+ All Categories
Home > Documents > Archeologica Naerdincklant 2013-3 Archeologie van de tweede wereldoorlog

Archeologica Naerdincklant 2013-3 Archeologie van de tweede wereldoorlog

Date post: 08-Jan-2023
Category:
Upload: independent
View: 0 times
Download: 0 times
Share this document with a friend
58
Toen onze voorzitter Anton Cruysheer onlangs les gaf aan de cursus Gooiologie, een leergang over de natuurlijke en cultuurhistorie van onze fraaie omgeving, stelde één van de deelnemers de vraag wanneer de archeologie eigenlijk begint; dat wil zeggen, hoe ver moet je terug in de tijd om van ‘archeologie’ te kunnen spreken? Het antwoord bleef enigszins diffuus, maar het werd wel duidelijk dat zodra er sprake is van achtergelaten voorwerpen, de archeologie al gauw begint. Elke gebeurtenis die een materiële weerslag in de grond achterlaat, komt dus na verloop van tijd in het domein van de archeologie terecht. En zo is de Tweede Wereldoorlog een gebeurtenis die de laatste jaren steeds meer aandacht krijgt van archeologen. Temeer daar de generatie die de oorlog zelf heeft meegemaakt, en daar uit de eerste hand over kan vertellen, langzamerhand uitsterft. Uiteraard zijn er talloze schriftelijke en fotografische bronnen overgebleven, culminerend in het magnum opus van dr. Lou de Jong, het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Toch vertellen zulke bronnen nooit het hele verhaal. De archeologie werkt hier ondersteunend en voegt het verhaal van achtergelaten voorwerpen en restanten van bouwwerken toe. In dit nummer van de Archeologica Naerdincklant treft u een fraaie combinatie van ‘oral history’, schriftelijke bronnen en archeologische bronnen. Zo leidt Kees van Aggelen ons langs een aantal zichtbare overblijfselen van WO-II in en rondom Hilversum. Maakt u vooral gebruik van de gelegenheid om dit op zaterdag 9 november zelf te aanschouwen tijdens een speciale fietsexcursie. Jan Veenman beschrijft vanuit eigen ervaring hoe de oorlog beleefd werd in het dorp Ankeveen. Hendrik Land raakte nieuwsgierig naar aanleiding van verhalen over zijn directe omgeving, en is op onderzoek gegaan naar het bombardement op de Jongeriusfabrieken te Utrecht. Dit heeft tot interessante ontmoetingen geleid. In de archeologie is de laatste decennia het fenomeen ‘conflict studies’, ook wel conflictarcheologie genoemd, duidelijk in opkomst: de wetenschap van het bestuderen van oorlog en conflict aan de hand van de materiële overblijfselen daarvan. Kenny Brouwers geeft hierop een inleiding. Ook in andere delen van Nederland is de archeologie van WO-II actueel. Leo ten Hag en Paul Klinkenberg hebben in Nijmegen een werkgroep opgericht, en beschrijven in hun artikel het onderzoek naar WO-II rond de Duivelsberg bij Nijmegen. Tot slot vraag ik graag nog uw aandacht voor het mededelingenblok: de activiteiten van onze afdeling en het vacatureoverzicht. Vergeet niet: de Nederlandse archeologie zou nergens zijn zonder de inzet van vrijwilligers! Van de redactie door Sander Koopman Archeologica Naerdincklant Archeologisch tijdschrift voor het Gooi en omstreken Archeologie van de Tweede Wereldoorlog Uitgave 2013-3 Van de redactie 1 Hilversum en de Tweede Wereldoorlog 2 Over de archeologie van conflicten 6 De archeologie van de Tweede Wereldoorlog in de Vechtstreek 15 Het bombardement op de Jongerius N.V. te Utrecht 23 Ankeveen in de Tweede Wereldoorlog 33 Een WO-II Identificatieplaatje van de NSSK uit Blaricum 48 Archeologie op de Duivelsberg: een onderzoek naar sporen van WO-II in de omgeving van Nijmegen 51 Mededelingen 56 Colofon 57
Transcript

Toen onze voorzitter Anton Cruysheer onlangs les gaf aan de cursus Gooiologie, een leergang over de natuurlijke en cultuurhistorie van onze fraaie omgeving, stelde één van de deelnemers de vraag wanneer de archeologie eigenlijk begint; dat wil zeggen, hoe ver moet je terug in de tijd om van ‘archeologie’ te kunnen spreken? Het antwoord bleef enigszins diffuus, maar het werd wel duidelijk dat zodra er sprake is van achtergelaten voorwerpen, de archeologie al gauw begint. Elke gebeurtenis die een materiële weerslag in de grond achterlaat, komt dus na verloop van tijd in het domein van de archeologie terecht. En zo is de Tweede Wereldoorlog een gebeurtenis die de laatste jaren steeds meer aandacht krijgt van archeologen. Temeer daar de generatie die de oorlog zelf heeft meegemaakt, en daar uit de eerste hand over kan vertellen, langzamerhand uitsterft. Uiteraard zijn er talloze schriftelijke en fotografische bronnen overgebleven, culminerend in het magnum opus van dr. Lou de Jong, het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Toch vertellen zulke bronnen nooit het hele verhaal. De archeologie werkt hier ondersteunend en voegt het verhaal van achtergelaten voorwerpen en restanten van bouwwerken toe. In dit nummer van de Archeologica Naerdincklant treft u een fraaie combinatie van ‘oral history’,

schriftelijke bronnen en archeologische bronnen. Zo leidt Kees van Aggelen ons langs een aantal zichtbare overblijfselen van WO-II in en rondom Hilversum. Maakt u vooral gebruik van de gelegenheid om dit op zaterdag 9 november zelf te aanschouwen tijdens een speciale fietsexcursie. Jan Veenman beschrijft vanuit eigen ervaring hoe de oorlog beleefd werd in het dorp Ankeveen. Hendrik Land raakte nieuwsgierig naar aanleiding van verhalen over zijn directe omgeving, en is op onderzoek gegaan naar het bombardement op de Jongeriusfabrieken te Utrecht. Dit heeft tot interessante ontmoetingen geleid. In de archeologie is de laatste decennia het fenomeen ‘conflict studies’, ook wel conflictarcheologie genoemd, duidelijk in opkomst: de wetenschap van het bestuderen van oorlog en conflict aan de hand van de materiële overblijfselen daarvan. Kenny Brouwers geeft hierop een inleiding. Ook in andere delen van Nederland is de archeologie van WO-II actueel. Leo ten Hag en Paul Klinkenberg hebben in Nijmegen een werkgroep opgericht, en beschrijven in hun artikel het onderzoek naar WO-II rond de Duivelsberg bij Nijmegen. Tot slot vraag ik graag nog uw aandacht voor het mededelingenblok: de activiteiten van onze afdeling en het vacatureoverzicht. Vergeet niet: de Nederlandse archeologie zou nergens zijn zonder de inzet van vrijwilligers!

Van de redactiedoor Sander Koopman

Archeologica NaerdincklantArcheologisch tijdschrift voor het Gooi en omstreken

Archeologie van de Tweede WereldoorlogUitgave2013-3

Van de redactie 1Hilversum en de Tweede Wereldoorlog 2Over de archeologie van conflicten 6De archeologie van de Tweede Wereldoorlog in de Vechtstreek 15Het bombardement op de Jongerius N.V. te Utrecht 23Ankeveen in de Tweede Wereldoorlog 33

Een WO-II Identificatieplaatje van de NSSK uit Blaricum 48Archeologie op de Duivelsberg: een onderzoek naar sporen van WO-II in de omgeving van Nijmegen 51Mededelingen 56Colofon 57

2 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

Hilversum was voor de Duitse bezetters van groot belang. Onder meer het Nederlandse hoofdkwartier van de bezetter was hier gevestigd. Maar ook op andere plekken hebben de Duitsers hun sporen nagelaten. Dit artikel beschrijft (in de vorm van een fietstocht) een aantal punten die nog herinneren aan de periode 1940-1945.

Na de gevechten en wapenstilstand van mei 1940 trok een colonne Duitse (vracht)wagens naar Hilversum. Een ‘Rundfunkkommandostelle’ onder leiding van Arthur Freudenberg kreeg de opdracht om in Hilversum de studio’s te bezetten. Als eerste waren de studio’s van de AVRO aan de ’s-Gravelandseweg aan de beurt. Stuk voor stuk werden de omroepen gedwongen om ‘samen te werken’ met de Duitsers. Ook het ANP, dat in een witte villa aan het Melkpad gevestigd was, moest de radio-nieuwsuitzendingen verzorgen onder toezicht van de bezetters. Een ander belangrijk gegeven voor de Duitse bezetters was de aanwezigheid van het vliegveld. In 1938-1939 aangelegd door werklozen, werd het door het Nederlandse leger in gebruik genomen. Na 1940 werd het door de Duitsers vergroot.

Het Spanderswoud

Enkele jaren geleden werd ik door scouts van de groep Hilfertsheem geattendeerd op de aanwezigheid van enkele betonnen blokken in het zuidelijke deel van het Spanderswoud. De scouts hadden de blokken opgemeten en ontdekt dat ze op regelmatige afstand van elkaar stonden. De blokken waren een meter dik (afbeelding 1). Het bleek te gaan om de fundering van FLAK (Flug Abwehr Kanone) torens. Deze houten torens van 18 meter hoog waren op strategische plekken neergezet. Bijvoorbeeld bij het Sperrgebiet Trompenberg en bij de NSF aan de Jan

van der Heijdenstraat. Bij recent onderzoek in het Spanderswoud bleek één betonblok eenvoudig te vinden. In de directe omgeving lagen wat bakstenen en puin, mogelijk ook afkomstig van de fundering of van een onderkomen voor manschappen.

Villawijk Trompenberg

In 1942 vestigde de ‘Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden’, General der Flieger, F.C. Christiansen, zich met zijn staf in Hilversum. Er werden villa’s gevorderd waar allerlei onderdelen ondergebracht werden. Bij de Verdilaan-Rossinilaan bevonden zich de gebouwen van de Joodse Rudelsheimstichting. De Joodse bewoners moesten het complex verlaten en de terreinen werden overgenomen door de Duitsers. Er werd een groot aantal bunkers gebouwd, waaronder de grote commandobunker. In augustus 1944 kwam daar het Heeres-Gruppen-Kommando nog eens bij. In het villagebied Trompenberg waren dus veel belangrijke Duitse onderdelen gehuisvest. Het was omgeven door prikkeldraad en wegen waren afgezet. Het spergebied trok de aandacht van het verzet. Tot twee keer toe hebben Typhoons van de RAF een aanval uitgevoerd op het complex. De Blaskowitzbunker werd bij een aanval getroffen, maar had nauwelijks schade. In de omliggende woonhuizen en villa’s was veel schade en waren er slachtoffers, zowel aan Nederlandse als aan Duitse zijde.Na de oorlog werd de ruïne van het meisjespaviljoen, het zuidelijke gebouw, niet meer herbouwd. Daarvoor in de plaats kwam een complex woonhuizen. Het jongenspaviljoen, noordelijk gelegen, vlakbij de Doodweg kreeg na de oorlog verschillende functies. Vanaf 1952 werd het de Van Helsdingenkazerne voor de Koninklijke Luchtmacht. Dit gebouw is inmiddels ook verdwenen. Thans bevindt zich daar de Scarlattilaan met nieuwbouwvilla’s. De grote bunker is het best te zien vanaf de Rossinilaan (afbeelding 2).

Hilversum en de Tweede Wereldoorlogeen speurtocht naar resten van de Duitse bezetters

Door Kees van Aggelen

Afbeelding 1: Betonblok in het Spanderswoud.

3Archaeologica Naerdincklant2013-3

Andere villa’s in Trompenberg

In de wijk Trompenberg werden veel villa’s door de Duitse bezetters gebruikt. Zo zat op de Sweelincklaan 18 de Feldgendarmerie, de militaire politie van het Duitse leger. Zij hadden eigen uniformen, voertuigen enz. Op Sweelincklaan 16 stond de garage. Deze is bij een luchtaanval verwoest. In de villa Buen Retiro, op de Trompenbergerweg 4-6, zat van 1942 tot 1945 de staf van Seyss-Inquart (‘Reichskommissariat Niederlande’ met een ‘Referat’ vanwege de omroep).Op de Bussumergrintweg 36, Wagnerlaan 3, en Hoflaan 1 en 8 woonden hoge militairen die een functie hadden bij de eenheden in de wijk Trompenberg. Op Hoflaan 16 (afbeelding 3) woonde vanaf 1943 de opperbevelhebber van de Wehrmacht in Nederland, generaal-majoor Heinrich Claes. Zijn legeronderdeel was verantwoordelijk voor de verbindingen van het hoofdkwartier met de verschillende operationele onderdelen. Het complex

gebouwen en bunkers werd genoemd naar een beroemde buitenplaats: Wisseloord.

Het Wisseloordcomplex

Het hoofdgebouw bestond uit de villa. Daarnaast waren er twee telefoonbunkers en een centrale verbindingsbunker. Deze kreeg als camouflage een woning bovenop de bunker. Alles was goed gecamoufleerd en vanuit de lucht moeilijk zichtbaar. In de school aan de Hoflaan zaten manschappen en was een opslagplaats van onderdelen. Daar bevond zich ook een schuilbunker. Aan de zijde van de Mozartlaan bevond zich ook een villa met zendinstallatie. In de Godelindeschool zat 100 man gelegerd. Na de oorlog zat korte tijd de Politie Opleidingsschool in de villa. De verbindingsbunker werd in 1952 verkocht aan de Staat. De Luchtmacht betrok het gebouw in 1953 en de Centrale Militaire Verkeersleiding en de telefooncentrale trokken in het complex. In de jaren 1990 verliet Defensie het gebouw. Het werd verhuurd en inmiddels is de villa met bunker in particuliere handen.

Rondom Zonnestraal

Op het terrein van het ziekenhuis Zonnestraal (oorspronkelijk gebouwd voor TBC-patiënten) bouwden de Duitsers een complex bunkerwoningen (afbeelding 4). Deze hebben de vorm van een boerderij. Vanuit de lucht zag het eruit als een agrarische nederzetting. Naar verluidt zou Hermann Göring dit complex hebben geopend. Het stond bekend onder de naam Hermann Göringlager. Een markant gebouw, met afwijkende architectuur, is het voormalige casinogebouw. De overige bunkerwoningen waren onderkomens van

Afbeelding 2: Bunker aan de Rossinilaan.

Afbeelding 3: Hoflaan 16.

Afbeelding 4: Bunkerwoningen op landgoed Zonnestraal.

4 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

officieren. Nabij het dienstbodenhuis De Koepel verrees een grote hangar. Daar werden de door Fokker gebouwde Bücker Bü-181B Bestmann vliegtuigen in elkaar gezet en op vliegveld Hilversum ingevlogen. De fundering van de hangar is nog aanwezig. Bij de hangar werd een schuilbunker gebouwd. Deze in thans in gebruik bij de kinderboerderij bij Zonnehoeve. Tussen Zonnestraal en het vliegveld werden zeer veel gebouwen neergezet, vooral in de omgeving van de Zonneheide. De Duitsers hebben zelf in februari 1945 veel opgeblazen en puin is nog steeds her en der te vinden.

Het vliegveld

Het vliegveld werd door de bezetters enorm uitgebreid. Er kwamen opstelplaatsen voor vliegtuigen in het noorden en oosten van het veld. Het vliegveld werd niet gebruikt voor bommenwerpers of jagers maar had een belangrijke verbindingsfunctie in verband met de legeronderdelen in Trompenberg. Nabij de huidige Boni (adres Rading 146 te Loosdrecht, red.) zat in de oorlog de Duitse vliegverkeersleiding. Daar resten nu nog twee bunkers van. In de omgeving van de Egelshoek (het woonwagenkamp was toen verdwenen) was een taxibaan naar het landgoed Einde Gooi. Daar waren parkeerplaatsen voor vliegtuigen. De huidige grote hangar was reeds in 1939 gebouwd en is blijven staan. In tegenstelling tot het fraaie clubgebouw, dat in 1940 door de bezetters is gesloopt.

De Korporaal Van Oudheusdenkazerne

Al in 1939-1940 had het Nederlandse leger op deze plaats onderdelen gehuisvest. De 1e Verkenningsgroep van het 2e Luchtvaart Regiment had er een radio- en fotoafdeling en er was een ‘autopark’. De vliegtuigen van het Nederlandse leger stonden her en der verdekt of op het vliegveld.Het gebied veranderde sterk na 1940. De Duitsers bouwden ook op deze plaats een kazerne met onder

andere een ziekenhuis, munitiedepots, kantine en bunkerwoningen in de vorm van een boerderij (afbeelding 5). De infrastructuur werd aangepast. Na de oorlog werd het complex overgenomen door de Marine (Marine Opleidings Kamp) en later door de Landmacht (opleiding medische troepen). Op woensdag is het terrein

toegankelijk om het museum van de medische troepen te bezoeken.

De anti-tankgracht rondom Hilversum

In verband met de belangrijke strategische waarde van Hilversum, hebben de Duitsers een tankversperring rond Hilversum aangelegd (afbeelding 6). In juni 1944 heeft de verzetsgroep ‘Albrecht’ daar kaarten van gemaakt. De gracht bestond uit een steile wal met rijshout. Erlangs liep een prikkeldraadversperring. Op sommige delen waren rijen gepunte palen van ongeveer een meter hoog. Verder waren er mitrailleuropstellingen, pantserafweergeschut en loopgraven. Waar de tankgracht wegen of spoorlijn kruiste, was een ‘Sperrmauer’ gebouwd. Veel sporen van de verdedigingslinie zijn verdwenen. Tot 1960 was

het nog herkenbaar, bijvoorbeeld met luchtfoto’s. Bij Anna’s Hoeve bevindt zich, vlak bij de spoorlijn, een betonnen blok waar waarschijnlijk geschut op heeft gestaan.

Afbeelding 5: Bunkerboerderij bij Korp. Van Oudheusdenkazerne

Afbeelding 6: Resten van de voormalige anti-tankwal in Anna’s Hoeve.

5Archaeologica Naerdincklant2013-3

Tot besluit

Veel van de hierboven genoemde terreinen zijn niet toegankelijk. De twee beroemde bunkers zijn bezocht in het kader van een excursie van de Historische Kring ‘Albertus Perk’. Het landgoed Zonnestraal en de Zonneheide zijn vrij toegankelijk. Het ven op de Zonneheide, ontstaan naar verluidt door het opblazen van gebouwen in maart 1945, is afgesloten. Anna’s Hoeve is vrij toegankelijk.

Alle foto’s zijn van de auteur.

Auteursinformatie

Kees van Aggelen is bestuurslid van de Hilversumse Historische Kring ‘Albertus Perk’

Excursie voor lezers: overblijfselen van de Tweede Wereldoorlog rondom Zonnestraal

In aansluiting op dit artikel organiseert Naerdincklant een fietsexcursie speciaal voor de lezers van dit tijdschrift. Tijdens de excursie bekijken we onder de deskundige leiding van Kees van Aggelen, bestuurslid van de Hilversumse Historische Kring Albertus Perk en specialist in de historie van Hilversum, een aantal nog zichtbare overblijfselen van de Tweede Wereldoorlog rondom landgoed Zonnestraal (in het Loosdrechtse Bos, ten zuidwesten van Hilversum).

Datum en tijd: zaterdag 9 november 13.00-15.00. Verzamelpunt: dit krijgt u te horen na opgave.Deelname uitsluitend na opgave bij de redactie, [email protected] met in de berichttitel ‘opgave excursie’ en uw naam, of telefonisch 035-7723267. Eén week van tevoren hoort u of de excursie doorgaat; doorgang alleen bij voldoende deelnemers. Deelname kost EUR 2,- per persoon, ter plaatse contant te betalen.

6 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

‘Don’t ignore the yesterdays of war in your study of today and tomorrow’ Deze woorden sprak historicus Southall-Freemen toen hij in 1950 een lezing gaf aan rekruten op de United States Marine Corps school in Virginia. Hij benadrukte hiermee dat het begrijpen van oorlogen en conflicten in het verleden ook van belang is bij het bestuderen van de hedendaagse sociale maatschappij.

Het bestuderen van conflicten in het verleden kan antwoorden geven op huidige militaire problematiek en thema’s, maar ook op onderwerpen die ver buiten het slagveld liggen. Oorlog en conflict behoren niet alleen tot het domein van militairen en burgers die in een gewapend conflict verkeren. Geschiedenis, sociologie, psychologie, antropologie, archeologie en andere academische sociale wetenschappen houden zich ook bezig met de studie van conflicten. Geweld en conflict behoren immers tot de meest primitieve uitingen van de mens en mensachtigen die overal ter wereld plaatsvinden gedurende de hele menselijke geschiedenis. Wetenschappers en antropologen als Malinowski, Kahn en Goodall tonen dit al jaren aan. Binnen de sociale wetenschappen is distantiëring van oorlog en conflict lang voelbaar geweest. De New Archaeology en de postprocessuele archeologie maakten van oorlog en geweld bijvoorbeeld een bijproduct van de zoektocht naar macht. De slechte nasmaak van de twee wereldoorlogen, gevolgd door conflicten in Korea, Vietnam en het nabije Oosten, zorgde ervoor dat oorlog gezien werd als onethisch, niet geschikt als onderwerp van een academische studie. Deze negatieve benadering van oorlog en conflict komt voort uit het verlichtingsdenken, dat tot laat in de jaren ’80 de algemene wetenschappelijke basis vormde voor conflictstudies. Eén van de bekendste verlichtingsidealen is het noble sauvage-idee van Jean-Jacques Rousseau (1712-1778), het idee dat de mens van nature een vredelievend en

‘nobel’ karakter had in het verleden en zich niet bezig hield met oorlog en geweld. Dit idee was ontstaan uit kritiek van Rousseau op Thomas Hobbes (1588-1679), die geloofde in een natuurlijke staat van oorlog tussen mensen.Geweld als amusement

In onze westerse samenleving worden veel mensen niet meer direct geconfronteerd met oorlog en geweld, maar beelden van oorlog en conflict zijn toch deel gaan uitmaken van het alledaagse leven. De (multi)media en de moderne ‘social media’ brengen oorlog en geweld dagelijks, maar haast onopgemerkt, binnen in onze huiskamers. Overal ter wereld kan men tegenwoordig films en foto’s maken van conflicten en via de digitale media worden deze beelden binnen enkele seconden de wereld rond gestuurd. Denk hierbij aan de huidige revoluties en burgeroorlogen in de Arabische wereld en Afrika. Goede voorbeelden zijn de Februarirevolutie in Egypte, die ook wel bekend staat als de ‘Facebookrevolutie’, en de huidige burgeroorlog in Syrië. Computerspelletjes, speelfilms en de digitale media hebben ervoor gezorgd dat oorlog deel is geworden van ons dagelijks leven en het is mede hierdoor zo ver gekomen dat oorlog een clichébeeld is geworden waarvan wij ons steeds verder proberen te distantiëren. Wij zijn in dit opzicht misschien ‘verslagen door de vrede’; we zijn ons niet meer bewust van de realiteit van oorlogen en geweld en de daarmee samenhangende competitie en conflicten, die in onze alledaagse levens spelen.

Competitie en conflict

Conflict is een logisch gevolg van competitie. Competitie is één van de meest natuurlijke drijfveren voor alle organismen op aarde. Alle organismen streven allemaal naar de meest gunstige leefomstandigheden waarin zij kunnen leven en waarin zij zich voort kunnen planten. ‘Conflict’ kan hier gedefinieerd worden als: ‘een situatie waarin een individu of een groep organismen zich tegenstrijdig opstelt tegenover één of meerdere individuen of organismen met gelijke tegenstrijdige gevoelens vanwege de onverenigbare doelen die beide groepen nastreven.’ Deze vormen van conflict zijn op verschillende niveaus aanwezig in onze samenleving. Denk hierbij aan het conflict tussen moeder en embryo, tussen ouders en hun nageslacht (generatiekloof), geslachtsgerelateerde conflicten (rivaliteit tussen man en vrouw), religieuze conflicten en de conflicten tussen culturen in onze

Over de archeologie van conflicten

Door Kenny Brouwers

7Archaeologica Naerdincklant2013-3

multiculturele samenleving. Oorlog is de meest zichtbare en dramatische en extreme uitdrukking van competitie en conflict. Het is een doelbewuste gewelddadige methode die is gericht op het vervullen van ambities, het oplossen van twisten en het behalen van doelen die door een collectieve sociale groep worden gesteld. Deze doelen worden behaald door georganiseerd, gewapend conflict waarbij er door de winnende partij voor hen gunstige regels worden opgelegd aan de verliezende partij door middel van geweld. Conflicten kunnen echter door aangeleerd gedrag gereguleerd worden. Er ontstaat dan een vorm van ongewapend gereguleerd conflict, een wedstrijd. Deze vorm van conflict wordt ook wel ‘scramble conflict’ genoemd. Een voorbeeld hiervan is een sportwedstrijd. Hierin komt de menselijke drang naar competitie sterk terug naar voren in het ‘willen winnen.’ Herman Kahn (1922-1983) onderscheidde vierenveertig trappen van conflict, variërend van conflict in gedachten tot een totale allesvernietigende wereldoorlog. Er kan gesteld worden dat de geschiedenis van de mensheid in feite een lange aaneenschakeling van conflicten en oorlogen is. Archeologie als conflictstudie

Binnen het onderzoeksveld van de zogenaamde ‘conflict studies’, een academisch onderzoeksveld dat zich in het laatste decennium steeds sterker ontwikkeld heeft, zowel internationaal als binnen Nederland, richt men zich vooral op hedendaagse conflicten. Men probeert deze conflicten te analyseren en te verklaren aan de hand van interdisciplinair wetenschappelijk onderzoek. Historisch onderzoek is één van de facetten van conflictonderzoek. Om hedendaagse conflicten en competitie/conflict in het algemeen te verklaren, is het immers van cruciaal belang om de ontwikkeling van deze conflicten en conflict, competitie en geweld in het verleden te begrijpen. Historisch en archeologisch onderzoek zijn hierbij belangrijke, elkaar aanvullende bronnen. Een veel voorkomend misverstand is de gedachte dat alle gegevens over conflicten in het verleden accuraat zijn vastgelegd in geschreven bronnen en in afbeeldingen. Als men spreekt over ‘archeologie van de Tweede Wereldoorlog’ krijgt men regelmatig het commentaar: ‘Daarover is alles al bekend uit historische bronnen.’ Het spreekt voor zich dat slechts een minuscule fractie van alle gebeurtenissen uit onze gehele geschiedenis is opgetekend in

tekstuele bronnen. En slechts een klein gedeelte van die bronnen is betrouwbaar. Teksten worden geschreven voor gerichte doeleinden. Sommige teksten zijn vanwege officiële of formele redenen opgesteld, zoals archieven, terwijl andere teksten bedoeld zijn als persoonlijke documenten, zoals persoonlijke brieven of dagboeken. Geen enkele tekst is volledig neutraal. Teksten worden op vele manieren aangepast om een bepaald argument of standpunt van de auteur te ondersteunen, waarbij de onderliggende betekenis niet altijd direct zichtbaar is. Ze zijn daardoor altijd onderhevig aan een bepaald doel dat via de tekst tot uitdrukking komt. Dit fenomeen wordt gate-keeping genoemd. Men kan een tekst hierdoor nooit aannemen als waarheid. Men moet zich afvragen wie de tekst schreef en met welke doeleinden binnen de relevante sociale, maatschappelijke en historische achtergrond. Propagandateksten zijn bijvoorbeeld specifiek geschreven om de lezer te overtuigen van een bepaald standpunt, dat niet hoeft te stroken met de waarheid. Ook wanneer men brieven leest van militairen moet men er rekening mee houden dat deze brieven altijd zijn opgeschoond en aangepast naar vastgestelde normen. Op deze manier creëren de auteurs een sociaal geaccepteerde versie van hun gevechtservaringen, een vorm van gate-keeping die veel voorkomt in de studie van oorlog en conflict.Er zijn nog meer voorbeelden te noemen van de tekortkomingen die documentaire bronnen met zich meebrengen, zoals het gebruik van verkeerde termen en toponiemen of het beschrijven van delen van een slagveld waar de auteur zelf bijvoorbeeld niet persoonlijk aanwezig was, maar dat is een discussie op zichzelf.

