeelding I.1: titelblad van de Thesaurus, boek IV ............................................................... 6
Afbeelding II.1: Johann Graevius ..................................................................................................13
Afbeelding III.1: Denis Diderot .....................................................................................................21
Afbeelding IV.1: het Romeinse theater van Verona ..............................................................45
Afbeelding IV.2: Toscane .................................................................................................................49
Afbeelding IV.3: Florence ................................................................................................................50
P a g i n a | 4
Dankwoord
Deze scriptie kwam in de loop van enkele jaren tot stand. Het oorspronkelijke idee
kwam van mijn begeleider, dr. Zweder von Martels, die in een artikel uit 2005 ook
al het een en ander aan opmerkingen over de Thesaurus gepubliceerd heeft. Een
aantal observaties uit dat artikel komt ook in deze scriptie terug, hetzij omdat ze
voor de hand lagen, hetzij omdat we bij onze productieve besprekingen ideeën
uitgewisseld hebben, waar ik, als de latere schrijver, veel van heb kunnen
profiteren. Ik dank dr. Von Martels bovendien voor zijn eindeloze bereidheid mij
met zachte hand in de richting van nuttige bronnen te duwen. Vanzelfsprekend
treft hem geen blaam voor het feit dat deze scriptie nog lang geen recht doet aan de
vele aspecten van de Thesaurus, noch voor de andere onvolkomendheden van dit
werk.
Mijn bijzondere dank gaat voorts uit naar de zaal Kostbare Werken van de
Groningse Universiteitsbibliotheek. De staf ter plaatse heeft voor mij bereidwillig
loodzware boeken aangesleept, in de wachtkast geplaatst, en vervangen, en boven-
dien mijn vragen over de Thesaurus en de oudere universiteitscatalogi beant-
woord. Ook de universiteitsbibliotheek in Leiden was mij op aangename wijze ter-
wille, onder andere met originele brieven van Burman en Magliabecchi.
Zoals gebruikelijk op deze plaats én omdat ik oprecht dankbaar ben dank ik ook
mijn directe omgeving, en in het bijzonder mijn vriendin Femke, voor haar onder-
steuning bij het afleggen van de laatste loodjes voor deze scriptie. Tot mijn geluk
stelden hervormingen in het universitair systeem een einddatum voor dit werk
vast. Het is voorzeker geen straf geweest om het af te ronden!
Martijn Smit
Juni 2007
P a g i n a | 5
I. Inleiding
1. De Thesaurus Italiae
In 1710 verschenen in Leiden de eerste drie delen van een
Thesaurus Antiquitatum et Historiarum Italiæ, Neapolis, Siciliæ ...
atque adjacentium terrarum insularumque ... digeri atque edi olim
coeptus cura et studio J. G. Graevii .... continuatus et ad finem
perductus cum præfationibus P. Burmanni, etc.
Het enorme boekwerk bevat honderden artikelen, van allerlei auteurs, meest
Italianen. Ieder deel bespreekt één regio1; iedere regio wordt vertegenwoordigd
door één of meer (voormalige) stadstaten. Rome ontbreekt, want die stad was al
het onderwerp geweest van een eerdere Thesaurus antiquitatum Romanarum. Elk
opgenomen artikel wordt voorafgegaan door enkele inleidingen, die de samen-
stellers schreven.
Het geheel, dat vijfenveertig banden besloeg, zou een kapitaal gaan kosten; meer
dan 400 guldens moesten ervoor worden neergeteld. Deze Thesaurus werd
uitgegeven door de Leidse boekdrukker Pieter vander Aa, die jaren later de
officiële universiteitsdrukker van zijn stad werd.
Johann Graevius (of Grevius) was hoogleraar in Utrecht. Hij had de teksten in de
Thesaurus bijeengebracht, en enkele inleidingen bij afzonderlijke werken
geschreven. Hij had al eens eerder zo’n project onder handen gehad, de
bovengenoemde Thesaurus antiquitatum Romanarum, die ook bij Pieter vander Aa
in Leiden uitgegeven was2. Ditmaal bracht hij het werk niet tot een einde. Hij
overleed kort na het uitkomen van de eerste delen.
Pieter Burman (Petrus Burmannus) nam zijn werk over. Hij was een leerling van
Graevius en diens gedoodverfde opvolger. Zijn naam staat onder die van Graevius
in alle delen die na Graevius’ dood nog uit zouden komen. Het belangrijkste werk
dat hij na de Thesaurus publiceerde was de Sylloges Epistolarum van 1727, een
collectie van opdrachten en brieven van wetenschappers aan andere weten-
schappers en politici. Maar dat is weer een heel ander verhaal.
1 Precieze grenzen van Italië bestonden natuurlijk nog niet vóór 1861, toen Italië verenigd werd.
Globaal gezien omvat de Thesaurus Italiae alle Italiaanstalige gebieden, plus Malta.
2 Van deze Thesaurus ant. Rom. is een uitgebreide index beschikbaar op de website van de Rare
Book Collection van de University of Florida (www.uflib.ufl.edu/spec/rarebook/graevius/-
graeviushome.htm).
P a g i n a | 6
Afbeelding I.1: titelblad van de Thesaurus, boek IV.
De zittende figuur is de stad Rome, met een kroon van gebouwen op haar hoofd. Op de voorgrond houden de beide putti een kaart van Italië vast; rechts staan twee Romeinse soldaten met een
Romeinse adelaar. Links staan waarschijnlijk twee engelen.
P a g i n a | 7
2. Indeling van de Thesaurus
De vijfenveertig banden van de Thesaurus bestaan elk uit een verzameling
artikelen, die de ‘auteurs’ van de Thesaurus bijeenbrachten en in de meeste
gevallen ook vertaalden naar het Latijn – de meeste opgenomen artikelen zijn van
de hand van Italianen, en veel ervan waren oorspronkelijk in het Italiaans. Naast
het verzamelen en vertalen was een van de grootste taken van de ‘auteurs’ van de
Thesaurus (en dan vooral Graevius en Burman) het schrijven van inleidingen bij
verschillende delen. Waar ik op een latere plaats terug zal komen op het
verzamelen, vertalen en becommentariëren van de opgenomen artikelen (namelijk
in III.3), licht ik hier vast wat relevante informatie uit de ‘grote’ boekinleidingen.
a. Inleidingen
Er zijn in totaal negen inleidingen in de tien delen van de Thesaurus, nogal
onregelmatig verdeeld: bij de boeken IV3, VI, VII, VIII en IX van het oorspronkelijke
werk; bij deel 6 van boek IX als inleiding op de supplementen (zie hieronder); en in
band X, die ook wel de Thesaurus Siciliae genoemd wordt, bij de delen X.1, X.6 en
X.11. Burman schreef tenslotte ook een voorwoord bij de index die hij in het
vijfenveertigste en allerlaatste deel opnam. Deze ‘grote inleidingen’ zijn een
wezenlijk deel van het werk. Ze gaan in op de ontstaansgeschiedenis van het werk;
ze vormen een dialoog met de lezer (door correcties en aanvullingen op eerdere
delen te geven); en, heel belangrijk, ze geven een overzicht van de werken die in
het betreffende deel opgenomen zijn. Natuurlijk gaat dat vooral gepaard met veel
lofprijzingen, maar er is ook vaak nuttige informatie in opgenomen, bijvoorbeeld
over de bruikbaarheid van een werk. Soms komt de kritiek wat mechanisch over;
kerkgeschiedenis wordt meestal afgekeurd of saai genoemd, hetzij omdat die door
protestanten niet zo interessant gevonden werd, hetzij omdat protestanten zich
verplicht voelden om haar oninteressant te vinden.
We kunnen ons overigens afvragen of een antipaapse houding van invloed was op
de selectie van werken, die toch over het katholieke Italië gingen4. Mijns inziens
was dat niet het geval. De Thesaurus behandelt inderdaad duidelijk een katholiek
land; voor de weinige protestanten in Italië, zoals de Waldenzers in de valleien van
Piemonte, is geen plaats ingeruimd (Piemonte komt ook alleen in de Appendix
voor; zie hieronder). Het katholicisme in de Thesaurus komt echter alleen voor in
betrekking tot de maatschappij en de politiek, dus in zijn externe verschijning.
3 Van de inleiding in boek IV is een gedeelte opgenomen als appendix VI.2.
4 Zie Allocati (1962), pag. 4-5 over specifiek protestantse geschiedschrijving.
P a g i n a | 8
Daarbij komt de gevoeliger interne geschiedenis van dogma’s en geloof niet aan de
orde. Derhalve meldt bijvoorbeeld het titelblad van deel VII.2 ook zonder schroom
of voorbehoud:
Thesaurus Antiquitatum et Historiarum Italiae, Bononiae, urbium status ecclesiastici, et aliarum ad mare Adriaticum. Tomi septimi pars secunda.
Terug naar de inleidingen. Burmans stijl in die inleidingen is vrij onpersoonlijk in
vergelijking met de persoonlijke, wervende toon van de uitgever Vander Aa, die
korte introducties schreef bij bijna alle artikelen (zie III.3.c). Deel VII.1 bevat
bijvoorbeeld een lange inleiding (praefatio), waarin Burman uiteenzet welke
werken deel VII gaat bevatten – maar hij vangt heel afstandelijk aan in medias res:
Hujus tomi primum locum occupat Bartholomaei Dulcini, Canonici Bononiensis, liber de vario statu Bononiae…
Burmans voorwoord is echter ook niet zomaar een kletspraatje; hij bedrijft
wetenschap. Er volgt namelijk een uitgebreide verhandeling over verschillende
claims uit dat werk, die hij weerlegt of ondersteunt, vooral met veel citaten uit
antieke en minder antieke werken.
b. Appendix
Doordat de Thesaurus er zo lang over deed om te verschijnen, was er alle tijd om af
te wijken van de oorspronkelijk opgegeven inhoudsopgave (die te vinden is in
appendix VI.1). Bij boek IX.5 was al het beloofde materiaal geplaatst. Toch was het
werk daarmee nog niet gedaan. Burman legt in zijn inleiding bij IX.6 uit dat men
zich eigenlijk op het werk aan de Thesaurus Siciliae wilde storten (die bij nader
inzien toch een apart werk ging worden, en in veel bibliotheken tegenwoordig ook
zo gecatalogiseerd is), maar dat er nog zoveel mensen enthousiast materiaal
instuurden, dat er toch een appendix kwam. Het gaat onder andere om enkele
werken die volgens de index nunc primum ex MS edita (Naldi Naldii, Vita Jannoctii
Manetti), en enkele die Nunc primum e MS Italico Latine versi & publicati zijn
(Martini Manfredi, Monumentorum Historicorum Urbis Lucae libri V). Misschien
ontdekten de bewerkers en vertalers in de Thesaurus een mooie gelegenheid om
hun werk te publiceren; misschien ook waren ze geïnspireerd door de Thesaurus
om lacunes op te vullen en kenden ze nog een interessant handschrift.
Burman houdt in die inleiding eerst een lang verhaal over Turijn, dat als eerste
omissie rectificatie verdiende – de stad was helemaal weggelaten uit de oorspron-
kelijke opzet. Verderop, in kolom 13, komt dan ook Verona in beeld, met de
volgende woorden:
P a g i n a | 9
Merebatur etiam urbs nobilissima, & proventu magnorum virorum superba, Verona, ut ex multis, qui ejus fata & historias conscripsere, aliquis, qui rarior & minus obvius haberetur, hujus Thesauri commendatiorem faceret usum.
Een van de werken over Verona uit deze appendix wordt besproken in hoofdstuk
IV.1.
Aan het eind van de inleiding bij IX.6, nadat Burman een geschiedenis van de stad
Hydruntina (Otranto), een bisschoppenbeschrijving, en een martelarenverhaal
aangestipt heeft, sluit hij zijn inleiding af met de volgende woorden, ondertekend
‘Leiden 1729’:
Quae cum maxime ad venerationem tam Sanctorum
manium Italos excitare soleant, nos longa horum
opusculorum, licet maxima eorum pars magnam nobis
voluptatem attulerint, lectione fessi, hic summam
recensendo huic Italiae Thesauro manum imponimus, &
omnes rogatos summo opere volumus, ut incredibilem
editoris industriam, & studium ornandi literas non
laudare modo, sed etiam adjuvare velint. certi enim
esse possunt, tot non tantum raritate, sed & ingenio &
eruditione insignes Scriptores a nullo ante hunc, in
unum conjectos fuisse corpus, & tam exigua, si ad
eorum pretium, quo singuli vendi solent, exigatur,
pecunia posse parari [...].
“Hoewel deze gebeurtenissen Italianen sterk aanzetten
tot verering van zoveel Heilige zielen, leggen wíj
daarentegen, vermoeid geraakt door de lappen tekst
van deze werkjes (ook al brengen de meeste ons grote
vreugde), de laatste hand aan deze Thesaurus Italiae,
en wij willen er bij eenieder bijzonder op aandringen
om de ongelooflijke arbeid van de uitgever, en de ijver
in het verfraaien der letteren niet alleen te willen
prijzen, maar ook te willen helpen. Want zij kunnen er
zeker van zijn, dat er voorheen nog nooit zoveel
schrijvers (van belang niet alleen vanwege hun
zeldzaamheid, maar ook door hun karakter en hun
kennis) door iemand in één werk bijeengebracht zijn,
noch voor zo weinig geld te koop geweest zijn *...+.”
3. Vraagstelling
De Thesaurus Italiae was een heidens karwei. Over zijn totstandkoming en inhoud
is nog weinig bekend of althans gepubliceerd. Hoe past zo’n Thesaurus in de
encyclopedische traditie? En hoe kwam de Thesaurus Italiae tot stand? Dat be-
spreek ik in het derde hoofdstuk. Daaraan voorafgaand geef ik in het tweede
hoofdstuk een korte bespreking van de drie belangrijkste spelers in de totstand-
koming van het project. Wie waren zij precies? En wat was hun motivatie om mee
te werken aan dit project? Het vierde hoofdstuk concentreert zich op twee onder-
werpen in de Thesaurus: de beschrijvingen van Verona, en de platen. Wat
bespreken de teksten over Verona zoal? Weten we iets van de bronnen voor dit
deel? En wat is de kwaliteit van het ondersteunende plaat- en kaartwerk? Het
vijfde hoofdstuk tenslotte bespreekt wat de Thesaurus nu eigenlijk voor ons
interessant maakt, en wat interessant vervolgonderzoek zou kunnen zijn.
P a g i n a | 10
II. Hoofdrolspelers
1. Pieter vander Aa
Pieter vander Aa (1677-1730)5 was een van de laatste grote universiteitsdrukkers
in Leiden, uit de traditie van grotere namen als Plantijn en Elzevier. Hij was zelf
niet afkomstig uit een drukkersfamilie, maar leerde het vak op jonge leeftijd6, toen
hij onder andere werken uitgaf samen met zijn broer Boudewijn onder de naam
Gebroeders Janssoon van der Aa7. In zijn tijd was drukken zeker niet een op zichzelf
staande bezigheid. Wie boeken drukte, was ook de uitgever, en bracht de boeken
ook zelf aan de man. Op titelbladen duidt Vander Aa zichzelf dan ook steevast als
boekverkoper, bibliopola () aan.
De kwaliteit van Vander Aa’s druksels is niet altijd even hoog (zie verderop), maar
het staat buiten kijf dat hij een belangrijke innovatie inbracht in het drukwezen.
Als één van de eersten stond hij er namelijk op om privileges, vergelijkbaar met
onze copyrights, voor zijn werken te verkrijgen (zie pagina 26). Vander Aa was ook
carrièregericht en ambitieus. Zo weten we dat hij in 1705 de universiteit aanbood
dat hij de catalogus van de universiteitsbibliotheek om niet wilde drukken8.
Bovendien maakte hij ongebruikelijk veel reclame, en bezocht hij ieder half jaar de
Frankfurter Buchmesse (Hoftijzer 1993, pag. 55).
Vander Aa zette verschillende grootse projecten op touw. Dat was in zijn tijd niet
ongebruikelijk voor een drukker: we zien het bijvoorbeeld ook bij het Duitse
Universal Lexicon dat tussen 1731 en 1754 verscheen naar een idee van de
Leipzigse boekhandelaar Johann Heinrich Zedler (1706-1770) (zie Blom 2004, pp.
xxiii-xxiv), en min of meer bij de Encyclopédie van Diderot c.s. (ibidem, pp. 35-37 en
5 De biografieën in dit hoofdstuk zijn samengesteld uit materiaal afkomstig uit het biografisch
woordenboek van Van der Aa (1852) en de Encyclopedia Brittannica (191111), waarvan de tekst is
opgenomen in http://en.wikipedia.org. Waar het Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek
(NNBW) is geraadpleegd, is dat vermeld.
6 Zie www.begeman.nl/php/search.php3?CatTitle=Groningen&Subjects=Groningen%20
(prov.)%7C.
7 http://drukkers.library.uu.nl; de gebroeders drukten ook in later jaren nog samen, zoals een
Bybel der Nature van Jan Swammerdam in 1737-1738 (Ruestow 1984).
8 Molhuysen (1920), pag. 220.
P a g i n a | 11
III.1 hieronder), waar de boekverkoper André-François Le Breton (1708-1779) het
project op poten zette – al deed hij dat eigenlijk uit misrekening9.
Toch staat Vander Aa niet alom bekend als een groot drukker. In Ledeboer (1872)
wordt hij nog eervol aangeduid als De Heer Pieter vander Aa10, en vol lof geschaard
in een rijtje met Plantyn Rapheling en Elsevier. Maar Van Eeghen (1978, pag. 191)
schrijft bijvoorbeeld:
Slechts voor zover die privileges betreft, ben ik hier enigszins volledig geweest. De merkwaardige boekhandel die Pieter van der Aa [dreef] met aan de ene kant de zeer wetenschappelijke series, aan de andere kant de in feite minderwaardige plaatwerken [...] is zeker de moeite waard om nader onderzocht te worden.
Van Eeghen merkt de series aan als zeer wetenschappelijk, en ik denk dat de
Thesaurus valt onder die series. De andere categorie die zij noemt, ‘plaatwerken’,
slaat dan op (herdrukken van) prentenboeken met kaarten of (semi-)
wetenschappelijk platenmateriaal. In het geval van de Thesaurus komen de
afbeeldingen niet slecht uit (zie §IV.2), en dus neem ik aan dat Van Eeghen niet
zozeer betoogt dat het de platen van Van der Aa zijn die van minderwaardige
kwaliteit zijn, als wel dat het met name de plaatwerken waren waar minder zorg
aan besteed was – we kunen met name denken aan gemakkelijke herdrukken,
eventueel zelfs met de originele clichés, al is het moeilijk voor te stellen dat een
(buitenlandse) uitgever aan een gewiekste concurrent als Van der Aa zijn clichés af
zou staan, tenzij hij ze overkocht (zie pag. 48).11
De negatieve waardering van de drukkunst van Van der Aa komt niet uit de lucht
vallen. Een lage waardering voor dergelijk materiaal past in de algemene
accentverschuiving tussen de Renaissance en de 19e eeuw: waar Piccolomini nog
kennisoverdracht verhief boven stijl, is in de 19e eeuw stijl zo belangrijk dat de
inhoud daarmee terzijde geschoven wordt.12 Ulrich von Wilamowitz-Moellen-
9 Le Breton gaf het publiek de mogelijkheid tot inschrijven, maar daarna bleken de beide auteurs
die het werk zouden doen onbetrouwbaar. Een van die twee, Gottfried Sell (ca. 1704-1767) had
overigens in Leiden gestudeerd – misschien kende hij Burman, en wist hij van de encyclopedische
projecten in Leiden.
10 Een voetnoot in Ledeboer (1872) legt uit dat de bijvoeging van Messieurs en de Heer een titel is,
die aan de Gildeboeken ontleend is. Deze duidt aldaar een zeker soort van fatsoen of aanzien aan.
11 Roofdrukken waren schering en inslag in de zestiende en zeventiende eeuw. Dr. Von Martels
wees mij bijvoorbeeld op Erasmus’ noeste arbeid om zelf zijn eigen werken uit te geven in nette,
correcte edities, om zo piratenedities de wind uit de zeilen te nemen en zelf de opbrengsten van zijn
werk te genieten.
12 Zie Von Martels (2003), die naar aanleiding van een citaat van Eduard Norden (1898) over
Plinius concludeert:
(vervolg op volgende pagina)
P a g i n a | 12
dorff (1848-1931) noemde bijvoorbeeld de (eerste) edities van de Leidse
hoogleraar Grieks Johannes Meursius (1579-1639) ‘wertlozer Thesaurusphilolo-
gie’ – vele van zijn edities werden gebruikt voor Jacobus Gronovius13’ Thesaurus
graecarum antiquitatum, die ook bij Vander Aa gedrukt was (1697-1702; zie ook
Heesakkers 1996). Evenzo was ook Jacques-Charles Brunet (1842) niet lovend
over de Thesaurus Italiae. Hij schrijft in aansluiting op een passage over de
Thesaurus graecarum antiquitatum:
ces deux recueils (de Thes. Italiae en de Thes. Siciliae, MJS) peu recherchés se joignent ordinairement à la collection précédente (de Thes. Graec., MJS), dont ils sont la partie moins intéressante.
Brunet toont meer waardering voor Gronovius dan voor de auteur van de
Thesaurus Italiae. Toch was de auteur van de Thesaurus ook niet de minste, en
bovendien een van de meest gewaardeerde leerlingen van Johann Friedrich
Gronovius: Johann Graevius.
2. Johann Graevius
Johann Georgius Graevius (*29-1-1632 te Naumburg in Saksen, †10-1-1703),
studeerde filologie in Leipzig, hoewel zijn vader én de hoogleraar Geschiedenis en
Latijn Strauchius14 liever zagen dat hij Rechten ging studeren. Toen zijn vader hem
naar Oost-Friesland stuurde voor een zakelijke opdracht, reisde hij na het volbren-
gen van zijn taak door naar Deventer15, en legde contact met Gronovius. Bij hem
bleef hij om Letteren te studeren, inmiddels met goedvinden van zijn vader.
