+ All Categories
Home > Documents > Doctoreren in Vlaanderen: Verslag van de survey aan de Universiteit Gent en de Katholieke...

Doctoreren in Vlaanderen: Verslag van de survey aan de Universiteit Gent en de Katholieke...

Date post: 15-Nov-2023
Category:
Upload: independent
View: 0 times
Download: 0 times
Share this document with a friend
196
Doctoreren in Vlaanderen Verslag van de survey aan de Universiteit Gent en de Katholieke Universiteit Leuven K.U.Leuven: Ann Verlinden, Jaak Billiet, Diane Smedts UGent: Hanneke Pyck, Hilary Page, M. Claire Van de Velde
Transcript

Doctoreren in Vlaanderen

Verslag van de survey aan de Universiteit Gent en de Katholieke Universiteit Leuven

K.U.Leuven: Ann Verlinden, Jaak Billiet, Diane Smedts UGent: Hanneke Pyck, Hilary Page, M. Claire Van de Velde

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 3

2005

Woord vooraf De groep junioronderzoekers en doctorandi is de voorbije jaren aan onze universiteiten zeer sterk gegroeid. Deze groeiende groep jonge onderzoekers staat aan het begin van hun loopbaan en het is van groot belang om een beeld te krijgen van hun verblijf aan de universiteit. De cijfers uit de CWTS-studie leren dat wat de doctoraatsefficiëntiecijfers betreft er ruimte voor verbetering is. Globaal genomen behaalt iets meer dan een derde van de ingestroomde junioronderzoekers aan de universiteit het doctoraat, al moet dit cijfer genuanceerd worden. De doctoraatsoutput stijgt als men gedurende vier jaar voltijds tewerkgesteld is, is afhankelijk van het statuut waarin men tewerkgesteld is en er zijn verschillen tussen de verschillende disciplines. De verschillen in doctoraatsefficiëntie zijn niet eenvoudig of eenduidig te verklaren. Om de verschillen beter te kunnen interpreteren, was het nodig informatie te verzamelen bij de jonge onderzoekers en doctorandi zelf. Meer dan 3600 onderzoekers vulden een uitgebreide vragenlijst in met vragen over de motivatie om aan de universiteit te starten, over de begeleiding door hun promotor, over de onderzoeksgroepcultuur, enzovoort. We wensen iedereen die meegewerkt heeft aan de bevraging dan ook van harte te bedanken. De bevindingen uit het onderzoek maakten het mogelijk om enkele duidelijke beleidssuggesties te formuleren. De universiteitsbesturen maken zich sterk om deze beleidssuggesties samen met de geëigende geledingen binnen de universiteit te implementeren en zodoende de werkomgeving voor de jonge onderzoekers te optimaliseren. Prof. dr. Andreas De Leenheer, Rector Universiteit Gent, 2001-2005 Prof. dr. Roger Bouillon, Coördinator Onderzoeksbeleid Katholieke Universiteit Leuven, 1995-2005

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 4

Inhoud 1. INLEIDING ..............................................................................................................................9

1.1 Ten geleide .......................................................................................................................9 1.2 De survey ..........................................................................................................................9

1.2.1 Onderzoekspopulatie .......................................................................................................... 9 1.2.2 Opbouw van de survey ..................................................................................................... 10

1.3 Structuur van het rapport ............................................................................................... 10 2. INSTAPSITUATIE................................................................................................................ 12

2.1 Op welke manier starten onderzoekers aan de universiteit? ......................................... 12 2.1.1 Het instroomstatuut ............................................................................................................ 12 2.1.2 Onmiddellijke instroom ...................................................................................................... 12 2.1.3 Het rekruteren van onderzoekers .................................................................................... 13 2.1.4 Profilerend al studerend: de onbewuste sollicitant ....................................................... 14

2.2 Waarom starten onderzoekers aan de universiteit? ...................................................... 16 2.2.1 De achterliggende concepten bij de redenen om te starten aan de universiteit....... 17

2.3 Waarom starten onderzoekers met een doctoraatsonderzoek? .................................... 19 2.3.1 De intentie om te doctoreren ............................................................................................ 19 2.3.2 Waarom starten met een doctoraatsonderzoek? .......................................................... 20 2.3.3 De achterliggende concepten bij de redenen om te starten met een doctoraat ....... 21 2.3.4 De ambitie voor een academische carrière ................................................................... 23