Conflicten zijn universeel

Archeologie is het middel bij uitstek om materieel inzicht te krijgen in het verleden, waarmee het mogelijk wordt om historische bronnen te verifiëren en aan te vullen. Daarnaast geeft archeologisch onderzoek ook inzicht in onderwerpen die niet in documentaire bronnen zijn vermeld en het brengt tastbare bewijzen uit het verleden naar boven. De conflictarcheoloog zal zich moeten richten op historische, documentaire en archeologische bronnen. Lawrence Keeley erkende het belang van archeologie om conflict in het verleden te bestuderen. In de jaren ’90 van de vorige eeuw publiceerde hij het boek ‘War before

8 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

Civilisation’, waarin hij beschrijft hoe academici een ‘pacified past’ hebben gecreëerd. Dat wil zeggen een beeld van de geschiedenis waarin het belang van conflicten en oorlogen als uiting van natuurlijk menselijk handelen wordt genegeerd. Hij verwierp het noble sauvage-idee van Rousseau. Via het bestuderen van menselijk gedrag en de menselijke sociale ontwikkeling in het verleden wilde Keeley aantonen dat conflict en competitie van wezenlijk belang zijn in de menselijke sociale ontwikkeling. Archeologie bewijst dat sinds de opkomst van de eerste hominiden, ruwweg twee miljoen jaar geleden, agressie en geweld integrale en universele eigenschappen zijn van de menselijke natuur. Keeley bestudeerde daarom opnieuw verschillende archeologische onderzoeken met een focus op conflict en oorlog en opende met zijn boek de deur voor nieuw archeologisch onderzoek, dat ondersteund werd door gerichte antropologische studies over geweld en conflict bij mensen, primaten en andere diersoorten. Keeley was echter niet de enige die zich op archeologisch vlak bezig hield met onderzoek naar oorlog en conflict. Al in 1842 deed Edward Fitzgerald onderzoek naar de veldslag bij Naseby (1645) en stuitte daarbij op een aan de veldslag gerelateerd massagraf. In dezelfde periode publiceerde Richard Brooke zijn boek ‘Visits to the Battlefields in England of the Fifteenth Century.’ Wennersten en Nörlund groeven tussen 1905 en de jaren ’30 van de vorige eeuw bij Visby in Denemarken massagraven op uit 1361. In de jaren ’50 en ’60 van de 20e eeuw vonden er onder het gezag van de Portugese overheid gerichte opgravingen plaats in het kader van de slag bij Aljubarotta. Het eerste grootschalige archeologisch interdisciplinaire onderzoek dat zich specifiek op een slagveld richtte vond plaats in 1989. Scott en Fox startten toen een archeologisch project op het voormalige slagveld bij Little Bighorn in Montana, waar Custer en zijn zevende cavalerie-eenheid werden verslagen in 1876. Dit project leidde tot de ontwikkeling van een methodologie waarin metaaldetectoronderzoeken gebruikt werden om individuele kogels en kogelhulzen in kaart te

brengen en waarbij moderne forensische methoden werden toegepast op onder andere munitie en de lichamen van de gesneuvelden. In 1996 werden massagraven aangetroffen bij werkzaamheden op het voormalige slagveld van Towton in Engeland uit 1461, wat uiteindelijk leidde tot het ontstaan van het langdurige Towton

Mass Graves Project, een archeologisch project dat momenteel in handen is van archeoloog Tim Sutherland. In 2007 verscheen de laatste publicatie over het onderzoek aldaar in de vorm van het boek ‘Blood Red Roses.’ Twee unieke fragmenten van de tot nu toe oudst bekende geweren werden in 2010 aangetroffen bij onderzoek op het slagveld van Towton. In 2012 zijn relevante projecten opgestart in onder andere Flodden (Slag bij Flodden, Engeland, 1513) en Hougomont (Slag bij Waterloo, België, 1815). In Groot-Brittannië vond in het jaar 2000 het eerste Fields of Conflict-congres plaats in Glasgow, waarbij men zich richtte op de ontwikkelingen op het gebied van slagveldarcheologie. Een decennium na het ontstaan van het Towton-project werd het Centre of Battlefield Archaeology opgericht aan de universiteit van Glasgow in 2006 onder leiding van Dr. Tony Pollard. Het centrum begon met het opleiden van de eerste generatie specialisten op het gebied van conflict- en slagveldarcheologie. Tevens publiceert het centrum tweejaarlijks het Journal of Conflict Archaeology als gevolg van de Fields of Conflict congressen. Al snel werd de term ‘battlefield-’, ofwel slagveldarcheologie, vervangen door ‘conflictarcheologie.’ Conflictarcheologie houdt zich namelijk niet alleen bezig met oorlogen en slagvelden, maar met elke uiting van menselijk gewelddadig conflict in verschillende perioden uit de menselijke geschiedenis, variërend van geweldstrauma uit het Paleolithicum tot het erfgoedbeheer tijdens de huidige conflicten in Irak, Syrië, Libië en Afghanistan en waar ook ter wereld erfgoed onder vuur ligt.

Afbeelding 1: Granaat uit de eerste Wereldoorlog aangetroffen bij graafwerkzaamheden tijdens detectorsurvey

9Archaeologica Naerdincklant2013-3

Conflictarcheologie

Vanuit verschillende archeologische subdisciplines is er vaak gerichte aandacht geweest voor conflictgerelateerde onderwerpen, zoals binnen de klassieke, Romeinse of prehistorische archeologie. Wanneer betreffende onderzoeken zich richten op de aard en ontwikkeling van conflict en militaire geschiedenis vallen deze onder de noemer ‘conflictarcheologie.’ Na de opkomst van het Centre of Battlefield Archaeology en het Journal of Conflict Archaeology heeft conflictarcheologie zich ontwikkeld tot een onafhankelijke archeologische subdiscipline. In zijn huidige vorm richt conflictarcheologie zich op de studie van militaire activiteit en gewelddadige inter- en intrapersoonlijke conflicten uit het verleden en de invloed van deze gebeurtenissen op het omringende landschap en de menselijke samenleving die hierbij betrokken was. Conflictarcheologie kan gedefinieerd worden als:

‘Het onderzoek van materiële overblijfselen van conflicten, veldslagen en militaire activiteit uit het verleden met als doel het verifiëren en aanvullen van de geschreven militaire geschiedenis, het beschermen en behouden van militair erfgoed, het verschaffen van aanvullende informatie over slagvelden, het bestuderen van de ontwikkeling en toepassing van wapens en technologie en het bestuderen van de invloed van conflict op het fysieke en sociale conflictlandschap.’

Conflict is een sociaal verschijnsel dat vrijwel overal ter wereld en in elke tijdsperiode plaats vindt gedurende de menselijke geschiedenis. Het bodemarchief kent verschillende sporen

van conflict en oorlog. Het meest evident zijn de overblijfselen van wapens en menselijke of dierlijke overblijfselen die sporen van wapentrauma vertonen, maar ook verdedigingswerken, kastelen en versterkte nederzettingen, grondsporen van loopgraven en schuttersputten, munitie, resten en onderdelen van militaire voer- en vliegtuigen, scheepswrakken, militaire uitrustingsstukken, inscripties, overblijfselen van concentratiekampen, massagraven en tal van andere sporen bevinden zich in het bodemarchief rond de wereld. Ook bestaan er nog veel materiële sporen van conflict die nog buiten het bodemarchief zichtbaar zijn, bijvoorbeeld stadsmuren of kogelgaten in een gebouw. Het opgraven van concentratiekampen, massagraven en andere sporen van genocide behoren ook tot de conflictarcheologie. De oorlogen in de Balkan gedurende de jaren ’90 hebben sporen nagelaten in de vorm van massagraven die ook door archeologen en forensen worden opgegraven. De archeologisch-wetenschappelijke functie hiervan richt zich vooral op het onderzoek van de stratigrafie en morfologie van de graven en de ontwikkeling van forensische technieken. Opgravingen in de concentratiekampen Sachsenhausen, Chelmno, Ravensbrück Treblinka, Sobibór, het Nederlandse kamp Amersfoort en onlangs in kamp Westerbork, integreren archeologisch onderzoek naar het kamp zelf met de mogelijke identificatie van slachtoffers als deze worden aangetroffen. Daarnaast houden conflictarcheologen zich ook bezig met de identificatie van gesneuvelde militairen en door conflict omgekomen burgers. Met de identificatie van doden en vermisten uit historische conflicten heeft conflictarcheologie ook een belangrijke morele functie te vervullen. Naast sporen uit

Afbeelding 2: Amerikaanse M1 Garand en een Duits Gewehr 43. Beiden bodemvondsten, tentoongesteld in het museum van Diekirch, Luxemburg.

10 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

recente conflicten richt conflictarcheologie zich ook op het onderzoek van conflicten tussen vroege mensachtigen en de eerste hominiden. Hierbij werkt men vooral vanuit de antropologie en psychologie, waarbij de studie van primaten en andere diersoorten vaak ook een belangrijke rol speelt. Steven Leblanc, archeoloog aan de universiteit van Harvard, heeft veel onderzoek verricht naar georganiseerd geweld tussen vroege mensachtigen. Hij richt zich in zijn onderzoek vooral op zogenaamde ‘non-complex societies,’ waarbij er veel parallellen te trekken zijn tussen georganiseerd geweld bij vroege mensachtigen en bij chimpansees. Archeologische sporen van georganiseerd geweld tijdens de prehistorie zijn wereldwijd aangetroffen. In 1957 en 1960 trof Ralph Solecki zes Neanderthalerskeletten aan in de Shanidar-grot in Irak. Vier van de

skeletten vertoonden sporen van opzettelijk aangebracht wapentrauma. Vergelijkbare sporen van geweld zijn onder andere aangetroffen bij Neanderthalerskeletten uit La Quina en St. Césaire in Frankrijk en Sala in Tsjechië. Sporen van conflict duiken vooral op in het Neolithicum en

de periode van de Lineaire Bandkeramiek (LBK). Denk hierbij aan de constructie van mogelijke verdedigingswerken en zogenaamde ‘enclosures’ naast de sporen van sites waar sporen van massamoorden zijn aangetroffen, zoals Schletz, Roaix, Talheim en Herxheim. Ook in Nederland zijn sporen van vroege conflicten en geweld aangetroffen. Voorbeelden hiervan zijn specifiek voor oorlogsvoering geproduceerde wapens. Bogen, hamers, bijlen en speren waren niet alleen geschikt voor de jacht, maar ook voor persoonlijke verdediging en oorlogsvoering. Daarnaast zijn er overblijfselen van menselijke lichamen die sporen van wapentrauma vertonen. In Nederland zijn dergelijke prehistorische overblijfselen aangetroffen in bijvoorbeeld Elsloo en Wassenaar.

Conflictarcheologie in Nederland

In Nederland is de conflictarcheologie langzaam in opkomst. Nederland kent een rijke militaire geschiedenis. Denk hierbij aan onder andere de Honderdjarige Oorlog (1337-1453), de Tachtigjarige Oorlog (1566-1648), de Negenjarige Oorlog (1688-1697), de Spaanse Successieoorlog (1701-1714), de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1747) en de Napoleontische Oorlogen (1789-1815). Al deze conflicten hebben sporen achtergelaten in het Nederlandse bodemarchief. Materiaal uit historische conflicten wordt regelmatig aangetroffen bij archeologische begeleiding en onderzoek. Momenteel wordt dit materiaal vaak geregistreerd en wanneer mogelijk wordt er verder onderzoek ingesteld. Gericht archeologisch onderzoek naar materiële resten van conflict komt in Nederland nog weinig voor, mede omdat de commerciële archeologie zich hiermee niet kan bezighouden wegens financiële beperkingen en beperkingen in het algemeen archeologisch beleid en het verdrag van Malta. Archeologie van de Tweede Wereldoorlog is in de laatste vijf jaar sterk opgekomen in Nederland. De laatste overlevenden en veteranen uit dit conflict verdwijnen langzaam en daarmee ook hun verhalen en ervaringen. Wat overblijft is het archeologisch erfgoed. Archeoloog Ruurd Kok zette zich al jaren in om via vakbladen en lezingen aandacht te vragen voor de archeologie van de Tweede Wereldoorlog in Nederland (zie ook de bijdrage van R. Kok elders in dit tijdschrift – red.). RAAP Archeologisch Adviesbureau is zich vervolgens gaan inzetten op het gebied van WO-II archeologie en heeft onder andere succesvolle

Afbeelding 3: Knoopjes, gespen en andere metalen voorwerpen gevonden op het slagveld bij Lafelt (1747). Streekmuseum Slag bij Lafelt te Vlijtingen (B)

Afbeelding 4:Kogel gevonden tijdens graafwerk-zaamheden

11Archaeologica Naerdincklant2013-3

projecten uitgevoerd op de Grebbeberg, bij Kamp Amersfoort en in het voormalige concentratiekamp Westerbork. Ook bij vliegtuigbergingen heeft Kok zich via RAAP ingezet. Uiteindelijk hebben verschillende onderzoekers een goede basis gelegd voor het onderzoek naar WO-II archeologie via hun publicatie ‘Archeologie van de Tweede Wereldoorlog.’ Uiteindelijk is de eerste stap in de richting van professionele conflictarcheologie in Nederland gezet door de opname van erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog in de monumentenwet. De periode die momenteel nog aangeduid wordt als ‘nieuwe tijd’ krijgt hiermee een heel andere dimensie. Overblijfselen van conflict uit de nieuwe tijd worden vaak gezien als archeologisch irrelevant, als recente verstoring of als materiaal bestemd voor hobbyisten zoals detectoramateurs. Door het ontwikkelen en toepassen van nieuwe forensische onderzoeksmethoden kunnen simpele musketkogeltjes bijvoorbeeld een eigen verhaal gaan vertellen. Er zijn archeologen die zich bezighouden met de studie van gestandaardiseerde munitie (munitie geproduceerd in vaste kalibers) en musketkogels en niet-gestandaardiseerde munitie, zoals Dan Sivlich, Bo Knarrstrom, N.A. Roberts en anderen. De integratie van nieuwe technieken en de samenwerking met verschillende belangengroepen zoals detectoramateurs, stichtingen, herdenkingscomités, heemkundekringen, lokale bewoners en defensie zijn van wezenlijk belang voor het ontwikkelen en uitdiepen van de Nederlandse conflictarcheologie.

Verdere ontwikkeling van de conflictarcheologie Conflictarcheologie krijgt momenteel langzaam voet aan de grond in Nederland. Binnen het Nederlands commercieel-archeologisch bestel, waarin ‘reddingsopgravingen’ de boventoon voeren, kon conflictarcheologie zich tot voor kort nog niet volledig ontwikkelen. RAAP heeft hier inmiddels verandering in gebracht door enkele gerichte opgravingen uit te voeren naar erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog, dit ook in het kader om historisch en militair erfgoed veilig te stellen. Op het moment is het belangrijk dat conflictarcheologie in Nederland zich gaat ontwikkelen buiten het gebied van de Tweede Wereldoorlog. Een inventarisatie van Nederlandse slagvelden en militaire erfgoed zou hierbij goed van pas komen. Hierbij moet men zich vooral afvragen

Afbeelding 5: Illegaal opgegraven militaria, te koop aangeboden op een militaire beurs

Afbeelding 6: Monument ter nagedachtenis aan neergestorte vliegtuigen en hun bemanningsleden te Herkenbosch, waarin een geborgen propeller is gebruikt. Monument opgericht door dhr. A. Beckers.

12 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

welke materiële resten van conflict er in Nederland aanwezig zijn en hoe deze kunnen worden beschermd. Daarnaast moet men zich ook afvragen of bescherming wel nodig is en of er op deze slagvelden bijvoorbeeld nog materiaal aanwezig is. Een goede verstandhouding tussen detectoramateurs, amateurarcheologen en professionals is hierbij van wezenlijk belang. Voorlichting van bijvoorbeeld lokale hobbyisten en detectoramateurs en het opstellen van een meldpunt voor conflictgerelateerde vondsten door amateurs kan leiden tot een toename in data voor de conflictarcheoloog en het voorkomen van onnodige schade aan ons materieel erfgoed. Het is nu aan de Nederlandse archeologen, erfgoedinstanties en universiteiten om meer specialisten op te leiden in de verschillende disciplines van conflictarcheologie en de bestaande

kennis vanuit verschillende bestaande studierichtingen binnen de archeologie te combineren, waarmee de basis gelegd wordt voor specifieke instellingen die zich richten op conflictarcheologie. De toekomst van de conflictarcheologie ligt vooralsnog waarschijnlijk bij bestaande instanties,

zoals de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, die zich kunnen inzetten voor het onderzoek naar conflictgerelateerd erfgoed in Nederland en het beschermen hiervan indien nodig of zinvol. Denkt u bij het oprapen van een militair knoopje of een musketkogeltje nog eens aan de woorden van historicus Southall-Freemen. De ‘yesterdays of war’ in Nederland liggen nog in ons gezamenlijke geheugen in de vorm van de Tweede Wereldoorlog in eigen land en daarop volgende conflicten waarin Nederlanders betrokken zijn geweest, zowel als burger en als militair. De Tweede Wereldoorlog verdwijnt echter steeds meer in de geschiedenisboeken en de laatste veteranen en overlevenden van dit conflict verdwijnen ook langzaam. Het is nu aan de archeologen om dit conflict, alsmede de materiële neerslag van ons gehele conflictverleden, te onderzoeken en te beschermen. Daarbij is het de taak van de conflictarcheoloog om van de vele vraagtekens die er momenteel nog bestaan in ons militair en conflictgerelateerd erfgoed en onze ontwikkeling als competitiegericht organisme uitroeptekens te maken. Zoals Winston

Churchill immers zei: ‘Veldslagen zijn de uitroeptekens van de geschiedenis.’

Alle foto’s zijn van de auteur.

Afbeelding 7: Resten van een Duitse Heinkel HE-111 bommenwerper gevonden op de Großglockner in Oostenrijk. Ook een stuk zool van één van de bemanningsleden werd aangetroffen. Museum am Kastnerturm, Zell am See (Oostenrijk)

Afbeelding 8: Schedel met ballistisch trauma door inslag musketkogel. Streekmuseum Slag bij Lafelt, Vlijtingen.

13Archaeologica Naerdincklant2013-3

Auteursinformatie

Drs. Kenny L.G.M. Brouwers is in februari 2012 afgestudeerd als Master Archeologie aan de Universiteit van Leiden. Momenteel is hij vanwege de economische crisis nog niet werkzaam binnen de erfgoedsector. Hij specialiseerde zich in slagveld- en conflictarcheologie middels zijn afstudeeronderzoek. Hij is onder andere bezig met onderzoek naar de Slag bij Swalmen in 1793 en Militaire Graffiti. Hij is met name geïnteresseerd in de conflictarcheologie van de 18e eeuw, maar ook in conflictarcheologie in de algemene zin. Hij wil zich verder gaan toeleggen op onder andere de integratie van forensische ballistiek van musketkogels en wapenstudies in de Nederlandse archeologie en de ontwikkeling en integratie van de conflictarcheologie in het Nederlandse archeologische bestel.

Contact:Drs. Kenny L.G.M. BrouwersMartinusstraat 406123 BS [email protected]

Literatuur

Allsop, D. & G. Foard, 2007. Case Shot: An Interim report on Experimental Firing and Analysis to Interpret Early Modern Battlefield Assemblages. The Journal of Conflict Archaeology 3, 111-146.

Brouwers, K.L.G.M., 2013. Conflictarcheologie in Nederland. Westerheem 62:2, 50-58.

Carman, J., 2005. Battlefields as Cultural Resources. Post-Medieval Archaeology 39:2, 215-223.

Dennen, J.M.G. van der, 1995. The Origin of War, the evolution of a male coalitional reproductive strategy. Groningen: Origin Press (Published Ph.D. dissertation University of Groningen).

Dobson, M. & B. Ziemann (eds), 2009. Reading Primary Sources: The Interpretation of Texts from Nineteenth- and Twentieth- Century History. London: Routledge.

Fiorato, V., A. Boylston & C. Knüsel (eds), 2010. Blood Red Roses, The Archaeology of a Mass Grave from the Battle of Towton, AD 1461.Oxford: Oxbow Books Limited.

Flokstra, L.M. & R.S. Kok, 2011. De crash van de Little Guy: Archeologische begeleiding van de bergingvan vliegtuigwrakresten van een B-17 bij het Kristalbad te Apeldoorn, RAAP Rapport 2465. Weesp: RAAP Archeologisch Adviesbureau.

Gat, A., 1989. The origins of military thought, from the Enlightenment to Clausewitz. Oxford: Clarendon Press.

Gijn, A.L. van & L.P. Louwe Kooijmans, 2005. Early and Middle Neolithic: introduction. In: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens and A.L. van Gijn (eds), The Prehistory of the Netherlands I. Amsterdam: Amsterdam University Press, 203-218.

Gronenborn, D., 2006. Climate change and socio-political crises: some cases from Neolithic Central Europe. The Journal of Conflict Archaeology 2, 13-32.

Jessee, E. & M. Skinner, 2005. A typology of mass grave and mass grave-related sites. Forensic Science International 152, 55–59.

Kahn, H. & T. Schelling, 2010. On Escalation: Metaphors and Scenarios. New Brunswick: Transaction Publishers.

Keeley, L.H., 1996. War before civilization: the myth of the peaceful savage, Oxford: Oxford University Press.

Kok, R. & W.K. Vos (eds), 2013. Archeologie van de Tweede Wereldoorlog, Reportage Archeologische Monumentenzorg 211. Amersfoort: Rijkdsdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Louwe Kooijmans, L.P., 2005. Bronze Age war: A collective burial at Wassenaar. In: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A.L. van Gijn (eds), The Prehistory of the Netherlands I. Amsterdam: Amsterdam University Press, 459-462.

Leblanc, S.A. & K.E. Register, 2003.Constant Battles, The Myth of the Peaceful, Noble Savage. New York: St. Martin?s Press.

14 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

Lider, J., 1979. On the nature of war. Westmead: Saxon House, Teakfield Limited.

Lobell, J.A., 2011. Pieces of History on one of Britain’s most famous battlefields, early gun fragments hint at a new style of warfare. Archaeology 64: 2, 29-31.

Lynch, T. & J. Cooksey, 2007. Battlefield Archaeology. Chalford: Tempus Publishing.

Malinowski, B., 1941. An Anthropological Analysis of War. The American Journal of Sociology 46: 4, 521-550.

Moreland, J., 2003. Archaeology and Text. London: Gerald Duckworth & Company.

Orschiedt, J., A. Häußer, M.N. Haidle, K.W. Alt & C.H. Buitrago-Téllez, 2003. Survival of a Multiple Skull Trauma: The Case of an Early Neolithic Individual from the LBK Enclosure at Herxheim (Southwest Germany). The International Journal of Osteoarchaeology 13, 375-383.

Pollard, T. & I. Banks (eds), 2005. The Journal of Conflict Archaeology, volume 1. Leiden (Brill Academic Publishers).

Saul, D., (ed), 2009. War, from Ancient Egypt to Iraq. London: Dorling Kindersley Limited.

Scott, D.D., R.A. Fox, M.A. Connor and D. Harmon, 1989. Archaeological Perspectives on the Battle of the Little Bighorn. Norman: Oklahoma Press.

Scott, D.D. & A.P. McFeaters, 2010. The Archaeology of Historic Battlefields: A History and Theoretical Development in Conflict Archaeology. The Journal of Archaeological Research 18, 103-132.

Scott, D.D., P. Willey and M.A. Connor, 2002. They died with Custer: Soldiers‘ Bones from the Battle

of Little Bighorn. Norman: Oklahoma University Press.

Sivlich, D.M., 1996. Analyzing Musket Balls to Interpret a Revolutionary War Site. Historical Archaeology 30, 101-109.

Sivlich, D.M., 2007. What the Musket Ball

can tell, Monmouth Battlefield State Park, New Jersey. In: D. Scott, L. Babits and C. Haecker (eds), Fields of Conflict: battlefield archaeology from the Roman Empire to the Korean War. Westport: (Praeger Security International), 84-101.

Stewart, T.D., 1977. The Neanderthal skeletal remains from Shanidar Cave, Iraq: A summary of findings to date. Proceedings of the American Philospophical Society 212: 2, 121-165.

Thordeman, B., P. Nörlund & B.E. Ingelmark (eds), 1939. Armour from the Battle of Wisby 1361. Uppsala: Almruist & Wiksells Boktryckeri.

Trinkaus, E., 1978. Hard times among the Neanderthals. Natural History December 1978, 140-145.