Graevius verbleef daarna ook enige tijd in Leiden en Amsterdam, en wilde graag
naar Frankrijk en Italië – wat hem niet lukte. Hij werd hoogleraar in Duisburg.
Dat was hij nog geen twee jaar, toen hij door Johann Friedrich Gronovius gevraagd
werd als diens opvolger in Deventer; Gronovius was zelf gevraagd om in Leiden de
This quotation […] shows that style had become an end in itself, almost detached from its contents and historical contact. (pag. 395)
13 Jacobus Gronovius (1645-1716) was hoogleraar Grieks in Leiden. Zijn vader, Johann Friedrich
Gronovius (1611-1671), was eveneens hoogleraar Grieks in Leiden, en tot 1658 in Deventer. Hij
was oorspronkelijk afkomstig uit Hamburg.
14 Johannes Strauchius (*1612, †1679 of 1680), niet te verwarren met Giles of Gyles Strauchius, de
auteur van het zeventiende-eeuwse Breviarum Chronologium.
15 In Deventer bevond zich tot 1878 een Athenaeum Illustre, dat althans volgens het in 2007
opgerichte University College in die stad Erasmus onder zijn beroemdste leerlingen had mogen
tellen (www.academiavitae.nl).
P a g i n a | 13
plaats van de overleden Daniël Heinsius16 in te nemen. Graevius accepteerde, maar
ook in Deventer bleef hij niet lang. Al na drie jaar, in 1661, trok hij naar Utrecht.
Voor zijn dertigste bekleedde hij daar dus al zijn derde hoogleraarstoel.
Afbeelding II.1: Johann Graevius, afbeelding uit de Thesaurus, boek IV
16 Daniël Heinsius (1580-1655), een groot classicus en dichter, die onder andere bibliothecaris van
de Leidse universiteit was, en een grote hoeveelheid tekstedities van klassieke auteurs publiceerde
van lovenswaardige kwaliteit (Heesakkers 1996, pag. 997, verwijzend naar R. Pfeiffer, History of
Classical Scholarship from 1300 to 1850, Oxford 1976, pag. 129). Zijn zoon Nicolaes Heinsius de
Oudere (1620-1681), eveneens classicus en dichter, was onder andere gezant van Christina van
Zweden in Italië (F.F. Blok, Nicolaas Heinsius in dienst van Christina van Zweden, Delft 1949). Op
diens vele reizen kreeg Niclaes onwaarschijnlijk grote aantallen manuscripten onder ogen, wat zijn
tekstedities opmerkelijk goed maakte (Heesakkers 1996, pag. 999).
P a g i n a | 14
Hij bleef de rest van zijn leven in Utrecht, waar zijn roem tot grote hoogte steeg, en
studenten van heinde en verre op zijn colleges afkwamen. Zijn tekstuitgaven en
commentaren stonden in hoog aanzien17. Een beroerte trof hem in 1703, toen hij
zeventig jaar oud was.
Graevius nam een centrale plaats in in de Republique des Lettres (zie verderop). We
weten van hem bijvoorbeeld dat hij goed bevriend was met Ménage in Frankrijk,
van wie hij regelmatig presentexemplaren ontving van boeken. Ook distribueerde
hij zijn eigen boeken via Ménage (Maber 2005, pp. 20-21).
3. Pieter Burman
Pieter Burman (*6-7-1668, †31-3-1741), geboren en opgegroeid in Utrecht,
studeerde eerst Letteren aan de Hoogeschool in die stad bij Johann Graevius, en
daarna Rechtsgeleerdheid. Hij verhuisde tijdens zijn studietijd voor een jaar naar
Leiden, waar hij zich naast Rechten ook op de Oudheid richtte, onder andere bij
Jacobus Gronovius. Hij keerde terug naar Utrecht en studeerde af op zijn twintig-
ste. Na een reis door Duitsland en Zwitserland werd hij praktizerend jurist; en in
1696 buitengewoon hoogleraar in de Welsprekendheid en Dichtkunst in Utrecht.
In 1703 kwam daar het hoogleraarschap Staatkunde bij, en in dat jaar was hij ook
Rector Magnificus, evenals in 1711.
In 1714 sloot Burman, tijdens een verblijf in Parijs, vriendschap met Bernard de
Montfaucon. In Parijs hield hij zich vooral bezig met de studie van manuscripten en
boeken in de bibliotheken van de stad. Na zijn terugkeer werd hij in Leiden
benoemd tot hoogleraar in de Geschiedenissen, Welsprekendheid en in het Grieks;
later onderwees hij ook nog Vaderlandse Geschiedenis en Dichtkunst. Tenslotte gaf
hij veel werken uit, waaronder edities van Aesopus, Horatius en Petronius18; hij
17 Johann Møller (Mollerus Flensburgensis) bijvoorbeeld prijst Graevius met name wanneer hij
klaagt over de stortvloed aan slechte edities die verschenen vanaf halverwege de zeventiende
eeuw, en hij citeert Morhovius, die zegt
Non contemnendi tamen Comentarii Variorum, qui, curantibus Gronovio, Graevio & Heinsio, prodierunt. Ii enim suas Notas adjecerunt integras & et aliis optima adjecerunt. (1744, deel III, pag. 266)
Heesakkers (1996, pag. 1005) verwijst onder andere naar E.J. Kenney, The Classical Text: Aspects of
Editing in the Age of the Printed Book, Londen 1974, waar vermeld wordt dat Graevius’
Callimachuseditie
set a standard not to be surpassed until modern times. (pag. 115)
18 Onder die werken waren onder andere vele Editiones cum notis variorum, waarmee hij een
traditie die Graevius begonnen was, voortzette. Zulke edities bevatten een synthese van opmer-
(vervolg op volgende pagina)
P a g i n a | 15
schreef gedichten (in 4 boeken uitgegeven door zijn zoon Pieter Burman jr. in
1745)19. Zijn tekstedities stonden in de negentiende eeuw niet erg hoog aange-
schreven. Bij Lucian Müller (1869) komt Burman er beroerd af in vergelijking met
Nicolaes Heinsius:
Bei Heinsius [ten opzichte van Burman] sorgfältiger und brauchbarer handschriftlicher Apparate, eine unendliche Belesenheit in den lateinischen Autoren [...] und was wichtiger ist eine, wenigstens für die Dichter, fast beispiellose Gabe mit Hülfe eines glücklichen und so zu sagen wohl geschulten Gedächtnisses seine Kenntnisse gebührend zu verwerthen, eine unbegrenzte Leichtigkeit ferner im Divinieren. (pp. 54-55)
Nadat Burman zo de vergelijking met Heinsius roemloos verloren heeft, en hij en
passant beticht is van gebrekkige kennis van het Grieks (waarin hij nochtans
hoogleraar was), richt Müller zijn overige pijlen op Burmans annotatietechniek.
Zijn kritische apparaten werden niet erg bruikbaar gevonden:
Was übrigens die Commentare Burmans angeht, so sind seine Mittheilungen aus Hss. nicht bloss ärmlich und desultorisch, sondern was schlimmer erscheint ganz urtheilslos, in Wahrheit eine rudis indigestaque moles. [...] Zwischen dem Wust absurder Verzeichnisse alltäglicher Schreibfehler sucht man meist vergebens nach dem kritischen Ariadnefaden, der durch dieses Labyrinth hindurchführen könnte. (pag. 55)
Hij vraagt zich daarna af waarom Burman dan toch door de generaties filologen
direct na hem als een groot voorbeeld gezien werd en waarom zij allen Burman als
Herrn und Meister verehrten, sein Lob in alle Welt ausposaunten (pag. 56). Müllers
conclusie is dat de meeste filologen dat alleen doen omdat ze zelf Sammelausgaben
samenstellen in Burmans voetsporen. Ik neem aan dat Müller met deze
Sammelausgaben en compilaties eerder korte, eenbandige bloemlezingen van het
werk van een auteur of van verschillende auteurs rond een onderwerp of uit een
periode bedoelt, dan thesauri. In deze Thesaurus, en ook in andere, is immers
zelden sprake van een kritisch apparaat, hoewel in de inleidingen soms wel korte
commentaarachtige analyses opgenomen zijn. Müller is echter nog niet klaar. Ook
Burmans inleidingen zijn het lezen niet waard, volgens hem:
Entsprechend die Einförmigkeit der Noten ist übrigens die Monotonie der Praefationen, die nirgend ein klares Bild vom früheren Zustande der bezüglichen Texte geben, vielmehr handschriftliche und bibliographische Fragen mehr verwirren als stichten, eben so wenig verständige oder wenigstens bestimmt formulirte kritische Grundsätze predigen, aber dafür stets von Invectiven gegen die Buchhändler und seine litterarischen Feinde oder, was er für identisch hielt, die Verächter der lateinischen Studien strotzen. (pag. 57)
kingen uit verschillende oudere commentaren – een manier van uitgeven die niet altijd de
vooruitgang in de tekstkritiek diende, althans volgens J.H. Waszink, “Classical Philology”, in Th.H.
Lunsingh Scheurleer & G.H.M. Posthumus Meyes (edd.), Leiden University in the Seventeenth
Century: an Exchange of Learning, Leiden 1975, pp. 161-175.
19 Van der Aa (1852), s.v. Burman (Pieter).
P a g i n a | 16
Een verwijt van Müller dat we niet alleen op Burmans bloemlezingen maar ook op
de Thesaurus zouden kunnen betrekken is het geringe onderscheid tussen
kwaliteit en rommel. Burman zou zich volgens Müller weinig moeite getroost
hebben om de teksten die hem voorhanden waren te filteren. Dat verwijt slaat
expliciet ook op Burmans beroemdste werk, de briefverzameling Sylloges
Epistolarum (1727). Gelukkig sluit Müller zijn verhandeling over het overtrokken
belang van en de overdreven waardering voor Burman schoorvoetend af met
waardering voor diens nijvere arbeid aan zo’n belangrijke verzameling: Immerhin
muss es auch in der Wissenschaft Lastthiere geben und als solches hat sich Burman
um die gelehrte Welt wohl verdient gemacht (pag. 58).
Müllers kritiek is niet per definitie terecht. De gedachte dat studie in de breedte
ook leidt tot inzicht was nu eenmaal uit de mode in de negentiende eeuw; maar in
Graevius’ tijd werd de breedte gezien als een waardevol uitgangspunt. Met die
instelling heeft variatie ook waarde, en is verscheidenheid regelmatig te
prefereren boven het steeds dieper ingraven in één thema. Er is in die zin een
parallel met Plinius de Oudere, die in de negentiende eeuw ook niet in hoog
aanzien stond, maar als wetenschapper en staatsman in de Renaissance een goede
uomo universale was geweest (Von Martels 2003).
Burman was niet altijd een makkelijke man, als we de bronnen mogen geloven. Hij
schreef bijvoorbeeld onder het pseudoniem Stephanus Spinaeus in 1706 een
schotschrift tegen een andere wetenschapper, Henricus Pontanus, die hij ervan
beticht de populariteit van zijn eigen colleges te overdrijven en bovendien
onwaarheden te verkondigen20.
Zwaarder van stof dan dat schotschrift is echter zijn Redenvoering tegen de
beschavende geleerdheid (1720, in Nederlandse vertaling door Dirk Smout).
Burman zegt dat hij weet dat de Letteren een opstapje zijn naar de studies die er
echt toe doen, te weten Godgeleerdheid, Regtsgeleerdheid, Geneeskonst en
Wysgeerte (inleiding pag. 2); maar hij hoort ook de klachten dat de kennis van taal
en geschiedenis achteruit gaat. Dat heeft zijn weerslag op de kennis van het Latijn,
en op de algemene ontwikkeling. Ik neem een uitgebreid citaat op, waarin Burman
rapporteert hoe theologen steeds minder Latijn lezen en steeds meer werken in de
volkstaal gebruikt en gedrukt worden:
20 De eerste steek die Burman uitdeelt is dat zijn schotschrift op het titelblad vermeld gedrukt te
zijn 'Coppenhagae' – Burman verwijt zijn opponent dat deze meende dat Coppenhaga en de officiële
Latijnse naam Hafnia twee verschillende steden aanduidden.
P a g i n a | 17
[ik hoor een Godgeleerde klagen] dat de trant van studeren in zyn eyge volk zodanig was verlopen, dat de jeugt, tot den dienst gewyd, weynig of geen werk van taal en historiekennis makende, men dikwils in het aannemen der Proponenten, by ondervragingen, en onderzoekingen niet meer geleerdheid zag en hoorde, als welke yder litmaat, of ten minsten een ziekentrooster, die noyt letteren had gesmaakt, zoude behoren te tonen; en dat, dagelyks een vervaarlyke menigte van Duytse boeken uytkomende, over alle deelen van de Godgeleertheyd, naauwlyx studenten of jonge leeraars meer gevonden wierden, die Latynse lezen, als alleen die volstrekt nootzakelyk waren tot het houden van collegien en andere oeffeningen. Ja dat zelfs Academische leeraren, om te behagen aan Zeloten en vrouwtjes, de Latynze taal verachtende, haar pen al mede in de moedertaal oeffenende, maakten dat de boekverkopers zelve ongraag wierden om Latynse boeken te drukken. (pag. 3 van de inleiding)
Burman schetst een situatie die we nu zeer wel herkennen – klaagt niet Harm
Pinkster (20032, pag. v) over hetzelfde gebrek aan kennis van het Latijn onder niet-
Latinisten, dat hem noopt tot het opnemen van meer morfologische instructies en
meer verwijzingen tussen verschillende lemmata van dezelfde stam? En ook
Graevius was niet optimistisch over de belangstelling van de jeugd voor het Latijn:
Hac videmus teneri pueros, qui plerique omnes à literis abhorrent, & propter radices illarum amaras, & ignorantia dulcedinis fructuum, quos ferunt. (brief aan Henrik Piccard, no. XIX in Graevius (1713))21
Burmans rede is doordrenkt van ironie. Hij roept de jeugd op om toch vooral te
vergeten wat ze aan nutteloos Latijn geleerd heeft, en adviseert
dat gy wel en ordentelyk doet, als gy uit de handen en van onder de plak der schoolmeesteren ontslagen, naar gebaarde mannen luisterende, deze gemene banken overstapt, en met enen sprong in ’t hoge gestoelte geraakt zynde, die studien, welke ten onrechte den naam van beschaavende voeren, en die zo schadelyk voor de godvrucht, goede naam, geleertheid en de geldkist zyn, varen laat. (pag. 6)
De graad van doctor is er om met gezwinde spoed en zonder lastige obstakels
behaald te worden:
[Studenten,] slaat uwe ogen, bidde ik um op de beloningen en erepryzen, die de ongeletterden, en verachters der beschaavende wetenschappen gestelt en uitgereikt worden. Op dat gy deze moogt verwerven, strekke ik u ten raadsman en aanstuwer, om dezen uwen, ik zeg niet loop, maar vogelvlugt, meer en meer te verhaasten; op dat gy, de klippen en lagen dezer Sirenen voorby geraakt zynde, voor de zoetvleyende gezangen der letterbazen en poëten uwe oren stopt; en de ondieptens en zanden, die de zeer wyde zee der historien en oudheden bedekt houd, voorby gezeild zynde, tot den eernaam van Dokter, de haven, de eind- en rustplaats van allen uwen arbeid en naarstigheid, met alle zeilen by, henen spoeit. Dan kond gy niet alleen alle de oeffeningen in aloude tale achter de bank smyten, en alle de overblyfsels van velerhande wetenschappen, zo ‘er in u noch enige mogten overgebleven zyn, uit de geheugenisse uitwisschen; maar dan zult gy zelf tyd hebben om die wetenschap, met welker uithangborden gy opgepronkt zyt, te vergeten. (pp. 55-56)
Hoe moet Burman bij het uitspreken van deze rede regelmatig droef geglimlacht
hebben, terwijl af en toe hem het huilen nader stond dan het lachen. Gelukkig reikt
21 In dezelfde brief spreekt Graevius ook over de exemplarische functie van de geschiedenis, die
natuurlijk verwant is aan de functie van de Thesaurus als achtergronddocument (zie verderop).
P a g i n a | 18
Burman de lezer, die het moet stellen zonder visuele aanwijzingen, al in het begin
van de rede de hand bij het interpreteren door het een satire te noemen:
Dat ik dit nu op een schamperen of satyrischen trant hebbe behandelt, zal niemant onder de geleerden qualyk nemen, die weten, hoe zeer die schryfwyze is altyd goedgekeurt, als van meerder vrugt en kragt zynde, dan dat meesterachtige kyven en schelden. (pag. 6)
Een satire heeft vaak iets komisch, en is niet uitsluitend droef, al kan de
vergankelijkheid van kennis of zeden natuurlijk een prima satirisch onderwerp
zijn. Daarom vermoed ik op basis van het slot van de rede dat Burman niet het
gevoel had dat het water de geleerdheid aan de lippen stond. Hij had mijns inziens
vooral een humoristische rede op het oog22. Hoogtepunt daarin is Burmans
afsluiting van de rede, waarin hij zich richt tot de ouders van studenten: zo die van
hun kinderen willen weten of hun duurbetaalde studie nog ergens goed voor
geweest is, dan kan iedere student mooi een demonstratie geven van zijn
vaardigheid in het dobbelen, drinken en dansen!
22 Von Martels (2005, pag. 193) legt uit dat met het vervliegen van het ideaal van de brede opleiding
in de humaniora en de afnemende interesse in praktische welsprekendheid ook aan de Letteren-
faculteiten de studentenaantallen dramatisch terugliepen. Zie voor die ontwikkeling onder andere
Heesakkers 1996, pag. 1001 ff.
P a g i n a | 19
III. Doel en ontstaan
1. Thesauri
Al in de oudheid was het verzamelen van zoveel mogelijk kennis in één werk een
ideaal bij sommige auteurs. Hoewel het onmogelijk is om het begrip encyclopedie
te definiëren, kunnen we wel de encyclopedische traditie volgen (Ribémont 1997).
We zouden dan bijvoorbeeld kunnen aanvangen bij een van de bekendste
voorbeelden uit de oudheid, Plinius’ Naturalis Historia. In zijn
ligt de focus officieel op de natuur, dat is: de wereld om ons heen – maar meestal is
er min of meer lukraak kennis over van alles en nog wat in opgenomen23.
Maar buiten Plinius werk werden er in de oudheid meer pogingen gedaan om alle
beschikbare kennis op een gebied samen te brengen. Hoewel in de
geschiedschrijving het continuum van de tijd een andersoortig houvast biedt, past
Livius’ Ab urbe condita in zekere zin ook in de encyclopedische traditie. En vanuit
het perspectief van de Thesaurus Italiae is er ook zeker eer verschuldigd aan de
pater historiae Herodotus, waarmee we weer ruim vijf eeuwen vóór Plinius zitten;
in Herodotus’ werk vinden we immers de oercombinatie van gebieds- en gebeurte-
nisbeschrijvingen, van geografie en geschiedkunde. En dan is er in de encyclope-
dische traditie halverwege de oudheid en de tijd van onze Thesaurus natuurlijk de
verzameling middeleeuwse compendia, waarin voorop Isidorus van Sevilla (zie
ook hiervoor Blom 2004, pag. xviii, en Lewis 1964, pag. 90).
Technisch gezien lijken encyclopedieën en thesauri zoveel op elkaar, dat we ze hier
gezamenlijk beschouwen. Thesauri zijn vaak thematisch geordend; veel encyclope-
dieën zijn wel thematisch gefocust, maar alfabetisch geordend, net als lexica. Een
belangrijk verschil is wel dat de meeste encyclopedieën volledig geschreven zijn
door één auteur of een groep auteurs (Blom 2004, pag. 393), waar alle thesauri die
ik onder ogen heb gehad compendia waren. Het ideaalbeeld van encyclopediën is
dat ze ook een zekere samenhang vertonen en niet bloße Aneinanderreihungen zijn
– woorden die Dierse (1977, pag. 21) Johannes Comenius (1592-1670) in de mond
legt.
23 Zie voor Plinius met name P. Howe, “In defense of the encyclopedic method. On Pliny’s preface to
the Natural History”, in Latomus 44 (1985), pp. 561-576 en R. French & F. Greenaway (edd.),
Science in the Early Roman Empire: Pliny the Elder, his Sources and Influence, Londen 1986.
P a g i n a | 20
a. Muratori
Het gaat bij encyclopedieën dus meer om een archetype dan om een praktische
definitie. Zo wordt ook de Rerum Italicarum Scriptores van Muratori als
encyclopedie aangeduid, terwijl het evengoed een compendium is. Dat werk is dé
grote navolger van Burmans Thesaurus als verzamelwerk over Italië. Luigi Antonio
Muratori uit Modena (1672-1750) wilde in zijn Rerum Italicarum Scriptores (1723-
1751) een geschiedenis van Italië als geheel verzamelen, die daarmee verder ging
dan een verzameling van afzonderlijke geschiedenissen van steden, families, ker-
ken en kloosters (Allocati 1962, pag. 13). Muratori begon dan ook niet bij Adam, de
Etrusken, de Grieken of de Romeinen, maar richtte zich voor het begrijpen van het
huidige Italië op de middeleeuwse wortels ervan.