2.4 Waarom starten sommige onderzoekers niet met een doctoraatsonderzoek? ............. 24 2.4.1 De achterliggende concepten bij de redenen om niet te starten met een doctoraat 25 2.4.2 De combinatie van doctoraatsonderzoek en kinderen ................................................. 27

2.5 Op welke manier starten onderzoekers met een doctoraatsonderzoek? ...................... 28 2.5.1 De keuze van de promotor ............................................................................................... 28 2.5.2 De keuze van het doctoraatsonderwerp ......................................................................... 30 2.5.3 De inbedding van het onderzoek ..................................................................................... 30 2.5.4 Het onderzoeksvoorstel .................................................................................................... 31

3. TAKENPAKKET ................................................................................................................... 33

3.1 Taken tijdens het eerste en het vierde jaar van de aanstelling ..................................... 33 3.1.1 Takenpakket naar statuut ................................................................................................. 34

3.2 De begeleiding van scriptiestudenten ............................................................................ 35 3.3 Dienstverlening .............................................................................................................. 36

4. TEVREDENHEID OVER BEGELEIDING, PROMOTORPROFIEL, ONDERZOEKSGROEP EN PROCES VAN DOCTOREREN ........................................................................................ 37

4.1 Promotorprofiel............................................................................................................... 37 4.2 Begeleiding .................................................................................................................... 38

4.2.1 Effectiviteit van de begeleiding door de promotor ......................................................... 39 4.2.2 Begeleiding tijdens de verschillende fasen van het doctoraatsonderzoek ................ 39 4.2.3 Tevredenheid over de begeleiding .................................................................................. 43

4.3 Houdingen ten aanzien van de promotor, de onderzoeksgroep, het proces van doctoreren, de arbeidstevredenheid en het samengaan van onderwijs en onderzoek: een beschrijving van de schalen ................................................................................................. 44

4.3.1 Houdingen ten aanzien van de promotor ....................................................................... 44 4.3.2 Houdingen ten aanzien van de onderzoeksgroep ........................................................ 45 4.3.4 Tevredenheid met het werk .............................................................................................. 48 4.3.5 Houdingen ten aanzien van het samengaan van onderwijs en onderzoek ............... 48 4.3.6 Gemiddelde scores en samenhang tussen de verschillende attitudes ...................... 49

4.4 Paarsgewijze vergelijking tussen de faculteiten van de gemiddelde waarden op de schalen ................................................................................................................................. 54

4.4.1 Houdingen ten aanzien van het proces van doctoreren .............................................. 54 4.4.2 Houdingen ten aanzien van de promotor ....................................................................... 55 4.4.3 Houdingen ten aanzien van de onderzoeksgroep ........................................................ 56 4.3.4 Houdingen ten aanzien van het samengaan van onderwijs en onderzoek ............... 57 4.4.5 Tevredenheid met het werk .............................................................................................. 58

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 5

4.4.6 Overzicht van de hoogste en laagste gemiddelde faculteitsscores per schaal ........ 58 4.5 Een globale voorstelling via biplots ................................................................................ 59 4.6 Naar een verklaring van de houdingen .......................................................................... 61

4.6.1 De houdingen ten aanzien van de promotor .................................................................. 66 4.6.3 De houdingen ten aanzien van het proces van doctoreren ......................................... 67 4.6.4 De tevredenheid met het werk ......................................................................................... 67 4.6.5 Harmonie onderwijs en onderzoek .................................................................................. 68 4.6.6 Doctoreren als zinvol en creatief proces verklaard ...................................................... 68

4.7 Voortijdig stoppen met doctoreren ................................................................................. 69 4.7.1 Voortijdig stoppen met doctoreren: in welke fase van het onderzoek? ..................... 69 4.7.2 Elementen in het beslissingsproces van het voortijdig stoppen met doctoreren..... 69 4.7.3 De achterliggende concepten bij de elementen in het beslissingsproces van voortijdig stoppen met doctoreren ............................................................................................. 70

5. SNELHEID VAN HET DOCTOREREN ............................................................................... 73

5.1 De cumulatieve frequentieverdeling van het doctoraatstempo ...................................... 73 5.2 Vergelijking van de doctoraatsduur ............................................................................... 74

5.2.1 Hoeveel jaar na instap in een juniorstatuut behaalt men het doctoraatsdiploma? ... 74 5.2.2 Hoe lang werkt men effectief aan een doctoraat? ........................................................ 77