Wyse, E. & B.Winkleman (eds), 1988. Past Worlds: An Atlas of World Archaeology. New Jersey: Hammond Incorporated.

Zollikofer, C.P.E., M.S. Ponce de Léon, B. Vandermeersch and F. Lévêque, 2002. Evidence for interpersonal violence in the St. Césaire Neanderthal. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America 99: 9, 6444-6448.

15Archaeologica Naerdincklant2013-3

Terwijl steeds meer (amateur-)archeologen zich bezig houden met archeologie van de Tweede Wereldoorlog, wordt nog vaak de vraag gesteld of resten uit de oorlogsjaren eigenlijk wel behoren tot de archeologie. Die vraag lijkt op zich eenvoudig te beantwoorden.

Zo wordt in ‘Onder onze voeten’, het in 2009 verschenen populair- wetenschappelijk overzichtswerk over de archeologie van Nederland, ook aandacht besteed aan archeologische vondsten uit de Tweede Wereldoorlog (Van Ginkel & Verhart 2009, pp. 306-307). Op de in januari 2011 heropende afdeling ‘Archeologie van Nederland’ in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden eindigt de 300.000 jaar lange tijdlijn met enkele archeologische vondsten uit de oorlog (afbeelding 1). Tot slot

publiceerde de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in haar reeks Rapportage Archeologische Monumentenzorg in juni 2013 een publicatie

getiteld ‘Archeologie van de Tweede Wereldoorlog’ (Kok & Vos 2013). Gezien het voorgaande lijkt het onderzoek naar resten uit de oorlogsjaren inmiddels een plek te hebben gevonden binnen de Nederlandse archeologie. Ook amateurarcheologen krijgen hier geleidelijk meer aandacht voor. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de oprichting in maart 2013 van de Werkgroep ‘Archeologie van de Tweede Wereldoorlog’ door AWN Afdeling Nijmegen e.o. (zie de bijdrage van Ten Hag en Klinkenberg elders in dit tijdschrift). Het doel van deze werkgroep is om de sporen en resten uit de oorlog in de omgeving van Nijmegen te inventariseren en in kaart te brengen. Met de toenemende aandacht lijkt de vraag of resten uit de oorlogsjaren tot de archeologie behoren misschien beantwoord, maar daarmee is nog niet gezegd dat archeologisch onderzoek ook een wezenlijke bijdrage levert aan onze kennis van de oorlog. Dit artikel gaat in op deze vraag aan de hand van enkele voorbeelden in het werkgebied van Naerdincklant. Meer specifiek komen daarbij de volgende vragen aan de orde:

1 - Wat voegt de archeologie toe aan onze kennis over de Tweede Wereldoorlog?2 - Wat is er in de Vechtstreek te verwachten aan sporen uit de Tweede Wereldoorlog?3 - Welke bijdragen kunnen amateurarcheologen leveren aan dat onderzoek?Deze vragen behandel ik aan de hand van twee mij bekende plaatsen in de Vechtstreek.

Vliegtuigcrashlocaties

Een goede plek om te beginnen is Breukelen, waar ik tijdens mijn middelbare schooltijd heb gewoond. Als scholier had ik al wel een zekere interesse voor archeologie en voor de Tweede Wereldoorlog, maar hield ik me er verder niet serieus mee bezig. Om de hoek van de straat waar ik woonde, ligt de Luitenant Maltbystraat die net was opgeleverd toen ik in 1982 naar Breukelen verhuisde (afbeelding 2). Uiteraard was ik benieuwd naar de herkomst van de straatnaam en kwam erachter dat hij verwees naar Christopher James Maltby, een geallieerde piloot die in de buurt van Breukelen was

De archeologie van de Tweede Wereldoorlog in de Vechtstreek

Door Ruurd Kok

Afbeelding 1: Vondsten afkomstig van een Duitse luchtafweerstelling bij Eindhoven in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.

16 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

neergestort en omgekomen. In die jaren zal ik er vast meer over hebben gelezen in het tijdschrift van de Historische Kring Breukelen, waarvan mijn moeder lid was. Maltby ligt begraven op het kerkhof achter de Pieterskerk in Breukelen (afbeelding 3). Nu, ruim dertig jaar, later is een vliegtuigcrash als deze een mooi vertrekpunt om aan te geven wat (amateur)archeologen kunnen toevoegen aan alles wat we al weten over de Tweede Wereldoorlog. Een groot aantal artikelen uit het tijdschrift van de Historische Kring Breukelen is inmiddels digitaal te raadplegen en zo ook het verhaal over de vliegtuigcrash (Burggraaf 1990). De vader van de auteur van dat artikel heeft de Spitfire op zondagochtend 25

maart 1945 in de problemen zien komen en zien neerstorten. Het toestel voerde samen met drie andere Spitfires ter hoogte van Breukelen een beschieting uit op de spoorlijn Utrecht-Amsterdam. Het stortte neer in de onder water gelopen polder Kortrijk ten westen van de rijksweg. De

eerste mensen die bij het toestel kwamen kijken, geroeid in een bootje vanwege de inundatie, troffen in het wrak het levenloze lichaam aan van de vlieger. Diverse mensen zijn bij het toestel geweest om souvenirs of bruikbare onderdelen te verzamelen. Na de oorlog, toen het weiland weer was drooggevallen, is het wrak door de pachter naar z’n erf gesleept om te slopen (Overdijkink 2012). In de jaren vijftig zijn de wrakstukken tot schroot verwerkt. De boer zou een wiel van de Spitfire nog jarenlang hebben gebruikt voor z’n kruiwagen. Ter voorbereiding op de veertigjarige herdenking van de bevrijding besloot de Historische Kring Breukelen in najaar 1984 nader onderzoek te doen naar Maltby, z’n eenheid en hun lotgevallen op die fatale dag. Dit bleek niet eenvoudig. Politiearchieven bleken niet aanwezig en ooggetuigen waren overleden. Ooggetuigen bleken sowieso schaars aangezien de nabijgelegen boerderijen vanwege de inundaties onbewoond waren. Door contact met nabestaanden en archiefonderzoek in het buitenland konden de andere vliegers uit de vlucht van Maltby worden getraceerd en ook enkele andere leden van het 124 ‘Baroda’ Squadron van de Royal Air Force. De naspeuringen leidden niet alleen tot een bezoek van de familie en veteranen aan Breukelen in 1985, maar ook tot een reünie van het squadron een jaar later in Londen. Burggraaf heeft een bronzen portretkop van Maltby laten maken en ter gelegenheid van dodenherdenking in 1987 aan de gemeente geschonken (afbeelding 4).

Afbeelding 2: De Luitenant Maltbystraat in Breukelen.

Afbeelding 3: Het graf van Maltby op de oude algemene begraafplaats bij de Pieterskerk te Breukelen.

Afbeelding 4: Bronzen portretkop van Maltby in het voormalige gemeentehuis Boom en Bosch te Breukelen.

17Archaeologica Naerdincklant2013-3

Nog 1200 verborgen wrakken

Het voorbeeld laat zien wat de impact is van een vliegtuigcrash op een lokale gemeenschap, niet alleen in de oorlogsjaren, maar ook jaren later in het kader van herinnering en herdenking. Het (historisch) onderzoek naar vliegtuigcrashes lijkt in eerste instantie wellicht een zeer specifieke aangelegenheid gericht op één aspect van de Tweede Wereldoorlog. Niet uit het oog mag worden verloren dat tijdens de oorlog in grote delen van Nederland geen grondtroepen in actie zijn geweest, terwijl de luchtoorlog zich altijd en overal afspeelde boven de hoofden van de inwoners van bezet Nederland, dag en nacht, vanaf de eerste tot en met de laatste oorlogsdag. Er is dan ook vrijwel geen dorp of streek in ons land waar de inwoners niet werden geconfronteerd met de gevolgen van de luchtoorlog, in de vorm van slachtoffers en schade door beschietingen en bombardementen, of door het neerstorten van een vliegtuig (zie ook artikel van Land elders in deze uitgave). Ons land is relatief zwaar getroffen door de gevolgen van de strijd in de lucht vanwege de ligging op de vliegroutes van Engeland naar Duitsland. In de oorlogsjaren zijn in totaal naar schatting 6000 toestellen neergekomen binnen het Nederlandse grond- en zeegebied. Hiervan is inmiddels circa 80% geborgen, wat betekent dat nog ongeveer 1200 wrakken in onze (zee)bodem moeten liggen, al dan niet met vermiste bemanningsleden erin. In een artikel in Naerdincklant Jaarboek 2006 heeft Cruysheer 34 vliegtuigcrashes opgenomen voor het werkgebied van Naerdincklant, waarvan drie uit de periode voor de oorlog. Volgens het overzicht zijn slechts enkele vliegtuigwrakken (gedeeltelijk) geborgen. Cruysheer constateert ook: ‘Van de precieze locatie van de meeste neergestorte toestellen is helaas slechts de naam van het dorp of de stad bekend is’ (Cruysheer 2006). Zijn artikel leverde verschillende reacties op, onder meer van een ooggetuige. Dit heeft geleid tot een geactualiseerd overzicht van 39 neergestorte vliegtuigen, waarvan twee vóór 1940 (Cruysheer 2008). Behalve in de archieven en via nabestaanden en veteranen is ook op de crashlocatie bij Breukelen onderzoek gedaan. Het perceel waarop het toestel was neergestort, kwam twintig jaar na de oorlog in bezit van de vader van de auteur van het artikel over de crash (Burggraaf 1990). De auteur beschrijft hoe hij in het weiland vaak op zoek ging ‘of ik iets kon vinden als bewijs waar het toestel precies gelegen had, maar ik heb er nooit

een spoor van gevonden.’ Rond 1996 is het terrein door leden van de Stichting Crash 40-45 onderzocht met een metaaldetector, waarbij kleine, aluminium wrakdeeltjes zijn aangetroffen (Overdijkink 2012). Bijna 67 jaar na de crash in maart 2012 is een groep enthousiastelingen, onder wie de heer Burggraaf, opnieuw in het weiland op onderzoek uit gegaan op basis van een grondige luchtfotoanalyse en uitgerust met een metaaldetector. De crashplaats is nauwkeurig gelokaliseerd door middel van een projectie van luchtfoto’s uit de oorlogsjaren op de huidige topgrafie, maar bij het veldonderzoek is geen spoor van het toestel gevonden. Het hernieuwde onderzoek heeft echter wel ander tastbaar resultaat opgeleverd: de dolk van Maltby die na de crash uit het toestel was meegenomen, kon worden getraceerd en werd aan de Historische Kring Breukelen ter beschikking gesteld. Het onderzoek naar de crash van Maltby toont dat er behoefte is de plaats van een vliegtuigcrash te lokaliseren. Op veel plaatsen in het land zijn er initiatieven om vliegtuigcrashes te markeren met monumenten of kleine gedenktekens. Sinds april 2013 worden bijvoorbeeld in Flevoland op initiatief van de Stichting Ongeland vliegtuigcrashlocaties op vergelijkbare wijze gemarkeerd als scheepswrakken. Opmerkelijk genoeg ontbreken dergelijke vliegersmonumenten geheel in de Vechtstreek, wellicht omdat de locaties vooralsnog niet nauwkeurig bekend zijn. Door middel van archeologische onderzoeksmethoden kunnen de crashlocaties worden opgespoord, waardoor de historische gebeurtenis letterlijk een plek kan worden gegeven. Archeologisch onderzoek van crashlocaties kan niet alleen meer informatie opleveren over de locatie, maar ook over de toedracht van de crash. Opgemerkt moet worden dat het bergen van vliegtuigwrakken is voorbehouden aan de Vliegtuigbergingsdienst van het Ministerie van Defensie. Afgelopen jaren is bij drie bergingen onderzoek gedaan in de vorm van een archeologische begeleiding (Van der Kamp 2010; Van der Kamp e.a. 2011). Op twee van de drie crashlocaties is ook een systematisch metaaldetectieonderzoek uitgevoerd met interessante resultaten. Door het patroon van kleine vliegtuigwrakdeeltjes nauwkeurig in kaart te brengen, konden uitspraken worden gedaan over de vliegrichting van het toestel vlak voor de crash. Voor de op 10 mei 1940 bij Utrecht neergehaalde Duitse Junkers 88 kwam de vliegrichting overeen met hetgeen bekend was uit historische

18 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

bronnen, maar voor de op 26 november 1944 bij Apeldoorn neergestorte Amerikaanse B17-bommenwerper bleek het metaaldetectieonderzoek een nieuw licht te werpen op de laatste ogenblikken voor de crash (respectievelijk Van der Kamp & Hendriksen, 2010; Flokstra & Kok 2011). De B17 was tijdens de oorlog weliswaar al vrijwel geheel geborgen, maar de spreiding van achtergelaten kleine wrakdeeltjes bleek nog steeds informatie prijs te geven over de toedracht van de crash. De informatie die kan worden afgeleid uit de vondstspreiding van wrakdeeltjes gaat uiteraard volledig verloren wanneer deze metaalvondsten niet nauwkeurig worden ingemeten en geregistreerd. Dergelijk systematisch metaaldetectieonderzoek kan heel goed door amateur-archeologen worden uitgevoerd, uiteraard met inachtname van de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen. Ter voorbereiding op veldonderzoek is historisch onderzoek naar de toedracht van de crash en (mogelijke) ligging van het wrak essentieel. Binnen het werkgebied van Naerdincklant wachten nog minstens 39 vliegtuigcrashlocaties op nader onderzoek.

Duitse verdedigingslinies

De crashlocatie van Maltby voert naar een ander onderzoeksthema. De Spitfire stortte neer in het onder water gezette land van de polder Kortrijk (afbeelding 5). Het water wordt in verschillende artikelen vermeld, maar onvermeld blijft de achtergrond van deze inundaties. De polders ten westen van Breukelen waren onder water gezet als onderdeel van uitgestrekte inundaties in West Nederland. Ze maakten deel uit van de Hintere Wasserstellung, een door de Duitsers aangelegde verdedigingslinie die globaal lag langs het Merwedekanaal – huidige Amsterdam-Rijnkanaal – en de lijn Amsterdam - Utrecht -Vreeswijk - Vianen – Gorinchem volgde (Van Hoof 2006). De onder water gezette strook land vormde een hindernis aan de westzijde van de linie, die gericht was op het tegenhouden van geallieerde troepen na een eventuele landing op de Nederlandse kust. Als

zodanig vormde de linie een tweede lijn achter de Atlantikwall, de verdedigingslinie langs de westkust van Europa die vanaf augustus 1942 werd aangelegd. In 1943 werd besloten ook meer landinwaarts verdedigingslinies in te richten, respectievelijk de 1. en 2. Stellung, ook wel aangeduid als de Vordere en Hintere

Wasserstellung. De 1. of Vordere Wasserstellung liep globaal van Amsterdam naar Rotterdam. Beide waterlinies hadden een vergelijkbare opbouw en bestonden van west naar oost achtereenvolgens uit een zone met inundaties, een zone met versperringen en een zone met gevechtsopstellingen die de hoofdweerstandslijn vormde. Achter deze lijn lagen opstellingen voor artillerie. De gevechtsopstellingen van de Hintere Wasserstellung lagen op de westoever van het Merwedekanaal en rondom bruggen, zoals bij Maarssen, Breukelen en Loenersloot. De verdedigingswerken zijn in kaart gebracht door het verzet, zoals blijkt uit gedetailleerde verslagen en tekeningen die op 28 maart 1944 zijn gemaakt en informatie geven over de ligging van schuttersputten, prikkeldraadversperringen en blokkades langs de Vecht tussen Abcoude en Utrecht (Smits 1990). Oorspronkelijk waren de Duitsers van plan een gebied van circa 30.000 ha onder water te zetten. Nadat dit in maart 1944 bekend werd, lukte het hoofdingenieur Enschedé van Provinciale Waterstaat in Utrecht de Duitsers ervan te overtuigen zo weinig mogelijk polderland te inunderen, om de schade zoveel mogelijk te beperken (Reyneveld 1995; Will 2002, p. 121). Uiteindelijk werd hier een gebied van circa 3.500 ha onder water gezet, bestaande uit een strook van 1,5 à 2 km breed met een lengte van 75 km. De linie van geïnundeerde polderstroken liep van de polders bij Breukelen, over Kockengen, Kamerik, ten westen van Harmelen, naar Veldhuizen, Linschoten via Benschop naar Lopik. In het voorjaar van 1944 waren de inundaties gesteld. Medio april 1945 veranderde de oorlogssituatie, toen de geallieerde legers vanuit Oost Nederland richting

Afbeelding 5: De crashlocatie van Maltby in de polder Kortrijk ten westen van Breukelen, kijkend naar het oosten, met op de achtergrond de A2 en de kerktorens van Breukelen.

19Archaeologica Naerdincklant2013-3

het westen optrokken na de oversteek van de IJssel op 11 en 12 april (Operaties Cannonshot en Anger). De Duitsers in West-Nederland richtten langs het Merwedekanaal opnieuw een verdedigingslinie in, maar nu aan de oostzijde ervan, gericht tegen de vanuit het oosten oprukkende geallieerden. Inwoners van Vinkeveen en Waverveen werden op 21 april 1945 opgeroepen voor werkzaamheden in de omgeving, waaronder het graven van schuttersputjes bij Nigtevecht (Turkenburg 2000, pp. 53-58). Volgens een Duitse schets van 7 mei 1945 van de Vechtstreek tussen Nieuwersluis en Vreeland werd deze verdedigingslinie aangeduid als de ‘Utrecht-Stellung’ (afgebeeld in Turkenburg 2000). Een verzetsrapport van 24 april 1945 maakt melding van grote activiteit in de Vechtstreek (Smits 1990, p. 60). Voor Breukelen wordt daarin vermeld: ‘De ‘stellingen’ die momenteel worden aangelegd bestaan uit M.G. (Machine Geweer) stands, schuttersputten, dekkingsgaten en overdekte loopgraafjes van enkele meters, alles voornamelijk langs de Rijksstraatweg.’ Dit betekent dat in de Vechtstreek resten kunnen worden verwacht van twee Duitse verdedigingslinies: de westwaarts gerichte Hintere Wasserstellung ten westen van het kanaal en de oostwaarts gerichte, mogelijk als ‘Utrecht-stellung’ aangeduide, linie aan de oostzijde van het kanaal. Bij mijn weten zijn er bij archeologisch onderzoek nog nooit resten van deze linies aangetroffen. Afgelopen jaren heeft archeologisch onderzoek resten aan het licht gebracht van de Vordere Wasserstellung in de omgeving van Waddinxveen en Moordrecht, waaronder een complete geschutsopstelling voor pantserafweergeschut van een type dat vooralsnog

alleen bekend is uit deze linie (Kok 2012; afbeelding 6). Archeologisch onderzoek zou inzicht kunnen verschaffen in de inrichting van beide linies in de Vechtstreek en in de constructiewijze van de diverse stellingen ervan. Interessante vraag is wat dat betreft of er opvallende afwijkingen zijn in de wijze waarop deze twee linies zijn ingericht: de zogenaamde ‘Utrecht-stellung’ zal in de laatste oorlogsweken immers in grote haast zijn aangelegd vanwege de oprukkende geallieerden, maar de vraag is of de versterkingen serieus weerstand hadden kunnen bieden. Een eerste stap is de gegevens van de verzetskaartjes eens op de huidige topografie te plotten en graafwerkzaamheden op die locaties in de gaten te houden. Ook hier zouden ooggetuigen waardevolle aanwijzingen kunnen geven over de locaties van stellingen.

Radarstelling ‘Seeadler’

Vanuit Breukelen ga ik noordwaarts langs de Vecht en kom terecht in Weesp. Deze plaats ligt 18 km noordelijker dan Breukelen en voor mij persoonlijk ook dertig jaar verder in de tijd. Hier is nabij het station het hoofdkantoor gevestigd van RAAP, het archeologisch onderzoeks- en adviesbureau waar ik sinds augustus 2010 werkzaam ben. Sinds een eerste opgraving op de Grebbeberg in najaar 2008 zet RAAP zich actief in voor gericht onderzoek naar sporen uit de Tweede Wereldoorlog. Toeval of niet, op nog geen 1,5 km afstand van het hoofdkantoor liggen de zichtbare resten van het Duitse radarstation Seeadler. Op een hete augustusdag in 2010 ben ik na een tweede sollicitatiegesprek in Weesp dan ook de polder in gereden, om foto’s te maken van de resten die ik tot dan toe alleen kende vanuit de trein of vanaf de A1 (afbeelding 7). Het is Anton Cruysheer geweest die me jaren geleden voor het eerst wees op de resten van deze stelling. Hij is ook degene die de resten al in 2007 – na een excursie - heeft aangemeld in Archis: waarneming 408646, Muiden radarstation Seeadler, betonnen resten van het grondradarstation Seeadler. Daarmee was hij zijn tijd vooruit; pas een jaar later zou RAAP de eerste gerichte schop in de grond zetten op een terrein uit de Tweede Wereldoorlog. Zijn melding is des te opmerkelijker, aangezien op dit terrein vooralsnog geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Strikt genomen betreft het hier dan ook een waarneming van bovengrondse, gebouwde monumenten, die waarschijnlijk mede

Afbeelding 6: De bij Moordrecht aangetroffen open geschutsbedding in de Vordere Wasserstellung (foto RAAP Archeologisch Adviesbureau).

20 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

dankzij een welwillende Archis-medewerker toch is opgenomen in de landelijke archeologische database. De melding is ongetwijfeld bedoeld als signalering van de archeologische waarde van dit terrein, mede met het oog de nieuwbouwplannen waarvan destijds sprake was voor dit gebied . Zolang hier geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, gaat het feitelijk om een verwachting, die vanwege de beschikbare historische gegevens wel zeer specifiek is. De resten van het radarstation zijn inmiddels ook opgenomen in een cultuurhistorische analyse van het gebied (Soonius & De Boer 2010). Het station is bovendien vermeld in de ‘Historische Canon tussen Vecht en Eem’, in venster 22: ‘De regio als communicatieknooppunt in de Tweede Wereldoorlog’ (http://www.tussenvechteneem.nl/canon/). Over het radarstation zijn inmiddels diverse publicaties verschenen (o.a. Langerijs 2002, Van Zomeren 2008, Groeneveld 2010) en de stelling heeft zelfs een eigen website: www.radarstation.nl. De website is het initiatief van René Ros, die de resten in de Bloemendalerpolder bij Weesp in 2001 identificeerde als die van het radarstation Seeadler (afbeelding 8). Het station maakte deel uit van een landsdekkend netwerk dat diende om geallieerde bommenwerpers op hun weg naar Duitsland zo vroeg mogelijk te onderscheppen. Technisch

gesproken gaat het om een radiopeilstation, waar door middel van een radioverbinding de positie van een Duitse nachtjager werd bepaald, zodat deze naar een op de radar gesignaleerde geallieerde bommenwerper kon worden gedirigeerd, vandaar de Duitse aanduiding Jägerleitstellung. De diverse

publicaties zijn het er op basis van historische bronnen over eens dat het station bij Weesp in juli 1943 is aangelegd en op 31 augustus 1943 in bedrijf was. De verbindingen werden binnen een jaar alweer afgekoppeld, op 27 april 1944, waarna de stelling in september 1944 werd ontmanteld en op 15 februari 1945 geheel was verlaten. De publicaties zijn het niet eens over het aantal manschappen in de stelling: de aantallen variëren van 50 (www.radarstation.nl) tot 100 volgens verzetsgroep Albrecht (Groeneveld 2010) en 200 volgens een ooggetuige (Van Zomeren 2008). Dezelfde ooggetuige, die als 22 jarige boerenzoon het station op het land van zijn ouders heeft zien bouwen en later zien afbreken, heeft ‘nooit iets gezien van zenders of radioverkeer’ (Van Zomeren 2008), terwijl het verzet op een kaartje van 10 maart 1944 twee 20 m hoge ‘observation towers’ aangeeft waarmee de zogenaamde Y-Peilers bedoeld zullen zijn (Groeneveld 2010). Een enkele auteur stelt zelfs de vraag of de stelling wel echt in gebruik is geweest (Langerijs 2002).

Archeologisch onderzoek zou hierop het antwoord kunnen geven. Zo zijn op de locatie van verschillende radar/radiopeilstations door detectorzoekers vondsten gedaan van onderdelen van technische installaties. Op internet staan foto’s van resten van een radar die begin jaren negentig op Vlieland zijn blootgelegd, inclusief typeplaatje van de antenne van een Freiburg-radar. In een particuliere collectie op Walcheren, de Collectie Militaire Attributen Walcheren (http://www.cmaw.nl/), bevindt zich een door een particulier bij de radarpost Erika in Westkapelle opgegraven roestige kist, die het restant blijkt te zijn van een zogenaamd Anzeigegerät: een beeldscherm waarop

Afbeelding 8: René Ros geeft bij een excursie in 2007 uitleg bij de sokkel voor een Würzburg-radar (foto Anton Cruysheer).

Afbeelding 7: Enkele resten van radarstation Seeadler gezien vanaf de parallelweg langs de A1 kijkend in zuidelijke richting: drie garages met daartussen een sokkel voor een Würzburg-radar en een fundering op de voorgrond.

21Archaeologica Naerdincklant2013-3

de waarnemingen van de Würzburg Riesenradar te zien waren. In deze twee gevallen verklaart de ligging in duingebied waarschijnlijk dat de onderdelen in de bodem terecht zijn gekomen. Ook op andere terreinen zijn vergelijkbare onderdelen gevonden, zoals een antennepoot in de Teerose-stelling bij Terlet (Timmerman 1996). Dergelijke bodemvondsten zouden voor Seeadler antwoord kunnen geven op de vraag of er installaties aanwezig waren en van welk type. Daarnaast blijken er in Seeadler funderingen aanwezig, waarvan de functie niet duidelijk is. Het terrein bij Weesp lijkt dan ook een buitengewoon geschikte locatie voor (veld)onderzoek door amateurarcheologen: systematische metaaldetectie, slootkanten aflopen, met prikstok locaties aflopen, de boer op gaan (letterlijk) voor oude vondsten, oral history etc etc. Alles boven maaiveld is waarschijnlijk al ingemeten, maar is daarbij ook gekeken naar andere sporen in terrein, zoals locaties met afwijkende begroeiing, geëgaliseerde plekken etc.? Bij een systematische metaaldetectie kunnen gericht vondsten worden verzameld nabij locaties van bewaard gebleven of verdwenen structuren om uitspraken te doen over functie en gebruik van die structuren. Door dergelijk onderzoek op de locatie van een Duitse luchtafweerbatterij bij Arnhem konden uitspraken worden gedaan over de functie van verschillende structuren (Kok & Vos 2013). Het onderzoek van de Historische Kring Breukelen naar de crash van Maltby laat zien dat het de moeite loont (voormalige) boeren/pachters in het gebied te interviewen en te vragen naar vondsten; ook goed kijken op hun erf of daar mogelijk (hergebruikt) oorlogsmateriaal ligt. Mogelijk kunnen zij ook informatie geven over resten van gebouwen en andere sporen op hun land. Bij dergelijk onderzoek dienen uiteraard ook (amateur)historici te worden betrokken, naast kenners van de luchtoorlog in het algemeen en Duitse radarsystemen in het bijzonder.