Zijn werk onderscheidt zich in al die aspecten duidelijk van de Thesaurus. Een
bijzondere aandacht voor de middeleeuwen zien we in onze Thesaurus alleen in
intentie terug (zie III.4); de meeste opgenomen auteurs blijken toch maar al te
graag te beginnen bij mythische stichtingen van steden. En ook de aanpak van
Italië als geheel is in de Thesaurus fragmentarisch, met losstaande delen zonder
interne verwijzingen. Zelfs de voorwoorden leggen geen dwarsverbanden tussen
verschillende boeken, hooguit tussen verschillende werkjes binnen één boek (zie
III.3.c).
b. Encyclopédie
Onze Thesaurus verschijnt namelijk in een periode van overgang. Juist in de
achttiende eeuw gaat de nadruk op het bijeenbrengen en organiseren van
informatie over in het ordenen en filteren van informatie. Dat zien we aan die
Rerum Italicarum Scriptores van Muratori; dat zien we vooral ook aan de beroemde
Encyclopédie van Diderot en d’Alembert. De humanistische neiging tot verzamelen
culmineert en vindt zijn omslagpunt, zouden we kunnen stellen, in deze
Encyclopédie van Diderot uit de jaren 1751-1765. In dat belangrijke werk, dat met
beide benen in de Verlichting24 staat, zijn weliswaar de meeste artikelen in naam
nieuw geschreven, maar feitelijk gebaseerd op allerlei ouder geraadpleegd (en
soms geplagieerd) materiaal.25
24 Voor andere encyclopedieën van de Verlichting (o.a. Bayle) zie J. Jäger, “Enzyklopedie”,
“C: Aufklärung”, in DNP 13.
25 Er is een bescheiden, indirect verband tussen de Thesaurus en de Encyclopédie. In 1728 arri-
veerde een jonge Louis de Jaucourt (1704-1779), die in de laatste tien delen van de Encyclopédie
(vervolg op volgende pagina)
P a g i n a | 21
Philipp Blom schrijft in zijn toegankelijke werk over deze Encyclopédie de
groeiende verzameldrift in de zeventiende en achttiende eeuw toe aan een combi-
natie van twee factoren (2004, pp. xvi-xxii). Allereerst is er de humanistische drang
ongeveer de helft van alle artikelen zou schrijven (Blom 2004, pag. 101), in Leiden vanuit
Cambridge. Hij bracht een aanbevelingsbrief mee van een hoogleraar uit Cambridge voor Burman:
Professor Burmann, a famous but affable man, who read the letter, turned a furious shade of red, and proceeded to chase the young men out of his room with a large stick. Louis and Théodore assumed that he had gone mad, but it later transpired that the letter they had been given had been an orgy of invective and insults against Burmann, a little exercise in British humour. (idem, pag. 105)
De Jaucourt kwam naar Leiden om er medicijnen te studeren, niet in de laatste plaats bij Herman
Boerhaave (1668-1738). Hij werkte er onder andere mee aan een grote catalogus van het
wetenschappelijk kabinet van ene Albert Seba (1665-1736), een project […] similar to the later work
on the Encyclopédie (idem, pag. 106). Bracht hij Leidse ideeën over het schrijven van thesauri en
encyclopedieën mee naar Parijs?
Het verhaal van De Jaucourt heeft overigens nog een nare draai te gaan voordat hij bij de ploeg
Encyclopedisten in Parijs belandt: hij werkt twintig jaar aan een grote medische encyclopedie,
waarvan het enige manuscript vergaat met het schip waarin het onderweg is naar zijn drukker in
Amsterdam...
Afbeelding III.1: Denis Diderot
P a g i n a | 22
tot het verzamelen en catalogiseren van de nieuw verworven kennis; landen,
dieren, planten, wetenschappelijke ontdekkingen. In die beweging hoort ook de
grote liefde voor lijsten en overzichten van van alles en nog wat – Blom noemt zelf-
moorden, vadermoorden, maar ook handleidingen voor het kiezen en lezen van
antieke literatuur (pag. xx). Aan de andere kant is er volgens Blom ook een sociale
reden voor de hausse. De groei van de bourgeoisie, van de middenklasse die steeds
beter ontwikkeld is, en tijd heeft om te lezen, maakt dat de vraag naar lees-
materiaal, naar kennis, groeit. De middenklasse wil ontwikkeld worden, wil op de
hoogte blijven van de stand van kennis in de wetenschap; en wanneer de
wetenschap steeds sneller voortgang boekt, zijn uittreksels, overzichten en
compendia de oplossing (pag. xxii). Frank Kafker schrijft over Diderots
Encyclopédie dat die
appeared at a time when a flood of information caused Europeans to desire general encyclopedias as a means to understand their world. (Kafker 1994, pag. 389)
2. Wie zat achter de Thesaurus?
Wie kwam er eigenlijk op het idee van de Thesaurus? Wie coördineerde het project
– wie was de drijvende kracht erachter? Wie had zoveel in zijn mars dat hij
artikelen uit heel Europa bijeen kon sprokkelen (zie III.3.a) en kon zorgen voor een
ruime equipe om die artikelen te vertalen en bewerken (zie III.3.b en III.3.d)? Was
dat Vander Aa, die al eerder dergelijke projecten bij de kladden had gehad, onder
andere Gronovius’ Thesaurus antiquitatum Graecarum? Of was het Graevius, die
misschien het produceren van Thesauri een belangrijk wetenschappelijk doel
vond? Of misschien Burman, die tijdens de totstandkoming van de Thesaurus uit
de schaduw van Graevius stapte en zich een eigen plaats verwierf in de
wetenschappelijke wereld?
a. Was het Burman?
Ik acht het onwaarschijnlijk dat Burman de drijvende kracht achter de Thesaurus
was. In de inleiding die Vander Aa bij deel IV schreef, stelt de uitgever dat hij het
werk niet had kunnen afronden als hij niet geholpen was benigna manu atque
generoso animo virorum et dignitate et literis principum. Hij noemt daar weliswaar
vóór alle anderen Burman en legt uit hoe Burman op zijn verzoek (ad meas preces)
het werk overnam toen Graevius overleed. Maar dat Graevius het meeste werk al
gedaan had blijkt uit de formulering die Vander Aa daarna gebruikt: Burman
overzag
P a g i n a | 23
totamque illam et immensam accessionem (XXXIX inplentem volumina) hujus operis, quod XLV absolvitur voluminibus,
en aanvaardde het werk. Op slechts zes delen na was al het werk dus afgerond26.
Dat betekent natuurlijk niet dat Burman, die immers een toegewijd leerling van
Graevius was, niet al geholpen kan hebben in een eerder stadium. Dat is zelfs zeer
waarschijnlijk. Niet alleen was Burman een van Graevius’ toegewijdste leerlingen,
het zou bovendien verklaren waarom Vander Aa juist Burman meteen benaderde
toen Graevius overleed, en waarom Burman meteen akkoord ging.
Het uitgeven van een Thesaurus verleende behoorlijke status. Graevius beleefde
zijn ‘finest hour’ met het uitgeven van de Thesaurus Antiquitatum Romanarum (zie
pp. 5 en 53)27. Richard Maber schrijft in zijn prachtige boek over de briefwisseling
die Graevius voerde met enkele andere geleerden (2005, pag. 12):
By the later 1690s Graevius had achieved a position of European pre-eminence, particularly among Latin scholars. This position was definitively established by his massive compilation of Latin inscriptions, the Thesaurus Antiquitatum Romanarum, which came out in twelve folio volumes at Leiden from 1694 to 169928. At the time of his death he was engaged on the even more remarkable compilation of the Thesaurus Antiquitatum et Historiarum Italiae […].29
Tegen Burman spreekt ook dat van hem niet bekend is dat hij over uitgebreide
internationale contacten beschikte – in tegenstelling tot Graevius (zie verderop). In
Burmans verzamelde gedichten (1746) komen bijvoorbeeld hooguit enkele
gedichten voor die zijn opgedragen aan niet-Nederlanders en verder niets; niet in
de funebria, niet in de miscellanea die opdrachtgedichten en epigrammen op
personen bevatten. Wel is er in Leiden een briefwisseling tussen Burman en de
26 Heesakkers (1996, pag. 1002) geeft in Der Neue Pauly een wat andere verdeling van de boeken
over Graevius’ en Burmans hoofdredacteurschap: hij verbindt Graevius’ naam aan tien boeken, en
Burman aan de andere 6 plus de catalogus. Dat aantal van zes onbtrekende boeken komen we in
deze inleiding van Vander Aa ook tegen, maar misschien is dat puur toeval. Een verschil tussen
beide rekenmethoden is in ieder geval dat Vander Aa het heeft over banden, terwijl Heesakkers op
delen (tomi) doelt.
27 Deze thesaurus werd ook bij Pieter vander Aa gedrukt, maar dan in samenwerking met François
Halma, die academiedrukker was in Utrecht, en later in Franeker. Halma was in sommige opzichten
de tegenpool van Vander Aa; hij was minder zakenman en meer geleerde. Zie Forrer (2005) voor
meer details over Halma.
28 Volgens het titelblad van het eerste deel samen met zijn broer Boudewijn (Baldwinus); in de
volgende delen staat echter Pieter Vander Aa alleen vermeld.
29 Hoewel Maber de Thesaurus Italiae even more remarkable noemt, gebiedt de eerlijkheid te
vermelden dat de Thesaurus Italiae dan weer niet genoemd wordt in het lofdicht dat Burman
schreef na Graevius’ dood (1746, III.9). Of was dat bescheidenheid van zijn kant?
P a g i n a | 24
beroemde boekverzamelaar Antonio Magliabecchi bewaard, maar dat gaat van de
kant van Burman om enkele korte briefjes, waaruit geen diepgaande vriendschap
of zelfs maar een hartelijke verstandhouding blijkt. Op de precieze rol van
Magliabecchi komen we verderop terug (§III.3.a).
De eerste brief die in Leiden bewaard is, is gedateerd november 170030. Het is
duidelijk de eerste brief die Burman aan Magliabecchi schrijft, want hij opent met
een nederige aanhef, schrijvend aan de grote Magliabecchi, en verontschuldigt zich
vervolgens omstandig dat hij hem nu pas een brief schrijft, terwijl die al het een en
ander voor hem gedaan heeft, met name via Nicolaes Heinsius (die immers de
gezant van Christina van Zweden in Italië was – zie voetnoot 16).
De tweede brief, uit 1703, opent met de verontschuldiging dat hij wel vaker een
briefje aan Magliabecchi mee had kunnen sturen via zijn grote patroon Graevius, of
via een of andere bibliothecaris. Burman heeft in die brief een treurig bericht:
Graevius is overleden. Hij vertelt hoe Graevius, in het bijzijn van enkele vrienden
(waaronder Burman en Pontanus) ineenzakte, en vervolgt, na gepaste woorden
over het verlies, met het uitspreken van de hoop dat hij nog enig gebruik zal
kunnen maken van Graevius’ uitgebreide netwerk – netjes ingepakt: Non
contemnendam haereditatem me adiisse profitebor, si amicos et patronos, quos
Graevius habuit optimos, mihi conciliare liceat.
Ik concludeer dat Burman voor de dood van Graevius geen hechte band had met
Magliabecchi. In beide brieven heeft hij het over Heinsius’ Horatius- en
Ovidiusedities; blijkbaar had hij verder niet zoveel nering met de Florentijn.
Graevius is hun gemeenschappelijke vriend; Burman is hier nog jong (althans, 32
jaar oud). Hij had zelf nog weinig gepresteerd, en het is dus geen wonder dat zijn
contacten over de wielen van Graevius lopen. Helaas zijn er van na Graevius’ dood
geen brieven meer van de hand van Burman overgeleverd – althans, er zijn geen
afschriften in Nederland bewaard. Mogelijk zijn de originele, verstuurde brieven in
Italië nog te vinden. Van Magliabecchi aan Burman zijn echter wel tien brieven te
vinden, allemaal in het Italiaans31.
30 De brieven zijn te vinden in de UB van Leiden op de zaal Kostbare Werken onder BUR Q 20, map
‘Burman III’, folia 67-68 en 69-70.
31 Het gaat om brieven van juni 1705 (3 pp.), april 1700 (1 pag.), februari 1702 (2 pp. + 2 pp. die zo
te zien bijgeschreven zijn toen de brief nog niet verzonden was, en er nog iets toe te voegen viel;
aangezien de brief verzonden is toen Graevius al overleden was, is 1702 mogelijk een verschrijving
voor 1703), 2 september 1710 (1,5 pp. + 1 pag. toegevoegd), februari 1706 (1 pag., in belabberde
staat), 12 februari 1706 (1 pag., in matige staat), 10 november 1707 (1 pag.), maart 1706 (2 smalle
pp.), 16 oktober 1706 (3 pp.) en 2 september 1711 (1 pag.). Brief vier bevat een ontroerende
(vervolg op volgende pagina)
P a g i n a | 25
b. Was het Vander Aa?
Een aantal argumenten spreekt daarentegen voor Vander Aa. Laten we die eens bij
langs gaan.
Vander Aa had ervaring met dergelijke projecten. Nog terwijl de drukkerij van
Vander Aa met de Romeinse Thesaurus bezig was, begon hij aan het drukken van
de eveneens twaalfdelige Thesaurus Graecarum Antiquitatum van Gronovius; dat
werk verscheen in de jaren 1697-1702. In de jaren 1703-1706 verscheen bij hem
een uitgave van de volledige werken van Erasmus. Zijn drukkerij had duidelijk een
grote capaciteit, en er werd in hoog tempo gewerkt aan het gereedmaken van de te
drukken teksten.
We kunnen aannemen dat het hem geen windeieren gelegd heeft; anders had hij
niet na de Thesaurus Antiquitatum Romanarum en de Thesaurus Graecarum
Antiquitatum nóg een Thesaurus uitgegeven. De Thesaurus Italiae overtrof de
andere twee in omvang – zelfs als we de delen over Sicilië niet meetellen is hij met
24 delen al net zo groot als de eerdere twee bij elkaar.
Voor het geheel werd dan ook een stevige prijs gevraagd; zo’n fl. 400,- tot fl. 440,-
(Van Eeghen 1978, pag. 191). “Het omrekenen van de oude geldeenheden naar
moderne prijzen is een vrij zinloze exercitie”, meldt een webpagina van de
Utrechtse Universiteit32. Ik zal dan ook geen poging doen, anders dan Hoftijzer
(1999) te citeren, die bovenstaande bedragen geeft, en daaraan toevoegt dat dit
“aanzienlijk meer dan het jaarinkomen van een Leidse wever” was (pag. 53). De
prijzen die tegenwoordig bij antiquariaten voor afzonderlijke delen van de
Thesaurus worden neergeteld zijn natuurlijk al helemaal onvergelijkbaar, maar als
passage, waarin Magliabecchi vertelt hoe een oogziekte hem kwelt – nota bene een oogziekte, het
ergste wat Magliabecchi kon overkomen, aangezien boeken zijn levenswerk waren:
È qualche tempo, che di Roma, dal Sig. Abase Fontanini, ebbi li insigne edizzione di Petronio, di V.Ill.mo, che è la medesima, con eccesso di bontà, e di cortesia, mi hà mandato a donare. Non le ne scrissi subito, che aspettavo che mi cessasse una acerba flussione negli occhi, che è molto tempo, che atrocemente mi tormenta, e che non mi lascio, ne leggere, ne scrivere, se non con dolere, e malissimo. Vedendo ho seguito ad affligermi, non hò voluto tardare, di così al meglio che posso, con quattro versi, avvisarne a V.Illmo la vice[…], e venderlene , col cuore, e con la penna, quelle maggiori grazzie, che sò, e che posso. Le giuro, che non hò poi parole, a ringrazziarla degnamente, dell’onore immortale, che V.Illmo. si è degnato di farmi, ed in due luoghi, della sua eruditissima ed elegantissima Prefazzione, assicurandola, che stimo la detta Prefazzione, e adesso mi cado facendo leggere, le sue eruditissime, e giudizziosissime Annotazzioni. Non potrei esprimere a V.Illmo. di quanto contento, e quanto grata, mi sia stata questa insigne […], e a se stesso, e a essere prezzioso dono, del suo dittissimo, e riveritissimo dà me Autore.
32 Christiaan Huygens Web, op www.phys.uu.nl/~huygens/conversion_nl.htm.
P a g i n a | 26
we de €1800 die ergens gevraagd werd voor één deel33 vermenigvuldigen met 24
delen, komen we op €43.200 – misschien een mooi jaarinkomen voor een
beginnende textielarbeider.
Vander Aa lijkt een man te zijn die financieel gewin niet onbelangrijk achtte.. Dat
blijkt wel uit de bijzondere rol die copyrights oftewel privileges speelden in zijn
activiteiten. De Thesaurus als zijn melkkoe?
c. Privileges
Vander Aa was één van de eersten die copyrights nastreefde voor de werken die hij
uitgaf34. Al rond 1697 spande hij zich buitengewoon in voor het verkrijgen van een
privilege voor wat hij toen nog aanduidde als een Thesaurus antiquitatum &
numismatum Orientalium, Judaicarum, Graecarum, Italicarum, Sicularum,
Sardinicarum & Corsicarum. Zijn eerste aanvraag mislukte, door hevige protesten
van boekverkopers uit met name Amsterdam35. De Thesaurus ant. Graecarum,
waarvoor de eerste aanvraag (onder andere) bedoeld schijnt te zijn geweest,
verscheen vervolgens zonder privilege vanaf 1697. Maar in 1699 (een editie van
Erasmus) en in 1702 (het Grand Theatre Historique van Gueudeville) lukte het
Vander Aa wél een privilege te verkrijgen, schijnbaar zonder verzet, en dus
probeerde hij het nogmaals voor een Thesaurus eind 1703. Ditmaal lukte ook dat
alsnog; en vandaar dat de Thesaurus antiquitatum et historiarum Italiae van
Graevius met privilege gedrukt is; in december 1703 werd het verleend, en meteen
in 1704 verscheen het eerste deel.36
De strijd die Van der Aa voerde voor privileges op andere van zijn werken was
moeizaam – hij verloor ze vaak min of meer, en moest zich dan uiteindelijk met
minder tevreden stellen dan hij oorspronkelijke geëist had. Desalniettemin werd
door zijn toedoen de boete opgehoogd van 300 naar 3000 guldens37. Maar de
33 Deel 8-1, over Florence, dat op internet te koop aangeboden werd door IDEA Rare Maps (-
www.ideararemaps.com/ASP/Ruggy/ElencoAutore.asp?Lin=&A=Graevius%20G.). Prijzen van
€3500 komen echter ook voor.
34 Privileges werden wel al lang verstrekt voor bijvoorbeeld kaarten: zie bijvoorbeeld een tweetal
kaarten van Abraham Ortelius uit 1570 (cum privilegio) en 1589 (cum privilegiis Imp.&Reg.
Maiestatum nec non Cancellariae Brabantiae, ad decennium), te vinden in K. Nebenzahl, Mapping the
Silk Road and Beyond, Londen 2004, nos. 2.8 en 2.10.
35 Hoftijzer (1993), pag. 182.
36 ibidem, pag. 186.
37 Ten opzichte van de verkoopprijs van boven de fl. 400,- lijkt fl. 300,- nogal weinig. Bij de boete op
herdruk gaat het echter om afzonderlijke werken; en een overtreding van het privilege door het
(vervolg op volgende pagina)
P a g i n a | 27
protesten namen langzamerhand af, en in later jaren kreeg hij zijn privileges
meestal zonder moeite. Er zijn ruim 20 privileges van hem bekend, meer dan van
enige andere boekverkoper.
In juni 1721 verkreeg hij zo privilege voor ‘verdere delen van de Thesaurus
antiquitatum et historiarum Italiae’; en het vierde deel, dat in 1722 verscheen,
heeft dan ook voorin een uitgebreid privilege afgedrukt, in het Nederlands, tussen
het sobere titelblad en het titelblad in gravurevorm. Het privilege is namens de
Staten van Holland ondertekend door W. van Wassenaer en Simon van Beaumont,
en het bevat bijna een hele kolom copyrightbepaling. Daarin wordt gesteld dat nu
(i.e. in 1721), bij het verschijnen van het vierde deel, alle te publiceren teksten
voorliggen, met uitzondering van enkele die uit het buitenland beloofd zijn, maar
nog niet aangekomen zijn; vervolgens
dat de Staten van Holland ende West-Friesland aangezien niemand Copyrecht hier te lande heeft voor een van de delen, Pieter vander Aa, Stads en Universiteyts Drucker tot Leyden octroyeeren voor vijftien jaar en een boete opleggen van drieduizend guldens (een derde voor den Officier, die den Calange doen sal, een derde voor de armen ter plaatse, en een derde voor Vander Aa). (Thes.: IV.1)
Er waren slechts met één werk problemen, en die resulteerden in een uitzonde-
ringspositie voor Sicilia numismatica van Philippus Paruta, een werk in het Itali-
aans, met platen, gedrukt te Lyon. Dat werk mocht, in het Italiaans, met alleen de
oorspronkelijke platen, herdrukt worden door eenieder.38 Het privilege gold voor
vijftien jaar; een betrekkelijk korte periode, maar zijn weduwe wist het later te
verlengen.
Als Vander Aa zakelijke motieven had voor de Thesaurus, dan diende het werk dus
een economisch doel. Dan heeft hij zich misrekend: zijn weduwe klaagt in 1736 dat
ze nog zoveel onverkochte exemplaren heeft liggen, en verkrijgt daarop verlenging
van het oorspronkelijk vijftienjarige privilege met nog eens vijftien jaar (zie de
privilegetekst voorin deel IV.1). De enige voorwaarde is dat ze binnen zes weken
een exemplaar van de Thesaurus naar de Universiteitsbibliotheek van Leiden
stuurt. Of had ook zijn weduwe alleen een zielig verhaal opgehangen, om het
privilege maar verlengd te krijgen?
d. Was het Graevius?
Vander Aa en andere uitgevers mogen dan belangrijke figuren geweest zijn in de
uiteindelijke totstandkoming van thesauri en andere verzamelwerk, het opsporen
hele werk te herdrukken komt daarmee op tienduizenden guldens, een bedrag dat in die tijd
waarschijnlijk zelden buiten de staatshuishouding voorkwam.
38 ibidem, pag. 190.
P a g i n a | 28
en bijeenbrengen van de op te nemen werken is geen werk voor een boekdrukker.