5.3 Tempo van doctoreren bij hen die aan een doctoraat begonnen zijn : regressie analyse ............................................................................................................................................. 80

6. UITSTAPSITUATIE ............................................................................................................. 86

6.1 Op welke manier wordt de academische aanstelling aan de universiteit beëindigd? ... 86 6.2 Wat is het belang van het doctoraatsdiploma bij het verwerven van de huidige functie op de externe arbeidsmarkt? ............................................................................................... 86 6.3 Wat is de mate van autonomie binnen de huidige functie? ........................................... 87 6.4 Wat is het niveau van het takenpakket in deze functie? ................................................ 87 6.5 In welke mate geven de uitgestroomde wetenschappers leiding? ................................ 88 6.6 Heeft een doctoraatsdiploma een financiële meerwaarde op de markt? ...................... 88

7. SAMENVATTING & BELEIDSUGGESTIES ....................................................................... 91 Methodologische appendix .................................................................................................... 101 VRAGENLIJST ...................................................................................................................... 110

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 6

Tabellen Tabel 1: Het instroomstatuut (verticale percentages) .............................................................. 12 Tabel 2: Het percipiëren van signalen (horizontale percentages) ........................................... 14 Tabel 3: De basis van de eerste aanstelling (horizontale percentages) ................................. 15 Tabel 4: Redenen om te starten aan de universiteit ................................................................ 16 Tabel 5: Redenen om te starten aan de universiteit, achterliggende concepten .................... 17 Tabel 6: ‘Het werkklimaat’ ....................................................................................................... 17 Tabel 7: ‘Wetenschappelijke ambitie’ ...................................................................................... 18 Tabel 8: Andere belangrijke redenen om te starten aan de universiteit .................................. 19 Tabel 9: Van intentie naar starten met een doctoraatsonderzoek .......................................... 20 Tabel 10: Redenen om te starten met een doctoraatsonderzoek ........................................... 21 Tabel 11: Redenen om te doctoreren, achterliggende concepten .......................................... 21 Tabel 12: ‘Wetenschappelijke specialisatie’ ............................................................................ 22 Tabel 13: ‘Intellectuele vrijheid’ ............................................................................................... 22 Tabel 14: ‘Wetenschappelijke omgeving’ ................................................................................ 22 Tabel 15: ‘Academische carrière’ ............................................................................................ 23 Tabel 16: Redenen om niet te starten met een doctoraatsonderzoek .................................... 25 Tabel 17: Redenen om niet te doctoreren, achterliggende concepten ................................... 25 Tabel 18: ‘Geen ambitie om te doctoreren’ ............................................................................. 26 Tabel 19: ‘Het ontbreken van externe voorwaarden’ ............................................................... 26 Tabel 20: ‘Combinatie met gezin’ ............................................................................................ 27 Tabel 21: De beslissing om kinderen te krijgen ....................................................................... 28 Tabel 22: Duur van het doctoraat, naar al dan niet kinderen hebben tijdens het doctoraat ... 28 Tabel 23: De keuze van de promotor (deel 1) ......................................................................... 29 Tabel 24: De keuze van de promotor (deel 2) ......................................................................... 29 Tabel 25: De totstandkoming van de keuze van het doctoraatsonderwerp ............................ 30 Tabel 26: De inbedding van het doctoraatsonderzoek, naar geslacht en faculteit ................. 31 Tabel 27: Het onderzoeksvoorstel ........................................................................................... 31 Tabel 28: Takenpakket tijdens het eerste jaar ........................................................................ 33 Tabel 29: Takenpakket tijdens het vierde jaar ......................................................................... 34 Tabel 30: Taken tijdens de onderwijsweken (verticale percentages) ...................................... 35 Tabel 31: Taken tijdens het ganse jaar (verticale percentages) ............................................. 35 Tabel 32: Taken die niet rechtstreeks met het eigen onderzoek te maken hebben (horizontale

percentages, per onderdeel) ............................................................................................ 36 Tabel 33: Het percentage dat de taken die niet rechtstreeks met het eigen onderzoek te

maken hebben frequent uitvoert, naar statuut ................................................................. 36 Tabel 34: omschrijving van de promotor (bivariate analyses, percentages) ........................... 38 Tabel 35: Niet-effectiviteit van de begeleiding door de promotor (bivariate analyse horizontale