Tot besluit

Deze korte verkenning van twee – niet geheel willekeurig gekozen - plaatsen laat zien dat in de Vechtstreek op diverse locaties archeologische resten uit de Tweede Wereldoorlog zijn te verwachten, van uiteenlopende aard en nationaliteit: sporen van de Duitse bezetting zoals verdedigingslinies en het radiopeilstation en sporen van de luchtoorlog. De besproken voorbeelden tonen dat er over de oorlog weliswaar heel veel historische bronnen beschikbaar

zijn, maar dat deze toch vragen overlaten, bijvoorbeeld over de locatie van een vliegtuigcrash, de inrichting van een verdedigingslinie of het gebruik van een radiopeilstation. In de Vechtstreek heeft voor zover bekend nog geen gericht archeologisch onderzoek plaats gevonden naar resten uit de oorlog, maar onderzoeken elders laten zien dat het bodemarchief een aanvulling kan vormen op de vele beschikbare historische bronnen.Vanuit de AWN-afdeling Naerdincklant wordt al jaren aandacht gevraagd voor archeologische resten uit de Tweede Wereldoorlog, door het inventariseren van vliegtuigcrashlocaties en door het aanmelden van de resten van Seeadler. Weliswaar is dit deels terug te voeren op de interesse en het enthousiasme van een enkeling, maar het geeft onverminderd aan wat de cruciale bijdrage is van amateur-archeologen aan het onderzoek naar resten uit de oorlogsjaren: het bekendheid geven aan locaties, het publiceren erover en het aanmelden van vondsten. Gezien het netwerk van actieve amateurarcheologen en metaaldetectorzoekers waarover Naerdincklant beschikt, is het eigenlijk verwonderlijk dat er tot nu toe geen veldonderzoek heeft plaats gevonden op het terrein van Seeadler. De kans ligt voor het grijpen en de tijd lijkt rijp voor een werkgroep ‘Archeologie van de Tweede Wereldoorlog’ vanuit Naerdincklant. Aan de hoeveelheid oorlogssporen in het werkgebied van de afdeling kan het in ieder geval niet liggen.

Met dank aan Anton Cruysheer (Nederhorst den Berg) en Hendrik Land (Loenersloot).

Alle foto’s zijn van de auteur, tenzij anders vermeld.

Auteursinformatie

Ruurd Kok is teamleider bij RAAP Archeologisch Adviesbureau en freelance medewerker bij Archeologie Magazine. Eén van zijn specialismen is de archeologie van de Tweede Wereldoorlog.

22 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

Literatuur

Burggraaf, Ph.J. (1990). Flight Lieutenant Ch. J. Maltby en Breukelen, 25 maart 1945. Tijdschrift Historische Kring Breukelen 5.2, pp. 49-53.

Cruysheer, A.T.E. (2006). De luchtarcheologie van Gooi en Vechtstreek. Naerdincklant Jaarboek 2006. pp. 51-59.

Cruysheer, A.T.E. (2008). Vergeten vliegtuigen. Luchtvaartarcheologie tussen Vecht en Eem. Tussen Vecht en Eem. Tijdschrift voor regionale geschiedenis 26.2, pp. 88-97.

Flokstra, L.M. & R.S. Kok (2011). De crash van de Little Guy: archeologische begelei-ding van de berging van vliegtuigwrakresten van een B-17 bij het Kristalbad te Apeldoorn. RAAP-rapport 2465. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp.

Ginkel, E. van & L. Verhart (2009). Onder onze voeten: de archeologie van Nederland. Bert Bakker, Amsterdam.

Groeneveld, J. (2010). Een schim uit het verleden. Radarstation Seeadler in de Bloemendalerpolder bij Muiden. Tussen Vecht en Eem 28, pp. 171-179.

Hoof, J.P.C.M. van (2006). De Oude Hollandse Waterlinie: enkele bestuurlijke, geografische en militaire facetten. Mars et Historia 40.1, pp. 33-38.

Kamp, J.S. van der (2010). Duitse bommenwerper na 70 jaar weer teruggevonden.GM Kwadraat 10.40, pp . 26-27. (geraadpleegd via: http://www.erfgoed-utrecht.nl/publicaties/GM%20winter%202010.pdf).

Kamp, J.S. van der & M. Hendriksen (2010). Een Duits vliegtuiggraf uit de eerste uren van de Tweede Wereldoorlog: archeologische begeleiding van de berging van een Junkers 88 in Leidsche Rijn (Utrecht). Basisrapportage archeologie 28. Utrecht.

Kamp, J. van der, R. Kok, S. Mortier, M. Parlevliet & E. Wieringa (2011). Stille getuigen van de luchtoorlog.

Vliegtuigarcheologie in Nederland. Archeobrief 15.3, pp. 22-30.

Kok, R.S. & H. Timmerman (2008). De Teerose-stellingen op de zuidelijke Veluwezoom. Gelders Erfgoed 2008-4. pp. 27-30. Ook gepubliceerd op: http://www.luchtoorlog.net/teerosen.html

Kok, R.S. (2012). De Moordrechtse stelling. Terugblik 521, pp. 6-7.

Kok, R.S. (2013). Rijksweg 12 in de Tweede Wereldoorlog: de Duitse versperringen. Heemtijdinghen 49.2, pp. 25-43.

Kok, R.S. & W.K. Vos (2013). Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 211).

Langerijs, G. (2002). ‘Seeadler’ in Bloemendalerpolder – revisited. www.muideninfo.nl.

Overdijkink, G. (2012). Maltby’s Spitfire zoemt nog steeds rond. Tijdschrift Historische Kring Breukelen 27-2, pp. 62-64.

Reyneveld, D. (1995). De inundaties 1944/1945 in de Vechtstreek. Tijdschrift Historische Kring Breukelen 10.2., pp. 121-127.

Smits, W. (1990). Groep Albrecht in de Vechtstreek tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tijdschrift Historische Kring Breukelen 5.2., pp. 54-61.

Soonius, C.M. & G.H. de Boer, 2010. Plangebied Bloemendalerpolder, gemeenten Weesp en Muiden: een cultuurhistorisch bureauonderzoek in het kader van de MER. RAAP-rapport 2014. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp (te downloaden via www.radarstation.nl).

Timmerman, H. (1996). Een bijzondere vondst in ‘Jägerleitstellung’ Teerose II. Nieuwsbrief Stichting Dutch Aircraft Examination Group 7.23.

Turkenburg, A. (2000). Vinkeveen en de Tweede Wereldoorlog. Een beschrijving van de invloed van de oorlogsjaren 1940-1945 op het leven in Vinkeveen. Wilnis: Stichting Proosdijer Publicaties.

Will, C. (2002). Sterk water. De Hollandse Waterlinie. Utrecht: Matrijs.

Zomeren, D. van (2008). Seeadler een Duits radarstation tussen Weesp en Muiden. Bulletin Studiegroep Luchtoorlog 292 (geraadpleegd via: http://www.studiegroepluchtoorlog.nl/bulletin-292-seeadler-een-duits-radarstation-tussen-weesp-en-muiden/)

23Archaeologica Naerdincklant2013-3

Met name in de jaren 1944-1945 leden Gooi en Vechtstreek onder vele bombardementen, uitgevoerd door de geallieerden, met name de Britse Fighter Command en de 2nd TAF (Tactical Air Force). Eén van deze bombardementen was gericht op de firma Jongerius N.V., een carrosseriefabriek te Utrecht. Ruim een halve eeuw later kwam Hendrik Land in contact met Lance Byrne, de zoon van piloot Paddy Byrne die het bombardement op de Jongeriusfabriek heeft uitgevoerd. In dit artikel geven Lance en Hendrik, geassisteerd door piloot Byrne, een gedetailleerde beschrijving (in het Engels) van de aanleiding en de toedracht van dit bombardement. Waarom was de Jongeriusfabriek doelwit voor de Britten, hoe verliep het bombardement en wat was de schade? Hendrik Land heeft dit spannende verhaal voorzien van een Nederlandstalige toelichting. Terug naar november 1944…

De achtergrond

Er is in het Gooi en de Vechtstreek flink wat af gebombardeerd. Daar is nog maar weinig tot zelfs niets meer van bekend. Ik had zelf wel eens horen mompelen dat op de brug over het Amsterdam-Rijnkanaal (ARK), 400 meter achter mijn huis in Loenersloot, een bombardement heeft plaats gevonden maar daar geloofde ik niet zoveel van. De Loenerslootse brug (uit 1938), in de N201: waarom zou die gebombardeerd moeten worden? Totdat ik tijdens onderzoek naar de geschiedenis van onze buurtschap ‘de Kerklaan’ bij toeval op het Internet tegen een tekst aanliep uit 2002 waarin geschreven werd over luchtfoto’s uit WO-II ‘met kraters in de weilanden noord van de Kerklaan’. Zou het dan toch waar zijn? De resultaten van het onderzoek daarnaar is mogelijk iets voor een ander verhaal, maar kort en goed: er zit een ‘vergeten 1000 ponder’ 150 meter noord van mijn achtertuin in de weilanden. En misschien wel meer, want ik mis er zes… Ze worden dit najaar gedetecteerd en geruimd.Waarom was het bombardement uitgevoerd, wat was het ‘grotere verhaal’ erachter? Ik beperk me daarbij tot Gooi en Vechtstreek, Weesp tot voorbij Breukelen, en het gebied rond en tussen de Vecht en het ARK. We moeten terug naar die tijd. In mei

1940 is Nederland na een snelle Duitse aanval en ruim vier dagen vechten gecapituleerd (buiten Zeeland om). Er is in onze streken toen weinig gebombardeerd, er zijn wel vliegtuigen neergehaald in die meidagen.

Bommen

De eerste bommen in ons gebied vielen overdag in juli 1940 bij een zandgat bij de Hinderdam. Deze waren bedoeld voor een groepje zandbakken en een zandzuiger. Dat was de tijd dat Hitler zo snel mogelijk naar Engeland wilde en de voorbereidingen voor operatie ‘Seelöwe’ in volle gang waren. De Engelsen verbaasden zich over de opeenhoping van binnenvaartschepen in de bezette havens rond het Engelse Kanaal tot de reden daarachter hen duidelijk werd: de op handen zijnde Duitse invasie van Engeland! Concentraties binnenvaartschepen werden daarop onmiddellijk tot bombardementsdoel verheven. Een tweede bombardement volgde midden in een nacht in augustus 1940 bij Loenen aan de Vecht; wat daar de reden van was is nog niet duidelijk. Daarna werd het wat stil tot, in juli 1941, er bommen vielen in Nieuwersluis. Kleintjes weliswaar, maar toch. Reden ook nog niet duidelijk.In 1942 en 1943 is het wat bommen betreft wat stil, alhoewel er rapportages zijn van een enkele bom. In 1944 en 1945 is het goed raak in onze omgeving, vooral de tweede helft 1944 en de eerste 4 maanden van 1945. De redenen? Het de ‘vijand’ zo goed als onmogelijk maken zich te kunnen verplaatsen. Ten tweede de ‘command and control’ functies van de vijand uitschakelen, zeker vlak voor een grote aanval ging beginnen. De Duitsers, kun je uit hun ‘Kriegstagebücher’ halen, waren verbitterd dat de Engelsen toch elke keer weer wisten waar die hoofdkwartieren zaten en zelfs waar de officieren hun eetgelegenheden hadden, want juist die werden rond etenstijd aangevallen zodat de Duitsers dat zelfs ontmoedigden. Dit had bij ons aanvallen op Hilversum, Bilthoven, Bussum/Naarden tot gevolg. Let wel, het Duitse hoofdkwartier in Nederland zat in Hilversum (onder meer in het bunkercokplex aan de Rossinilaan, zie hiervoor het artikel van Kees van Aggelen elders in dit tijdschrift – red.)!

Het bombardement op de Jongerius N.V. te Utrecht

Door Hendrik Land

24 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

Doelwit: Gooi en Vechtstreek!

De hoofdmoot van de bombardementen in die tijd was in onze omgeving echter ook gericht tegen de Duitse geheime wapens. De V1’s (‘Vergeltungswaffe 1’, bomvliegtuigen met straalmotor – red.), de V2’s (ballistische raketten) en de minionderzeeërs. De eerste twee hadden een dusdanig bereik dat ze, gelanceerd vanuit Frankrijk, London konden treffen. Toen de geallieerden echter de Duitsers uit Frankrijk verdreven hadden, werden de V-lanceerinrichtingen op de enige plek opgesteld waar Londen nog binnen het bereik lag: het zuidwestelijke, door Duitsland nog bezette, gebied in Nederland: rond Den Haag, Rotterdam en Wassenaar. De V1’s, de vliegtuigjes, konden nog door het luchtdoelgeschut en door jachtvliegtuigen uit de lucht gehaald worden (tot zo’n 70% haalde zijn doel niet), de V2’s echter gingen zo snel (5.000 km per uur, 5 keer de geluidssnelheid) dat men in Engeland de ontploffing eerst zag en pas later de raket hoorde aankomen. Daar was geen kruid tegen gewassen. De enige oplossing om te voorkomen dat de raket in Engeland terecht kwam was het afvuren onmogelijk te maken. En daar speelde onze omgeving een prominente rol in. De geheime wapens werden uiteraard in Duitsland onder mensonterende omstandigheden gemaakt en moesten dan naar de afvuurlocaties vervoerd worden. In die tijd, eind 1944 en begin 1945, zaten de geallieerden zuid van de grote rivieren na de gedeeltelijk mislukte ‘een brug te ver’-actie. In het noorden van Nederland was het IJsselmeer een natuurlijke blokkade, dus de wapens moesten door het smalle stukje Utrecht en Noord Holland. Het is dan ook daarom dat alle oost-west verbindingen (bruggen, vooral het spoor) grote aandacht kregen van de geallieerden.

De daders

De luchtaanvallen werden uitgevoerd door jachtbommenwerpers. We kennen allemaal de beroemde Spitfire, die kon echter slechts 1.000 pond (LBS) aan bommenlast meenemen. Ze hadden

vol bewapend twee bommen van 250 pond (onder elke vleugel één) en een 500-ponder onder de romp. Een zwaarder jachtvliegtuig, de HAWKER TYPHOON (afbeelding 1), kon het dubbele meenemen maar kon ook raketten afvuren. Wat bommen betreft hadden deze vliegtuigen vaak twee bommen van óf 500 pond óf

1.000 pond bij zich, onder elke vleugel één. Vele HAWKER TYPHOON squadrons hadden echter ook vliegtuigen die onder elke vleugel vier raketten konden meenemen. De Engelse luchtvloot gedurende het laatste jaar van de oorlog (midden 1944 tot midden 1945) bestond uit de ADGB (Air Defence Great Brittain), ook wel ‘Fighter command’(FC) genoemd, die het Engelse luchtruim verdedigde en de Tactical Air Force (TAF) die met de geallieerde legers optrok en vanaf vliegvelden vlak bij het front voor luchtsteun zorgde. In ons geval betrof dat de tweede TAF (in het Engels 2nd TAF). De aanpak van de V-wapens was dus een taak voor de FC die daarvoor aanvallen in Nederland deed. De FC vloog van Britse bases waar men ‘s ochtends opsteeg en ’s avonds weer terug kwam. Verder gebruikte men gedurende de dag de bases in het bevrijde gebied (zuid-Nederland en België) voor ondersteuning. Meestal gingen de FC squadrons vanuit Engeland met een specifiek doel naar Nederland, vielen dat aan en vlogen een rondje om alles wat bewoog en Duits leek met boordwapens aan te pakken (niet noodzakelijkerwijs die volgorde), en vervolgens door naar een luchthaven op bevrijd gebied. Daar werd men herbewapend en van nieuwe brandstof voorzien om meestal hetzelfde doel nog eens aan te pakken om na het gewoonlijke rondje boven bezet gebied op zoek naar transport of V-wapen afvuur inrichtingen weer terug naar Engeland te vliegen. Het doelgebied van de FC lag initieel tot ongeveer een lijn noord-zuid ter hoogte van Amsterdam-Utrecht, later werd dat uitgebreid tot aan een denkbeeldige lijn noord-zuid bij Amersfoort.

Het 2nd TAF daarentegen vloog van bases in bevrijd gebied en hobbelde met de troepen mee van vliegveld naar vliegveld als men weer wat was opgeschoten. Gedurende de ‘winterstop’ eind 1944

Afbeelding 1: Vliegtuig ‘Typhoon Mk IB ‘Patricia II’ OV-Q (MP 188)’. Bron: John ‘Paddy’ Byrne

25Archaeologica Naerdincklant2013-3

en begin 1945 werd de 146 wing van het 2nd TAF echter ook voor FC taken gebruikt. Men gaf met het 2nd TAF normaal luchtsteun aan de troepen en had offensieve taken. Vooral de V2 was een dusdanig probleem voor het moreel van de Engelse burgerbevolking, dat de politiek er extra prioriteit aan gaf. Het geval wil namelijk dat tijdens de ‘slag om Engeland’ in 1940-1941 er vele keren meer doden onder de burgerbevolking gevallen zijn dan het totaal veroorzaakt door de geheime wapens. Wat de bevolking wel begreep tijdens de slag om Engeland, kon men gedurende het geheime-wapen-bombardement niet meer begrijpen gezien het luchtoverwicht dat men had. Zo goed als totale controle in de lucht en toch elke dag vele raketten en vliegtuigbommen in en rond London. Dat had een groot effect op de mentale weerbaarheid van de bevolking. Voor de bühne is daardoor ook met veel tromgeroffel gerapporteerd in de pers over het succes van deze aanvallen, militair was het van ondergeschikt belang en wilden de bevelhebbers daar geen strategisch belangrijke middelen voor vrij maken. Deze aanpak heeft in ons gebied geleid tot tientallen aanvallen in Weesp (Vecht en ARK bruggen), de Vechtbrug bij Uitermeer, bij Vreeland (o.a. de Nes), de Loenerslootse brug, Nieuwersluis en Breukelen door zowel het FC als het 2nd TAF (afbeelding 2).

De auteurs

Het squadron dat de grootste aanval uitgevoerd heeft op de Loenerslootse brug is het 197 squadron geweest, dat deel uitmaakte van de 146 wing (een groep squadrons) dat weer onderdeel was van het 2nd TAF. Gedurende mijn onderzoekingen over o.a. die aanval ben ik in contact gekomen met de zoon (Lance Byrne) van één van de piloten van dat squadron, die op zijn beurt bezig was het ware verhaal achter een in een tijdschrift gepubliceerde foto te achterhalen. Via de schrijver van een boek over het 193 squadron, dat ook onderdeel was van het 146 wing, kregen wij contact met elkaar en hebben we kunnen reconstrueren wat de achtergrond van die foto was. Daarbij kregen wij hulp van de vader van Lance, piloot Paddy (J.K.) Byrne, ruim 90 jaar jong, die uiteraard deze aanvallen had uitgevoerd. In dit specifieke geval betreft het een aanval op de Jongeriusfabrieken bij het Merwedekanaal in Utrecht (afbeelding 3). Hieronder het resultaat.

Afbeelding 2: Kaartje met locaties van aanvallen in de Vechtstreek. Kaartsectie is een compilatie uit 4 topografische kadaster kaarten van deze omgeving uit de jaren 1948-1950, bron: watwaswaar.nl. Met sterren gemarkeerde locaties betreffen bevestigde aanvalsdoelen door de geallieerden in WO-II. Bron: onderzoek auteur.

26 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

A Photograph, a Briefing and a Raid

By Lance Byrne and Hendrik Land

Over the years, off and on, this old wartime photograph of a group of RAF pilots being briefed has piqued Lance Byrne’s curiosity, no more so than when it was noticed in use in the magazine ‘Britain at War’ as a banner at the head of a column called the Briefing Room (afbeelding 4). Yet despite appearing in countless issues of the magazine as well as in one or two other publications, what did we, or anybody else, really know about this photograph and its story? This article attempts to tell that story.Lance’s particular interest stems from the fact that his father, then Flt Sgt John ‘Paddy’ Byrne, is the pilot standing sideways on to the camera looking over the briefing officer’s left shoulder. As it turned out this was his 112th operational sortie. Furthermore it had long been a family tradition that Lance’s mother, then Leading Wren Patricia Forster, had seen this photograph in the local newspaper whilst on leave at home in Yorkshire - the first she knew of her boyfriend’s whereabouts during late 1944. Finally, tucked away inside pilot Byrne’s log book was an original copy of the photograph complete with extremely faded typescript on the back: ‘Copyrig… Yorksh…… Ev…… os’.

At 90 the Old Man’s memory is not what it was and, when asked about the photograph simply commented that ‘It was just one briefing and one sortie among many’ - though he did recognise the briefing officer: Group Capt. Denys Gillam DSC**, DFC*, AFC - then Officer Commanding146 Wing RAF - and many of the pilots in the photograph as

being from 193 Sqn and 197 Sqn RAF - his own squadron. Furthermore, as a two squadron op, led by the Groupie, it must have been a significant target. So there were many questions to be answered: who were these pilots, what and where was the target, why was it important, what happened and was their anything significant about the photograph?

The Pilots

Group Capt. Gillam, highly decorated from numerous courageous acts and with a reputation for hard-nosed, uncompromising leadership from the front, was a highly skilled and aggressive pilot who personally master-minded and led several attacks on important targets such as German Army and Gestapo HQs. On this occasion Gillam led 9 pilots from ‘B’ Flight, 193 Sqn and 10 pilots from ‘B’ Flt, 197 Sqn. The pilots of both squadrons were, in general, very experienced having flown many sorties in support of the Army as it fought its way from the beaches of Normandy, through Belgium, to the Dutch border. This was a highly competent selection for an important mission. For example, for Fg. Offr. Mike Bullied (193 Sqn) this was his 76th operational sortie whilst for Flt Sgt John ‘Paddy’ Byrne (197 Sqn – and pre-war ‘Halton Brat’ who later trained as a pilot on the British Flying Training Schools scheme in America) this was his 82nd operational sortie. There are 24 men in the photograph of whom 21 are identified in the accompanying sketch and key. In addition to Gillam there are the 19 pilots who took part in the raid. Looking on is a further pilot, F/O Ken Bowman, of ‘A’ Flt, 197 Sqn and three unidentified officers, one of whom is a captain in the Army. The latter is likely to have been an Army Liaison Officer whilst the other two are probably 146 Wing RAF staff officers. F/O Bowman may have been present just out of interest but it was a common practice to brief up a spare pilot who could step in if one of the other pilots became ill. At the time none of the pilots who took part in the raid were lost, though by the war’s end three of the 20 pilots would be shot down (2 POW and 1 KIA).

The Typhoon Squadrons

193 Sqn and 197 Sqn along with 257, 263 and 266 Sqns comprised 146 Wing RAF, part of 84 Group RAF and ultimately 2 TAF. Flying Hawker Typhoon IBs, 146 Wing undertook a variety of close air support and interdiction tasks in the ground attack

Afbeelding 3: Locatie van de firma Jongerius op een Duits kaartje uit WO-2. Bron: watwaswaar.nl.

27Archaeologica Naerdincklant2013-3

role. By October 1944 the Wing had moved to B70 Deurne, the former pre-war Antwerp airport, where it would spend the winter months flying missions into the Netherlands either in support of operations to clear the Scheldt estuary or interdiction missions aimed at disrupting the transportation of V-weapons, mainly V2 rockets, or hitting other ‘special’ targets, often referred to as ‘Cloak and Dagger’ jobs. Unlike the majority of Typhoon squadrons, generally equipped with rockets, the ‘Bombphoons’ of both 193 and 197 Sqns were equipped for dive or low-level bombing usually dropping two 500lb bombs backed up by strafing from four 20mm cannon per aircraft. Of the 20 aircraft that flew on the raid the details of only 12 are recorded. None of the aircraft were lost at the time, ultimately though of the 12 only six survived the war whilst six were lost in action (Flak x 2, Me 109 x 1, mid-air collision x1 and missing x 2).

The Target – ‘A one-man submarine factory?’

Prior to every raid the pilots were briefed on the mission including the target – the question for this photograph was - what target? The photograph has appeared in other publications with a variety of captions; one of which gives the target and date as ‘a one-man submarine factory at Utrecht, 4 November 1944.’ Such a target would be rather ‘special’ as the Allies were plagued throughout the autumn of 1944

by German attacks on shipping in the Scheldt estuary aimed at disrupting the flow of supplies through the port of Antwerp to the Allied armies. These attacks included many by ‘Biber’ midget submarines based in Rotterdam. Verification of the link between the photograph and the supposed target was needed to confirm that the briefing shown was indeed for this particular raid. The National Archives at Kew, London hold a multitude of documents from the last war including the RAF Form 540 ‘Operational Record Book (ORB)’ (commonly known as ‘war diaries’) of the squadrons, wings and groups along with intelligence summaries and assessments. The squadron ORB provide details of the sorties flown including the target, the names of the pilots, the aircraft they flew and comments on the success of the mission. In both the 193 and 197 Squadron ORB this mission is the only two-squadron operation around that date and in both the pilots listed for the mission match the pilots in the photograph. In addition the 146 Wing ORB includes an aerial photograph of the target, though not any other identifying details, plus (joy!) a contemporary English newspaper cutting showing the briefing photograph. With assistance of the Utrecht City archives we established that a raid on the 4th November 1944 had taken place on the ‘de Jongerius Factory’. Subsequently access to contemporary Dutch sources suggest

Afbeelding 4: Briefing van de Engelse piloten. Bron: John ‘Paddy‘ Byrne.

28 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

that the Dutch resistance had informed London that the de Jongerius factory was being used as a transit location for trucks carrying ‘one-man torpedoes’ As shown in the entries in both squadron ORBs, by the time the pilots were briefed for the raid this had transmuted into ‘a factory at Utrecht producing one-man submarines’ (197 Sqn ORB) – a special target indeed!