In het geval van de Thesaurus Italiae was Graevius daarvoor de
hoofdverantwoordelijke. Hij wendde zijn kennis en zijn kennissen aan om
relevante werken te selecteren, op te sporen en naar hem toe te zenden. Zoals
Maber (2005) zo volledig beschrijft, nam Graevius uitgebreid deel aan de
République des Lettres, de internationale gemeenschap van per brief corresponde-
rende wetenschappers.
Graevius correspondeerde onder andere met Magliabecchi in Florence, een van de
grootste boekverzamelaars ooit, die we verderop nog enkele malen tegen zullen
komen. De Amsterdamse uitgever Pieter Blaeu had hen met elkaar in contact
gebracht.39 Graevius op zijn beurt bracht weer andere Nederlandse collega’s met
hem in contact40, en Magliabecchi op zijn beurt gebruikte Graevius om via hem te
communiceren met Nicolaes Heinsius41. Een van Graevius’ belangrijkste brief-
wisselingen was echter die met Gilles Ménage en Johann-Heinrich Wetstein42, waar
Richard Maber zich op concentreert. We zien in hun correspondentie de
gebruikelijke gunsten: Ménage stuurde aan Graevius presentexemplaren van
39 ‘Pieter Blaeu [...] divenne anche il canale attraverso il quale il Magliabechi potè instaurare rapporti
con gli intellettuali olandesi come, fra gli altri, Graevius, Gronovius, Francius e Tollius, con ciascuno
dei quali iniziò una fitta corrispondenza’, schrijven Mirto & Van Veen (1993, pag. 21), daarbij
refererend aan J. Targionio (ed.), Clarorum Belgarum ad Antonium Magliabechium nonnullosque
alios Epistolae, ex autographis e Bibliothica Magliabechiana, quae nunc publica Florentinorum est,
adservatis descriptae, Florence 1745.
40 Zoals bijvoorbeeld prof. Heyman uit Leiden, die zeer vergenoegd was met zijn aanbevelingsbrief
(Axon 1903, pag. 67).
41 Sylloges Epistolarum p. IV 686, brief 644, gedateerd 31-12-1680; Magliabecchi geeft een correctie
op Heinsius’ Vergiliuseditie door. Heinsius bezocht Italië regelmatig; Graevius vraagt hem
bijvoorbeeld om nieuws uit Italië voor hem mee te nemen (IV 695, brief 653, 3-12-1680): vale, vir
magne, me ama, & nova, quae ex Italia accepisti, mecum communica.
Nicolaes Heinsius is niet te verwarren met Daniël Heinsius, de raadspensionaris van Holland, die
ook contacten onderhield met Vander Aa. In 1709 schrijft deze Heinsius bijvoorbeeld op diens
verzoek een begeleidende brief aan Van Riebeeck bij het presentexemplaar van de aan de VOC-
ondernemer gewijde Voyage der Portugesen na Oost-Indië (Veenendaal (1976-2001), brief IX.1029
van 7-12-1709). Uit zijn brieven weten we bovendien ook dat hij een exemplaar kocht van de
Thesaurus van Griekse antiquiteiten voor f 179,13 – de eigenhandige kopie schrijft ‘ik vinde niet
onder de Thesaurus Graecaes (sic!) Antiquitatis het 6e en 8e tomus’ (Veenendaal brief IV.1158 van
11-11-1705 aan Van der Aa).
42 Wetstein of Wettstein (1649-1726) was uitgever en drukker in Amsterdam. Gilles Ménage (1613-
1692) een wetenschapper en literator in Parijs, berucht om zijn sarcasme, dat onder andere leidde
tot zijn verwijdering uit de Académie Française (bron: Encyclopedia Brittannica (191111)).
P a g i n a | 29
boeken, Graevius verspreidde nieuwe boeken via Ménage, en onderling maakten ze
veelvuldig gebruik van aanbevelingsbrieven (ibidem, pp. 20-21).
Zulke contacten waren buitengewoon waardevol in het bijeenbrengen van
artikelen voor de Thesaurus. Bovendien was Graevius een gevestigd weten-
schapper. Zijn deelname aan het project maakte het gemakkelijk om medewerking
van buitenlandse wetenschappers te verkrijgen – er leverden bijvoorbeeld
verschillende Duitsers een bijdrage aan het vertalen en becommentariëren (zie
voetnoot 44).
e. Antwoord?
De beste sleutel tot de oplossing is als zo vaak in het werk zelf te vinden. Burman
schrijft in de inleiding tot tomus IV het volgende, wederom over het moment
waarop hij benaderd werd om het werk over te nemen van de overleden Graevius
(met mijn onderstreping):
Auctores, qui in hanc priorem partem conjecti sunt, erudita praefatione commendavit Celeberrimus Perizonius, quo etiam defuncto ad me itum fuit, ut de reliquis hujus operis voluminibus cum Lectoribus agere vellem. Diu certe dubitavi, an has partes mihi imponi paterer, cujus nullae fuere in congerendo vel disponendo Thesauro, qui maximam partem jam a Cl. Graevio descriptus, & insigni industria, & diligentia a Petro van der Aa, capto per totam Europam cum Viris, dignitatibus & eruditione illustribus, concilio, auctus erat. Sed ne deessem publicae utilitati, & sine exemplo ad conquirendos ex omnibus bibliothecarum angulis libros & libellos sollerti Bibliopolae, hanc subterfugere nolui molestiam, nec, qui duorum in literarum cultu & studiis Virorum principum, Graevii & Perizonii, vices in Academiis nostris exceperam, potui hanc ab illis relictam provinciam detrectare.
Mijns inziens kunnen we vier dingen afleiden uit deze passage.
1. In de eerste plaats erkent Burman eerlijk dat in eerste instantie Perizonius
Graevius’ opvolger was geworden43. Perizonius overleed in 1715. Burman laat
in het midden door wie hij zelf vervolgens gevraagd werd (‘itum fuit ad me’).
Zou dat door Vander Aa geweest zijn? Of door Perizonius, al voor zijn
overlijden?
2. In de tweede plaats lijkt deze tekst te zeggen dat Graevius omschrijvingen
leverde – ‘[Thesaurus] descriptus erat’. Moeten we daaronder de voorwoorden
verstaan? Of bedoelt Burman dat Graevius al een opzet voor het hele werk had
gemaakt en al had geselecteerd welke werken in de Thesaurus opgenomen
zouden gaan worden?
43 Jacob Perizonius had zich in 1703 nog kritisch uitgelaten over Burman, toen deze Graevius
opvolgde in Utrecht; maar uiteindelijk wordt Burman ‘toch door Perizonius het meest geschikt
bevonden [...] zijn opvolger in Leiden te worden’ (Meijer 1971, pag. 195).
P a g i n a | 30
3. Ten derde zien we, dat Burman de Thesaurus een zaak van publiek nut achtte
(‘publicae utilitati’); dat kunnen we goed lezen in samenhang met zijn
beschouwingen in de inleiding van boek IV over het doel van het werk,
waarover hierna meer.
4. Tenslotte staat er eerst dat Vander Aa het zoekwerk deed (‘a Petro van der Aa
capto per totam Europam’), maar meteen daarna dat Vander Aa dat niet alleen
deed: Burman zet zich evenzeer in ‘ad conquirendos...libros...sollerti
Bibliopolae’, oftewel om ‘voor de schrandere boekverkoper boeken bijeen te
zoeken’. Sterker nog, ik denk dat ook Vander Aa en Burman de klus niet alleen
klaarden. De meewerkende wetenschappers maakten ook allemaal deel uit van
de République des Lettres, en ze zullen allemaal hun kanalen aangesproken
hebben.
Wat concluderen we nu uit deze kluwen van relaties? Vander Aa had duidelijk een
coördinerende functie; Graevius had duidelijk de reputatie, de grote naam; Burman
deed misschien uiteindelijk het meeste werk. Laten we het erop houden dat de
productie van de Thesaurus niet tot standgekomen was als ze er niet alle drie
waren geweest.
3. Ontstaan
Voor het samenstellen van de Thesaurus was een ongelooflijke hoeveelheid
materiaal nodig. Dat is de voornaamste aanwijzing voor Graevius’ spilpositie in het
ontstaan van het werk, zoals we hierboven zagen. Hoe kwam Graevius dan aan zijn
materiaal? Helaas staat daarover weinig in de handvol grote inleidingen in de
Thesaurus. De korte inleidingen van Vander Aa bij individuele werken (zie III.3.c)
bevatten wel regelmatig korte opmerkingen. Zo is bijvoorbeeld in deel VII.1 bij
Hippolyti Angelerii, de Antiquitate Urbis Atestinae liber, cum animadversionibus & emendationibus F. Alexandri Burgos, Messanensis, in Academia Patavina Philosophiae & Historiae Eccelsiasticae Professoris. Nunc primum ex MSS editus. (Burgos, qui Antiquitatis hujus nobis benignissime transmisit Apographum)
een briefje te vinden aan Vander Aa. Burgos opent zijn briefje met:
Fidem meam libero, vir honestissime: Ecce tibi apographum Hippolyti Angelerii de Antiquitate Urbis Atestinae. Illud quanta potui diligentia, & sane labore improbo descriptum est ex duobus Manuscripties Codicibus, quorum unum reperi in Bibliotheca mea, alterum ab amico accepi ex domo Loniga.
Hierop volgt een opsomming van de verschillen tussen de versies en de
verbeteringen die Burgos aan heeft gebracht. Hij gaat verder:
P a g i n a | 31
Haec sunt, quae in Angelerio notanda putavi: de quo satis… Susceptum a te consilium edendi Corpus Scriptorum de Rebus Italicis, Dominus Ascanius Varesius, Abbas Canonicus Lateranensis, Vir Doctissimus & Amicissimus, vehementer probat; probantque omnes, qui Italici Nominis Gloriam amant, praesertim quod nonnullorum ex his Historicis penuria laboramus, & rara admodum sunt, & non nisi in insignioribus Bibliothecis visenda quorumdam exemplaria… Haec de Opere, quod meditaris, opportune tibi dicenda putavi, quae aequi, bonique consulas… Vale. Patavio pridie Kal. Martias M. DCC. XXI.
Vrij geparafraseerd: het gerucht zingt rond dat Burman werkt aan een mooie
collectie, en zoals Burgos het beschrijft zien we hoe in Padua allerlei
wetenschappers hun bureaulades doorzoeken op zeldzame maar interessante
werken, om er een afschrift van naar Leiden te sturen!
In de grote inleidingen die we in sommige boeken aantreffen (zie I.2.a) wordt wel
een groot aantal wetenschappers bedankt. In het eerste deel dat Burman uitgaf,
deel IV, dankt hij in de inleiding als aanvulling op eerdere dankwoorden van
Graevius bijvoorbeeld Siwart Haverkamp, Alexander Duker, Johan Laurens van
Mosheim en een zekere Abraham Preiger44, die hadden geholpen bij het
verzamelen, vertalen en becommentariëren – suppeditare, vertere et illustrare notis
suis eruditissimis. Dat zijn drie essentiële stappen, die we hier stuk voor stuk bij
langs zullen gaan.
a. Verzamelen
De gebruikelijke aanduiding voor de wereld van de geleerden in de 18e eeuw is de
beroemde Republique des Lettres. Ondanks de moeizame verbindingen over land
en over zee, ondanks godsdiensttwisten en politieke oorlogen, bloeide de
44 Sigebertus Havercampus komen we verderop nog tegen. Hij werd geboren in Leeuwarden in
1684, en overleed in Leiden in 1742. In zijn jongere jaren was hij predikant in Stad aan ’t
Haringvliet op Overflakkee; in 1720 werd hij lector Grieks in Leiden, en het jaar erna al hoogleraar
Grieks. Vanaf 1724 was hij daarnaast hoogleraar welsprekendheid en geschiedenis. Het NNBW
noemt zowaar expliciet dat hij vertalingen uit het Italiaans leverde ‘voor den Thesaurus Rerum
Italicarum’. Haverkamp was een protégé van Burman, die achter de benoeming tot hoogleraar in
1721 zat – daarmee voorkwam Burman dat Tiberius Hemsterhuis die plek kreeg (Van der Aa 1852-
1878 s.v. Haverkamp).
Van Alexander Dukerus, Jo. Laurentius Moshemius en Abraham Preigerus, die alle drie optraden als
bezorgers van verschillende tekstedities, is minder bekend. Mosheim was net als Graevius een
Duitser; hij was Luthers theoloog en historicus, geboren Lübeck 1693, overleden Göttingen 1725. Ik
heb geen bewijs aangetroffen dat hij in Nederland gewerkt heeft; de kans is groot dat men met hem
en misschien vele anderen vooral via brieven contact onderhield. Ook Morettus komt niet voor in
de Nederlandse biografische woordenboeken (zie Berend Wispelwey (ed.), Biografische Index van
de Benelux, 2e druk München 2003), waaruit ik concludeer dat ook hij geen Nederlander is.
P a g i n a | 32
correspondentie tussen men of learning verspreid over het hele continent.
Preciezer gesteld: briefwisselingen bloeiden eigenlijk zelfs vanwége de soms
moeizame omstandigheden. Aan de ene kant waren er de risico’s van het zelf
reizen; aan de andere kant de drang naar meer kennis, de voorraad gedrukte
boeken die smeekte verspreid te worden in allerlei landen, en veel geleerden
werkten over de grens maar wilden de banden met hun moederland niet
verbreken. Fabrizio Lomonaco schrijft treffend (1990, pag. 42):
La lettera, espressione tangibile di collaborazione scientifica, diventa, infatti, uno strumento efficace per la diffusione di notizie letterarie, scientifiche ed erudite, per lo scambio di utili favori, quali la collazione di manoscritti o la consultazione e la copia di codici originali [...].
Graevius is een goed en redelijk gedocumenteerd voorbeeld van zo’n ‘bewoner van
de republiek der letteren’45. Als Duitser had hij enige tijd aan Duitse instituten
gewerkt, toen hij naar Nederland kwam – eerst naar Deventer, later naar Utrecht.
Hij correspondeerde met Wetstein, die hij kende uit die tijd, en met Pierre Huet
(1630-1721), die hij hielp met het drukken van boeken46.
De andere beroemde spil in de 18e-eeuwse geleerde wereld, naast het fenomeen
van de brief, is één persoon: Antonio Magliabecchi (1633-1714). Dicono che sia un
libraio fra gli eruditi, ma ognuno fa il pane con sua farina – hij was dan weliswaar
slechts een bibliothecaris, zegt men, maar iedereen bakt met zijn meel (Axon
1903). Hij vervulde een dubbelfunctie: hij bezat aan de ene kant heel veel boeken,
waar hij zijn huis volledig mee vol had gestouwd47, en aan de andere kant had hij
45 De documentatie ten aanzien van bijvoorbeeld de activiteiten van Johannes Fredericus Gronovius
(1611-1671, niet te verwarren met zijn zoon Jacob Gronovius (1645-1716), auteur van de
Thesaurus Graecarum) is nog beter, en hij lijkt een van de meest productieve briefschrijvers te zijn
geweest. Lomonaco (1990, pag. 43) geeft de volgende indrukwekkende getallen:
Er zijn 5153 brieven bekend van Gronovius, waarvan 1836 van hem afkomstig zijn en de andere
3317 aan hem gericht. Het gaat totaal om 566 correspondenten, waarvan de drie meest in het oog
springende Heinsius (539 stuks), Saumaise (217) en Graevius (179) zijn. 195 Brieven zijn in het
Duits, 179 Frans, 75 Nederlands, 20 Italiaans, 4 Grieks, 1 Engels; de rest (±4679) is in het Latijn.
Van de brieven van Gronovius aan Heinsius en aan Saumaise is een groot deel te vinden in Burmans
Sylloges epistolarum. (Lomonaco heeft als bronnen met name Møller 1744, pp 219-220, en P. Dibon,
H. Bots & E. Bots-Estourgie, Inventaire de la correspondance de Johannes Fredericus Gronovius,
(1631-1671), Den Haag 1974)
46 Zie Van Veen & McCormick (1984), pp. 93-95, 105, 107-110 en 112-113.
47 Graevius vermeldt bijvoorbeeld dankbaar in een voorwoord van een van zijn tekstedities (te
vinden in Graevius 1713, no. XII) dat hij een boek van Antonius Majoragins, quas frustra quaesieram
in celeberrimus bibliothecis, tenslotte van Magliabecchi ten geschenke had gekregen.
(vervolg op volgende pagina)
P a g i n a | 33
een netwerk waardoor hij aan alle moeilijk vindbare boeken kon komen die een
geleerde maar wenste. Zo kon hij zelfs mensen van advies dienen die nog niet
wisten welk boek ze zochten. In veel brieven geeft hij dan ook subtiele tips welke
alternatieve edities en bronnen een schrijver nog ontgaan zijn48. Beide functies,
kunnen we stellen, zijn van groot belang bij het samenstellen van een
veelomvattende Thesaurus.
Helaas valt er wel iets af te dingen op dit mooie verhaal van zeldzame
manuscripten en eerste edities. Gebruikten Graevius en Vander Aa namelijk wel
zeldzame, onuitgegeven werken? Een voorbeeld.
In boek IX.6 is een beroemde dialoog van Benedetto Accolti opgenomen: de
Dialogus de praestantia virorum sui aevi. Sui aevi was in de tijd dat de Thesaurus
uitkwam alweer enige tijd geleden; Accolti leefde van 1415 tot 1466. (Realiseren
we ons dat er dus een vergelijkbare tijdspanne ligt tussen het schrijven van
Accolti’s Dialoog en het verschijnen van de Thesaurus als tussen het verschijnen
van de Thesaurus en heden). Het werk is in feite een voorloper van de latere
Querelle des anciens et des modernes49, en neemt de antieke tegenstelling tussen
imitatio en aemulatio weer op.
Wat kan nu de reden geweest zijn om dit werk toch op te nemen, ondanks zijn
hoge leeftijd? Het gaat niet direct over Italië, al waren veel van de excellente
mannen die Accolti voor ogen had wel Italianen. Accolti’s Dialogus was ook
verkrijgbaar in de bibliotheek van Leiden50, dus daar lijkt geen reden te zijn om het
werk te herdrukken. Maar zie: welke editie is het dan die te verkrijgen is in de
Nederlandse bibliotheken? Een nieuwe teksteditie, zojuist verschenen te Parma in
1691, verzorgd door niemand minder dan Antonio Magliabecchi. Zou het nu niet zo
De voorraad boeken die Magliabecchi bezat, werd na zijn dood conform zijn testament een
openbare bibliotheek – de voorloper van de Nationale Bibliotheek van Italië (M.M. Goggioli, La
Biblioteca Maglabechiana: Libri, uomini, idee per la prima biblioteca pubblica a Firenze, s.l. 2000).
48 Bijvoorbeeld in brief no. 4 aan Burman, gedateerd 2 september 1710 (waaruit ik ook citeerde in
voetnoot 31 hierboven): Nel farmi leggere la sua bellissima Prefazzione, hò osservato, che Vs. Illmo
non hà veduto, il Petronio del Bourdelozzio. Se io l’avesti saputo, le avrei mandato il mio esemplare,
avendolo nella mia povera libreriuola (sic!). Il seguente è il titolo del Libro, che manderò a Vs. Illmo.
ad ogni suo cenno […].
49 Black (1985) geeft in het laatste hoofdstuk een uitgebreide beschrijving van de Dialogus; zijn
interpretatie van Accolti is echter niet boven alle twijfel verheven (zie bijvoorbeeld de recensie van
Riccardo Fubini in The Journal of Modern History, 1988 (60) no. 2, pp. 395-397).
50 Tegenwoordig is er ook een exemplaar in de bibliotheek van Maastricht, die destijds nog niet als
universiteitsbibliotheek bestond.
P a g i n a | 34
kunnen zijn dat juist de beschikbaarheid van zo’n nieuwe editie de gelegenheid
bood om een werk op te nemen? Die Italiaanstalige editie was in Nederland
natuurlijk niet zo toegankelijk als een Latijnse versie zou zijn (zie hieronder); en
Magliabecchi had vast geen bezwaar tegen een ruimere verspreiding van zijn
editie, ook al kreeg Vander Aa de copyrights op de Latijnse versie in de Thesaurus.
Het zou onkies zijn om de samenstellers van de Thesaurus te betichten van
gemakzuchtig haastwerk – iets waar Plinius regelmatig van beticht wordt: de
Oxford Classical Dictionary51 schrijft van
the fact that when he can be checked against the original (as with Theophrastus, for instance), he not infrequently garbles his information through haste or insufficient thought
maar een zeker pragmatisme kan de samenstellers mijns inziens wel toegeschre-
ven worden. Ongetwijfeld was dat onontbeerlijk om zo’n groot project überhaupt
tot stand te brengen.
Onuitgegeven werken publiceren was dus niet het hoofddoel van de Thesaurus.
Het werk had meer een functie om een breder basisrepertoire aan bestaande wer-
ken te ontsluiten. Burman stelt daarover in de inleiding tot deel IV dat de meeste
bibliotheken slechts een klein deel bezaten van de in de Thesaurus verzamelde
werken. Dat gold zowel voor de universitaire als voor private bibliotheken. Die
toestand zag je terug in de literatuurverwijzingen in boeken: er werd volgens
Burman vaak verwezen naar een handvol telkens dezelfde bronnen – waarvan er
dan ook nog eens te weinig gedrukt waren, of die te lang geleden verschenen en nu
al met een laag stof bedekt waren (Thes.: IV.1). Die kwestie brengt ons bij de
volgende activiteit die Burman noemt: vertere.
b. Vertalen
Een van de reden dat er vaak uit dezelfde werken geciteerd werd, zoals Burman
klaagde, is dat er in zijn tijd nu eenmaal minder geschreven werd dan we in de
21e eeuw gewend zijn. Een andere reden is dat er minder boeken onder
handbereik waren, doordat de oplages klein waren en de meeste bibliotheken niet
de middelen hadden om aan alle mogelijke boeken te komen – de reden dat de
persoon en bibliotheek van Magliabecchi zo uitzonderlijk waren. Maar een derde
reden is dat veel werk niet geschreven werd in de lingua franca Latijn, zoals ook
51 "Pliny (1) the Elder", in S. Hornblower & A. Spawforth (edd.), The Oxford Classical Dictionary,
Oxford 2003; toegang via Oxford Reference Online (http://www.oxfordreference.com/views/-
ENTRY.html?subview=Main&entry=t111.e5133).
P a g i n a | 35
hedentendage niet-Engelstalige werken in sommige wetenschapsgebieden aan
dovemansoren gericht zijn. Het vertalen van werk uit de volkstaal naar het Latijn
was gebruikelijk in heel Europa (Grant 1954). Peter Burke noemt bijvoorbeeld
Galileo en Newton, die beide hun latere werken in hun eigen taal schreven – zij
konden erop vertrouwen dat er snel genoeg iemand zou opstaan om hun werk
naar het Latijn te vertalen (2005, pag. 7). Minder grote auteurs konden daar
natuurlijk niet voetstoots vanuit gaan. De Thesaurus had dus een extra functie, in
de zin dat hij Latijnse vertalingen bevatte van een groot aantal werken, die zo
toegankelijk gemaakt werden voor een breder publiek.
Kennis van het Latijn was alomtegenwoordig in Nederland onder degenen die
enige opleiding hadden genoten52. Hoe het stond met de kennis van andere talen is
moeilijk te zeggen. Magliabecchi schreef bijvoorbeeld zijn brieven in het Italiaans,
zonder zich daarover te verontschuldigen; van Anthonie van Leeuwenhoek (1632-
1723) is bekend dat hij, de zoon van een ambachtsman, alleen Nederlands las, en
het Engels nauwelijks beheerste (Ruestow 1984)53. Maar het Latijn was wel op zijn
retour. In de loop van de achttiende eeuw verloor het zijn positie aan de
universiteit (Waquet 2001, pag. 26 et passim). In de wereld van het gedrukte
woord liet de zeventiende eeuw daar al de voortekenen van zien. Françoise
Waquet analyseert
Analysis of the data in the Catalogue of Seventeenth-Century Italian Books in the British Library shows that the vernacular then became heavily predominant, with the percentage of Latin titles dropping below 30 per cent for the whole century. (2001, pag. 82)
In een tijd dat het Latijn voor iedereen nog een vanzelfsprekendheid was, bereikte
een Thesaurus met naar het Latijn vertaalde werken derhalve een groot publiek. In
de 18e en 19e eeuw zou dat veranderen – talen als Frans, Duits en Engels namen
die rol van het Latijn over.
52 De leerlingen van middelbare scholen hielden bijvoorbeeld in Amsterdam en in Groningen rede-
voeringen in het Latijn (zie Waquet 2001, pag. 22, die verwijst naar M. Spies, “Amsterdam School-
Orations from the Second Half of the 17th Century”, in Lias, 1995 (22), pp. 99-118, en voor
Groningen onder andere Z.R.W.M. von Martels, “De Groningse Latijnse school aan de beginperiode
van de universiteit”, in A.H. Huussen (ed.), Onderwijs en onderzoek: studie en wetenschap aan de
academie van Groningen in de 17e en 18e eeuw, Hilversum 2003, pp. 9-30).
53 In latere jaren stond hij echter uitgebreid schriftelijk in contact met de Engelse Royal Society, en
werd hij daarvan zelfs fellow (1680), dus we kunnen aannemen dat hij tegen die tijd zijn
talenkennis verbreed had.
P a g i n a | 36
c. Becommentariëren: de voorwoorden van Vander Aa
Het schrijven van een voorwoord behoorde ook tot de vaste taken van de bezorger
van een opgenomen werk, en het is in die voorwoorden dat we het meeste te
weten komen over hun werk. Sommige van de boeken hebben een uitgebreid
voorwoord, waarover ik in I.2.a sprak. Maar ook ieder afzonderlijk werk wordt
voorafgegaan door meerdere inleidende teksten. De standaardvolgorde is:
een voorwoord c.q. aanbeveling van Vander Aa
een voorwoord van de bezorger
lofdichten op de auteur, of soms specifiek op het werk
het voorwoord c.q. de opdracht van de auteur.
Vander Aa schrijft vaak een standaardtekstje. Kijken we bijvoorbeeld in deel VII.2
naar het eerste werk, over Faenza (niet ver van Rimini). Op het voorblad staat de
volledige titel-met-reclame:
Petrus Maria Kavina, Faventia Rediviva seu Descriptio Historico-Geographica regionis ac civitatis Faventiae antiquissimae. (Editio novissima, priori nitidior ac emendatior.)
De zakenman Vander Aa laat natuurlijk niet de gelegenheid voorbijgaan alvast op
het titelblad te vermelden dat deze editie (de ‘recentste’, allicht) mooier en
foutlozer dan de vorige is. In zijn eigen voorwoord, dat zo model kan staan voor
het merendeel van zijn aanbevelingen, herhaalt hij die claim. De vaste inhoud van
zijn voorwoorden is borstklopperij van Vander Aa dat hij:
fouten uit de eerdere editie(s) gehaald heeft;
een index toegevoegd heeft;
het werk in mooie letters gedrukt heeft;
vaak ook de eigennamen nog gemarkeerd heeft;
en de bladzijdenummering van zijn bron in de marges vermeldt.
In het voorwoord bij de tekst van Kavina volgt na de gebruikelijke groet aan de
lezer en een korte aanbeveling de volgende tekst:
cum vero perrarus esset iste libellus, consultum
duximus iterum praelo illum subjicere, in tui necnon
omnium Virorum doctorum commodum; ut autem haec
nostra Editio nitidior ac emendatior priore prodiret, usi
sumus charta puriori typisque elegantioribus; nomina
propria Auctorum, regionum, urbium, fluviorum,
montium, &c. quo melius faciliusque ab aliis distingue-
rentur, imprimi curavimus characteribus vel litteris
Curvicis seu Italicis, ut vocant in Officinis Typographicis;
plurima vitia, quae in priori Editione irrepserant,
sustulimus in hacce nostra; & tandem singulas paginas
Aangezien dit boekje echter zeer zeldzaam was, hebben
we besloten het opnieuw te drukken tot gemak van u
en alle geleerden; maar opdat onze editie mooier en
foutlozer dan de vorige zou zijn, hebben we gebruik
gemaakt van beter papier en mooiere letters;
eigennamen van auteurs, gebieden, steden, rivieren,
bergen etc. hebben we cursief gezet (of Italiaans, zoals
dat in drukkerijen heet) opdat ze beter en makkelijker
van andere woorden onderscheiden kunnen worden.
Zeer vele onnauwkeurigheden die in de eerdere editie
geslopen waren hebben we in de onze rechtgezet; en
P a g i n a | 37
prioris Impressionis ad marginem hujusce apposuimus,
ut unusquisquie possit illas inter se conferre, quando
citantur ab Auctoribus. Vale, & fave
tenslotte hebben we de paginanummers van de vorige
druk in de marge van deze gemarkeerd, zodat eenieder
de edities onderling kan vergelijken, wanneer er door
andere auteurs naar verwezen wordt. Gegroet!
In hetzelfde deel benadrukt Vander Aa min of meer dezelfde punten in zijn
inleiding bij fragmenten uit De Rebus in Civitate Firmana Gestis van Franciscus
Adamus, (uitgegeven in Rome 1591 bij Ascanius en Hieronymus Donangeli). Hij
weet het daar in een nog mooiere vorm te gieten:
Ratio autem, quare haec Fragmenta typis de novo
dederimus, fuit, quod de his rebus pauci admodum
scriptores extent, quae causa etiam fuit, ut, licet nulli
labori ac sumptibus parceremus, vix ac ne vix quidem
ea obtinere potuerimus. Quid autem in excudendo a
nobis sit praestitum, brevibus exponemus. Primum
Immunitates, & Privilegia ab Imperatoribus *…+
Characteribus a contextu diversis imprimi curavimus;
Idem observavimus in nominibus propriis & notatu
dignis. Deinde *…+ mendaque quantum licuit,
sustulimus, nonnullasque variantes lectiones in allegatis
locis ad marginem adjecimus. Porro etiam paginas
supra memoratae Editionis in Extremitatibus Nostrae
addidimus. Denique uberrimum rerum notabilium
Indicem confecimus, & adnexuimus. Hoc exegit
nostrum, tuum erit, haec Fragmenta gaudenti
libentique animo pervolutare, ac humaniter praeterea
perspicere meum rei literariae juvandae incredibile
desiderium, cum omnes mei labores & opera solum
reipublicae literariae commoda perpetuo spectent.
Vale.
De reden dat we deze fragmenten opnieuw uitgegeven
hebben, is dat er over dit onderwerp nogal weinig
beschikbaar is – zo zeer, dat wij er zelfs nauwelijks en
(soms) zelfs niet nauwelijks aan konden komen, hoewel
we kosten noch moeite gespaard hebben. Maar ik zal
kort uiteenzetten wat ik het allerbelangrijkst vind bij
het drukken. In de eerste plaats heb ik de vrijstellingen
en privileges die we verkregen hebben [...] in een
afwijkend lettertype laten zetten; datzelfde heb ik
gedaan met eigennamen en andere opvallende zaken.
Vervolgens hebben we [...] ook zoveel mogelijk fouten
verwijderd, en enkele alternatieve lezingen ter plaatse
in de marge toegevoegd. Voorts hebben we de
bladzijdenummers van de hierboven genoemde editie
opgenomen in de de marges van de onze. En tenslotte
hebben we een uitvoerig zaakregister opgesteld en
bijgevoegd. Dat was ons deel; het uwe zal zijn om deze
fragmenten vreugdevol en gewillig ter hand te nemen
en bovendien op menselijke wijze mijn enorme
verlangen om de letteren te helpen te doorzien; want al
mijn inspanningen en werken hebben slechts
voortdurend het ondersteunen van de Republiek der
Letteren op het oog.
Maar terug naar het werk van Petrus Maria Kavina. Na het voorwoord van Vander
Aa komt de epistola dedicatoria van Kavina aan marchioni Rodulpho Spadae,
gevolgd door een korte inhoudsopgave ‘Ad Lectores’, een achtregelig epigram van
ene Carolus Andrea Sinibaldus ad Kavinam de editione sui libri de Faventia
Rediviva54, en tenslotte een uitvouwkaart van meer dan twee foliën breed, waarop
54 Het epigram is niet heel interessant:
Quid poscat pietas, patriae quae debita calles
Magnanimoque tuus foenore solvit amor.
Ex uteri tenebris ad coelum te eruit illa,
(vervolg op volgende pagina)
P a g i n a | 38
niet zozeer Faenza zelf staat afgebeeld, als wel het hele gebied van de Apennijnen
tot Ravenna. Het werk eindigt met een index, waarover Vander Aa niet schreef –
mogelijk maakte de index al deel uit van de eerdere druk55.
De rest van deel VII.2 wordt gedomineerd door polemische teksten over de
Rubicon. We vinden hier dan ook (verder vrij zeldzame) verwijzingen naar andere
teksten uit dezelfde band in de voorwoorden van Vander Aa. Hij schrijft
bijvoorbeeld in een praefatiuncula bij een werk van Gabriel Naudé:
Posteaquam Dissertationes Jacobi Villanii & Vincentii de Rubicone Antiquo publici juris de novo feceram, ubi Rubiconem fluvium Ariminum dicit esse suum, Caesena suum vindicat: a quodam valde Docto Exercitatio Gabrielis Naudaei […] mihi offerebatur … Propterea orbi literato me non male consulturum duxi, si Exercitationem hanc quoque imprimendo repeterem, praesertim cum valde rara, & in paucorum manibus teratur.
d. Becommentariëren: voorwoorden van bezorgers
Als we kijken naar de inleidingen van de bezorgers, dan vinden we daar
vanzelfsprekend meer inhoudelijk commentaar. Laten we eens een vrij willekeurig
voorwoord bekijken, wederom uit deel VII.2. Ditmaal gaat het om een tekst van
Philippus Antoninus over de stad Sassina in Umbrië, tegenwoordig het dorpje
Sarsina in Emilia-Romagna – de geboorteplaats van Plautus, cujus cum Vetustas &
Fata, tum Marmora Antiqua, atque alia Monumenta, Publica & Privata, eruuntur.
Latinitate donavit Sigebertus Havercampus, Qui & Praefationem, & Indices, Notasque
adjecit.
Haverkamps inleiding kunnen we als volgt analyseren:
Saffinam, cum alia multa, tum natus ibidem Plautus, ille
facetus Togatae Gentis alter Aristophanes, egregie
nobilitavit. Ex quo, sicut famam satis nobilem nactus
est, ita experta tamen est talem, qui jocis suis plebem
potius Romanam oblectaret, quam de Patria sua quid
memorabile posteritati proderet. Nam sane, sicut ista
Saffina in historische context.
Illam tu e tenebris eruis arte pari.
Quod dedit illa tibi, rapient volventibus annis
Tempora, & immiti Parca severa colo.
Quod das, Petre, illi, Lachesin & tempora vincet;
Inque tuo vivus munere semper eris.
55 De index is vrij beknopt. Hij is opgezet op een in de Renaissance wel vaker gebruikte manier, die
we tegenwoordig niet meer zo kennen: niet alleen eigennamen en steekwoorden zijn opgenomen,
maar de index bestaat grotendeels uit vraagzinnetjes en beweringen. Een korte greep:
Taurobolium quid? / Thesali Ravennam non condiderunt / Triangulus camporum Italiae /
Triangulus ejus limites externi / Triangulus ejus basis, & latera / Tribui qui adscripti?
P a g i n a | 39
quidem aetate recenti adhuc Umbrorum virtute,
Pisonisque clara audacia, qui Annibalem ultro petere
ausus fuit, in ore omnium satis nobile erat Municipium
ita tractu temporis, quo omnia in tenebras projiciuntur,
suis ipsa incolis, exiguo numero, si ad veterem respicias
felicitatem, satis ignorata fuit.
Nobili itaque ausu, a Patria sua sibi Nomine indito,
Philippus Antoninus, Patrae etiam suae gloriosum
extollere Nomen voluit. In hoc an illum vel vires vel
fortuna defuerint, vix inspecto opere facile Aequus
Lector judicaturus est. Me certe plurimum delectavit
variae & remotae Antiquitatis hic vestigia cognoscere,
rudera scrutari, Monumenta & Inscriptiones, magnam
partem, ipsi Grutero incognitas, venari, omnium
denique rerum permutationem, in hac etiam Universi
particula observare.
Scito autem diligenter nos operam nostram posuisse, ut
expeditus Tibi ad Monumenta haec esset aditus, &
curate subnotasse, quibus Inscriptionibus, ex Auctore
nostro Gruterianus Thesaurus augeri posset. En
quoque, dum haec scripturio, Veterem Inscriptionem,
nec Grutero, nec ipsi Antonino nostro (vel ante ejus
tempora ablata forsan, vel post inventa) observatam,
eamque nec ignobilem, nec illepidam. Obtulit autem
mihi sese commodum in Epistolis Thomae Reinesii ad
Casp. Hofmannum, & Christ. Adam. Rupertum pag. 331.
& hoc modo ex Schedis Piccarti depingitur:
[...er volgt een inschriptie gevonden apud Sarsinam...]
Ad Auctorum adhuc nostrum quod attinet, de
compluribus Familiis, Appea, Caesia, Tettia, Baebia &c.
ut & ipso Plauto, singulares promittit Dissertationes, ut
videre est pag. Edit.Vet. 41 [waar Antoninus namelijk
schreef: Aequum itaque judicavi, ad singulas illas
Inscriptiones, & nomina magnorum istorum hominum,
brevem dare explicationem, ita tamen, ut insigniores ex
iisdem reservem reponendos in loco honoratiore,
suisque Dissertationibus, quae erunt de Poëta Plauto,
de Familia Appea (etc.).] atque ad illas saepenumero
nos ablegat; verum an ediderit, ego quidem nescio,
certe nondum ad manus meas pervenerunt.
Dissertationes autem huic opusculo Italo etiam
Idiomate elaboratas, de Triumpho Romanorum &
Over de auteur, die afkomstig is uit
Sassina (zoals veel auteurs over hun
moederland schrijven). Haverkamp
benadrukt dat hij het een leuk werk
vond om te lezen, onder andere
vanwege hem onbekende inscripties56.
De inscripties interesseren Haverkamp
het meest, en hij neemt aan dat dat ook
voor de lezer geldt. Hij neemt daarom
de gelegenheid te baat om zelf nog een
andere inscriptie te citeren.
Haverkamp heeft scherp opgemerkt dat
de auteur beloofde ook nog met
monografieën te komen over afzonder-
lijke families. Hij wil de lezer bij
voorbaat de teleurstelling besparen en
meldt vast dat híj ze in ieder geval niet
gevonden heeft. Wel waren er nog twee
losse werkjes, die hij niet meegenomen
heeft omdat ze niet archaeologisch van
aard waren – Haverkamp verantwoordt
zijn eigen keuze.
56 De verwijzing naar Gruterus slaat op Janus Gruterus, Incriptiones antiquae totius orbis Romani,
oorspronkelijk uitgegeven in 1560-1627, maar heruitgegeven door Graevius bij François Halma in
1707.
P a g i n a | 40
Triclinio, extra oleam visum fuit, si adjicere voluissem,
utpote ad Italiae proprie Antiquitates non pertinentes.
4. Doel
De hamvraag is natuurlijk: wat wilde men nu precies bereiken met het uitgeven
van zo’n enorm werk? Hierboven hebben we bij het bespreken van de hoofd-
personen al iets gezien aan mogelijke motieven voor de Thesaurus. Maar als
gewoonlijk is het werk zelf de meest uitvoerige bron, in de inleiding die Burman
schreef bij boek IV. Uit die inleiding is een excerpt opgenomen als appendix (VI.2).
Burman vertelt daar in lovende bewoordingen hoe Graevius zich tot dan toe vooral
met de oudheid beziggehouden had, maar die boodschap niet altijd kwijtraakte –
ook toen al werd er getwijfeld aan het praktisch nut van sommige vormen van
wetenschap57. En nu richt Graevius zich op het bedienen van de grote schare aan
politici en ambtenaren die niets hebben aan kennis van het al lang vergane Rome,
maar die des te meer baat hebben bij informatie over de huidige toestand van
Italië, en hoe die tot stand gekomen is. De veelheid aan Italiaanse staten en staatjes
biedt daarbij ook modellen voor praktische staatsinrichting58. Graevius schrijft
over de Thesaurus dat je
nusquam invenies [...] documenta [...] plura, & magis salutaria, cum ad rem publicam prudenter administrandam tum ad vitae & morum probitatem excolendam (Graevius (1713), no. XLV)
De Thesaurus heeft dus volgens Graevius een praktisch-didactisch doel, en staat in
die zin theoretisch apart van andere wetenschappelijke, min of meer archeologisch
ingestelde Thesauri van Griekse en Romeinse oudheden.
Toch ontkomt ook deze Thesaurus er niet aan om iets verder weggelegen
geschiedenis en oudheden op te nemen. Oudheden horen nu eenmaal thuis in een
Thesaurus antiquitatum, en ook in werken over recentere geschiedenis kunnen
57 Sterker nog, Stolte schrijft over de vroege achttiende eeuw: The Arts Faculty was looked down
upon and had more or less a propaedeutic function (1981).
58 Vergelijk bijvoorbeeld in deel I.2 de volgende passage uit Petrus Bizarus’ Perbrevis dissertatio de
universo Reipublicae Genuensis statu et administratione:
Verumenimvero, quia sic naturali quodam nexu comparatum esse videmus, ut omnium rerum nascentium primordia sint per se exigua & infirma; & nisi sensim, ac quasi per gradus dilatentur, donec ad integram & absolutam quandam perfectionem deducantur, non mirum, si in constituendo hoc Magistratu, successu etiam temporis, multae adinventae fuerint rationes, quae ad hunc perpetuandum & adornandum non parum facerent, sic sane, ut hac tempestate minori negotio, sed longe majori cum utilitate, quam antea, ineatur & regatur.
P a g i n a | 41
auteurs het niet nalaten de resten en vondsten in wat meestal hun eigen stad is te
beschrijven. Laten we eens kijken naar een overzicht van de periodes die de
verschillende werken uit één boek beslaan: deel VII.1, over de Emilia-Romagna:
Bartholomaei Dulcini, De Vario Statu Bononiae
Dulcini begint Bononiam Urbem a prinicipio Reges habuere, ante Trojae excidium centum, &
quinquaginta en vertelt door tot Alfonso d’Este in Ferrara zit en Sixtus V paus is (begin resp. eind 16e
eeuw).
Jo. Baptistae Agocchi, Fundatio et Dominium antiquum urbis Bononiae seu Epistola Responsoria
ad Barholomaeum a Dulciniis (…), vertaald door Bernardinus Morettus
Agocchi bespreekt het ontstaan der stad, met veel Etruskische geschiedenis, en komt niet verder
dan de Romeinse oudheid.
Georgius Quapnerus, Descriptio Inclytae & Felicissimae Civitatis Bononiae antiquae et hodiernae
Ook Quapnerus vertelt vanaf de stichting der stad. Hij schrijft door tot zijn eigen tijd (‘hodierna’),
met lijsten van families en bisschoppen, en eindigt met inscripties.
Cynthius Joannes Baptista Gyraldus, De Ferraria et Atestinis Principibus Commentariolum met
daarbij Laurentii Schraderi Urbis Ferrariae descriptio, & monumenta
Het werk van Gyraldus gaat in rap tempo door de oudste tijd heen, per koning, via de late oudheid
en de vroege middeleeuwen tot Erculo II, de vierde hertog van Ferrara (†1559), gevolgd door een
poëtisch overzicht van dezelfde personen, door dezelfde Gyraldus. Laurentius Schraderus uit
Halberstadt levert een droge lijst met antieke inscripties.