The Raid – The Attack

The 4th November was a Saturday and the raid was deliberately timed to strike the de Jongerius factory in the afternoon when it was thought that the majority of the Dutch workers would have left for the weekend. For many of the pilots this was their second sortie of the day. Taking off from B.70 Deurne between 1415 and 1425 the aircraft crossed the Maas near Gorinchem arriving over the target at about 1500hrs.

The 197 Sqn ORB states:‘…..The formation climbed through patchy cloud near the drome and on crossing the Maas were greeted with a few bursts of 88mm from Gorinchem. The attack was pressed home quickly in the face of plentiful but inaccurate light flak……’

The 146 Wing ORB states:‘….Group Captain Gillam with 9 aircraft from 197 Squadron went in first dropping 20+ 500lb bombs and claim direct hits from which oil fires started. 193 Squadron followed and claim 50% of their 18+bombs in the target area…..’

This is slightly inconsistent with the Sqn ORB that record 10 aircraft from 197 Sqn and 9 aircraft from 193 Sqn. Gillam customarily led the raids he commanded to mark the target for the following pilots.Unfortunately the RAF sources say little more about the conduct of the attack. Dutch sources are, though, more informative. ‘On that Saturday afternoon…the planes circled

overhead,…..at a certain moment the attack was started from the south, at the front side of the Merwede canal……..the pilots started their dive in the direction of the Jongerius target..’ W.A.Nagtegaal (April 2006) ‘Our farm (Domhoeve) was located next to the factory and the villa of Jongerius.

In two waves the fighter planes, Typhoons, passed overhead and were diving over our farm and the factory. I saw the bombs sail over our roof and hit the office and the heart of the factory with large explosions. There were three persons underneath the rubble, amongst whom was a student priest: they were in the factory. I will never forget that … digging in and clearing the rubble (with our bare hands). Then another air raid alarm and when we saw the English planes coming we ran for our lives. Luckily for us however they dived over the canal, the ‘sugar-area’ was their target….’ M.v.d.Oudenrijn (April 2006).These, and other eye-witness accounts, suggest a classic ‘dive-bombing’ attack rather than a ‘low-level’ attack. In general dive-bombing attacks were mounted on suitable targets such as factories when heavy defences were expected. The formation would approach the target area in ‘finger-four’ formation, circle to identify the target and move into echelon for the attack. Attacking ‘out-of-the-sun’ (on the 4th Nov 44 this was to the SSW) the aircraft would dive from about 8,000 ft (nearly 3,000 metres), ideally as close to a 65° angle as practical, releasing the bombs at about 4 – 5,000 ft (about 1,500 metres), above the effective range of light (20,mm & 40,mm) flak. The aircraft would open fire with their 20 mm cannon as they dived to distract the attention of the defenders. Thereafter the aircraft would pull out reaching around 2 - 3,000 ft (just under 1,000 metres) at the lowest point and climb back to 8,000 ft to re-gain formation before leaving. Several of the Dutch accounts mention ‘two waves’ or ‘two attacks’ between 10 – 30 minutes apart which reflects the two squadron attacks in the 146 Wing ORB’s description. As the bombs had an 11 sec delay, so that the explosions did not catch the aircraft, pilots did not see their own bombs explode and relied on the following pilots to report on their accuracy.

The Raid – The Bombing

Contemporary RAF sources are quite eloquent on the effectiveness of the bombing:Gp. Capt. Gillam’s logbook: ‘12 direct hits on target and left smoking’Fg. Offr. Bullied’s (193 Sqn) logbook: ‘Target well pranged…….’Flt Sgt Byrne’s (197 Sqn) logbook: ‘Torpedo factory. Wizard bombing’WO Lovell’s (197 Sqn) logbook: ‘Good prang, only two misses’

29Archaeologica Naerdincklant2013-3

The 197 Sqn ORB (Form 540) states:‘…..The Squadron dropped 20 bombs, 12 of which were direct hits and 4 overshot. 4 were not accounted for. The target was left smoking and an oil fire was seen. The target was also straffed. …..’‘…..At least ten hits were seen on the factory and production is thought to have stopped.’

By the time this was recorded in the 84 Group ORB (form 540) this had become:‘Another successful attack accomplished by 146 Wing Typhoons was the destruction of a human torpedo factory at Utrecht. Twelve D/Hs were claimed and apart from extensive damage large oil fires were observed after the attack’Obviously content with the success of the raid the RAF did not attack the de Jongerius factory again. After all - the factory had been destroyed and production (if any) of the human torpedoes stopped. Yet, strangely, the post-raid aerial reconnaissance photograph taken immediately after the raid shows little apparent damage to the factory (afbeelding 5).

Subsequently, modern analyses of aerial photographs taken before and after the raid in combination with pictures (taken at the time) and written descriptions published in the Jongerius factory magazine by Public Relations Manager Wim de Beer do suggest more. Whilst it is not possible to account for every bomb dropped the pattern of bomb craters and eye-witness accounts suggest that of the 40 x 500lb bombs dropped between 10 - 12 actually hit the factory. A further 4 to 5 bombs ended up next to the factory on a ‘wood storage’ area while another 2 or so bombs fell in the fields some 100 meters to the SSW of the factory. It would appear that a significant number, approximately 16 bombs, (probably those dropped by the second wave - 193 Squadron) fell in a tight group 150-250 metres to the NE of the factory on a relatively open area of derelict ground (the ‘sugar-area’), whilst 6 - 8, were scattered between the factory and the derelict ground including one or more bombs that fell into the canal in front of the factory – as attested to in accounts by the local people who appreciated the addition to their

diet of the dead fish left floating on the water. Four or more bombs failed to explode, one was found underneath the Texaco tanks next to the office building immediately after the raid whilst another 3 have been found and disarmed over the years in later re-development of the area. Though 6 -8 bombs cannot currently be accounted for. At the time observation of the target area would have been difficult; the raid took only a matter of minutes; the aircraft were traveling at 350 – 400 mph (700 km/h) and the pilots bombed by eye – unlike today, no camera or laser guided bombs! – there was plentiful light flak, and the whole target area would have been covered in smoke and dust.

Afbeelding 5: Luchtfoto van de schade bij Jongerius N.V. kort na het bombardement. Bron: National Archives.

30 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

The Raid – The Consequences

On the 19th December 1944 the Dutch resistance newspaper ‘Het Parool’ reported that:‘Saturday 4 November last the RAF threw a few bombs on the factory of Utrecht’s ………………… NV Jan Jongerius, Kanaalweg 34, municipality Jutphaas. Three Dutch civilians lost their lives, but one should account oneself lucky that the attack was not done in the morning because the consequences then would have been far worse. The attack was executed with precision with the most vital parts of the factory – a.o. the engine room and the drill machines, as well as the left wing of the office block – destroyed. The large hall, in which a few weeks earlier one-man-torpedo’s had, twice, been stored and loaded, was destroyed’. Furthermore a graphic eye-witness account from another worker at the plant, believed to have been, originally, published in the de Jongerius factory magazine in April 1946 describes the devastation:

‘……With all hands they are trying to get the 3 victims out of the complete mess and rubble. All looked extremely run down suddenly. From the (business) office all window panes had gone and from the small towers and the clock only the framework had remained. The office situated on the side of the fabrication halls had received a direct hit, which first had penetrated the roof, then through two concrete floors to finally explode in the cellar. As a consequence of the explosion the floor of the office was literally lifted up, ripped off from the walls and drawing boards, cupboards and files had fallen into the cellar. What destruction! What force!.....’

This destruction is reflected in several photographs, taken at the time (afbeelding 6). Even the strafing is supported by a Dutch account that describes the ‘…..hits on the water surface of the canal creeping towards us…..’The bombs that had struck the factory had done

the job; though, sadly, three people – Jos (Jozef) van Dijk (a family friend) and Willem Aarssee and Willem Van Vianen, lost their lives and several were injured. Today the latter two are, as de Jongerius workers, remembered on a memorial in the Jongerius villa grounds.

The Newspapers and that Photograph

Shortly after the raid a number of UK and international newspapers ran the story (afbeelding 7). All are very similar, and probably based on the same 2 ATAF communique or press release; they all stress the unusual nature of the target, the accuracy of the bombing and the oil fire in somewhat exaggerated terms. Perhaps the best comment on this is that found in the 197 Sqn ORB:

‘……..Several days after the show a highly imaginative description of it appeared in the press. Amongst other things we find that we are now ‘the pin-point boys’ – a left handed compliment this, as it implies that hitherto are methods have been haphazard – who ‘raised the target to the ground’ ….’

Sadly this article has yet to come to light.

As to the photograph, …………and with the help of the archives in the British Library Newspapers, Colindale, in London,……it appears on the back page of the Yorkshire Post on Wed, 8th November 1944 as a ‘local boy’ story: ‘Famous Malton Airman in Belgium’

Afbeelding 7: Foto van de briefing in de Yorkshire Post.

31Archaeologica Naerdincklant2013-3

‘Group Captain Denys E Gillam, DSO and bar, DFC and bar, AFC, of Malton … giving instructions to pilots of the Typhoon wing under his command in Belgium. Picture by Herbert Dewhurst, ‘Yorkshire Post’ photographer with the Allied Forces.’

Whilst there is no explicit connection to the de Jongerius raid, the evidence clearly suggests that it is of the briefing that Gp Capt Gillam gave to the pilots of 193 and 197 Squadrons, including Lance his father - Flt Sgt John ‘Paddy’ Byrne – probably only a

few hours before the raid on the 4th November 1944.

Aftermath

In 1955 N.V Jan Jongerius went bankrupt. The factory complex, including the family home – the ‘Bastiaanhof’ villa: a 1930s modernist and art deco architectural masterpiece - was sold off and used by the Dutch Defence Forces until the 1999. Returned to the ‘Friends of the Jongerius

Afbeelding 6: Grondfoto’s van de schade, met interpretatie. Bron: diverse publicaties, met assistentie van Bettina van Santen.

32 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

Complex’ in the mid-2000s, today the site of the factory is scheduled for re-development as residential housing whilst the villa, now a national monument, is being restored to its former glory by the de Jongerius Foundation and is to open in 2013 as the ‘Villa Jongerius’ - an Art and Cultural Centre. The 4th November 1944 raid still resonates through the years however; four unexploded bombs have been uncovered in the area around the factory, the last in 2002. In 2006 a local newspaper published a contentious article whose author claimed that the raid had never taken place at all and that the occupying German troops had blown up the factory themselves, using (he claimed) a made-up story of an attack as cover-up. Not surprisingly this generated a flurry of letters from eye-witnesses and survivors refuting this fallacy which were of great assistance in researching the actual story of the raid. Furthermore a new book about the de Jongerius family, to be released in conjunction with the opening of the Villa Jongerius, will feature the raid and the photograph.

Our Thanks

This article could not have been written without the help of the National Archives, The RAF Museum, Chris Woodcock (193 Sqn Association), Chris Thomas (author), the de Jongerius Foundation (most notably Bettina van Santen who unearthed a lot of additional data used in our analyses) and, most of all, the veterans – David Ince, Derek Lovell and, especially, my father - John ‘Paddy’ Byrne, of 193 and 197 Squadrons RAF. Though, as there are still un-answered questions and missing parts of the puzzle the search goes on.

The writers, in addition to the above, wish to dedicate this account of the de Jongerius Raid to the unfortunate victims of the attack, being Messrs. Aarssee, van Vianen and van Dijk, who lost their lives to liberate us in the fight against tyranny.

Auteursinformatie

Ing. Hendrik Land (1961) studeerde af aan de Hogere Zeevaartschool op Terschelling, is werkzaam bij het zeesleep- en bergingsbedrijf Svitzer (het vroegere Wijsmuller) en is, buiten de van nature aanwezige interesse in geschiedenis, direct betrokken geraakt bij het duiden van lokale gebeurtenissen rondom WO-II door onderzoek naar ‘vergeten’ bombardementen, o.a. op de Loenerslootse brug en de inmiddels bekende blindganger van 1.000 pond 150 meter achter zijn achtertuin. Hij wordt dientengevolge door o.a. explosieven-opsporingsbureaus geraadpleegd als ‘lokaal deskundige’.

Maj (Retd.) Lance Byrne, BSc, Dip. F, PGCE studied at The University of Newcastle upon Tyne and Bangor University in the United Kingdom before joining the Royal Corps of Signals in the British Army. After 18 years serving around the world, often in conjunction with the Royal Air Force, and ultimately rising to the rank of Major opted for a career change in 1994. Thereafter qualified and worked as a Geography / History teacher at ages 11 – 18 for 16 years. Recently retired now devotes his time to his family, gardening, travelling and a life-long interest in military history. Researching the wartime exploits of his father, (Fg Offr) John Byrne, who flew Typhoons with 197 Squadron RAF, has led to shared interests and friendship with Hendrik Land – who has a 197 Squadron bomb at the end of his garden!

33Archaeologica Naerdincklant2013-3

Ooggetuigenverslagen van de Tweede Wereldoorlog worden steeds zeldzamer. Jan Veenman groeide op in Ankeveen en was negen jaar toen de oorlog begon. De negenjarigen van nu groeien op in een totaal ander tijdsgewricht. In het voorjaar van 2012 hebben Ankeveense schoolkinderen uit groep 7 verkend wat de Tweede Wereldoorlog betekende voor de inwoners van Ankeveen, en hoe het dagelijks leven er tijdens de oorlog uit zag.

Al wekenlang waren de leerlingen van de Ankeveense Joseph Lokinschool bezig allerlei voorwerpen als kranten, bonnen, een oude fietslantaarn, enzovoorts te verzamelen uit de Tweede Wereldoorlog. ‘Maar wie heeft het in ons dorp allemaal meegemaakt en wie wil ons er over vertellen?’ vroegen de kinderen zich af. Juf Leonie ging op onderzoek uit en vond mij op haar pad. Geboren in 1931 was ik gedurende die oorlogsjaren ongeveer net zo oud als de leerlingen van groep 7 en zat ook nog eens op dezelfde school en in hetzelfde lokaal. De lezing werd gehouden op 12 april 2012. Het bijbehorend beeldmateriaal werd verzorgd door Tiny Beemsterboer-Koster. Het werd een groot succes. Enkele weken later volgde dezelfde lezing voor de leden van de Ankeveense Sociëteit. De tweede lezing werd wederom een succes. Onderstaande tekst is een bewerking van de lezing.

Feest

Feest! Feest! Feest! Heel het dorp was versierd tijdens de bevrijdingsfeesten in juni 1945. Bijna alle door de Duitsers opgepakte mannen waren na een reis door een verwoest Duitsland weer heelhuids thuisgekomen. Bijna allemaal: op één na, bang dat hij na zijn dubieus handelen in het gezelschap van de mannen die op 14 januari 1945 waren opgepakt, voor zijn daden bestraft zou kunnen worden. Door het hele dorp waren grote palen geplaatst die onderling verbonden waren met allerlei soorten van versierselen. Op elke paal stond een spreuk:

‘Al rookte Churchill nog zo’n dikke sigaarHij kreeg het toch maar mooi voor elkaar.Hess, smeerde hem al snel uit het smerige nest.

Vloog naar Engeland, en vond het verder best’Wat gebeurde er eigenlijk tijdens die meest verschrikkelijke periode die de mensheid ooit heeft meegemaakt, in ons dorp Ankeveen? ‘Weinig toch’ zou je zo zeggen. We werden immers niet platgegooid door bombardementen, er waren geen straatgevechten en we werden ook niet geconfronteerd met massale liquidaties wanneer het verzet zich deed gelden. En toch gebeurde er gedurende de oorlogsjaren meer dan je lief is. Het dagelijks leven dat aanvankelijk nog vrij ongestoord voortgang leek te kunnen vinden werd tenslotte totaal ontwricht en zelfs zodanig verstoord dat de littekens ervan nog vele jaren na de oorlog zichtbaar zijn gebleven. 10 mei 1940

Het was prachtig weer die dag. Om omstreeks 5 uur in de vroege morgen kwam met donderend motorgeronk, op nauwelijks 100 meter hoogte, een Duitse bommenwerper over het dorp gevlogen waarna deze, enkele seconden later, brandend in een weiland achter de St.Martinus kerk neerstortte. Iedereen in het dorp was meteen wakker, angstig, maar ook nieuwsgierig naar wat er was gebeurd. ‘Een Duits oorlogsvliegtuig was zomaar pardoes in een weiland achter de kerk neergestort?’. Iedereen had het gehoord. Enkele mannen uit het dorp rende naar de plek waar het toestel terecht was gekomen. De bemanning die het had overleefd begon meteen op de aanstormende mannen te schieten, waarna de Ankeveners zich van schrik terugtrokken. Het duurde niet lang totdat enkele Nederlandse soldaten het gebied afsloten en de bemanning van het vliegtuig gevangen namen. Enige dagen later, toen de Nederlanders zich hadden overgegeven, waren het de Duitse soldaten die het vliegtuig weer in beslag namen. Waar de bemanning is gebleven vertelt de geschiedenis ons niet. Toch waren er in de chaos enkele mannen uit ons dorp die in een onbewaakt ogenblik, snel enkele stafkaarten en een verrekijker uit het vliegtuig wisten te halen. Kennelijk met een vooruitziende blik want zoals straks zal blijken kwamen ze enige jaren later uitstekend van pas.

Ankeveen in de Tweede Wereldoorlog

Door Jan Veenman

34 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

Inundatie

Op dezelfde dag dat het vliegtuig in ons dorp neerstortte, waren al vroeg in de morgen grote groepen Duitse soldaten, met vliegtuigen en tanks ons land binnengetrokken waarbij ze vechtend dorp voor dorp en stad voor stad veroverden. Hoewel de Duitsers al enkele andere gebieden in Europa bezet hadden was die 10e mei 1940 het begin van de 2e Wereldoorlog in ons land. Nederlandse soldaten vochten fel terug maar de Duitsers waren veel sterker. Toch gaven de Nederlanders zich niet zo maar gewonnen. Het plan was om hele gebieden rond de stad Amsterdam onder water te zetten zodat de Duitse troepen met hun tanks en auto’s niet verder konden trekken. Ook Ankeveen, Kortenhoef en Nederhorst den Berg behoorden hieronder. Het hele gebied (tussen Muiden en Gorkum) behoorde tot de zogenaamde Hollandse Waterlinie, een plan dat al meer dan driehonderd jaar oud was en voor het laatst aan het begin van de 19de eeuw werd aangepast. Het gevolg was dat op Tweede Pinksterdag 13 mei 1940 iedereen, ook al het vee, het dorp moest verlaten. Alleen de kippen mochten, voor het eerst in hun bestaan, ongestoord hun gang gaan. De bewoners van het Stichts End (behorende tot de gemeente Ankeveen) gingen naar de kustplaats Castricum en die van het Hollands End (behorende tot de gemeente Weesperkarspel) naar de plaats Wognum. Aanvankelijk zouden de bewoners van het Hollands End naar het Friese plaatsje Menaldum gaan, maar omdat de Duitsers inmiddels Friesland al bezet hadden werd dit op het laatste moment nog veranderd. Een complicatie was dat plotseling van de commandant van de militaire C-groep uit Naarden het bericht kwam dat iedereen moest meehelpen om greppels te graven om zodoende het landen van vliegtuigen te verhinderen. Dit bericht kreeg echter verder geen vervolg. ’s Morgens vroeg hadden enkele boeren hun vee al weggebracht naar Ouderkerk a/d Amstel. Ankeveense helden

Omstreeks 4 uur in de middag van die Tweede Pinksterdag 1940 (13 mei 1940) kwamen allerlei soorten van auto’s: vrachtwagens, veewagens, luxe auto’s enz. het dorp inrijden om al die wachtende Ankeveners ophalen. Enkele kinderen hadden hun liefste knuffels meegenomen want misschien kwam je wel nooit meer in

je ouderlijk huis terug. De meeste mensen hadden hun meest kostbare en ook dierbare spullen bij zich maar omdat je nu eenmaal niet alles kon meenemen was al het overige ergens veilig in- en buiten het huis opgeborgen. De eigenaar van het café ‘Het Wapen van Ankeveen’, Antoon Koster, had zijn voorraad aan drank op een, naar zijn idee, veilige plek in de grond gestopt. Ondertussen gingen de gevechten in Nederland door. De weerstand van het Nederlandse leger was groter dan het Duitse leger had verwacht. Duitse Stuka’s (Sturzkampfflugzeug = duikbommenwerpers) bestookten de legereenheden. Er waren zeven Ankeveense soldaten die meevochten in de strijd. Dat waren: Jaap van Heumen, Gerrit Kemphorst (Janzn.), Jan Hagen (Jaapzn.), Piet Taling (Pietzn.), Piet Welle (Janzn.), Hein Ketelaar (Zachzn.) en Jan van Rijn. Van de Ankeveense soldaten sneuvelde op 12 mei 1940 in de omgeving van Barneveld, de wachtmeesterfoerier bij de cavalerie Jaap (J.F.) van Heumen (*03-01-1907). Hij werd begraven te Kortenhoef op 25 mei 1940. Vanwege zijn heldhaftig gedrag werd het Van Heumenhof in Kortenhoef naar hem vernoemd. Ook een held van het eerste uur was Jan Hagen (Jaapzn.) (* 08-03-1917). Hij wist onder het moordend vuur van de Duitsers een telefoonverbinding te herstellen. Hij kreeg van zijn kapitein een goud horloge. Na zijn overlijden in 1949, werd hij postuum onderscheiden. Terug van weggeweest

In de verzamelhal in Castricum kregen we koffie, thee en brood. De meesten hadden in geen 12 uren iets gegeten of gedronken. Naar mijn herinnering werden wij (mijn ouders, mijn twee broers, mijn zus en ik) ondergebracht bij de familie Van Klaveren, die ergens in de hoofdstraat, vlakbij de kerk woonde en zich hadden opgegeven om de vluchtelingen gastvrij te ontvangen. De ontvangst was bijzonder hartelijk. In Castricum was van de oorlog meer te merken dan in Ankeveen. Herhaaldelijk bombardeerden Duitse vliegtuigen het 15 km. verderop gelegen vliegveld Bergen. Het strand was vanwege de vele mijnen die er lagen verboden terrein. Op dinsdag 14 mei 1940 bombardeerden Duitse bommenwerpers Rotterdam waarbij de historische binnenstad totaal werd vernietigd en er meer dan 900 mensen (het exacte aantal is nooit bekend geworden) hun leven verloren. Toen de Duitsers dreigden om ook Utrecht te vernietigen gaven de Nederlandse troepen zich onder bevelvoering van generaal Winkelman

35Archaeologica Naerdincklant2013-3

Afbeelding 1: Ankeveense soldaten.

Afbeelding 2: Voedselbonnen.

Afbeelding 3: Onderduikers achter de bloempotten.