Alphonsus Cagnacinus, Fragmentum historicum Antiquitatis nobilissimae urbis Ferrariae, eveneens
vertaald door Bernardinus Morettus
Cagnacinus’ werk is echt een fragment. Het opent wel met de tijd van de Hunnen en de Scythen,
maar geeft vervolgens met name Romeinse inscripties (die de redactie waardevol genoeg achtte om
het incomplete werk toch af te drukken, meldt de inleiding).
Hippolyti Angelerii, de Antiquitate Urbis Atestinae liber, cum animadversionibus &
emendationibus F. Alexandri Burgos
Angelerius vangt aan bij Troje – een zoon van Priamus stichtte de stad Este. Het werk mondt uit in
een lange lijst van belangwekkende personen, eindigend met Obicius de Zesde, die in februari 1293
overleed. Er komen in de lijst ook personen voor die overleden in bijvoorbeeld 1446 en 1515.
Toegevoegd aan Angelerius’ werk is een lijst met recentere fameuze personen, waarin overlijdens-
data tot 1663 te vinden zijn.
Bijna alle werken vangen aan ab urbe condita, vanaf de stichting van de betreffende
stad. Meerdere boeken bevatten zelfs verhandelingen die de titel Antiquitates
dragen, en die zich louter op oudheden concentreren (in boek IX bijvoorbeeld over
Campania Felix, Napels en Nola; zie daarvoor Von Martels (2005)).
P a g i n a | 42
In de praktijk geldt voor veel werken in de Thesaurus dat ze recent geschreven zijn.
Dat zegt echter nog niets over de periode die ze behandelen. Bovendien is er, zoals
de titel (Thesaurus antiquitatum) al aangeeft, ook aandacht voor recentere
archeologie. De wetenschappelijke achtergrond en interesse van de auteurs speelt
telkens weer op: hoe verklaren we anders het opnemen van obscure en weinig
recente werken als Petrus Azarius’ Chronicon Gestorum in Lombardia in IX.6, dat
wel mooi de eerste gedrukte editie is vanuit het handschrift? De vele verwijzingen
naar de zeldzaamheid van individuele werken ondermijnen het idee van een
coherent en zorgvuldig gepland corpus, waarin alle steden naar rato van hun
belang aan bod komen met boeken (‘artikelen’) over de Romeinse en
middeleeuwse, kerkelijke en politieke geschiedenis. Alleen al uit het feit dat
sommige steden volledig ontbreken in de hoofdtekst van de Thesaurus, en pas in
de appendices aan bod komen (zie pag. 8), spreekt niet voor een systematische
opzet – en dus voor de hypothese dat Vander Aa’s winstoogmerk misschien toch de
overhand had over nobele motieven van didactische informatievoorziening en
wetenschappelijk bronnenmateriaal. In de conclusies kom ik hierop terug.
P a g i n a | 43
IV. Inhoud
Over de grotere voorwoorden (I.2.a), de voorwoorden van Vander Aa (III.3.c) en de
voorwoorden van individuele bezorgers (III.3.d) heb ik hierboven al gesproken.
Derhalve rest ons nog de eigenlijke inhoud van het werk. Bij wijze van voorbeeld
bespreek ik een van de teksten over Verona. Daarbij gaat het zowel om de opbouw
van het werk en de vorm als om de bronnen.
1. Verona
Deel IX.6 van de Thesaurus bevat een beschrijving van Verona van de hand van
Torello Sarayna. Dit werk is nagekomen; in deel V en VI was de Veneto al
besproken, maar zonder dat Verona daarbij aan bod was geweest. Dat wordt
goedgemaakt in deel IX.5, waar een serie werken is opgenomen waarvan pas later
is besloten dat ze ook een plaats in de publicatie verdienden.
Torello’s werk over Verona is een zesdelige geschiedenis van de stad in al haar
aspecten. In de titel heet het
Torelli Saraynae, Veronensis Legum Doctoris, de Civitatis Veronae Origine, amplitudine, viris illustribus, dominio, monumentis antiquis urbis, et agri veronensis, et interpretatione litterarum antiquarum, libri VI. Editio Novissima, sedulo recognita, & additionibus Josephi Scaligeri in oris adaucta.
oftewel, een bespreking van
de oorsprong – de vroegste geschiedenis
omvang – topografie van de stad
beroemde mannen – een prosopografie
heerschappij – de politieke geschiedenis
oudheidkundige monumenten
en het buitengebied
en tenslotte, nogmaals voorafgegaan door et (alsof het laatste element in de
opsomming een toevoeging is, die de schrijver nog te binnen schiet)
en de interpretatie van letters (= inscripties) uit de oudheid.
In de opdracht die daarop volgt wordt de inhoud wat beknopter aangeduid, maar
de tekst vertelt ons daarvoor in de plaats veel meer:
P a g i n a | 44
Nobilissimo Spectatissimo ac Amplissimo viro D. Everhardo Rouse […] sex hosce libros Torelli Saraynae de civitatis Veronae monumentis antiquis de novo typis descriptos ut et eiusdem auctoris libros tres de Veronensium et Scaligerorum gestis ex italicis nunc primum versos ut veteris amicitiae symbolum ac debitae reverentiae pignus dicat et consecrat Petrus vander Aa.
In deze dedicatio behandelen de boeken van Sarayna plotseling alleen nog maar
monumentis antiquis, die inderdaad de hoofdmoot uitmaken, en vormen ze een
geheel met drie boeken van Sarayna over de geschiedenis (gestis) van Verona en
de heersende Scaligeri. Deze laatste werken zijn nu voor het eerst uit het Italiaans
vertaald.
Het hoofdwerk bevat aantekeningen59 van Scaliger60. Het is niet vreemd dat we
hem hier aantreffen. Weliswaar was Scaliger zelf een katholieke Fransman, die zich
later tot het protestantisme bekeerd had en zijn vaderland ontvlucht was, maar hij
geloofde er heilig in af te stammen van de middeleeuwse vorsten van Verona, de
heren Della Scala (it.) oftewel Scaliger (lat.).
Scaligers aantekeningen waren bij het drukken van de Thesaurus al op leeftijd:
Scaliger leefde van 1540 tot 1609, en dus waren zijn krabbels in de marge
honderd jaar oud bij het verschijnen van de Thesaurus. Nog altijd is de editie van
Torello, door Putelletus (Verona 1540), met deze aantekeningen van Scaliger
aanwezig in de universiteitsbibliotheek van Leiden. Dat is ook waar Burman c.s.
het werk gevonden heeft, en hij refereert daaraan in zijn inleiding bij het werk:
Cura autem ac studium, quae in his edendis praestitimus, te ut non laterent, admonere, B.L. hic debuimus, quod nempe paginas Editionis Veronensis, ut supra dictum, huic nostrae adjecerimus, eamque in margine additionibus manuscriptis, a J. Scaligero exemplari in Bibliotheca Lugduno-Batava additis, exornaverimus. Figuras quoque, prioribus nitidiores, suis locis, quod in editione supra memorata erat neglectum, inseruimus.
59 Zie ook de Index Alphabeticus Virorum Doctorum quorum notas mss. necnon collationes libris typis
impressis adscriptas servat Bibliotheca Universitatis Regiae Lugd. Bat., een ongedateerd schrift op de
zaal Kostbare Werken van de Leidse Universiteit, pagina 67. Veel geleerden hadden klaarblijkelijk
de gewoonte om bibliotheekboeken van commentaar te voorzien; van Burman omvat de lijst drie
pagina’s, van Gronovius nog veel meer. Graevius, die nooit een betrekking in Leiden had, staat ook
met twee werken vermeld. Misschien had hij die werken ingezien in Leiden, of geleend; misschien
zijn de boeken ook vanuit Deventer of Utrecht met zijn aantekeningen erin naar Leiden
overgebracht.
60 Josephus Justus Scaliger was een van de grotere geleerden van de zestiende eeuw. Zijn faam
berust onder andere op een chronologisch overzicht van de oudheid dat hij samenstelde uit alle
hem beschikbare bronnen, waaronder Romeinse, Griekse, Egyptische en Babylonische. Uiteindelijk
publiceerde hij zijn werk als Thesaurus temporum (1606). Zie ook Heesakkers (1996), pag. 996 en
A. Grafton, Joseph Scaliger: a study in the history of classical scholarship, Oxford 1983.
P a g i n a | 45
Torello’s werk is, net als dat van Accoltus (zie pagina 31 e.v.), gegoten in de vorm
van een dialoog. Dat maakt het verhaal luchtig. Het geeft tegelijk ruimte voor een
ontspannen introductie, en de mogelijkheid om de elementen van de vertelling
losjes aan elkaar te koppelen. Een groep vrienden wandelt door de stad, en rust
her en der uit voor een goed gesprek.
Dat levert een bonte opeenvolging van encyclopedische artikeltjes op, gegoten in
de vorm van korte toespraken. De eerste onderwerpen die besproken worden zijn
bijvoorbeeld
de stichters
de correcte naam van de rivier (de Adige of Etsch)
of de rivier door of langs de stad stroomt (oplossing: de oude loop van de
rivier was westelijk van de stad)
waar de fossielen in de Toricelle vandaan komen
de bijnaam Jeruzalem voor Verona
de opgravingen van het Teatro Romano onder Castel S. Pietro
Het is niet helemaal duidelijk uit welke vrienden de groep precies bestaat; in het
begin wordt een Jacobus Villafranca geïdentificeerd; daarna is het telkens Joannes
Nicola die spreekt. Torello zelf is van de partij, maar hij spreekt ook soms tot de
Afbeelding IV.1: het Romeinse theater van Verona
P a g i n a | 46
lezer (e.g. in kolom 7, onder letter B: cum convenissemus, placuit omnibus
sedendum61). En een grote bijrol wordt ingenomen door ene Carottus, een
architect. Hij loopt niet mee in de groep, lijkt het, maar men komt hem telkens bij
het rondwandelen tegen, waarop hij dan een heel verhaal afsteekt.62
Deze Carottus houdt een merkwaardige rede vanaf einde kolom 20 en dan heel 21
en 22. Hij geeft daarin ‘zoals te zien op de platen’ een uitgebreide beschrijving van
de maten van het opgegraven theater van Verona – en dan met name van de zuilen
en gewelven, maar ook van bijvoorbeeld de deuren. Het is een saaie verhandeling,
die opent met ‘ik had jullie beloofd toen we het er de afgelopen dagen over hadden,
de maten te geven…’ en eindigt met ‘zo, nu weten jullie precies hoe groot het is’.
Zijn rede komt een beetje uit het niets, en op een ongelegen moment. De groep
stond eigenlijk op het punt naar huis te gaan; ‘Joa’ had net daarvoor tegen ‘Tor’
gezegd: “Kijk, we zijn al bij je huis, Torellus, dus tabee, en tot ziens”, waarop
Torellus had geantwoord: “Het ga jullie ook goed”. Een dialoog is een prachtige
vorm om een beschrijving in te gieten, maar het werkt blijkbaar niet altijd; droge
beschrijvingen zijn moeilijk in te passen.63
Scaligers aantekeningen in de marge zijn interessant om te zien. Het lijken meer
toevallige gedachten dan annotaties zoals in een commentaar. Bij 9C noteert hij
bijvoorbeeld een tussenkopje (philosophorum opiniones de Echinis lapideis,
quomodo in montes fuerint jactati), en de arena van Verona halverwege 16
relateert hij aan zijn eigen kennis van andere amfitheaters (Amphitheatrum Vero-
nense figura est ovali, cum reliqua omnia, quae quidem supersunt in Italia sint circuli
figura; ut Puteolanum, Minturnense, Acrica(e)danum, & Romana duo, Titiense &
Statilii Turris, quae omnia sigillatim lustravimus). Ook maakt hij aantekeningen
voor nader onderzoek: bij de Arena staat bijvoorbeeld ook in de marge
61 sedere had misschien in klassiek Latijn meer voor de hand gelegen.
62 Met de menselijke mogelijkheden hoeft het verhaal weinig rekening te houden, dus Carottus
vliegt buiten beeld van hot naar her om telkens vóór de groep ergens anders te arriveren.
63 Ik heb ook de stellige indruk dat er delen van de oorspronkelijke tekst zijn weggelaten. De
nummering van de folia, in de marge, loopt namelijk niet helemaal door. Zo staat op pag. 19 bij 19B
30v, bij 19F 33, en dan bij 20D 34v. 34v is een stuk korter dan bijvoorbeeld 30v (het scheelt ruim
de helft), en wordt spoedig gevolgd door 37 – precies waar Carottus begint te spreken. (De 37 staat
halverwege de eerste en de tweede regel van zijn betoog, dus helemaal exact is deze bepaling
misschien niet.) De rest van zijn tekst past precies op 37 en 37v; het volgende hoofdstuk begint op
38.
P a g i n a | 47
Quot hominum capax Amphitheatrum Veronense. Sex. Ruffus (sic) refert Amphi-
theatrum Titi Caes. Romae64 cepisse septem & octoginta millia.
2. Platen
a. Afbeeldingen
Geheel in de traditie van de platenboeken van Vander Aa bevat ook de Thesaurus
een mooie serie afbeeldingen – alleen al 378 in de 15 banden over Sicilië65. Die
platenboeken van Vander Aa staan niet zo hoog aangeschreven; P.F.J. Obbema e.a.
schrijven bijvoorbeeld (1979, pag. 60):
In Leiden herleeft de oude glorie tijdelijk in het bedrijf van Pieter van der Aa, die het aandurft de verzamelde werken van Erasmus in elf delen en de Thesaurus van Burman in vijfenveertig delen uit te geven. Zijn grootste onderneming, de Galérie agréable du monde, beslaat niet minder dan zesenzestig delen. Helaas, deze enorme verzameling bestaat louter uit oude, van her en der bijeengebrachte platen en kaarten. De dagen van de Blaeu’s zijn voorgoed voorbij!
Torello’s tekst over Verona, waarop we ons nogmaals zullen richten, is rijk
geïllustreerd. De bron voor die illustraties is niet moeilijk te vinden: ze zijn van de
hand van de architect Giovanni Caroto, een goede vriend van Torello Sarayna. Hij is
ook de Carottus die in de lopende tekst wordt opgevoerd als gids of als toevallige
spreker.
Voor de eerste editie van De origine et amplitudine ciuitatis Veronae (1540) maakte
Caroto de afbeeldingen, die na Torello’s overlijden nogmaals, maar nu als een
platenboek uitkwamen, onder de titel Le antichità di Verona (gedrukt in Verona in
1560 en herdrukt in Bologna bij Arnaldo Forni in 1976)66. Dat platenboek opent
met een inleiding van twee pagina’s, waarvan de tweede alinea in Latijnse
vertaling de merkwaardige rede van Carottus vormt!
Maar liefst negenentwintig afbeeldingen zijn opgenomen in Torello’s beschrijving
van Verona; achtentwintig van die afbeeldingen vinden we ook in Caroto’
platenboek. De laatste afbeelding, een Urbis Veronae Prospectus, toont onderaan in
64 Dat wil zeggen: het Colosseum. Tegenwoordig schat men de capaciteit op zo’n 50 000 man (L.
Crema, L’architettura romana, Turijn 1959, pag. 296, geciteerd in James E. Packer, “Housing and
population in imperial Ostia and Rome” in Journal of Roman Studies, 1967 (57) no. 1/2, pp. 80-95.
65 Volgens opgave van antiquariaat Brinkman, dat de hele Thesaurus Siciliae te koop aanbiedt voor
€13.500 (www.ilab.org/db/search.php?Author=graevius&Title=thesaurus).
66 De Londense boekhandelaar Paul Breman heeft een exemplaar van die druk van 1540 te koop, en
geeft op zijn website uitleg over de achtergronden van de samenwerking tussen Sarayna en Caroto
(www.paulbreman.com/175%20-%2008.htm).
P a g i n a | 48
kleine letters ‘Se vend a Leide chez Pierre vander Aa avec privilege’ – een gewiekst
zakenman!
De platen zijn voor de Thesaurus wel opnieuw gegraveerd. Over het algemeen is de
kwaliteit er daarbij op vooruitgegaan – ik onderschrijf op basis van de Thesaurus
Obbema’s conclusie dan ook niet. Dat geldt met name voor platen als de TEATRI
PIANTA, waar de dikke lijnen van Carotto’s boek vervangen zijn door een fijne,
dubbele lijn in de Thesaurus, en de plaat getiteld APUD BASILICAM DIVI SYRI THEATRUM
VERONAE, waar de roeier linksonder en de kariatiden linksboven duidelijk van
lagere kwaliteit zijn in het origineel67. De afbeeldingen uit de Thesaurus zijn
tegenwoordig bij antiquariaten zo mogelijk nog waardevoller dan de teksten zelf68.
b. Kaarten
De kaarten van Vander Aa worden vanuit een wetenschappelijk perspectief ook al
niet te zeer gewaardeerd. Paul Hoftijzer (1993) citeert instemmend Cornelis
Koeman, die in zijn overzichtswerk van Nederlandse kartografen concludeerde dat
These cartograhpic oddities and the unattractive engraving of his maps make Van der Aa’s products of little interest. (pag. 53)
Hoftijzer merkt vervolgens echter op dat het kartografisch materiaal van Vander
Aa uit boekhistorisch oogpunt natuurlijk wél interessant is, en zet vervolgens
uiteen hoe Vander Aa geïnteresseerd raakte in het uitgeven en vooral verkopen
van kaarten. Daarbij blijkt van doorslaggevend belang te zijn geweest dat hij grote
hoeveelheden kaartmateriaal uit de boedel van collega-drukkers overnam tegen
het eind van het eerste decennium van de achttiende eeuw, waarna hij ook zelf
meer en meer kaarten ging drukken. Hoftijzer benadrukt (ibidem, pag. 57) dat het
Vander Aa ook niet primair te doen was om kaarten te drukken van hoge kwaliteit;
hij wilde veeleer met goedkope serieproductie en heruitgaven de gevestigde
kaartendrukkers in Amsterdam een economische slag toebrengen.
Als dat zijn strategie was, zo veel mogelijk kaarten opkopen en goedkoop
herdrukken, dan moet het voor de Thesaurus niet moeilijk zijn geweest om oudere
gedrukte kaarten te vinden, of zelfs bruikbare koperplaten, om daarmee
67 De verschillen zijn hier dermate groot dat ik ze wijt aan Carottus’ origineel, en niet aan het feit
dat het hier een moderne heruitgave betreft.
68 Libreria Perini in Verona biedt bijvoorbeeld een afbeelding van een pleintje aan, afkomstig uit de
Thesaurus voor de schappelijke prijs van €500 (www.ilab.org/db/detail.php?booknr=
338585605&source=vialibri&lang=en). Als er vier afbeeldingen of kaarten in een band zitten,
overstijgt hun waarde daarmee de prijs van de band als geheel.
P a g i n a | 49
overzichten van de verschillende regio’s van Italië op te kunnen nemen. Het is
helaas niet eenvoudig na te gaan of de kaarten in de Thesaurus origineel zijn of
niet.
Afbeelding IV.2: Toscane
Een andere belangrijke graadmeter van de kwaliteit van Vander Aa’s drukwerk
hebben we wél: de kaarten zijn op dit moment erg geliefd bij verzamelaars. In de
tekst die een bij een antiquariaat te koop aangeboden band (zie noot 33)
begeleidde werd bijvoorbeeld vooral veel aandacht besteed aan de twee kaarten
die in dit deel opgenomen waren, één van heel Toscane (Afbeelding IV.2) en één
van Florence (Afbeelding IV.3), en niet aan de teksten in de band zelf. Kaarten kun
je immers aan de muur hangen, en dus verlenen ze meer status dan een boek in de
kast waarvan meestal alleen de rug zichtbaar is. En de bijschriften van een
wandkaart zijn een stuk makkelijker te volgen voor een leek dan een heel boek vol
Latijnse tractaten...
P a g i n a | 50
Afbeelding IV.3: Florence
P a g i n a | 51
V. Conclusies
De Thesaurus antiquitatum et historiarum Italiae is een imposant werk om te zien.
Tientallen kloeke delen, mooi zetwerk, prachtige platen. En wie de begeleidende
teksten van de drukker en de bezorgers leest kan zich ook niet aan de indruk
onttrekken dat het gaat om een belangrijk werk, waar weel moeite in is gestoken.
Maar is de Thesaurus echt een belangrijk werk? Is het niet slechts een
paradepaardje van de drukker, van Graevius, van Burman? De drukker, de ambiti-
euze Pieter vander Aa, vroeg een pittige prijs voor het werk, en hij zorgde ervoor
dat hij ook meteen copyrights over bijna alle artikelen van de Thesaurus kreeg.
Graevius was een van de laatste eminente hoogleraren in de humanistische
traditie: de Thesaurus was een prachtmonument om zijn naam aan te verbinden.
Voor Burman geldt dat zo mogelijk nog sterker: hij had een kortere staat van
dienst dan Graevius, en had waarschijnlijk geen internationaal netwerk van het
kaliber van dat van Graevius.
Ik denk niet dat we de Thesaurus moeten zien als een paradepaardje, een werk van
ijdeltuiten en carrièrejagers. De collectie bood destijds ook daadwerkelijk een
nuttig naslagwerk, met een schat aan overigens moeilijk te verkrijgen werken. De
banden beslaan bijna heel Italië, en bespreken van de meeste steden bijna de
gehele bekende geschiedenis. Zowel voor wetenschappers als voor de burgerij
moet het een mooi én handig werk geweest zijn om in de kast te hebben staan, niet
in de laatste plaats vanwege de hoge status van Italië, dat immers niet alleen in de
oudheid, maar ook in de Renaissance voorop had gelopen. Daarmee staat het werk
zelf aan het eindpunt van diezelfde Renaissance: het verzamelen, het samenvatten
raakt uit de mode, en in de Verlichting is de rol van dergelijke compendia dan ook
uiterst bescheiden. Individualistische, filosofische werken als de Encyclopédie van
Diderot en D’Alembert belichamen de nieuwe, post-humanistische achttiende
eeuw. Aandacht voor de praktische letteren van Graevius en Burman is er dan
nauwelijks meer, en waardering al helemaal niet.
De Thesaurus heeft dus wel degelijk waarde gehad, in zijn tijd, en op veel
verschillende manieren, conform de verschillende doelstellingen die de drukker en
medewerkers waarschijnlijk hadden. Anderzijds wil ik de kwaliteiten van de
Thesaurus nu ook weer niet ophemelen. De samenstellers hadden vooraf geen
P a g i n a | 52
compleet plan – ze hadden appendices nodig om enkele duidelijke omissies recht
te zetten. En weliswaar is er veel werk verzet bij het verzamelen van soms moeilijk
te verkrijgen geschriften, uit de voorwoorden blijkt dat die zoektochten werken
van wisselende kwaliteit hebben opgeleverd. Bovendien is voor een van de belang-
rijkste doelen die expliciet genoemd worden in de inleidingen – een praktisch nut
in de handel of de politiek – een groot deel van de informatie te gedateerd of teveel
gericht op antiquiteiten.
Toch verdient de Thesaurus onze aandacht. Er zijn op een zeer toegangkelijke
manier allerlei interessante werken in verzameld. De inleidingen daarbij vertellen
ons daarnaast iets over de manier waarop in de overgang tussen Renaissance en
Verlichting kritisch naar andere wetenschappers gekeken werd. De houding
tegenover kennis – verzamelen, uitdiepen, ter discussie stellen – is daarbij een van
de meest fundamentele elementen. Voorts hoop ik dat er in de toekomst nog meer
ruimte zal zijn voor onderzoek naar de inhoud van de uitgebreide briefwisselingen
tussen wetenschappers, boekverzamelaars en boekverkopers in de latere
zeventiende en vroege achttiende eeuw. Daarvan zijn steeds meer catalogi en
inleidende werken te vinden, maar er is nog te weinig overkoepelende analyse.
Daarin valt nog veel op wetenschapssociologisch gebied te ontdekken!
P a g i n a | 53
VI. Appendices
1. Index
Er zijn verschillende indexen van de Thesaurus in omloop. Niet alle indexen geven
dezelfde informatie; soms is de verstrekte informatie zelfs onjuist. De Offerhaus-
catalogus (1758) van de bibliotheek van de Rijksuniversiteit Groningen geeft
bijvoorbeeld het aantal werken per deel van de Thesaurus69, en de daar gegeven
totalen zijn slecht te rijmen met het werkelijke aantal werken, of we de werken die
op hun beurt uit meerdere delen (libri) bestaan nu telkens als één tellen of als het
aantal opgenomen delen. Die catalogus vermeldt namelijk van de
THESAURUS Antiquitatum & Historiarum Italiae, Siciliae, Neapolis, Sardiniae, Corsicae, Melitae & adjacentium terrarum Graevii & Burmanni Vol. XLV Lugduni Batavorum anno 1725 & seqq. Tomis XXIV.
dat er totaal per deel de volgende aantallen werken opgenomen zijn:
I.1 22 III.2 7 V.3 9 VI.4 28 IX.1 7
I.2 6 IV.1 8 V.4 18 VII.1 10 IX.2 9
II.1 14 IV.2 20 VI.1 7 VII.2 5 IX.3 10
II.2 9 V.1 10 VI.2 15 VIII.1 14 IX.4 6
III.1 8 V.2 13 VI.3 14 VIII.2 2
Derhalve kan het de moeite waard zijn een correcte index te zoeken danwel er zelf
een samen te stellen.
Enkele bronnen verwijzen voor een index naar de London Library Catalogue van
1913-1914, waarvan het personeel van de London Library zo vriendelijk was mij
een set kopieën op te sturen. Hun catalogus geeft s.v. Graevius een alfabetisch
overzicht van alle opgenomen werken. Dat is een praktische benadering voor wie
69 Vanaf de catalogus van 1833 is elke vorm van index helemaal verdwenen. Door Huisman (1990,
pag. 78) wordt deze catalogus van bibliothecaris Jan Rudolf van Eerde hierom juist verguisd, dat er
geen titels van werken die in verzamelingen opgenomen waren meer opgenomen waren. Boven-
dien wijst ze op grove onnauwkeurigheid in de weergave van het boekbestand, zowel in de vorm
van vermeldingen in de catalogus die niet in de bibliotheek blijken te staan als in de vorm van aan-
wezige boeken die ontbreken in de catalogus. Feitelijk begon dit verschijnsel echter eerder; want
waar de Griekse en Romeinse thesauri in de 1722 nog wel een inhoudsopgave hadden, had ook
Offerhaus in 1756 al ervoor gekozen om slechts het aantal opgenomen werken per band op te
geven.
P a g i n a | 54
een bepaald werk zoekt, maar niet voor wie wil weten welke werken er per regio
in opgenomen zijn.
Een tweede index vond ik vermeld in Graesse (1859), s.v. Graevius (dl. 3, pag. 128),
namelijk Buderus & Meusel (1789), dat vanaf pag. 81 een ultrakort overzicht bevat
van werken uit de Thesaurus. Ze vermelden daarbij dat deze werken alibi
recensendum zijn, maar blijkens de index in het 11e en laatste deel van dit werk
bedoelen ze daarmee in een ander boek. Zij geven een index van alle werken uit
vier grote Thesauri (Gronovius, Graevius, Polenus (1737) en Sallengre (1716-
1719)), en de aanvullingen daarop. Helaas bevat hun index alleen werken die
opgenomen konden worden in een collectio scriptorum rerum Romanarum, en
onder die vlag vielen veel van de stukken uit de Thesaurus niet.
Ten derde is er een uitgebreide index van deze Thesaurus en nog enkele werken
opgenomen in een in Bonn uitgegeven werkje getiteld Catalogi quatuor quorum
duo ad Gronovii, Graevii, Sallengre, Poleni, et Burmanni thesauros antiquitatum
graecarum, romanarum, et italicarum: duo ad collectionem scriptorum rerum
italicarum Muratorii, Tartinii, et Mittarelli. De Universiteitsbibliotheek van
Maastricht bezat hiervan in theorie een exemplaar, doch dat is zoekgeraakt toen ik
het aanvroeg70.
Omdat er schijnbaar geen volledige index beschikbaar is op de volgorde zoals de
werken voorkomen in de Thesaurus, geef ik die hier op de volgende pagina’s,
gebaseerd op de indexen in de Thesaurus zelf. Ik geef de titels dan ook weer zoals
ze voorkomen in die indexen, opgesplitst per Tomus maar daarbinnen niet per
volumen. Tussenkopjes op een (blauw)grijze achtergrond zijn commentaar
mijnerzijds. Dank gaat hierbij ook uit naar dr. Z.R.W.M. von Martels, die al eerder
een vergelijkbare poging had gedaan, en van wiens lijst ik ter controle
gebruikgemaakt heb.
70 In 2005.
P a g i n a | 55
TOMUS PRIMUS (2 voll. = I.1 en I.2 of ook A en B)
Dit deel opent met een aantal algemene werken, om vervolgens de Thesaurus in het noordwesten
te beginnen, met Ligurië (Genua en omstreken). Die globale beweging van noord naar zuid blijven
de delen tot het einde toe volgen, en voor Italië is dat gezien de vorm van het land een heel
natuurlijke indeling. Voor Corsica, dat pas in 1768 aan Frankrijk verkocht werd en tot die tijd deel
uitmaakte van het Genuese imperium, is geen aparte plaats ingeruimd. De andere eilanden, Sicilië,
Sardinië en Malta, vormen het onderwerp van tomus X.
Gabriël Barrius ___________________________ de Laudibus Italiae
Petri Leonis Casellae _____________________ de Primis Italiae Colonis Liber
Jacobi Bracellii ____________________________ Orae Ligusticae Descriptio & de Claris Genuensibus Libellus
Gaudentii Merulae _______________________ de Gallorum Cisalpinorum Antiquitate ac Origine Libri III
Bonaventurae Castillionei _______________ de Gallorum Insubrum Antiquis sedibus Liber
Uberti Folierae (sic) ______________________ Historiae Genuensium Libri XII
--- __________________________________________ Clarorum Ligurum Elogia
--- __________________________________________ Conjuratio Joannis Ludovici Flisci
_____________________________________________ Tumultus Neapolitani
_____________________________________________ Caedes Petri Ludovici Farnesii, Placentiae Ducis
--- __________________________________________ de Sacro Foedere in Selimum, Libri IV
Ejusdem __________________________________ Variae Expeditiones in Africam, cum Obsidione Melitae
--- __________________________________________ Opuscula Nonnulla Varii Argumenti
Jacobi Bracelli ____________________________ de Bello, quod inter Hispanos & Genuenses Seculo suo
gestum, Libri V. Additum est Diploma mirae Antiquitatis
Tabellae in agro Genuensi repertae.
Jacobi Bonsadii ___________________________ Annalium Genuensium ab Anno MDXXVIII (in quo desinit
Ubertus Folieta) Recuperatae Libertatis usque ad
Annum MDL, Libri V
Hieronymi ________________________________ de Marinis Genua, sive Dominii, Gubernationis, Potentiae,
Dignitatis Serenissimae Reipublicae Genuensis
compendiaria descriptio
Petri Blizari _______________________________ perbrevis Dissertatio de Universo Reipublicae Genuensis
statu & administratione
a Petro Bizaro ____________________________ Reipublicae Genuensis Leges Novae
TOMUS SECUNDUS (2 voll. = II.1 en II.2 of ook C en D)
Deel twee behandelt Lombardije, met haar hoofdstad Milaan.
Andreae Alciati ___________________________ Rerum Patriae, seu Historiae Mediolanensis, Libri IV
Tristani Calchi ____________________________ Historiae Patriae, Libri XX, cum notis Joannis Guilielmi
Calaveroni
--- __________________________________________ Residua, hoc est Historiae Patriae Liber XXI & XXII aliaque
Josephi Ripamontii _______________________ Historiae Patriae Libri XXIII ab anno salutis MCCCXII, qui
Tristano Calcho Patriae Historiae finis ; desumitur novi
Operis initium & tempora insecura memorantur, in III
Partes distincta
P a g i n a | 56
--- __________________________________________ Historiae Patriae Continuatio, comprehenda octo Libris
Galeatii Capellae __________________________ de Bello Mediolanensi, seu de rebus in Italia gestis pro
restitutione Francisci Sfortiae II Mediolanensium Ducis,
ab anno MDXXI usque ad MDXXX, libri VIII
Caroli a Basilica Petri ____________________ de Metropoli Mediolanensi Libellus
TOMUS TERTIUS (2 voll. = III.1 en III.2 of ook E en F)
In deel drie een mengelmoesje: de laatste werken over Milaan, en dan een serie werken over
noordelijker gelegen steden in het grondgebied van Milaan, waaronder Ticino (dat tegenwoordig
Zwitsers is, maar Italiaanstalig), Como en Cremona.
Georgii Merulae __________________________ Antiquitatus Vicecomitum Libri XX
Pauli Jovii _________________________________ Vitae Duodecim Vicecomitum, Mediolani Principum,
singulorum veris Imaginibus illustratae
Jo.Ant. Castellionaei ______________________ Mediolanenses Antiquitates
Bernardi Sacci ____________________________ Historiae Ticinensis Libri X
Jo. Chrysostomi Zanchi __________________ de Orobiorum, sive Cenomanorum Origine, libri tres
Joannis Baptistae Villanovae ____________ Laudis Pompejae, sive Laudae (nunc Lodi) Urbis Historia
Othonis Morenae & Acerbae Othonis F. Rerum Laudensium, tempore Federici Aenobarbi Caesaris,
Historia Cum notis & emendationibus Felicis Osii
Eryci Puteani _____________________________ Historiae Cisalpinae Libri duo
Alexandri Dukeri _________________________ Comi Urbis brevis Historia & Descriptio
Camilli Ghilini ____________________________ Telinae Vallis ac Larii Lacus particularis Descriptio
Pauli Jovii _________________________________ Larii Lacus (hodie Comensis) Descriptio
Galeatii Capellae __________________________ de Bello Mussiano, Liber adoptivus
Ludovici Cavirelli _________________________ Cremonenses Annales
Umberti Locati ___________________________ de Placentinae Urbis Origine, successu, & laudibus, setiosa
narratio
TOMUS QUARTUS (2 voll.)
In dit deel, dat enige tijd na de eerste drie verscheen, meer werken over Milaan en omgeving, en ter
afsluiting een werk over de meest oostelijke stad in Lombardisch gebied: Mantua.
Joannis de Cermenate ____________________ Historia de Situ, Origine, & cultoribus Ambrosianae Urbis,
ac Mediolanensium gestis sub Imperio Henrici VII
Arnulphi __________________________________ Historia Mediolanensis
Joannis Petri Puricelli ____________________ Ambrosianae Mediolani Basilicae ac Monasterii, hodie
Cistertiensis, Monumentorum singularis descriptio
Benedicti Jovii ____________________________ Historia Novocomensis
Octavii Rubei _____________________________ Monumenta Brixiana
Antonii Gatti ______________________________ Historia Gymnasii Ticinensis
Baptistae Platinae ________________________ Historia Urbis Mantuae & Familiae Gonzagae
TOMUS QUINTUS (4 voll.)
De Veneto staat centraal in het vijfde deel van de Thesaurus, en dan met name de stad Venetië zelf.
Bernardi Iustiniani _______________________ de Origine Urbis Venetorum Historia
Donati Iannotii ___________________________ Dialogus de Republica Venetorum
P a g i n a | 57
Casparis Contareni _______________________ de Magistratibus & Republica Venetorum Libri V
Nicolae Crassi_____________________________ de Forma Reipublicae Venetae Liber singularis
Petri Bembi _______________________________ Historiae Venetae
Marci Antonii Coccii Sabellici ___________ de Situ Urbis Venetae
Antonii Stellae ____________________________ Elegiorum Venetorum Navali pugna Illustrium
Niclai Crassi_______________________________ Elogia Patritiorum Venetorum
Bartholomaei Facii _______________________ de Bello Veneto Clodiano Liber. Splendor Invictissimae
atque Florentissimae Urbis Venetiarum clarissimus, e
figuris elegantissimis, earumque accurata enarratione &
dilucida emicans : in duas Partes distributus
Antonii ____________________________________ de Ville Pyctomachïa Veneta
Iosephi Laurentii _________________________ Dissertatio de Origine ac Solemnitate desponsationis maris
Adriatici
Ionnis Valactii ____________________________ Spectacula Veneta
Andreae Mocenici ________________________ Bellum Cameracense contra Venetos
TOMUS SEXTUS (4 voll.)
In deel zes een allegaartje aan overgebleven steden in Noord-Italië. Van veel orde lijkt geen sprake
te zijn; hoewel verschillende werken over één stad wel bijeen staan, zijn de steden niet op nabijheid
gesorteerd. Treviso, Carrara, Pavia en tenslotte zelfs Pola (in Istrië, tegenwoordig deel van Kroatië)
komen langs.
Rolandini__________________________________ Libri Chronicorum. Monachi Paduani Chronicorum Libri
tres
Gerardi Maurisii Dominorum ___________ de Romano & Marchiae Tarvisinae Historia
Antonii Godi ______________________________ Chronica, quae extant
Albertini Mussati _________________________ Historiae Augusta Henrici VII Caesaris
--- __________________________________________ Tragoediae duae, Eccerenis & Acchilleis, cum notis Nicolai
Villani &c &c
Gulielmi & Albrigeti Cortusiorum _______ Historia de Novitatibus Paduae & Lombardiae
Petri Pauli Vergerii _______________________ de Carrariensium Familia, & de Illustrium ejus Principum
rebus magnifice gestis Historia.
I. Noalis ___________________________________ de constructione Patavii
Bernardini Scardeonii ___________________ Antiquitates Urbis Patavii
H. Angelerius _____________________________ de Rebus Atestinis
Laurentii Pignorii ________________________ Antiquitates Patavinae, & Antenor
Antonius Riccobonus ____________________ de Gymnasio Patavino
Henrici Palladii ___________________________ Rerum Foro-Iuliensium Libri XI & de Oppugnatione
Gradiscana Libri V
Ioannis Pierii _____________________________ de Antiquitatibus Bellunensibus Sermones quatuor
Ioannis Candidi ___________________________ Commentariorum Aquilejensium Libri octo
Marci Antonii Sabellici ___________________ de vetustate Aquilejae & Fori Iulii Libri sex
Antonii de Ville __________________________ Descriptio Portus & Urbis Polae.
P a g i n a | 58
TOMUS SEPTIMUS (2 voll.)
Het zevende deel omvat het deel van Italië direct onder de Povlakte. We zien onder andere Bologna,
Ferrara en Ravenna, alsmede enkele werken over de Rubicon.
_____________________________________________ Descriptio Civitatis Bononiae antiquae & hodiernae
_____________________________________________ Antiquitates Urbis Recineti
_____________________________________________ Descriptio Urbis Reatae
Gyraldus __________________________________ de Ferraria
Hieronymi Rubei _________________________ Historia Ravennatum
Desiderius Spretus _______________________ de Amplitudine, Vastatione & instauratione Urbis Ravennae
Petri Mariae Kavinae _____________________ Faventia Rediviva
Scipionis Claramontii ____________________ Historia Caesenae
Iacobi Villani Ariminensis _______________ Rubicon in Caesenam Scipionis Claramontii
Vincentii __________________________________ de Rubicone antiquo adversus Ariminens. script. dissertatio
Iacobi Villani ______________________________ de Rubicone antiquo Ariminensi in Pisciatellum Caesenae
Responsa
Gabrielis Naudaej ________________________ Exercitatio, quod nomen Senae non Caesenae, sed
Senogalliae conveniat
TOMUS OCTAVUS (2 voll.)
Het achtste deel vervolgt met werken over Toscane, inclusief de hoofdstad Florence.
Guiljelmi Postelli _________________________ de Etruriae Regionis Originibus, Institutis, Religione ac
moribus commentatio
Bartholomaei Scalae _____________________ Historiae Florentinorum Libri V
Francisci Contareni ______________________ Historia Hetruriae
Poggii Bracciolini _________________________ Historiae Florentinae libri octo
Ioannis Michaëlis Bruti __________________ Historiae Florentinae Libri octo
Benedetto Varchi _________________________ Istoria Fiorentina
Andreae Mugnotii ________________________ Eremi Camaldulensis descriptio
Caesar Orlandius _________________________ de Urbis Senae, ejusque Episcopatus Antiquitate
Antonii Massae ___________________________ de Origine & rebus Faliscorum Liber
Petri Cursii ________________________________ Civitatem Castellanam Faliscorum non Vejentium oppidum
esse, Poëma, cum Iulii Roscii Additamentis
Dominici Mazzochi _______________________ Veji antiqui
Famiani Nardini __________________________ Veji antiqui
[Peruzzi71] ________________________________ Epistola apologetica de Vejis antiquis
TOMUS NONUS (5 voll.)
Aangezien Rome niet in de Thesaurus opgenomen is, slaan we die stad over in de reis van noord
naar zuid, en behandelt deel negen het gebied ten zuiden van Rome: van Monte Cassino tot
Calabrië, met veel aandacht voor Napels.
Camilli Peregrini _________________________ Historia Principum Longobardorum
71 Peruzzi staat in de Privilege-aanvraag niet genoemd als auteur, maar is wel opgenomen in de
Catalogus.
P a g i n a | 59
--- __________________________________________ Dissertationes de Veteri Significatu vocis Portae & de
Origine antiquae Familiae di Columenta. Chronologi IV :
Herempertus, Anonymus. Falco & Luc. Protospat. cum
notis Caraccioli.
_____________________________________________ Descriptio Montis Cassini
P. Diaconus _______________________________ de Vitis Illustribus Cassinensibus
Fl. Ugonius ________________________________ de dignitate Reipubl. Cassinensis
Camilli Peregrinii _________________________ Dissertationes de Campania Felice
Antonius Sanfelicius _____________________ de Situ ac Origine Campaniae
Iulii Caesaris Capacii _____________________ Antiquitates & Historiae Campaniae Felicis
M. Anth. Surgentis ________________________ Neapolis Illustrata
Iulii Caesaris Capacii _____________________ Antiquitates & Historiae Neapolitanae
Bartholomaei Facii _______________________ de rebus gestis ab Alphonso I Neapolitanorum Regi, Libri X
Henrici Brencmanni ______________________ Dissertationes de Republica Amalphitana, &c
Mazza _____________________________________ de Rebus Salernitanis
Scipio Mazzella ___________________________ de Puteolis & Cumis
Ioan. Francisci Lombardi ________________ Balneae Puteolis &c.
Capacii ____________________________________ Virtutes Baln. Neap. &c
Ambrosii Leonis __________________________ Antiquitatum nec non Historiam Urbis ac Agri Nolae, ut &
de Montibus Vesuvio & Abella Libri III
Mutii Phoebonii __________________________ Historiae Marsorum Libri III
Lucii Camarrae ___________________________ de Teate antiquo Libri III
D. Pauli Antonii ___________________________ de Tarsia Historiarum Cupersanensium Libri III
Antonii Galatei ____________________________ de Situ Japygiae Liber
Ioannis Iuvenis ___________________________ de Antiquitate & Varia Fortuna Tarentinorum Libri VIII
_____________________________________________ Antiquitates Civitatis Canusii
Gabrielis Barrii ___________________________ de Calabriae Antiquitate & Situ Libri V
TOMUS NONUS – APPENDICES (2 voll.)