36 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

over. Meteen na de overgave werden maatregelen genomen om de inundatie die inmiddels in gang was gezet door enkele polderdijken te vernietigen, stop te zetten. Ankeveen had nauwelijks enige schade geleden. De retro-evacuatie verliep vlot. Onderweg naar huis, gezeten in dezelfde vrachtauto waarin we enkele dagen eerder waren vertrokken kwamen we de Duitse troepen tegen om Noord-Holland te bezetten. Ik besefte nauwelijks de ernst van de toestand en keek mijn ogen uit naar al die soldaten met hun, vaak gecamoufleerde, legervoertuigen. Binnen enkele dagen was iedereen weer thuis. Hoewel de laag gelegen weilanden en tuingronden inmiddels onder water stonden waren gelukkig de huizen en de wegen in het dorp nog droog gebleven. Ondanks dat iedereen blij was weer thuis te zijn waren er toch ook teleurstellingen te verwerken. In verschillende huizen waren kostbare voorwerpen verdwenen en café-eigenaar Antoon Koster was zijn totale drankvoorraad kwijt. De schade die de Horstermeer tijdens die nauwelijks begonnen inundatie heeft geleden, was groot. Op de Middenweg stond het water ongeveer 30 cm. hoog. De totale schade aan kassen, tuinbouwgronden en huizen in het Horstermeer bedroeg in 1940 bijna fl. 250.000, - De gemeente Nederhorst den Berg was voortvarend. Via een ingestelde schadecommissie werd eerst een voorschot en korte tijd later de restschade aan de gedeputeerden uitbetaald. Het duurde meer dan 6 weken voordat alle inwoners van de Horstermeer weer terug waren. Daarna ging alles weer zijn gewone gang. Iedereen ging weer aan het werk, naar de kerk en de kinderen weer naar de school. Al spoedig leek het erop alsof de nieuwe en de oude machthebbers iedereen er van wilden doordringen, dat de oorlog die over ons land was geraasd, nauwelijks meer was dan een incident en dat alles weer in orde zou komen, mits iedereen maar weer gauw gewoon aan het werk ging. IJverig, vastberaden en vooral ook opgewekt. Er werden weer normale zaken gedaan en het uiterlijke beeld bleek al spoedig weer gewoon te worden. Nou ja …… helemaal gewoon was het nou ook weer niet: koningin Wilhelmina was immers met haar gezin

evenals het kabinet onder minister-president De Geer naar Engeland uitgeweken, de beeltenis van de koningin stond niet meer op de nieuwe munt en de nieuwe postzegels vertoonden stoere vaderlandse helden die ooit eens tegen de Engelsen vochten. Hoewel de inundatie een diepe indruk had achtergelaten was er aanvankelijk in

het dorp nauwelijks iets van de machtswisseling te merken. Iedereen sprak er dan wel over en af en toe werd er ook nog wel eens een Duitse soldaat in het dorp gesignaleerd maar daar bleef het dan ook zo’n beetje bij. Verduistering

Toen de Engelse luchtmacht, die zich aanvankelijk vrijwel uitsluitend overdag boven ons land vertoonde, er toe overging om ook doelen in de avond en nacht te bombarderen was de eerste zichtbare verandering van de bezetting, de verduistering. De straatverlichting mocht niet meer branden en van het licht in je huis mocht geen straaltje licht naar buiten schijnen. Verduisteringspapier of de overgordijnen helemaal dicht was de oplossing. Verduisteringspapier kon je, voor de prijs van 50 cent per rol van 10 meter, kopen bij de kruidenier Gerrit Veenman of Wim Lagerweij. Ook al liep je buiten met een zaklantaarn of een lantaarn met een kaars erin, alles moest zodanig worden afgedekt dat je nauwelijks zelf kon zien waar je was. Zelfs het fietslicht moest naar beneden stralen. Had je je fietslantaarn niet voldoende afgeschermd dan werd eenvoudig je fiets in beslag genomen en kreeg je hem gewoon niet meer terug. In de grote steden was het tussen die hoge grachtenhuizen soms zo donker dat mensen pardoes in het water liepen en verdronken. Een oplossing was de ‘knijpkat’ van het fabricaat Philips. De ‘knijpkat’ is een zaklantaarn zonder batterijen waarbij de stroom opgewekt wordt door middel van een ingebouwde dynamo die wordt aangedreven door in het apparaat te knijpen. Bijzonder was dat de ‘knijpkat’ vervaardigd werd door het zogeheten Philips Kommando in het concentratiekamp Vught. Op de bon: de schaarste begint

Gelijk met het binnenvallen van de Duitse troepen in Nederland veranderde ook de aanvoer van voedsel en grondstoffen Benzine en dieselolie bijvoorbeeld werden onmiddellijk gerantsoeneerd en werden alleen nog op zeer speciale vergunningen verstrekt. De benzineprijs werd tevens verhoogd van met 1¾ cent tot 15½ cent per liter. Alle automobilisten in het dorp, en dat waren er totaal twaalf, moesten overschakelen op lichtgas meegevoerd in grote ballonnen op de auto of een houtgenerator achter de auto. Enkele gingen weer over naar een paard en wagen of wanneer het te bevaren was gewoon

37Archaeologica Naerdincklant2013-3

weer met de schuit. Hoe wonderlijk het ook in de 21e eeuw klinkt: de meeste namen het gebrek aan benzine sportief op en zelfs met een zekere opgewektheid. Het was zo’n beetje; eerherstel voor het paard. Wat de distributie aan levensmiddelen betrof kwamen er in rap tempo steeds vervelender maatregelen. Zo’n beetje alles ging op de bon. Koffie, cacao, thee, boter, schoenen, kaas, brood, zeep, suiker, vleeswaren, snoep, aardappelen en zelfs lucifers en scheermesjes. Van de scheermesjes kreeg je pas nieuwe bij inlevering van de oude, mits zonder roestplekjes. Iedereen, groot en klein, kreeg een distributiestamkaart (kortweg ook ‘stamkaart’ genoemd) waarmee je bij de distributiedienst bonkaarten kon gaan halen waarmee je bij Gerrit Veenman of Wim Lagerweij het wekelijkse rantsoen kon kopen. De inwoners van het Stichts End (gem. Ankeveen) konden hun bonkaarten halen in ’s-Graveland en die van het Hollands End (gem. Weesperkarspel) in Weesp. Zo moesten bijvoorbeeld de bewoners van Stichts End 2 naar het betrekkelijk dichtbij gelegen ’s-Graveland terwijl de buren op het Hollands End helemaal naar Weesp moesten om daar hun bonkaarten te halen. Niet iedereen had de verstrekte bonnen direct nodig. Vooral op het platteland was wat de voedselvoorziening betreft, veel minder gebrek aan voedsel dan in de stad. Wie de weg wist kon zijn niet gebruikte bonnen kwijt op de zwarte markt. Voor een boterbon (recht gevende op 250 gram) werd zeven gulden betaald, voor een melkbon twee gulden en voor een tabaksbon vier gulden. Met het aldus ‘verdiende’ geld kon je dan weer buiten de officiële handel om, datgene kopen waar je behoefte aan had, maar dan wel tegen hoge prijzen. Wie geld genoeg had leed geen gebrek. Gelijktijdig met de distributie kwamen er ook allerlei surrogaten op de markt. Surrogaten voor vlees, boter, koffie, suiker, melk, tabak enz. enz. Met de kennis van de houders van de tabaksplantages in het voormalige Nederlands Indië ontstonden ook in Nederland grote tabaksvelden. Ondertussen sponnen de Duitsers hun verbijsterend naziweb. Stukje bij beetje, gleden de draden duivels koel om de bevolkingsregisters, de fabrieken, de distributiekantoren, de voedselvoorziening, de lokale controles enzovoorts, heen. Eigenlijk was dit nog maar het begin van alle ellende. Het zou dan ook voor iedereen veel en veel slechter worden. Nieuw was plotseling de invoering van het persoonsbewijs of identiteitsbewijs. Het was in samenwerking met de Duitse bezetter ontwikkeld door de Nederlandse ambtenaar Jacobus Lambertus Lentz en werd het

beste persoonsbewijs van Europa genoemd. Iedere Nederlander boven de 14 jaar moest zo’n bewijs op zak hebben. Het is het verzet eigenlijk nooit gelukt om het persoonsbewijs goed na te maken omdat bij het verwijderen van de pasfoto er een doorzichtige zegel aan de achterkant verbroken werd waarop een vingerafdruk stond. Op het eind van 1941 had iedere Nederlander zo’n document op zak. Wie van joodse afkomst was kreeg op zijn persoonsbewijs een extra grote, zwarte J. Controleurs - de CCCD In Ankeveen hadden de meeste mensen nog een klein tuintje achter het huis waardoor ze zich gedurende de eerste jaren van de oorlog nog redelijk konden redden. Toen de hoeveelheid voedsel wat je met de bonnen kon kopen steeds sterker gerantsoeneerd werd, trokken vele mannen en vrouwen uit Hilversum, Bussum of Weesp naar de Horstermeer of ‘De groentetuin van het Gooi’ om daar bij de vele groentekwekers, zonder bonnen, groenten te kunnen kopen. Officieel was dit verboden want het benadeelde volgens de bezetter de eerlijke verdeling van de hoeveelheid voedsel wat voorhanden was. Ze zeiden er natuurlijk niet bij dat een groot deel hiervan rechtstreeks naar Duitsland ging. Het geweten van al die mannen en vrouwen die op voedseltocht naar de Horstermeer gingen werd dan ook gesust dat zij niet alleen voor het eigen belang gingen maar ook met de gedachte dat zij op deze wijze ook een beetje de vijand benadeelden. Bij de oude sluis welke was gelegen op de driesprong Herenweg, Stichts End en Middenweg stonden dan de gevreesde ambtenaren van de CCCD (Centrale Crisis ControleDienst) in hun lange zwarte regenjassen en met een hoed op het hoofd hun op te wachten om alles in beslag te nemen. Duitse taal

Gedurende de eerste jaren van de oorlog veranderde bijna elke dag wat. Verplichte luisterbijdrage, padvinderij verboden, aardappelen op de bon, zeep op de bon, inlevering van koperen voorwerpen, het strand voor iedereen verboden gebied, rijwielvordering enz. enz. Ook op de school van meester Frans Fennis veranderde het een en ander. Het aantal leerklassen werd uitgebreid van 6 naar 8. De twee hoogste groepen moesten de Duitse taal maar ook Duitse

38 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

liedjes leren. Enkele oude Nederlandse volksliedjes werden afgeschaft en mochten niet meer door de schoolkinderen gezongen worden. Wat je vooral niet mocht zingen was ons volkslied ‘Wilhelmus’.Van de Duitse taallessen kwam naar mijn herinnering weinig terecht maar het zingen ging ons veel beter af. Als bewijs zongen dan alle 24 leerlingen, moeiteloos 24 stemmig de canon ‘Ein fröhlich Lied zu rechter Zeit, erwekkend Lust und Heiterkeit’ Op de duur wist de hele klas het zo goed dat het bijna als een soort van Tibetaans gebedsmolentje werd afgedraaid. Op de stam van de grote beukenboom aan de rand van het speelterrein timmerde Frans Fennis een klein houten huisje en plaatste daarin een Madonnabeeld. Met alle kinderen werd afgesproken dat in het vervolg, zolang de oorlog duurt, er op deze plaats door alle schoolkinderen gebeden zou worden voor de vrede. Radio Oranje

Hoewel de meeste mensen in het dorp steeds angstiger werden wat er allemaal gebeurde was er van de gevechten aan het front weinig te merken. Het dagblad ‘De Gooi- en Eemlander’ en de ‘Katholieke Illustratie’ waarop mijn ouders waren geabonneerd stonden vol met foto’s over de roemruchte strijd van de Duitsers tegen de Russen. 19 september 1941 Kiev gevallen. 16 oktober 1941 Odessa gevallen. Wegens papierschaarste en een protest tegen de gedwongen berichtgeving verscheen de ‘Katholieke Illustratie’ in 1942 voor het laatst. Op dinsdag 25 november 1941 stond er plotseling op het houten schuurtje bij de kruidenier Wim Lagerweij gekladderd: ‘V=Victorie want Duitschland wint op alle fronten’. De volgende dag was het weer verdwenen. Niemand wist er iets vanaf, ook Frans Fennis niet, die ons niet alleen leerde te bidden voor de vrede maar ook dat het een kunst was om te kunnen zwijgen. In juli 1942 moest iedereen zijn radio inleveren. Om met de juiste gang van zaken op de hoogte te blijven probeerden iedereen de zwaar gestoorde uitzendingen uit Engeland te beluisteren waaronder ‘Radio Oranje’. De verontwaardiging was groot. Iedereen stond met

de verplichte luisterbijdrage geregistreerd zodat controle heel eenvoudig was wie wel en wie geen radio bezat. Opvallend was dat er veel oude, soms zeer oude en vaak onbruikbare toestellen werden ingeleverd. Mijn ouders waren bang voor represaille en leverden gewillig, hoewel met veel morele weerstand, hun toestel in. Er kwam

een grote vrachtwagen voor om de apparaten op te halen. Mijn ouders hadden het toestel gekregen bij gelegenheid van hun 12½ jarig huwelijksfeest op 30 maart 1937. En nu werd het zomaar als oud vuil op de laadbak gegooid. Toch bleven er veel toestellen achter die verstopt werden in konijnenhokken, kachels, op hooizolders, achter schilderijen, in een groot dik boek, noem maar op. Door middel van kleine krantjes, die in het geheim werden gemaakt, vertelden ze dan aan anderen die geen radio meer hadden, wat ze allemaal van ‘Radio Oranje’ hadden gehoord. Tien voor twee

Langzamerhand kwamen er steeds meer mensen tegen al die Duitse bevelen in verzet. Er is natuurlijk een groot verschil tussen ‘ergens tegen zijn’ of je actief verzetten. Wat bracht het er iemand toe om met gevaar van eigen leven en misschien wel met tientallen anderen tegelijk, verzet te plegen? Om zich te onttrekken aan tewerkstellingen in Duitsland, Joden en andere vluchtelingen aan een onderduikadres te helpen, sabotagedaden te plegen, verzetskrantjes te verspreiden, persoonsbewijzen te vervalsen of zelfs om verraders te liquideren. Waarom protesteerde eigenlijk niet iedereen? Velen hadden hun gezinnen, familie, vrienden en vertrouwen en wantrouwen lagen tenslotte heel dicht bij elkaar. Het juiste antwoord op deze vraag is anno 2012 moeilijk te geven. Ze waren er echter wel in Nederland, al die duizenden en misschien wel tienduizenden mannen en vrouwen die het niet meer namen: al die vervolgingen, die meedogenloze slavenjacht en de totale ontwrichting van de Nederlandse samenleving. Die dappere mannen en vrouwen waren er ook in Ankeveen. In Ankeveen stond het verzet onder leiding van het hoofd van de St. Josephschool (tegenwoordig Joseph Lokinschool) Frans Fennis. De bakermat van het verzet was de school en de Hollandse molen ‘Hollandia’ aan de Loodijk. Er was een nauwe samenwerking met de verzetsgroep uit Kortenhoef en de verzetsgroep uit Nederhorst den Berg. Zij hielpen de onderduikers aan valse bonkaarten, persoonsbewijzen, haalden voedsel bij boeren weg die nog voldoende voorraad hadden, hielpen de joden, onderhielden radio contacten met Engeland, haalde de munitie weg onder bruggen die de Duitsers wilden opblazen

39Archaeologica Naerdincklant2013-3

Afbeelding 4: Onderduikers in de Horstermeer.

Afbeelding 5: Inundatie in het voorjaar van 1945.

Afbeelding 6: Het land droogt op, voorjaar 1945.

40 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

en vele andere, levensgevaarlijke, dingen meer. Wanneer de Duitsers dan weer eens op jacht gingen om al die ‘onderduikers’ op te sporen werden de wieken van de molen door de molenaar Willem Hagen op ‘tien voor twee’ gezet zodat de onderduikers in de polder precies konden weten dat er wat aan de hand was en snel weg konden komen. De kinderen van de molenaar Willem Hagen die toen nog heel jong waren, mochten van hun ouders aan niemand vertellen wie er bij hun op bezoek kwam en wat er allemaal gebeurden. Het werden allemaal kleine helden. Ze zwegen als het graf. Onderduikers

Omdat vrijwel alle mannen maar ook heel veel vrouwen tussen 18 en 40 jaar in Duitsland werden opgeroepen voor militaire dienst kwam men in Duitsland arbeidskrachten te kort om de oorlogseconomie van het Derde Rijk draaiende te houden. In mei 1943 volgde dan ook in geheel Nederland de oproep dat alle mannen tussen 16 en 45 jaar zich op het Arbeidsbureau moesten melden om in Duitsland de openstaande arbeidsplaatsen in te gaan nemen. Bij aanmelding kreeg je op je stamkaart (waarmee je bonnen kon halen) een stempel waarna je te horen kreeg of je meteen kon vertrekken of over een paar dagen. Indien je dus geen stempel op je stamkaart had kon je ook geen bonnen meer kopen. Sommige mensen wisten niet wat ze moesten doen en melden zich tenslotte toch aan. Slechts enkele Ankeveense mannen hebben zich toen aangemeld. De meesten bleven thuis en ‘doken onder’. Ze zochten een schuilplaats onder de vloer van hun huis, soms diep in de polder tussen het hoge riet of in eigengemaakte hutjes. Ook onder de vloer van de school en in het kolenhok (waar de kolen voor de kachels in de school lagen opgeslagen) hielden zij zich verborgen. Er waren er ook die zich verborgen hielden achter de bloempotten in de broeikassen van de tuinders. We zijn terecht gekomen; medio 1943. De slavenjacht was, ook in Ankeveen, definitief begonnen.

Spanning

De mannen die zich verborgen hielden hadden een groot probleem. Ze konden met hun bonkaarten geen bonnen krijgen, wat betekende: ook geen voedsel meer kopen. Probeerden ze het echter dan namen ze het risico dat ze gepakt werden om vervolgens

op transport gezet te worden naar Duitsland. Waagden ze het om vanuit hun schuilplaats even erop uit te gaan, bijvoorbeeld om de spieren te strekken of om naar huis te gaan met de Kerst of wanneer er iemand jarig was, dan namen ze het risico dat ze verraden konden worden. Uit het gering aantal documenten dat werd achtergelaten (het was immers gevaarlijk iets te bewaren, omdat het bij het vinden ervan tegen je gebruikt kon worden) valt voorzichtig op te maken dat van werkelijk verraad in Ankeveen nauwelijks sprake is geweest. Toch was de spanning tussen enerzijds het verzet die de onderduikers van o.a. voedsel voorzag en anderzijds de boeren die nog over voldoende voedselvoorraden beschikten vaak bijna voelbaar aanwezig. Iedereen kende elkaar immers en iedereen wist van elkaar. ‘s Zondags ging iedereen weer getrouw naar de kerk. Volgens de oude traditie: de vrouwen links en de mannen rechts op de kerkbanken. Soms zaten daar ook enkele onderduikers tussen. Frans Fennis dirigeerde op zulke momenten weer getrouw zijn kerkkoor (waarvan het aantal mannen steeds minder werd) en deed alsof er helemaal niets aan de hand was. Op het eind van de kerkdienst werd er altijd een extra gebed uitgesproken voor de vrede. Na afloop stond iedereen op het kerkplein nog wat na te praten. Er werd soms gefluisterd, voorzichtig gescholden en gewezen naar enkele meisjes die met Duitse soldaten omgingen. Eenmaal weer onderweg naar huis nam menigeen een wat grotere afstand van elkaar dan voorheen. Je voelde het, je merkte het en je zag het duidelijk: het was gewoon anders dan vóór de oorlog. Vliegtuigen

In de nacht hoorden je dan vaak het dreigende gegrom van de vele bommenwerpers die overvlogen om met hun vernietigende bommenlast Duitse steden, havens en vliegvelden te bestoken. Het gezoem duurde soms uren lang. Daarna bleef het een tijdje stil waarna het gezoem na enige tijd plotseling weer opnieuw begon. Eerst waren zij onderweg naar Duitsland om even later weer terug te keren. In de donkere nacht zag je dan de vele rondtastende bundels van zoeklichten om de vliegtuigen op te sporen en neer te schieten. Op de meest spannende momenten liep mijn vader dan met een soort van wijwatertakje angstig en biddend door het huis met de bede dat ons huis en ons dorp bespaard mochten blijven. In de nacht van 12 op 13 mei 1943 waren 572 vliegtuigen vanuit Engeland onderweg om de

41Archaeologica Naerdincklant2013-3

grote Duitse industriestad Duisburg te bombarderen. In die nacht werden 34 vliegtuigen door de Duitsers neergeschoten. Een ervan werd door het Duitse geschut, wat op de hei bij Crailoo stond opgesteld, geraakt. Op een hoogte van nauwelijks 100 meter vloog het toestel brandend over Ankeveen waarna het in stukken en brokken in een weiland in de Horstermeer neerkwam. Iedereen ging de volgende dag kijken. Ik herinner me het weiland nog precies. Wanneer ik er nu, anno 2012, langs kom zie ik het nog liggen. Sommige namen enkele brokstukken mee naar huis. De bemanning bestaande uit vijf jonge mannen overleefde het niet, zij werden enige dagen later begraven op een begraafplaats bij Amersfoort. Om goed op de hoogte te blijven van wat er werkelijk allemaal in de wereld gebeurden gooide onder meer de Engelse bommenwerpers die ’s nachts onderweg waren richting Duitsland boven Nederland talrijke kleine krantjes uit, met de naam ‘Wervelwind’, ‘Vliegende Hollander’ en nog anderen namen waarin de werkelijke gebeurtenissen in de wereld stonden beschreven. Wanneer er dan ’s nachts weer eens een groot aantal vliegtuigen waren overgekomen richting Duitsland lagen de volgende dag de weilanden vol met krantjes die uit de vliegtuigen waren gegooid. Officieel moesten ze bij de Duitsers worden ingeleverd maar wij (mijn broer Karel en ik) brachten ze bij de verzetsman Frans Fennis die dan voor verdere verspreiding onder de leden van de verzetsgroep of bij de onderduikers zorg droeg. De klokkenroof

Om de productie aan tanks, kanonnen, vliegtuigen enz. in Duitsland aan de gang te houden waren er veel metaalsoorten als koper, brons, tin enz. nodig. De Duitsers schroomden dan ook niet om voor hun oorlogsindustrie de kerkklokken, die van brons zijn, overal uit de kerktorens te halen. Op 14 mei 1943 kwamen de Duitsers plotseling zomaar de klok uit de toren van de Ankeveense St. Martinuskerk halen. Het gewicht van de klok was 180 kilo. De Duitse handlangers hadden daar geen probleem mee en sleepten met veel geweld de klok uit de toren. Toen de klok al buiten voor de kerk lag werd met pastoor Pelgrim afgesproken dat ze de klok de volgende dag zouden komen ophalen. Enkele Ankeveners wilden de klok de daarop volgende nacht in de polder verstoppen maar de pastoor wilde dat niet omdat hij bang was dat de Duitsers dan vergeldingsmaatregelen zouden kunnen nemen door

een groot aantal mannen en vrouwen uit het dorp op te pakken met alle gevolgen van dien. De klok werd de volgende dag met een vrachtauto, voorzien van een open laadbak waarop nog een aantal klokken lagen, opgehaald om vervolgens te worden omgesmolten voor de Duitse oorlogsindustrie. In september 1944 gebeurde hetzelfde met de luidklok van de Hervormde kerk in Ankeveen. Ook hier gingen de Duitsers even wild te keer als een jaar eerder in de St. Martinuskerk. Deze klok werd echter na de oorlog teruggevonden op een industrieterrein in Enkhuizen. Waarschijnlijk hadden de Duitsers toen geen gelegenheid meer gehad om de klok om te smelten. De klok werd weer in het klokkentorentje geplaatst doch later vervangen. Verzet en verzetshelden

Grote verzetsmannen uit Ankeveen waren Frans Fennis, de klompenmaker Gerard van Laere (hij woonde in de z.g. ‘twaalf huizen’ een rijtje huizen aan het Stichts End waar nu de woningen staan Stichts End nr. 89 t/m 101 staan) en de veeboer Willem Portengen (hij woonde in de boerderij van G. van Rijn – Stichts End 51). Iedereen had zijn taak in de verzetsgroep. Zo trok bijvoorbeeld de Ankeveense klompenmaker Gerard van Laere er in de donkere nacht van 6 april 1944 op uit om het terrein van de Bussumerheide (tussen Bussum en Hilversum), waar de Duitsers met een nieuw soort van afweerwapens werkten, nauwkeurig in kaart te brengen. Op zijn klompen, zonder identiteitspapieren maar wel voorzien van de stafkaart en de verrekijker die hij in het begin van de oorlog snel uit de Duitse bommenwerper die achter de St. Martinuskerk was neergestort had gestolen, kroop hij tussen de vliegdennen door, uiterst voorzichtig op zijn doel af om alles in kaart te brengen. Tenslotte wist hij op een afstand van 25 meter bij het afweerwapen te komen. Tussen het sparrengroen door zag hij de vier lopen van het gevreesde afweerwapen. Er om heen stonden enkele kanonnen waarvan bij nadere inspectie bleek dat de lopen van hout waren. De volgende morgen om half negen stond Gerard van Laere achter zijn woning en zag Engelse bommenwerpers het gevreesde wapen met een zware bommenlast het zwijgen op te leggen. Wat er toen in hem omging vertelt de geschiedenis ons niet maar waarschijnlijk heeft hij het met een brede grijns van genoegdoening zien gebeuren. Een verzetsgroep werd pas echt sterk

42 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

wanneer deze ook over wapens kon beschikken. Via de geheime zender werden met ‘Radio Oranje’ afspraken gemaakt voor het leveren er van. Eenvoudig was dit bepaald niet. Het was vooral ook zeer gevaarlijk. Tijd en plaats van de ‘dropping’ werden nauwkeurig bepaald waar het vliegtuig de gewenste wapens zou afwerpen. Meestal gebeurde dat ergens op de hei bij Soesterberg. Wanneer de ‘dropping’ had plaatsgevonden moesten de wapens ook nog eens naar de verzetsgroep in Ankeveen gebracht worden. Voor dit werk was Willem Portengen de juiste man. Met een grote kar vol met mest vertrok hij een dag vóór de ‘dropping’ naar Soesterberg waar hij met zijn kar zo dicht mogelijk bij de afgesproken plek ging staan. Direct na de ‘dropping’ stopte hij de wapens (geweren, revolvers, handgranaten enz.) onder de lading mest en reed met zijn kar weer rustig terug, door de Duitse controles heen (die hun neus ophaalden vanwege de stank), naar de afgesproken plaats in Ankeveen. Meestal was dit de hooiberg achter de boerderij. Op deze plaats werden ook de instructies gegeven betreffende het omgaan met wapens. Even onverschrokken en moedig als de verzetsstrijders waren, was ook de Ankeveense pastoor W.F. Pelgrim. Hij trok er ’s nacht met een roeibootje op uit om de onderduikers die ver in de polder verborgen zaten eten te brengen, de laatste berichten van thuis over te brengen en samen met hen te bidden voor de vrede. Een enkele keer lag er een verrader op de loer en wist hij met zijn roeiboot over de Stichts Ankeveense plassen en via het Bergse Pad te ontsnappen. Ook voor hem gold: eenmaal gepakt volgden martelingen, verhoren en misschien het op transport zetten naar een vernietigingskamp ergens in Europa. Van hoop naar hongerwinter

Op 6 juni 1944 kwam Frans Fennis met een wat opgewonden gezicht de klas in. Je zag meteen aan zijn gezicht dat er wat aan de hand was. Met voorzichtig haperende woorden begon hij te vertellen: ‘Beste jongens en meisjes. Vandaag de 6e juni 1944 zijn duizenden Amerikaanse,

Canadezen en Engelsen soldaten geland op de stranden in Normandië. Het zal nu niet lang meer duren dat ook wij bevrijd zullen worden’. Het bleef enige minuten doodstil in de klas. Plotseling begonnen verschillende kinderen te huilen en weer andere riepen ‘hoeraaaaa…!’. Helaas, het zou nog bijna een jaar duren, een jaar vol

van verschrikkingen, alvorens de bevrijdingstroepen het noorden van ons land, waaronder ook Ankeveen viel, zouden bereiken. Het werd een jaar vol angst, hongersnood, vervolgingen, overstromingen en koude. Het werd het meest verschrikkelijke oorlogsjaar. Al in het najaar van 1944 werd het leven voor iedereen in het dorp steeds moeilijker. Om het de Duitsers steeds lastiger te maken besloten de Nederlandse spoorwegen op 17 september 1944 te gaan staken. De Duitsers waren woedend en namen wraak. ‘Rijden jullie geen treinen meer, dan wordt er ook geen voedsel meer aangevoerd’. Het was het begin van de winter 1944-1945. De beruchte ‘Hongerwinter’. De Duitsers begonnen steeds meer mannen met bruut geweld op te pakken om in Duitsland te gaan werken. Alle mannen boven de 16 jaar waren verplicht zich te melden. De totale voorraad aan voedsel maar ook de voorraad aan steenkolen in Nederland werd in beslag genomen. In oktober 1944 waren er geen steenkolen meer, geen gas, geen elektriciteit, geen voedsel en geen waterleiding. Geen elektriciteit betekende ook geen stroom meer, en geen stroom, betekende ook dat er geen lamp meer kon branden. Sommigen gebruikten kaarsen om ’s avonds nog iets te kunnen zien. Maar de voorraad kaarsen raakten ook al gauw op. Alles werd bedacht om in de avond nog maar iets te kunnen zien, al was het alleen maar om elkaar te kunnen zien. In de kou

De voorraad kolen in het grote kolenhok op de school werd met de dag minder en er kwam niets meer bij. Frans Fennis (die in het grote huis vlak bij de school woonde) stond elke dag al om zes op om de grote kolenkachels, die in de hoek van elk lokaal stonden, eerst een tijdje te laten branden op wat hout om daarna een klein schepje kolen op het vuur te gooien. In november 1944 was de voorraad kolen in het grote kolenhok helemaal op. Vanwege de kou werd de school ‘voorlopig’ gesloten. Het zou ruim een half jaar duren. De enige mogelijkheid die voor iedereen overbleef om de kachel te stoken en het voedsel te kunnen koken was het gebruik van hout. Het duurde in de 2e helft van 1944 dan ook niet lang tot er overal werd gezaagd en gehakt. Alle mooie boomstammetjes in de Ankeveense polders waren binnen enkele weken verdwenen. Eerst waren het allemaal dunne stammetjes maar al spoedig werden ze steeds dikker. Daar bleef het echter niet bij want al gauw ging iedereen waar

43Archaeologica Naerdincklant2013-3

maar hout stond aan het hakken. Allerlei karren en fietsen werden er gebruikt om het hout naar huis te vervoeren, in mootjes te hakken om het vervolgens te kunnen opslaan tot het droog was. Het gehele bos werd gesloopt. Ook de bomen langs de weg bleven niet gespaard. Daar bleef het niet bij. Tuinhuisjes, kastdeuren, broodplanken, boeken, gewoon alles wat maar branden kon, ging de kachel in. Gestolen werd er ook. Wanneer je dacht een mooie voorraad hout te hebben kon het zomaar onverwachts verdwenen zijn. Mijn vader, die timmerman was, had achter het schuurtje van ons huis ( ‘De Ruige Hoek’) een aantal konijnenhokken getimmerd met daarin 12 konijnen. Konijnenvoer werd er voldoende gevonden in de weilanden rond ons huis. Het gebeurde omstreeks half december 1944. In een nacht waren plotseling alle konijnen verdwenen. Een fietsspoor, in de vers gevallen sneeuw zichtbaar, leidde ons naar het adres van een politieman. ‘Een vals spoor’ merkte de agent op. Wij moesten het die Kerst zonder het door mijn vader beloofde konijnenboutje doen. Op 2e kerstdag 1944 was het een drukte van belang op het weiland voor ‘De Ruige Hoek’ op het Stichts End. Omdat het ijs nog niet sterk genoeg was om op de plassen te gaan schaatsen kon dat wel op het weiland. Nadat het een aantal weken flink had geregend begon het daarna ineens te vriezen. Kennelijk had iedereen er zin in om eens een heerlijk baantje te gaan schaatsen. Het begon al donker te worden toen plotseling met een angstig gierend geluid een vliegende bom in de vorm van een raket, brandend vanuit het westen op nog geen vijftig meter hoogte kwam aanzetten. Iedereen hield ogenblikkelijk op met schaatsen en stond roerloos naar het gevaarte in de lucht te kijken. ‘Nu is het ook met ons afgelopen’ dacht iedereen terwijl de bom met een oorverdovend geluid overvloog. Enkele seconden later volgde er een geweldige klap. De bom was terecht gekomen op het landgoed ‘Hilverbeek’ in ‘s-Graveland. Hoewel de materiële schade groot was, bleef het gelukkig bij een licht gewonde. Ankeveen was ternauwernood aan een ramp ontsnapt.. Kou, angst en honger

Niet alleen met de voorraad aan brandstof was het een probleem maar met de voedselvoorraad was het nog vele malen erger. Schapen, geiten en konijnen werden overal gestolen. Van de koeien die nog bij de boeren op stal stonden werden er velen geslacht met gevolg dat er steeds minder melk, boter en kaas ter beschikking kwam. Overal trokken mensen

lopend met handkarren, fietsen en soms oude kinderwagens er op uit voor voedsel. Inwoners van ons dorp trokken lopend met een oude fiets zonder luchtbanden, met een handkar of zelfs met een oude kinderwagen er op uit om ergens in het oosten van ons land nog een klein zakje aardappelen, meel of andere eetbare waren te kunnen kopen. Passeerde je soms onverwachts een groepje Duitse soldaten dan kon het gebeuren dat alles afgenomen, ook je fiets, waarna je dan lopend op huis aan kon gaan. Ook het omgekeerde gebeurde en bezochten mensen uit de stad ons dorp bedelend om voedsel. Kleumend van de kou, lopend op kapotte schoenen of sandalen belden zij dan aan of ze soms één aardappel konden krijgen. Kostbare sieraden zoals gouden ringen en kettingen werden geruild voor één brood, één liter melk of enkele aardappelen. Voor de kinderen kwamen bananen, sinaasappelen en mandarijnen alleen maar voor in sprookjesverhalen. Rauwe suikerbieten, aardappelschillen en tulpenbollen waren een lekkernij geworden. Een klein zakje aardappelen kostte 250 gulden, een brood 100 gulden en een liter melk 50 gulden. Mijn vader trok met er met een handkar op uit naar de Wieringermeer of de Achterhoek voor een zakje aardappelen. Sommige mensen vielen door ondervoeding of oververmoeidheid zomaar langs de weg in slaap om nooit meer op te staan. Slavenjacht

14 januari 1945. Plotseling waren ze daar Overal gewapende Duitse soldaten. Op de Herenweg, op de Cannenburgerweg, op de Loodijk. Werkelijk overal. Om 4.00 uur in de morgen was het hele dorp afgezet. Je kon er niet meer in of uit. Het was de gevreesde jacht op alle mannen tussen de 16 en 45 jaar die zich niet hadden gemeld om in Duitsland te gaan werken en zich nu in allerlei schuilplaatsen, het meest in de polder, verborgen hielden. Te beginnen op het Hollands End werden alle huizen met veel geschreeuw en bruut geweld van boven naar beneden onderzocht. Enkele fanatieke soldaten staken met hun bajonetten dwars door de soms opgestapelde kleding of zakken met aardappelen op jacht naar hun prooi. Om 9.00 uur in de morgen ontdekte een groepje soldaten een schuilhut waarbij vier mannen werden gepakt. Ook werden mannen gepakt bij de Stichtse Kade en even later in verschillende kleine schuilhutjes diep verborgen achter het hoge riet bij de Dammerkade Grote delen van het

44 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

rietland werden door de Duitsers in brand gestoken waardoor de onderduikers gedwongen werden hun schuilhutjes te verlaten. Tijdens de controle bij Willem Portengen troffen de Duitsers hem aan terwijl hij zijn nog twee overgebleven koeien aan het melken was in de donkere stal van zijn boerderij. Willem mompelde en schreeuwde wat dat er toch niets te vinden was. Toen zij vertrokken kwamen op een afstand van nog geen vier meter van Willem, vier mannen (waaronder twee Joden) voorzichtig uit het hooi te voorschijn. Mijn broer Gert (* 26-09-1926 - 18 jaar) zat met buurman Wim Stalenhoef (* 14-10-1907 - 37 jaar) en enkele andere mannen verborgen in een rieten hutje onderaan de oude Meerdijk in het poldergebied gelegen ten westen van de ‘Ruige Hoek’. Toen omstreeks 13.00u het hele dorp was uitgekamd en hadden de meeste soldaten zich met hun prooi verzameld bij de oude sluis op de hoek Herenweg, Stichts End en Middenweg. Onverwacht kwamen enkele soldaten nog even mijn ouderlijk huis ‘de Ruige Hoek’ letterlijk en figuurlijk uitkammen. Toen zij niets vonden klommen zij boven op het dak om vanuit die positie met hun verrekijkers nog even de omgeving te inspecteren. Plotseling zagen zij het rieten hutje onderaan de dijk liggen. Mijn moeder zat in de open voordeur te bidden, te bidden en nog eens te bidden dat zij nog maar op tijd konden vluchten. Waarschuwen was levensgevaarlijk. Pas toen enkele soldaten vlakbij het hutje waren hadden de mannen het in de gaten en probeerden te ontsnappen. Wim Stalenhoef bleef echter van schrik in het hutje achter. Nadat de drie mannen waren opgepakt en de soldaten weer aanstalten maakten zich bij de anderen te voegen schoot een van de soldaten met zijn mitrailleur nog even een aantal malen dwars door het hutje. Daarna bleef het doodstil. Mijn moeder liep in de voorkamer radeloos heen en weer en bad alsmaar ‘Oh…..mijn God…help onze arme jongens en help onze arme buurman …..’. Bij het hutje bleef het bewegingsloos, urenlang. Het was al schemer toen mijn broer Karel (15 jaar) en ik (14 jaar), op dringend verzoek van buurvrouw Stalenhoef, op onderzoek uitgingen. Voorzichtig liepen we de oude Meerdijk af, richting

de schuilhut waar zich enkele uren eerder een verschrikkelijk drama had afgespeeld. Het kon ook gewoon niet anders, zo’n mitrailleursalvo overleefd toch geen mens. Weggedoken tussen het riet troffen wij buurman Wim Stalenhoef aan. Hij had zijn stem verloren maar zijn leven niet. Hij mankeerde niets. ‘Was er een wonder

gebeurd?’ vroegen wij ons af. De kogels lagen overal door het hutje verspreid. Totaal werden die dag 23 jonge Ankeveense mannen opgepakt. In Nederhorst den Berg werden enkele mannen door de Duitsers doodgeschoten. Alle Ankeveense mannen werden even later, na een drijfjacht door ’s Graveland en Kortenhoef, in een rijnaak gepropt die in de Vecht bij Vreeland lag om naar het gebouw Tivoli in Utrecht te worden gebracht. Enkele mannen wisten in Utrecht te ontsnappen. Alle overige mannen werden de volgende dag op de trein gezet richting Oostenrijk. In Oostenrijk werden ze ondergebracht in het plaatsje Mödling (bij Wenen) waar ze onder levensgevaarlijke omstandigheden de bomkraters op het treinemplacement van Wenen moesten herstellen. Het verdronken land

En nog steeds was hun woede dat ze de oorlog aan het verliezen waren, niet getemd. Hun grootste terreurdaad was het op 14 april 1945 openzetten van de sluizen en duikers in de Vecht. Hierdoor stroomde het water de verschillende polders in. Toen de onderwaterzetting naar de mening van de Duitsers niet snel genoeg ging, werden door Duitse troepen maatregelen van geweld genomen en vernielden zij o.a. de sluis van de Amsterdamse Ballast Maatschappij in de Spiegelpolder en werden gedeelten van de dijken en waterkeringen opgeblazen. Ook de waterkeringen bij de Horn- en Kuijerpolder evenals de Dammerweg werden opgeblazen. Toen dat allemaal nog niet snel genoeg ging volgde het gemaal in de Horstermeer en de sluis bij het Hilversums kanaal. Het water steeg onrustbarend. Inundatie kon het feitelijk niet genoemd worden. Het was een ware overstroming. Binnen 24 uur liep het hele gebied rond Ankeveen, Kortenhoef en Nederhorst den Berg onder water liep. Het was vele malen erger dan in mei 1940. De Horstermeer was veranderd in de zee die het ooit eens was. Het water had niet alleen huizen en wegen onder water gezet maar tevens een deel van de voedsel- en brandstofvoorraden die achter de huizen in schuren waren opgeslagen vernietigd. Bij storm (het leek wel of het elke dag stormde) sloeg het water alles kapot wat nog was blijven staan.

45Archaeologica Naerdincklant2013-3

Afbeelding 7: De kerkklok wordt opgehaald.

Afbeelding 8: Voedseldroppings.

Afbeelding 9: Met alle mogelijke voertuigen op zoek naar eten.

46 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

Houten schuren, hooibergen, delen van woningen en verder alles wat maar los kon gaan dreef weg tot de oude dijk rond het Horstermeer of nog veel verder. Bij de ‘Ruige Hoek’ is het elke dag een herrie van jewelste. Een grote berg van takkenbossen die in het Horstermeer door de wind was losgeslagen vond zijn halt bij de ‘Ruige Hoek’ waar het zelfs tot aan de schoorsteen reikte. Mijn vader blindeerde voor een deel het erkerraam om erger te voorkomen. . De verlossing

29 april 1945 ‘Niet huilen’, ‘houd je maar flink’, ‘onze bevrijders zijn al in Amersfoort’. zei op het eind van de maand iedereen tegen iedereen. Bij stil weer kon je ’s avonds het geluid van de kanonnen en mitrailleurs van het naderende front, in het dorp horen. Plotseling waren ze daar. Heel laag vlogen ze over het dorp: Engelse en Amerikaanse bommenwerpers. Maar nu niet vol met bommen maar vol met levensmiddelen, verpakt in grote pakketten om ze op de hei in Hilversum en Bussum neer te gooien. Het waren onze bevrijders. Iedereen wist het maar de meesten konden het nauwelijks geloven. Sommige stonden op het dak van hun huis om naar de bemanningen van de toestellen te zwaaien. De bevrijders kwamen voedsel brengen maar konden dat natuurlijk alleen op de hoger gelegen gebieden neergooien. Enkele dagen later kreeg iedereen wat. Kleine blikjes met vlees of soep, koekjes, chocolade, een heel brood, de meesten hadden nog nooit zo lekker gegeten. Op 5 mei 1945 gaven de Duitsers in Nederland zich officieel over. De oorlog die miljoenen mensen het leven heeft gekost was nu definitief afgelopen. Op 8 mei 1945 trokken de bevrijdingstroepen over de Loodijk richting Amsterdam. Voor de meeste kinderen was het alsof ze in een sprookje terecht waren gekomen. Ze hadden er immers al zoveel van gehoord en naar verlangd, maar nu zagen ze de bevrijders, met hun groene en rode baretten op het hoofd, in het echt. De bevrijders: Canadese- Engelse- en Amerikaanse soldaten met hun tanks, jeeps en vele andere legervoertuigen. Iedereen lachte, zwaaide

en huilde tegelijk. Na de oorlog keerden, op één na, alle Ankeveense mannen weer gezond in het dorp terug. ‘Op een na’. Hij had in Wenen de Ankeveners verraden door het melden dat een van de bomkraters niet dicht gegooid was met puin, maar met takken. Een aanstormende trein reed daarna het gat in. Toen enkele Ankeveners hiervoor

aansprakelijk werden gesteld was het Piet Torsing die met veel overredingskracht de Ankeveners wist te behoeden voor het vuurpeloton. De veeboer en verzetsstrijder Willem Portengen kreeg direct na de oorlog een belastingaanslag over de jaren 1940 tot en met 1944 totaal groot fl. 500,--. Hij had het niet. Gedurende de gehele oorlog had hij zijn hele handel weggegeven. Tenslotte moest hij er zijn boerderij voor verkopen. In 1948 vertrok hij, teleurgesteld met zijn gezin naar Canada. Hij overleed in Oakville (Canada) in 1965. Tot slot

Buiten mensenroof, overstromingen, vernielzucht en hongersnood heeft het dorp gedurende de 2e Wereldoorlog geen grote schade ondervonden aan bombardementen en vonden er geen massale deportaties of liquidaties plaats. Oppervlakkig zou men bijna kunnen denken dat de oorlog ons dorp voorbij is gegaan. Uit het voorliggende verhaal valt op te maken dat dit beslist niet het geval geweest is. Het heeft op vele bewoners van ons dorp een bijna onherstelbare stempel gedrukt. Levend op de rand van hongersnood, voortdurend spanning en soms radeloosheid leidden het na de oorlog tot ernstige en soms zeer langdurige ziektes die soms nauwelijks te bedwingen waren. De herstelperiode van ons land vroeg om grote inspanningen. De totale oorlogsschade in Nederland is nauwelijks in geld uit te drukken. Alleen al in de nabij gelegen Horstermeer waren er ten gevolge van de inundatie in 1945, 176 woonhuizen zwaar en 130 boerderijen en bedrijven licht beschadigd. De schade werd in 1945 geschat op fl. 1.500.000, - Ankeveen ontkwam aan extreem grote oorlogsschade. Het bleef beperkt tot schade aan de schuren, kassen, funderingen, landbouwgronden, bruggen en wegen. En dan bleef tevens de grote vraag over ‘hoe moeten we in Europa verder met het totaal verwoeste Duitsland om nog maar niet te spreken van de grote scheidslijnen tussen oost en west?’. Inmiddels leven we in het jaar 2013 en ligt de 2e Wereldoorlog 68 jaar achter ons. Achtenzestig jaar lang wordt er nog dagelijks over die alles verwoestende oorlog gesproken, worden er boeken over geschreven en films gemaakt. Er is een nieuwe generatie gekomen. We leven in een welvarend land met even welvarende buren. We bestrijden elkaar nog op het voetbalveld maar gelukkig gaat het dan alleen maar om de eer. ‘Wat anderen overkomt dat kan ons niet gebeuren’ zeiden we in 1940. Het idee werd in flarden gescheurd. Het

47Archaeologica Naerdincklant2013-3

was slechts een droombeeld. Dappere soldaten uit alle delen van de wereld vochten voor het herwinnen van onze vrijheid. Strijden om in vrede met elkaar en voor elkaar te leven, daar ging het immers om. Miljoenen gaven er hun leven voor. Laten we dat nooit vergeten.

Alle illustraties zijn van de auteur. Auteursinformatie

Jan M.Veenman was voor zijn pensionering inkoper bij de NOS / NOB. Hij schreef enkele boeken en een groot aantal artikelen in diverse bladen over de geschiedenis van Ankeveen. Tevens is hij een bekend tekenaar.

Afbeelding 10: Bevrijding van Ankeveen, de vlaggen hangen uit.

48 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

In dit artikel wordt een beschrijving gegeven van een bijzonder identificatieplaatje uit de Tweede Wereldoorlog, dat gevonden is te Blaricum door detectorzoeker Derk van der Velden. Het plaatje is afkomstig van de NSKK, de ‘Nationalsozalistisch Kraftfahrkorps’, een vrachtwagenkorps waarin naar schatting 10.000 Nederlanders reden.

Na de Waffen SS, was de NSKK in Nederland de meest populaire nazi-organisatie. Het vrachtwagenkorps verzorgde transporten in geheel bezet Europa. Veel NSB-leden werden in Nederland lid van de NSKK, maar later ook veel a-politieke vrijwilligers. Velen van hen werden actief bij de strijd betrokken aan het Oostfront. Velen sneuvelde ook of werden vermist. Na de oorlog werden de overlevende NSKK’ers veroordeeld wegens collaboratie. Al met al is de geschiedenis van de NSKK vrij onderbelicht gebleven, mede ten gevolge van het stilgezwegen taboe dat hierop rust. In april 2013 is er een boek uitgegeven met de titel ‘Ook gij behoort bij ons – de geschiedenis van het NSKK’ (afbeelding 1). De historicus Alex Dekker, die tevens is bevraagd over het hieronder beschreven identificatieplaatje, ontvouwt met dit boek het meest complete overzicht van de Nederlandse bijdrage aan het NSKK.

Een metalen plaatje uit Blaricum

Op 22 september 2011 werd een eerste bijeenkomst gehouden voor detectorzoekers in regio Gooi en Vechtstreek. Voor deze ‘metaalvondstenavond’ vroeg ik alle mij bekende detectorzoekers die in de regio actief zijn om mij hun drie ‘topvondsten’ toe te zenden, die ik dan in een presentatie kon tonen. De avond was zonder meer een succes, met enthousiasme werd meegedaan, vondsten ingestuurd en onderling kennis gemaakt. Na afloop volgde een

borrel waarbij men elkaar de vondsten liet zien en waarbij menig onbekend voorwerp kon worden gedetermineerd. Want de specialistische kennis rondom metaalvondsten is bij detectorzoekers doorgaans zeer groot. Nu kwamen er zeer veel ‘topvondsten’ voorbij. Waarbij

voor de een dit een 17e eeuwse duit betreft (de eerst gevonden oude munt) en voor de ander een schatvondst met zilveren munten. Een opmerkelijke vondst werd die avond getoond door Derk van der Velden. Hij vond te Blaricum een plaatje metaal met daarop enkele letters (afbeelding 2). Ogenschijnlijk niet heel oud, maar wel eigenaardig. De tekst luidt:

NSSK MOT GR LAUSL 9712 KRFTF

Via het Internet werd al gauw duidelijk dat op regel 1 de letters ‘NSKK’ staan voor ‘Nationalsozialistisch Kraftfahrkorps’ Verder redenerend valt op regel 1 te lezen: ‘Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps Motorgruppe L’. De ‘L’ staat voor ‘Luftwaffe’, niet onlogisch gelet op het nabijgelegen vliegveld Hilversum. Regel 2: ‘AUSL’ zal staan voor ‘Auslage’ gevolgd door het nummer van een persoon en de letters KRFTF staat voor ‘Kraftfahr’. Hiervoor

Een WO-II Identificatieplaatje van de NSSK uit Blaricum

Door Anton T.E. Cruysheer

Afbeelding 1: Omslag boek ‘Ook Gij behoort bij ons’

49Archaeologica Naerdincklant2013-3

schijnen opleidingsafdelingen te hebben bestaan (Kraftfahr-Ausbildungs-Abteilungen’), zie hiervoor ook de bij de bronnen vermelde links. Ging het hier inderdaad om een persoonlijk identificatieplaatje en kan deze ook als militair bestempeld worden?Via het Internet en via archeoloog Ruurd Kok kwam ik in contact met enkele specialisten op dit gebied, Alex Dekker uit Alkmaar en Hans Timmerman uit Arnhem. De heer Dekker liet weten dat in Blaricum een klein groepje NSKK’ers hebben gezeten, waaronder enkele Nederlanders. Dit betrof een kampement met enkele auto’s en benzinevoorraden. De Nederlanders hadden een bewakingsfunctie, terwijl de Duitsers er als officier werkten. Volgens een verklaring van een Nederlandse NSKK’er was de bewaking minimaal. De betrokken Nederlander lukte het bijvoorbeeld om er vrij eenvoudig benzine te stelen. Alex Dekker liet verder weten dat de tekst op de ‘Erkennungsmarke’ inderdaad stond voor Motorgruppe Luftwaffe. ‘Het grootste deel van de Nederlandse NSKK’ers kwam terecht bij de NSKK Gruppe Luftwaffe. Het leger (‘Heer’) maakte spaarzaam gebruik van NSKK’ers. Overigens is er wel enige samenhang tussen het NSKK Gruppe Luftwaffe en vliegvelden, in de praktijk lag dat niet zo duidelijk. NSKK’ers bevoorraden ook de grondeenheden van de Luftwaffe en werden in de praktijk als vervoerders van alles en iedereen gebruikt. Vervoer bleek ook een erg rekbaar begrip, zo lijkt het erop dat NSKK’ers opgepakte Rotterdammers na de razzia van 1944 vervoerd hebben. Directe bewijzen heb ik helaas nog niet in deze specifieke kwestie.’ ‘AUSL’ is de afkorting voor ‘Ausländer’, buitenlander. Noren, Nederlanders, Vlamingen en Fransen werden als buitenlander beschouwd en kregen de toevoeging AUSL. Duitse NSKK’ers hadden die niet. Het militaire karakter

van het NSKK is nog een klein punt van discussie tussen een vriend van mij en ondergetekende. Ik ga er vanuit dat alle Nederlandse NSKK’ers als militair werden behandeld en onder het militair strafrecht vielen. Mijn goede vriend Ralph Pluijm deelt dat beeld niet helemaal. Hij baseert zich op de straffen die uitermate licht waren. Iemand die in 1943 deserteerde, kon met een waarschuwing (!) wegkomen. Hoe dan ook, de Erkennungsmarke was inderdaad een persoonlijk herkenningsplaatje, waarbij het nummer overeen kwam met het nummer dat opgenomen was in het Soldbuch of zakboekje.’

Meer over het NSKK

En in een tweede bericht volgde deze informatie: ‘De werving van Nederlandse vrijwilligers voor het NSKK Gruppe Luftwaffe begon in januari 1941 en was gericht op inzet in hoofdzakelijk Polen en de komende aanval op de Sovjet-Unie. Nu zijn er wel Nederlandse NSKK’ers al in Frankrijk en de bezette Britse eilanden ingezet. Het leeuwendeel van de NSKK’ers vetrok na een opleiding in Diest of Vilvoorde naar het oosten. De eerste lichtingen bestonden hoofdzakelijk uit NSB’ers en WA’ers. Latere lichtingen bestonden hoofdzakelijk uit a-politieke vrijwilligers. Ondertussen is ook de Alarmdienst opgezet, hoofdzakelijk gevuld en georganiseerd door de NSB. Enige betrokkenheid bij het NSKK was er feitelijk niet. Dat kwam pas in de periode september - december 1943, toen het NSKK Wehrmachtsbefehlshaber Niederlande (NSKK WBN) opgezet werd. Die diende voor evacuatie doeleinden in geval van een Geallieerde invasie. Deeltijd lidmaatschap was op papier mogelijk. En zoals wel vaker hield de bezetter zich niet of nauwelijks aan afspraken: lidmaatschap was in uniform, deeltijd werd onmogelijk en de leden vervoerden munitie, voedsel en opgepakte mannen (hoewel dat laatste helaas nog steeds niet te bewijzen is. Aanwijzingen zijn spaarzaam). Het NSKK WBN had een kampement in Blaricum. Mijn contactpersoon, zelf een NSKK-man, kon mij helaas niet vertellen waar het onderkomen was. Hij was er slechts één keer en had er via een collega een vage kennis werken. Het NSKK WBN bestond uit Duits kaderpersoneel, aangevuld met Nederlandse onderofficieren en manschappen. Het dubbele karakter van het NSKK kwam er tot een vreemde uiting: juridisch gezien waren de mannen geen onderdeel van de Wehrmacht

Afbeelding 2: Identificatieplaatje uit WO-II, gevonden te Blaricum.

50 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

(‘Angehörige’), maar ‘Wehrmachtsgefolge’, dus in dienst van de Wehrmacht en geen lid er van. In de praktijk stelde dat onderscheid niets voor: mannen die deserteerden verdwenen in militaire gevangenissen, anderen deden mee aan oorlogshandelingen. Een deel was gewapend, hoewel de meesten dit ontkenden. Aangezien dat naoorlogse ontkenningen zijn, is voorzichtigheid op zijn plaats. Gewapende dienst werd namelijk zwaarder gestraft. Het gehele NSKK is formeel ontbonden met de Duitse capitulatie. In de aanloop naar het proces van Neurenberg werd nog door de Geallieerden overwogen om het NSKK als partijonderdeel te veroordelen. Praktische problemen en de concrete invulling van het NSKK (vervoersdiensten) maakten een zaak feitelijk onnodig. De betrokkenheid bij de Holocaust is inmiddels wel aangetoond (ex-kampgevangene Jules Schelvis had contact met een Nederlandse NSKK’er tijdens zijn verblijf in een werkkamp, twee Nederlanders zijn getuigen geweest van een moordpartij, in die zin dat een het moorden heeft gezien en de andere doden heeft gezien. Los van elkaar in Polen en Rusland). Overigens verbaast het me hoe weinig er over het NSKK geschreven is. Dat de website http://home.lijbrandt.nl/rmcbeaufort/Site/nskkduits.html beschikbaar is, is natuurlijk erg goed, ware het niet dat het gebaseerd is op onderzoeken uit 1945-1947 en dus feitelijke onjuistheden bevat. De strekking klopt wel, alleen wijzen archiefstukken bij onder andere het NIOD een iets completer en juister beeld op.’