Philibertus Pingonius ____________________ Augustae Taurinorum Chronica & Antiquitatum
Inscriptiones
R.D. Petrus Jofredus ______________________ Nicaea Civitas Sacris Monumentis illustrata
Benedictus Accoltus ______________________ de Praestantia Virorum Sui Aevi Dialogus
Petrus Azarius ____________________________ Chronicon Gestorum in Lombardia
Fr. Andrea Bilius _________________________ Historiae Patriae Libri Novem
Georgius Florus __________________________ de Bello Italico & Rebus Gallorum praeclare Gestis Libri Sex
Petrus Paulus Boscha ____________________ de Origine & Statu Bibliothecae Ambrosianae Libri Quinque
P.D. Christoforus Giarda _________________ Liberalium Disciplinarum Icones Symbolicae Bibliothecae
Alexandrinae
Dominicus Macaneus ____________________ Verbani Lacus Locorumque adjacentium Chronographica
Descriptio
Franciscus Bellasini ______________________ de Origine & Temporibus Urbis Bergomi Liber
Marcus Antonius Michael ________________ Agri & Urbis Bergomatis Descriptio
P a g i n a | 60
SICILIA, SARDINIA, CORSICA, &c (13 voll.)
Het laatste deel van de Thesaurus wordt meestal als een los werk geïnterpreteerd. Het is bijzonder
omvangrijk, met maar liefst dertien delen, en bevat werken over Sicilië. Ter afsluiting zijn ook twee
korte werkjes opgenomen over Sardinië en één over Malta; vóór die drie is er een beschrijving
opgenomen van een van de Isole Tremiti, die in de Adriatische zee liggen, niet ver van het
schiereiland van Gargano. Dat dat niet bepaald bij Sicilië of Sardinië in de buurt is, realiseerden de
samenstellers zich misschien niet; of misschien bevatte dit deel alle eilanden, onafhankelijk van hun
ligging.
Cl. Marii Aretii ____________________________ Siciliae Chorographia
Dominici Marii ____________________________ Nigri Siciliae Descriptio
Antonini Mongitoris______________________ Regni Siciliae delineatio
Placidi Carrasae __________________________ Sicaniae descriptio & delineatio
Michaëlis Ritii ____________________________ de Regibus Siciliae Libri IV
Felini Sandei ______________________________ de Regibus Siciliae & Apuliae Liber
Rocchi Pirii _______________________________ Chronologia Regum Siciliae
Philippi Parutae __________________________ Sicilia Numismatica
Georgii Ioannis Gualtheri ________________ Inscriptiones Siciliae &c
_____________________________________________ Chronicon Siciliae incerti authoris
Sabas (vel Sallas) Malaspinae ___________ Rerum Sicularum Libri VI
Nicolai Specialis __________________________ Rerum Sicularum Lib. VIII
Gaufredi Malaterrae______________________ res gestae Roberti Viscardi & Rogerii Calabr. & Sicil. Duc.
Alexandri Abbatis ________________________ res gestae Rogerii Siciliae Regis
_____________________________________________ Brevis Historia Liberationis Messanae a Sarracenorum
dominatu &c
_____________________________________________ Genealogia Roberti Viscardi, ex Ptolem Luc. Chronicis
decerpta
_____________________________________________ Descriptio Victoriae Caroli Siciliae Regis, Ann. MCCLXVI
Ptolomaei de Luca ________________________ Genealogia Caroli Siciliae Regis
_____________________________________________ Epistolae Pontificum ad Principes & Reges Francorum &
super negotia regni Siciliae
Francisci Maurolyci ______________________ Sicanicarum Rerum Compendium, Libri VI
Thomae Fazelli ___________________________ de rebus Siculis Decades duae
Hugonis Falcandi _________________________ de rebus gestis in Siciliae Regno Histor.
Caesaris Baronii __________________________ tractatus de Monarchiae Siciliae
Conradii Vecerii __________________________ Historia de duabus Seditionibus Siciliae sub Imperatio
Caroli V.
Rocchi Pirri _______________________________ Sicilia Sacra
Alberti Piccoli _____________________________ de antiquo Iure Ecclesiae Siculae Dissertatio
Antonii Philothei _________________________ de Homodeis Aetnae Topographia, atque ejus Incendiorum
Historia
Petri Carrerae ____________________________ descriptio Aetnae
Alex. Burgos ______________________________ descriptio Aetnae
Petri Carrerae ____________________________ Cataneae antiquae descriptio
Guarnerii __________________________________ Catanea
P a g i n a | 61
D. Ioannis Baptistae ______________________ de Grossis Catanense Decachordum, sive Novissima Sacrae
Ecclesiae Catanensis Notitia, Augustini Inveges
Carthaginensis Descriptio
Iosephi Buonfiglii ________________________ Descriptio Urbis Messanensis
Plac. Reinae _______________________________ Antiquitates Messanenses
P. Mario Pace _____________________________ Antiquitates Caltageronis
Placidi Carrasae __________________________ Motucae Descriptio
M. Valguarnerae __________________________ Antiquitates Panormitanae
Aug. Inveges ______________________________ Antiquitates Panormitanae
D. Francisci Baronii ac Manfredis _______ de Panormitana Majestate Libri IV
D. Vincentii Mirabellae ___________________ Explicatio Ichnographiae Antiquarum Syracusarum, ut &
Selectorum Numismarum, II Tomis
Iacobi Bonanni ___________________________ antiqua Syracusa illustrata
Antonini de Amico _______________________ de Urbis Syracusarum antiquo Archiepiscopatu Dissertatio
_____________________________________________ Antiquitates Scicli (sic)
Ioannis Pauli ______________________________ Chiaranda Platia antiqua
Iosephi Vincentii _________________________ Auriae Notitia Historica
_____________________________________________ Originis ac Antiquitatis Cephaledis
Hieronymi Ragusae ______________________ Elogia Siculorum
Benedicti Cochorellae ___________________ Tremitanae, olim Diomedeae Insulae Descriptio
Salvatoris Vitalis _________________________ Annales Sardiniae
Ioannis Francisci Farae __________________ de rebus Sardois Historia
Francisum Abelam _______________________ Melita Illustrata
P a g i n a | 62
2. Inleiding bij boek IV van de Thesaurus
Als Appendix bij III.4 volgt hier een uittreksel met vertaling van de inleiding bij
boek IV van de Thesaurus, het eerste boek dat Burman redigeerde. Deze inleiding
bespreekt onder andere het ontstaan van het werk, en bevat lofprijzingen op
Graevius. De tekst zegt soms expliciet, soms tussen de regels iets over de doelen
die de samenstellers voor ogen hadden.
[...] Sed cum hoc insigni opere illorum magis, qui in
solius Romae, olim orbi imperantis, splendore mentem
et oculos defixos tenent, sitim exstinxisset, quam
ingentis inter eruditos multitudinis, qui studia & curas
suas ad tempora nostris propiora demittere solent,
desiderio satisfecisset: simulque Viros in rebus publicis
regnorum & civitatium versantes, quorum magna pars
haec a memoria hominum remotiora vel fastidire, vel
leviter attingere solet, querentes saepe audivisset,
semper florentis & dominantis Romae, & Imperii
maximi miracula seculo nostro magna cum ambitione
ostentari, paucos vero senescentis & intermortui
Imperii reliquiis colligendis se adcingere, ad arduum
magis & compositionis difficilioris corpus adgressus fuit:
quo totius Italiae, ab eo tempore, quo Imperatorum in
Occidente majestas, vel inertia regentum deformata,
vel incursu & inundatione Barbararum, ut Itali vocare
solebant, gentium plane fuit obruto & exstincta,
antiquitates & fata (pag.3) comprehenderet.
Lacerati ergo in infinita membra & partes Imperii
reliquias, & novam non Italiae modo, sed universae
Europae faciem informare animo instituerat, & medio,
ut adpellari solet, aevo res gestas, regnorum,
principatuum, & rerumpublicarum, quae ex ruinis
immensi imperii surrexerunt, origines producere
cogitaverat, unde viris civilibus, & rebus maximis
praepositis, facili opera & studio, etiam fontes
aperirentur, ex quibus per varias temporum & rerum
conversiones ad hodiernam Europae formam
intelligendam descenderent.
Hinc THESAURUM, qui totius ITALIAE, maximi olim
imperii sedis, & unde reliqorum per Europam
populorum fata & vicissitudines defluxerunt, statum &
[...] Maar hoewel hij (Graevius) met dit belangrijke werk
(nl. de Thes. Antiq. Romanarum, MJS) de dorst leste van
degenen die hun geest en ogen alleen richten op de
glorie van Rome, dat ooit de wereld regeerde, eerder
dan dat hij het verlangen stilde van de grote menigte
geleerden die hun aandacht en interesse richten op het
nabijere verleden: en hoewel hij dikwijls geluisterd had
naar de klachten van de mannen uit de wereld van het
openbaar bestuur, waarvan de meesten deze dingen
die al te ver weg liggen in het menselijk geheugen
verafschuwen, of slechts lichtjes aantippen, en (de
mensheid in) onze eeuw gewezen had op de wonderen
van het bloeiende en regerende Rome en zijn Rijk, en
daarbij enige woorden wijdde aan het late Rijk en zijn
comateuze tussenperiode; hoewel deze dingen zo zijn,
stortte hij zich nú op een nog moeilijker samen te
stellen corpus, dat de oudheden en geschiedenissen
van heel Italië zou omvatten, vanaf het moment dat de
majesteit van de Keizers in het westen uitgedoofd was,
hetzij misvormd door onbekwaamheid van haar
bestuurders, hetzij overspoeld door een tsunami van
barbaarse volkeren, zoals de Italiërs ze noemden.
Nu de overgebleven ledematen van het Rijk er zo
verminkt bijlagen, gaf hij [Graevius, MJS] een nieuw
gezicht, niet alleen aan Italië, maar aan heel Europa. Hij
bedacht dat hij met de Middeleeuwen (zoals ze
genoemd worden) de oorsprong en geschiedenis wilde
tonen van de koninkrijken, hertogdommen en
republieken die uit de ruïnes van het immense rijk
opstonden. En het bronnenmateriaal daarvan, dat
burgers en invloedrijken eenvoudig en zonder moeite
openen, toont hoe het hedendaagse Europa is ontstaan
in verschillende tijden van verandering.
Hij besloot deze Thesaurus samen te stellen, die van
heel Italië (ooit de zetel van een enorm rijk, waaruit ook
het wisselvallig lot van alle andere volkeren van Europa
P a g i n a | 63
fortunam contineret, exstruere meditatus, lineamenta
totius operis duxerat, ex quibus non modo urbium
pleramque origines & antiquitates, sed res & bella,
quibus Italia per longum annorum decursum concussa
fuit, cognosci possent. Tales autem conquisiverat in
primis scriptores, qui Italiae, quae primum a Graecis,
deinde a Gothis, Hunnis, Langobardis, Francis &
Germanis, infestata & inundata fere fuit, varios casus
exponerent, & deinde per imperii reliquias & vestigia ad
eam, in qua nunc substitit, conditionem deducerent.
is voortgekomen) de huidige staat en de lotgevallen zou
moeten bevatten. Daarop heeft hij de begrenzing van
heel het werk vastgesteld, op grond waarvan men niet
alleen van de meeste steden de oorsprong en de
oudste geschiedenis, maar ook de oorlogen en
verwikkelingen waarin Italië lange tijd verwikkeld is
geweest zou kunnen vernemen. Derhalve zocht hij
allereerst schrijvers die van Italië (dat eerst door de
Grieken, daarna door de Goten, Hunnen, Longobarden,
Franken en Germanen bijkans overspoeld werd) de
verschillende lotgevallen zouden kunnen uiteenzetten,
en die vervolgens zouden kunnen vertellen via de
sporen van het rijk tot de staat waarin ze zich nu
bevindt.
P a g i n a | 64
Short English summary
This thesis analyzes the creation and contents of the Thesaurus antiquitatum et
historiarum Italiae, a collection of articles on all regions of Italy (except Rome), in
Latin, printed at the offices of Pieter vander Aa in Leyden between 1704 and 1723.
Its chief editors according to the title pages were Johann Graevius, professor at the
University and Utrecht, and Petrus Burmannus, who took over his chair and his
editorship after his death.
The Thesaurus took many years to complete. Those years were spent in collecting
and translating the articles, and on adding introductions to each article. To collect
the material for the Thesaurus, extensive use was made of the informal
international network of scholars that existed in the seventeenth and eighteenth
centuries, and which is often referred to as the Republic of Letters. Many articles
were in Italian, so they had to be translated to Latin – Latin was still the lingua
franca, not only for scientists, but in the Netherlands also for the bourgeoisie.
The works the Thesaurus contains were not all recent works. Although a sizeable
amount of works is listed as being a first edition from the manuscript, most of
these works were still well over a hundred years old. Many of the works included
had recently seen a reprint, which presumably was the edition used as the source
for their inclusion here. Plates were freshly engraved, and apparently to their
benefit, for the impression the plates and general typesetting of the Thesaurus
make is rather favourable.
One of the aims of the Thesaurus was to serve for that bourgeoise as a reference
collection on the current state of affairs and the recent political history of Italy.
Another aim, probably not less important, was to provide scholars with access to
an enormous collection of historical and archaeological material on Italy. Thirdly,
we cannot rule out the deeper motive of profit for the ambitious bookprinter
Vander Aa – although apparently the project was not very succesful for him,
considering complaints of his widow about the large stocks of Thesauri he had left
her with!
P a g i n a | 65
VII. Literatuur
‘Thes.: VII.2’ etc. verwijzen naar J.G. Graevius & P. Burman (edd.), Thesaurus
Antiquitatum et Historiarum Italiæ, Leiden 1704-1723, met aanduiding van
deel en boek. De Thesaurus kent helaas geen doorlopende pagina- of kolom-
nummering.
DNP verwijst naar Der Neue Pauly oftewel Cancik & Schneider (1996)
A.J. van der Aa, Biografisch Woordenboek der Nederlanden, Haarlem 1852-1878
A. Allocati, L’erudizione e la diplomatica nella storiografia avanti il Muratori e
l’opera di L.A. Muratori, Napels 1962
W.E.A. Axon, “An Italian Librarian of the Seventeenth and Eighteenth Centuries:
Antonio Magliabechi”, in The Library Association Record, 1903 (5) no. 2, pp.
59-76
P. Binkley (ed.), Pre-modern encyclopaedic texts: proceedings of the Second Comers
Congress, Groningen, 1-4 July 1996, Leiden 1997
R. Black, Benedetto Accolti and the Florentine Renaissance, Cambridge 1985
P. Blom, Encyclopédie: The Triumph of Reason in an Unreasonable Age, Londen 2004
H. Bots and F. Waquet (edd.), Commercium Litterarium: forms of communication in
the Republic of Letters 1600-1750, Amsterdam/Maarssen 1994
J.-C. Brunet, Manuel du libraire et de l’amateur des livres, Parijs 1842-18444
C.G. Buderus & J.G. Meusel, Bibliotheca Historica, Leipzig 1789
P. Burke, Lost (and Found) in Translation : A Cultural History of Translators and
Translating in Early Modern Europe, Wassenaar 2005
P. Burman, Redenvoering tegen de beschavende geleerdheid, vertaald door Dirk
Smout, Leiden 1720
P. Burman (ed.), Sylloges Epistolarum a viris illustribus scriptarum, Leiden 1727
P. Burman, Poematum libri IV, bezorgd door P. Burman jr., Amsterdam 1746
H. Cancik & H. Schneider (edd.), Der Neue Pauly: Encyclopädie der Antike, Stuttgart
1996-
G. Caroto, Le antichità di Verona, Verona 1560 (herdruk Bologna 1976)
R. Collison, Encyclopaedias: Their History Throughout the Ages, Londen 1964
U. Dierse, Enzyklopädie: zur Geschichte eines philosophischen und wissenschafts-
theoretischen Begriffs, Bonn 1977
P a g i n a | 66
I.H. van Eeghen, Pieter van der Aa, boekverkoper Leiden (1677-1730) en de strijd om
de privileges, in Id., De Amsterdamse boekhandel 1680-1725 (deel V-1 van De
boekhandel van de Republiek 1572-1795), Amsterdam 1978, pp. 179-191
J.G.T. Graesse, Trésor de Livres Rares et Précieux ou Nouvelle Dictionnaire
Bibliographique, 7 delen, Dresden 1859–1869 (herdruk Cambridge, Mass.
[1993])
J.G. Graevius, Praefationes et Epistolae CXX, bezorgd door J.A. Fabricius,
Hamburg/Leipzig 1713
W.L. Grant, “European Vernacular Works in Latin Translation” in Studies in the
Renaissance, 1954 (1), pp. 120-156
K. Forrer, François Halma (1653-1722). Een bio-bibliografisch onderzoek naar een
boekverkoper tijdens de overgang van de zeventiende naar de achttiende eeuw,
Amsterdam 2005, samenvatting op http://cf.hum.uva.nl/bookmaster/
samenvatting_forrer.htm
C.L. Heesakkers, “Niederlande und Belgien”, in DNP 15/1
P.G. Hoftijzer, “De Leidse boekverkoper Pieter van der Aa (1659-1733) en zijn
kartografische uitgaven” in Caert-Thresoor, 1993 (12), pp. 53-58
P.G. Hoftijzer, “Between Mercury and Minerva: Dutch printing offices and
bookshops as intermediaries in seventeenth-century scholarly
communication”, in Bots & Waquet 1994, p. 119-129
P.G. Hoftijzer, Pieter van der Aa (1659-1733), Leids drukker en boekverkoper,
Hilversum 1999
G.C. Huisman, “Catalogi van de Universiteitsbibliotheek in boekvorm”, in Willem
Koops, Jelle Kingma & Gerda Huisman (edd.), Universiteitsbibliotheek
Groningen 1615-1990, Groningen 1990
F.A. Kafker (ed.), Notable Encyclopedias of the Seventeenth and Eighteenth
Centuries, Oxford 1981
C. Koeman, Koeman’s Atlantes Neerlandici, vol. 1, ‘t-Goy-Houten 19972
A.M. Ledeboer, Alfabetische Lijst der Boekdrukkers, Boekverkoopers en Uitgevers in
Noord-Nederland sedert de uitvinding van de boekdrukkunst tot den aanvang
der negentiende eeuw, Utrecht 1876
A.M. Ledeboer, De Boekdrukkers, Boekverkoopers en Uitgevers in Noord-Nederland
sedert de uitvinding van de boekdrukkunst tot den aanvang der negentiende
eeuw: Eene proeve, Deventer 1872
C.S. Lewis, The Discarded Image: An Introduction to Medieval and Renaissance
Literature, Cambridge 1964
P a g i n a | 67
F. Lomonaco, Lex Regia: diritto, filologia e fides historica nella cultura politico-
filosofica dell’Olanda di fine seicento, Napels 1990
R.G. Maber, Publishing in the Republic of Letters: the Ménage-Graevius-Wetstein
correspondence 1679-1692, Amsterdam 2005
Z.R.W.M. von Martels, “Between Pliny the Elder and ‘Altertumswissenschaft’: The
Style, Contents and Meaning of Solinus”, in Nine Miedema & Rudolf Suntrup
(edd.), Literatur – Geschichte – Literaturgeschichte (Festschrift für Volker
Honemann zum 60. Geburtstag), Frankfurt am Main 2003, pp. 389-401
Z.R.W.M. von Martels, “‘Meer dan boekenwijsheid alleen’. Napels en Campanië in de
Thesaurus antiquitatum et historiarum Italiae [...]”, in Hans Bakker, Een Tuil
Orchideeën: Anthologie uit de Tuin der Geesteswetenschap te Groningen,
Groningen 2005
Th.J. Meijer, Kritiek als herwaardering: het levenswerk van Jacob Perizonius (1651-
1715), Leiden 1971
A. Mirto & H.Th. van Veen, Pieter Blaeu, Lettere ai Fiorentini: Antonio Magliabechi,
Leopoldo e Cosimo III de’ Medici, e altri, 1660-1705, Florence/Amsterdam/
Maarssen 1993
P.C. Molhuysen & P.J. Blok (edd.), Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek,
Leiden 1911-1937
P.C. Molhuysen (ed.), Bronnen tot de Geschiedenis der Leidsche Universiteit, deel IV:
1682-1725, Rijks Geschiedkundige Publicatiën nr. 45, Den Haag 1920
L. Müller, Geschichte der Klassischen Philologie in den Niederlanden, Leipzig 1869
J. Møller, Cimbria literata, Kopenhagen 1744
P.F.J. Obbema e.a., Boeken in Nederland: Vijfhonderd jaar schrijven, drukken, en
uitgeven, s.l. 1979
H. Pinkster, Woordenboek Latijn/Nederlands, Amsterdam 20032
G. Poleni, Utriusque Thesauri antiquitatum Romanarum Graecarumque nova
Supplementa, Venetië 1737
C. Rademaker ss.cc., “Wetenschappelijke handboeken die groot nieuws waren”, in
Guillaume van Gemert e.a. (edd.), Orbis doctus, 1500-1850: Perspectieven op
de geleerde wereld van Europa (opstellen aangeboden aan prof. dr. J.A.H. Bos),
Amsterdam 2005, pp. 237-254
B. Ribémont, “On the definition of an encylopaedic genre in the middle ages”, in
Binkley 1997, pp. 47-61
E.G. Ruestow, “Leeuwenhoek and the Campaign against Spontaneous Generation”,
in Journal of the History of Biology, 1984 (17) no. 2, pag. 227
P a g i n a | 68
A.H. de Sallengre, Novus Thesaurus Antiquitatum Romanarum, Den Haag 1716-
1719
T. Sarayna, De origine et amplitudine civitatis Veronae, etc., Verona 1540
B.H. Stolte jr., Henrik Brenkman (1681-1736), jurist and classicist: a chapter from the
history of Roman law as part of the classical tradition, Groningen 1981
H.Th. van Veen & A.P. McCormick, Tuscany and the Low Countries: An Introduction
to the sources and an inventory of four florentine libraries, Florence 1984
A.J. Veenendaal jr. (ed.), De Briefwisseling van Anthonie Heinsius, 1702-1720, Den
Haag 1976-2001
F. Waquet, Latin, or, The empire of a sign : from the sixteenth to the twentieth
centuries, vertaald door John Howe, Londen 2001