Hans Timmerman bleek jarenlange ervaring te hebben met onderzoek naar vermiste (Duitse) soldaten. Via de e-mail liet hij weten dat de gegevens van het plaatje, waaronder ook het nummer, inderdaad werden opgenomen in het militaire paspoort, het zogeheten ‘Soldbuch’. Verder schreef Timmerman: ‘Lastig blijft altijd dat identiteitsplaatjes meestal maar één keer werd uitgereikt. Het kan dus betekenen dat op het moment dat de bezitter van dit plaatje, zijn plaatje verloor (daar van uit gaande) dat hij bij een andere eenheid diende. Dit soort mannen zijn bijvoorbeeld later in

de oorlog ook nog wel eens bij de infanterie ingezet. (…) Mogelijk is in Berlijn, bij de WASt, bekend van wie het betreffende plaatje destijds was en bij welke eenheid de persoon diende in de oorlogsjaren. Een mail of brief naar deze instelling kan mogelijk een interessant antwoord opleveren. Het antwoord zal helaas wel een jaar of

langer op zich laten wachten. Daarbij moet dan wel vermeld worden dat het plaatje ‘ohne menschliche Reste’ gevonden is en bijvoorbeeld ‘im Muhlgraben’ of als afzonderlijke vondst is gedaan. Daarnaast zou ik expliciet vragen bij welke eenheid of eenheden de bezitter in de periode 1941–1945 heeft gediend. Ik verwacht dat de WASt niet de naam geeft, maar wel de eenheden.’ Via deze website: http://www.dd-wast.de/frame_e.htm blijkt informatie te kunnen worden opgevraagd, maar helaas zijn hieraan de nodige kosten verbonden, waardoor de zoektocht wat dit betreft vooralsnog is gestopt. Hoe dan ook ontvouwt de vondst van het identificatieplaatje een interessant en onbekend stukje (Blaricumse) geschiedenis uit de Tweede Wereldoorlog.

Met dank aan Derk van der Velden voor het mogen beschrijven van zijn vondst en Hans Timmerman en Alex Dekker voor de door hen verstrekte informatie over het NSKK.

Alle foto’s zijn van de auteur.

Auteursinformatie

Anton Cruysheer is voorzitter van AWN Naerdincklant en publiceert regelmatig over de regionale archeologie.

Literatuur

http://nl.wikipedia.org/wiki/Nationalsozialistisches_Kraftfahrkorps http://home.lijbrandt.nl/rmcbeaufort/Site/nskkduits.html http://www.alexdekker.nl/Index/index.htmlhttp://www.alexdekker.nl/NSKK-Transporteenheden/NSKK-Transporteenheden.html.Dekker, A. (2013) Ook gij behoort bij ons - de geschiedenis van het NSKK.

51Archaeologica Naerdincklant2013-3

In maart van dit jaar is door Paul Klinkenberg binnen de AWN-afdeling Nijmegen en omstreken de ‘Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog’ opgericht. Het landschap in de omgeving van Nijmegen is rijk aan sporen en materiële resten uit deze oorlog. Er is een groeiende belangstelling om hier onderzoek naar te doen en er is in de regio veel kennis aanwezig over dit bodemarchief. De Werkgroep stelt zich onder andere ten doel deze kennis te bundelen en in publicaties voor een breder publiek te ontsluiten. De Werkgroep verricht ook eigen (veld)onderzoek. In dit artikel geven wij een overzicht van ons onderzoek op de ten zuidoosten van Nijmegen gelegen Duivelsberg (afbeelding 1).

Waarom de Duivelsberg?

Het militaire landschap van de Duivelsberg is gevormd in de periode van september 1944 tot en met februari 1945. Op 17 september begon Operatie Market Garden: het plan van de geallieerden om de bruggen bij Eindhoven, Grave, Nijmegen en Arnhem op de Duitsers te veroveren. Zo zou er een corridor gevestigd worden waarlangs de grondtroepen naar Arnhem en van daaruit naar Duitsland (naar het voor de Duitse oorlogsindustrie belangrijke Roergebied) zouden kunnen doorstoten. Op deze wijze zou het einde van de oorlog bespoedigd kunnen worden. Het kaartje van afbeelding 2 geeft weer waar in

september de frontlinie liep; luchtlandingstroepen werden ingezet om de achter de Duitse linies gelegen bruggen te veroveren. De opdracht van de Amerikaanse 82e luchtlandingsdivisie, onder commando van generaal James Gavin, luidde: ‘The 82d Airborne Division will seize and hold the bridges at Nijmegen and Grave (…). The capture and retention of the high ground between Nijmegen and Groesbeek is imperative in order to accomplish the division’s task’. Het gaat in dit citaat met name over het in bezit nemen en houden van de hoge grond tussen Groesbeek en Nijmegen. Gavin benadrukt in deze brief

Archeologie op de Duivelsberg: een onderzoek naar sporen van WO-II in de omgeving van Nijmegen

Door Leo ten Hag en Paul Klinkenberg

Afbeelding 1: impressie van het landschap op de Duivelsberg.

Afbeelding 2: De frontlinie op 11 september 1944.

52 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

verschillende malen het grote belang hiervan. Het alleen in bezit hebben van de bruggen zou volgens hem ‘absolutely worthless’ zijn zolang de vijand de controle over de heuvels in de directe nabijheid zou hebben: ‘(…) he could have destroyed the bridges by shellfire or at least denied their use constantly if we permitted him to hold the high ground’. Het bezit van de Duivelsberg (of Wylerberg zoals deze toen heette, naar het nabijgelegen Duitse dorp Wyler, of ‘hill 75.9’ zoals de militaire aanduiding luidde), als deel van de hoge grond tussen Groesbeek en Nijmegen betekende daarbij ook de controle over de weg van Wyler via Beek naar het ten zuiden van de Waalbrug gelegen Hunnerpark. Zolang de geallieerden de Duivelsberg niet in handen hadden konden de Duitsers versterkingen via genoemde weg aanvoeren naar de Waalbrug in Nijmegen en zo de geallieerde opmars tegenhouden.

Verovering van de Duivelsberg Aan het begin van de Amerikaanse luchtlandingen was de Duivelsberg bezet door troepen van de Kampfgruppe Fürstenberg; zij hadden posities ingenomen op de oostelijke, noordelijke en westelijke helling. De A-compagnie van het 508e Parachute Infantry Regiment (PIR) onder commando van luitenant John Foley kreeg op 19 september de opdracht om de Duivelsberg op de Duitsers te veroveren. Volgens De Groot was het gevecht om de Duivelsberg ‘een van de opmerkelijkste acties in de gevechten van de Amerikaanse luchtlandingstroepen bij Nijmegen. Dit blijkt volgens hem onder andere uit het feit dat kolonel Lindquist, commandant van het 508e PIR, maar liefst twee pagina’s van zijn in totaal twaalf pagina’s tellende verslag over de gevechtshandelingen van dit regiment in Nederland aan de verovering van de Duivelsberg besteedde.Foley en zijn mannen wisten de heuvel de veroveren en zij groeven zich in op de top; er werden voorposten uitgezet onder aan de helling, op dakhoogte van het toenmalige hotel Startjeshof. De strijdmacht, bestaande uit twee pelotons van de A-compagnie, versterkt met een peloton van

de G-compagnie, wist de hoogte tegen zware Duitse aanvallen te behouden. In totaal kregen zij gedurende vijf dagen een viertal aanvallen op compagniesterkte te verduren (afbeelding 3). Na de geallieerde verovering van de Waalbrug en de opgave van de strijd rondom de brug bij Arnhem trad er een stabilisatie van het front op.

Men was gedurende een aantal maanden, in de woorden van oorlogsveteraan James Megellas, ‘bogged down in a defensive struggle, with neither side able to mount an offensive’.6 In november 1944 werd de 82e luchtlandingsdivisie afgelost door de 2e Canadese infanteriedivisie. De door de Amerikanen gevestigde frontlinie (met daarin de Duivelsberg) bleef de hele winter ongewijzigd (afbeelding 4). Op 8 februari 1945 begon Operatie Veritable: de grootscheepse aanval van de geallieerden op het Rijnland. De periode van Nijmegen en omgeving als frontgebied was daarmee voorbij.

Het onderzoek Met ons onderzoek beogen wij een reconstructie te geven van het militaire landschap op de Duivelsberg. Of anders geformuleerd: hoe is het landschap in de periode september 1944 – februari 1945 door de oorlogvoerende partijen veranderd? We denken hierbij aan de aanleg van verdedigingswerken (loopgraven, schuttersputten, etc.), de inrichting van commandoposten, opslagruimtes. We registreren ook de ten gevolge

Afbeelding 3: Para’s van het 508th PIR, nadat zij de Duivelsberg hadden veroverd.

53Archaeologica Naerdincklant2013-3

van oorlogshandelingen ontstane schade, waarbij we letten op vernielde (en al dan niet na de oorlog gerestaureerde) gebouwen, granaatinslagen, kogelgaten, etc. Achtergebleven materiële resten (munitie, uitrustingstukken) worden tijdens het onderzoek eveneens geïnventariseerd. We proberen tevens te achterhalen welke legeronderdelen, zowel geallieerde als Duitse, zich waar op de Duivelsberg bevonden in de genoemde periode. Het bestuderen van diverse regimentsgeschiedenissen (o.a. van het voor de Duivelsberg belangrijke 508e PIR) kan hier inzicht in geven. We raadplegen ook de inmiddels overstelpende hoeveelheid websites van verschillende legeronderdelen. Deze bevatten naast een omschrijving van de gevechtshandelingen per onderdeel vaak ook een rubriek met herinneringen van oorlogsveteranen. Archieven van bedrijven die zich bezig hebben gehouden met het ruimen van achtergebleven munitie moeten ons ook op weg kunnen helpen. Waar welke munitie is gevonden zegt iets over het soort gebruikte wapens en geeft antwoord op de vraag of zich hier een mortierstelling, mitrailleursnest, etc. heeft bevonden en van welke strijdende partij. Waar een legeronderdeel of individuele militair positie heeft gekozen (zich heeft ingegraven) wordt ook bepaald door de gesteldheid van het terrein. De Duivelsberg zag er zeventig jaar geleden anders uit dan nu. Oude kaarten (afbeelding 5), vooroorlogse wandelgidsen en oude ansichtkaarten kunnen inzicht geven in hoe het landschap er in de onderzochte periode uit gezien moet hebben. Het gaat hierbij onder andere om de begroeiing, de aanwezigheid van (inmiddels verdwenen) wegen en gebouwen. Bij deze landschapsreconstructie kan uiteraard ook de hulp

van natuurorganisaties ingeroepen worden. Naast dit literatuur- en bronnenonderzoek is onze werkgroep sinds juli 2013 ook met veldonderzoek begonnen. We hebben voor dit onderzoek toestemming verkregen van Staatsbosbeheer, de verantwoordelijke autoriteit. Het onderzoek is te omschrijven als een veldverkenning: het beperkt zich tot inventariseren en registreren van aangetroffen sporen en materiële resten. Er wordt dus niet opgegraven. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste willen we een op zijn minst globaal overzicht proberen te krijgen van de aanwezige sporen. In combinatie met het literatuur- en bronnenonderzoek kunnen we vaststellen welke locatie van belang is om nader te worden onderzocht. Een tweede reden houdt verband met de vergunning die wij van Staatsbosbeheer hebben verkregen; deze organisatie heeft als voorwaarde gesteld dat het terrein, een beschermd natuurmonument, zo min mogelijk wordt verstoord. Het is ons daarom vooralsnog niet toegestaan opgravingen te verrichten.

De werkwijze

Onze werkwijze is als volgt: we zetten een per dag te onderzoeken vak uit met behulp van jalons. Het onderzochte vak wordt op kaart aangegeven. Op deze manier zorgen we ervoor dat geen stukken terrein worden overgeslagen. Aanvankelijk was het onze bedoeling om vakken van exact 50 bij 50 meter in noord-zuid richting uit te zetten. De X-Y-coördinaten van de vier hoeken van een vak worden vervolgens op kaart overgebracht, zodat we uiteindelijk een dekkend patroon van vakken zouden hebben. In de praktijk bleek dit niet haalbaar: in een dichtbegroeid en glooiend terrein is een dergelijke nauwkeurigheid niet of met zeer veel moeite bereikbaar.

Afbeelding 4: De frontlinie vanaf oktober 1944 tot aan februari 1945.

Afbeelding 5: Topografische kaart uit 1935

54 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

Gezien de omvang van het terrein (vele honderden vakken van 50 bij 50 meter) zou het grootste deel van de beschikbare tijd opgaan aan een soort ‘landmeten’. In plaats hiervan zetten we een vak uit met gebruikmaking van herkenningspunten in het terrein: greppel, bospad, rand van een weiland. Een aldus uitgezet vak wordt vervolgens in linie ‘afgelopen’. Een vermoedelijk spoor wordt door elk van de deelnemende onderzoekers gemarkeerd met een piketpaal. Vervolgens wordt door het team onderzoekers gezamenlijk, gemiddeld drie à vier personen, beoordeeld of er daadwerkelijk sprake is van een WO-II spoor. Indien dit het geval is, dan wordt het spoor ingemeten met X-Y-coördinaten (hierbij maken we gebruik van GPS via mobiele telefoon), gefotografeerd (afbeelding 6), gemeten en omschreven. Met betrekking tot dit laatste hebben wij een lijst met definities opgesteld, zodat er uniformiteit ontstaat in de wijze van omschrijving. Met behulp van de opgenomen coördinaten worden de sporen op kaart overgebracht; zo kan wellicht een patroon in de verdedigingswerken worden ontdekt en dit draagt bij tot de reconstructie van het militaire landschap. Zoals aangegeven zijn we sinds juli met dit veldonderzoek bezig. Nog niet alle tot nog toe geregistreerde sporen zijn op kaart weergegeven en voor zelfs voorzichtige conclusies is het nog te vroeg. Om een idee te geven laten we hiernaast toch een eerste ‘resultaat’ zien van de eerste velddag (afbeelding 7).

Tot besluit

Het hier beschreven onderzoek is ontstaan uit belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog zoals deze zich heeft afgespeeld in de omgeving van Nijmegen in de periode september 1944 - februari 1945. Door expliciet aan te geven hoe wij tot een reconstructie van het militaire landschap zijn gekomen maken wij het overdragen van de door ons vergaarde kennis mogelijk. Het gaat hierbij om overdracht van kennis en ervaring aan archeologen en historici, maar uitdrukkelijk ook aan niet direct wetenschappelijk geïnteresseerden. Wellicht kan

de door ons gehanteerde werkwijze, met eventuele aanpassingen, voor onderzoek elders gebruikt worden zoals wij ook van andere wetenschappelijke onderzoeken gebruik maken. Hoe kunnen en willen wij de ‘niet-direct wetenschappelijk geïnteresseerden’ bereiken? Om te beginnen is dit niet helemaal een vrijblijvende vraag.

Zoals we in dit artikel hebben aangegeven hebben wij toestemming moeten vragen aan Staatsbosbeheer om het terrein te mogen onderzoeken. Dit geeft al de noodzaak om uit te leggen waarom en hoe wij dit onderzoek willen doen, en ook om de resultaten straks kenbaar te maken. Dit laatste zullen wij ook doen met het oog op de wens om in ieder geval een deel van de geïnventariseerde en beschreven sporen weer in min of meer oorspronkelijke staat terug te brengen. Het zichtbaar maken van de overblijfselen van oorlogshandelingen maakt de in de literatuur beschreven gebeurtenissen zeer concreet en tastbaar: hier, op deze plaats in wat nu vaak uitsluitend als natuur- en recreatiegebied wordt gezien, heeft zich de strijd afgespeeld. Het middel van ‘visualisering’, om het hedendaagse modewoord te gebruiken, zullen wij, naast publicaties en lezingen, ook hanteren om een breder publiek te bereiken.

Foto’s en illustraties: P. Klinkenberg

Auteursinformatie

Leo ten Hag is historicus en freelance wetenschappelijk onderzoeker. Hij heeft gepubliceerd over lokale en regionale geschiedenis en is actief in de Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog van AWN Afdeling Nijmegen e.o. Tevens werkt hij aan een studie over de Engelse archeoloog en historicus R.G. Collingwood (1889-1943). Daarnaast is hij parttime werkzaam bij de afdeling Publieksinformatie van de gemeente Nijmegen.

Paul Klinkenberg is coördinator van de AWN-werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Contact: [email protected].

Afbeelding 6: Met jalons afgezette schuttersput

55Archaeologica Naerdincklant2013-3

Literatuur

Groot, Norbert A. de (1984); Als sterren van de hemel. De oorlog in het Rijk van Nijmegen – 1944.

Kershaw, Robert J. (2007); It never snows in september. The German view of Market Garden and the Battle of Arnhem, september 1944 (Surrey).

Market reflections by James Gavin to captain Westover (historical officer), 5 july 1945 (www.508pir.org/voices/g/gavin_jm_03a.htm).Megellas, James (2003); All the way to Berlin. A paratrooper at war in Europe (New York).

Michels, Wilhelm en Peter Sliepenbeek (red.; 1975); Niederrheinisches Land im Krieg. Ein Beitrag zur Geschichte des Zweiten Weltkrieges im Landkreis Kleve (Kleve).

Nordyke, Phil (2010); All American all the way. From Market Garden to Berlin. A combat history of the 82nd Airborne Division in World War II (Minneapolis).

Poulussen, R.G. (2011); Lost at Nijmegen.

Afbeelding 7: Lokaties van sporen opgenomen in een GIS systeem

56 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

Mededelingen

13 November: Lezing over de Bronstijd in Noord-HollandDrs. Wouter Roessingh zal een lezing geven over zijn promotieonderzoek naar de Bronstijd, getiteld: ‘Nederzettingsterreinen uit de Bronstijd in West-Friesland. Het ontrafelen van een complexe bewoningsdynamiek.’Locatie: Infoschuur, Naarderweg 103, HilversumDatum: Woensdag 13 novemberTijd: 19.30 - 22.00Toegang: Gratis, een vrijwillige bijdrage wordt op prijs gesteld.

Cursus Gesteente- en ArtefactherkenningHet bestuur is bezig met de voorbereiding van een cursus Gesteente- en Artefactherkenning. Deze cursus is gericht op het leren herkennen van de diverse gesteentesoorten in het Gooi en het leren herkennen van sporen van menselijke bewerking van stenen. De cursus zal gegeven worden in het voorjaar van 2014. Nadere informatie volgt via de maandelijkse Nieuwsbrief.

Oriëntatieavond Archeologie en jeugdactiviteit Voorts zullen wij nog organiseren:-Een oriëntatieavond voor mensen met belangstelling voor archeologie-Een jeugdactiviteit waarbij kinderen op zoek kunnen naar scherven en dergelijke.Nadere informatie eveneens via de Nieuwsbrief.

VacatureoverzichtGraag maakt het bestuur u erop attent dat we binnen onze afdeling diverse interessante vrijwilligersvacatures hebben openstaan. Als u belangstelling heeft of geschikte kandidaten kent, neemt u dan contact op met het bestuur.

-Bestuurslid Communicatie en PR. Het bestuur heeft een nieuwe folder gemaakt, een banier met logo aangeschaft, en een introductiefilm

gemaakt. Er ligt een protocol voor communicatie. Het nieuwe bestuurslid zal dit alles verder uitbouwen en concreet bijdragen aan het vergroten van de zichtbaarheid en bekendheid van onze afdeling in lokale en regionale media.

-Representant voor evenementen.

Inmiddels hebben we enkele mensen gevonden die onze kraam bemannen. Extra gegadigden zijn nog steeds welkom! In 2014 zullen wij weer proberen om op zo veel mogelijk evenementen aanwezig te zijn. Als representant bemant u de verenigingskraam en informeert u belangstellenden over het werk van de afdeling, en over de regionale archeologie. Daarnaast helpt u mee aan een passende aankleding en uitstraling van de kraam.

-Redacteur Nieuwsbrief. De redacteur verzorgt zelfstandig het samenstellen, opmaken en verzenden van onze maandelijkse nieuwsbrief Naerdincklant Nieuws.

-Redacteur Archeologica Naerdincklant. De redacteur levert een bijdrage aan het regionaal archeologisch tijdschrift Archeologica Naerdincklant middels activiteiten als het werven en eventueel zelf schrijven van artikelen, het redigeren van artikelen, beeldredactie, en meedenken over de inhoud en toekomst van het blad. De activiteiten in onderling overleg te bepalen.

-Webredacteur.Naerdincklant haakt binnenkort met haar website aan op de site van de landelijke AWN. Het frame van de website is daarmee al beschikbaar. De webredacteur is verantwoordelijk voor het zelfstandig actueel houden van de content (zowel tekst als foto’s), dit in overleg met het bestuur.

-Educatief medewerker archeologieonderwijs.Doel van deze functie is om de kennis van en interesse in archeologie bij scholieren te vergroten. In samenwerking met scholen (basisonderwijs, eventueel voortgezet onderwijs) geeft u lessen over archeologie. Enkele thema’s en een beperkt netwerk van scholen zijn al beschikbaar. Daarnaast heeft u in deze functie de vrijheid om een eigen invulling voor de lessen te ontwerpen en uw eigen scholennetwerk op te bouwen. Een ervaren collega is beschikbaar om u in te werken. Hoe vaak u les geeft bepaalt u zelf, afhankelijk van uw beschikbare tijd.

57Archaeologica Naerdincklant2013-3

Colofon

Archeologica Naerdincklant 2013-3Archeologisch tijdschrift voor het Gooi en omstreken

Over de Archeologica NaerdincklantArcheologica Naerdincklant is het periodiek van AWN Naerdincklant – Archeologie tussen Eem en Vechtstreek. Het verschijnt drie tot vier keer per jaar en bevat artikelen over de regionale archeologie, over archeologie in algemene zin en over de hulpwetenschappen van de archeologie. Archeologica Naerdincklant verschijnt digitaal en wordt verstuurd aan alle leden en donateurs van Naerdincklant, externe relaties van Naerdincklant en overige geïnteresseerden in de regionale archeologie. Overnemen van (delen van) artikelen is toegestaan met correcte bronvermelding.

Meeschrijven voor de Archeologica Naerdincklant?De redactie ontvangt graag uw bijdrage over (regionale) archeologie of over bijvoorbeeld uw eigen vondstcollectie. De redactie behoudt zich het recht voor om uw bijdrage te redigeren. Aanlevering via e-mail: [email protected]. Ook suggesties voor thema’s zijn welkom.

Auteursrichtlijnen-Omvang van de kale tekst bedraagt maximaal 5 pagina’s A4, met regelafstand enkel, lettergrootte 10 pt. Dit is exclusief literatuurlijst en bijschriften.-Maximaal 10 illustraties per artikel, elke illustratie voorzien van een bijschrift-Tekst aanleveren uitsluitend in .txt-formaat-Beelden apart en uitsluitend .jpg, minimale resolutie 300 DPI

AWN Naerdincklant – Archeologie tussen Eem en VechtstreekNaerdincklant is opgericht in 1952, de dertiende afdeling van AWN-Vereniging van vrijwilligers in de archeologie, en dé archeologische vereniging voor het gebied tussen Vecht en Eem. Naerdincklant zet zich op diverse manieren in voor de archeologie in haar werkgebied. Onder meer door ruimtelijke ontwikkelingen in de gaten te houden die mogelijk schade opleveren voor het bodemarchief, door gevraagd of ongevraagd advies te geven aan gemeenten, provincies, terreinbeherende instanties of bedrijven en door zelf onderzoek te verrichten. Daarnaast vergroot Naerdincklant middels educatieve activiteiten de kennis van de regionale archeologie en maakt hiermee overheden en bewoners bewust van het archeologisch erfgoed en de cultuurhistorische waarde daarvan.

Ereleden Siem Pos (+)Jonny OffermanGijs VlamingsLiesbeth WierengaJohn van der Sar

Lid worden?U kunt lid worden van de afdeling Naerdincklant door u aan te melden via de website van de landelijke AWN: http://www.awn-archeologie.nl/; kies de optie Vereniging-Lid worden. Indien u tussen Vecht en Eem woont wordt u automatisch toegewezen aan de afdeling Naerdincklant. Stuurt u alstublieft tegelijkertijd met uw aanmelding een mail naar [email protected], daarmee weet de secretaris alvast dat er een nieuw lid is ingeschreven.U kunt ook donateur van de afdeling worden, de kosten hiervan bedragen minimaal EUR 15,- per jaar. Neemt u voor meer informatie hierover contact op met de penningmeester. Een donateur krijgt alle afdelingspublicaties en toegang tot afdelingsactiviteiten, uitgezonderd archeologisch veldwerk; dat is voorbehouden aan leden.

58 Archaeologica Naerdincklant 2013-3

Een vondst gedaan?Indien u een archeologisch relevante vondst heeft gedaan, gelieve contact op te nemen met de vondstencoördinator: Norbert Voorbach, [email protected], telf. 035- 6214438.

BestuurDrs. Anton Cruysheer voorzitter [email protected], 06-22371894Marjon Kroon secretaris [email protected] Kok penningmeester [email protected] Voorbach veldwerk/vondstencoördinator [email protected], 035- 6214438Drs. Sander Koopman adviseur regionale Kwartairgeologie [email protected]

RedactieDrs. Anton Cruysheer acquisitie [email protected], 06-22371894Drs. Sander Koopman hoofdredacteur [email protected], 035-7723267Drs. Artur Pfeifer vormgever

Overige informatieRedactieadres Archeologica Naerdincklant: [email protected] e-depot Naerdincklant: http://independent.academia.edu/NaerdincklantOnze Internetsite: www.naerdincklant.nl.Onze Facebookgroep: http://t.co/NfP09mle

Volgende nummers

Nummer: 2014-1Kopijsluiting: 20 februari 2014Thema: Tabacologie (historische tabaks- en rookartikelen)

Nummer: 2014-2Kopijsluiting: 12 juni 2014Thema: Het Gooi in de Bronstijd


Recommended