percentages) ..................................................................................................................... 39 Tabel 36: Percentage gepercipieerde afwezigheid van begeleiding tijdens de verschillende

fasen van het doctoraatsonderzoek ................................................................................. 41 Tabel 37: Percentage gepercipieerde afwezigheid van begeleiding op diverse deelaspecten

van het doctoraatsonderzoek ........................................................................................... 42 Tabel 38: Tevredenheid over de begeleiding in het algemeen (bivariate analyse, horizontale

percentages) ..................................................................................................................... 43 Tabel 39: Profiel van de goede promotor ................................................................................ 44 Tabel 40: Dwingende promotor ............................................................................................... 45 Tabel 41: promotor die onderzoekscontacten stimuleert ........................................................ 45 Tabel 42: Onderzoeksteam, samenwerking en communicatie ............................................... 45 Tabel 43: Internationaal gereputeerde onderzoekseenheid .................................................... 46 Tabel 44: gebrekkige logistieke ondersteuning ....................................................................... 46 Tabel 45: Doctoreren is een zinvolle, creatieve bezigheid ...................................................... 47 Tabel 46: Doctoreren is een moeizame bezigheid .................................................................. 47 Tabel 47: Doctoreren is een eenzame bezigheid .................................................................... 48 Tabel 48: Tevredenheid met de jobinhoud .............................................................................. 48 Tabel 49: Tevredenheid met de werkomstandigheden ........................................................... 48 Tabel 50: Samengaan onderwijs en onderzoek: de antwoorden van respondenten die gestart

zijn met een doctoraatsonderzoek ................................................................................... 49

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 7

Tabel 51: Samengaan onderwijs en onderzoek: de antwoorden van respondenten die (nog) niet gestart zijn met een doctoraatsonderzoek ................................................................ 49

Tabel 52: Gemiddelden, standaardafwijkingen (SD), medianen (Md) en interkwartielafstanden (Q3-Q1) – Gemiddelden volgens de stand van het doctoraatsonderzoek ....................... 52

Tabel 53: Onderlinge samenhang tussen de attitudeschalen (Pearson Correlation Coefficients) ...................................................................................................................... 53

Tabel 54: Gemiddelden faculteiten : verschil hoogste en laagste waarden ............................ 59 Tabel 55: Netto-effecten op de subjectieve variabelen ........................................................... 63 Tabel 56: Verklaringsmodel voor de mate waarin doctoreren als zinvol wordt ervaren .......... 68 Tabel 57: Fase waarin doctoraatsonderzoek voortijdig wordt stopgezet ................................ 69 Tabel 58: Redenen om vroegtijdig te stoppen met het doctoraatsonderzoek ......................... 70 Tabel 59: Onderzoeksgebonden hindernissen ........................................................................ 71 Tabel 60: Werkbelasting .......................................................................................................... 71 Tabel 61: Botsende visies ....................................................................................................... 71 Tabel 62: Persoonlijke context ................................................................................................ 72 Tabel 63: Gebrek aan motivatie .............................................................................................. 72 Tabel 64: Cumulatieve frequentieverdeling van het doctoraatstempo voor junioronderzoekers

met datum van eerste aanstelling in de jaren 1984 – 1998 (gedoctoreerd voor 2001) ... 74 Tabel 65: De tijd in jaren tot het doctoraat voor alle respondenten ......................................... 76 Tabel 66: De effectieve duurtijd van het doctoraat van diegenen die starten met een doctoraat

naar feitelijke situatie ........................................................................................................ 78 Tabel 67: De effectieve duurtijd van het doctoraat van diegenen die starten met een doctoraat

naar attitude ...................................................................................................................... 79 Tabel 68: Hazard ratio’s m.b.t. het behalen van een doctoraat van onderzoekers die ooit aan

een doctoraat begonnen zijn (instroom 1984-1997) ........................................................ 82 Tabel 69: Hazard ratio’s m.b.t. het stoppen met werken aan een doctoraat van onderzoekers

die ooit aan een doctoraat begonnen zijn (instroom 1984-1997) ..................................... 84 Tabel 70: Elementen belangrijk bij het verwerven van de nieuwe functie............................... 87 Tabel 71: Elementen belangrijk bij het verwerven van de nieuwe functie............................... 87 Tabel 72: Het niveau van het takenpakket in de huidige functie ............................................. 88 Tabel 73: De mate van leidinggeven (horizontale percentages) ............................................. 88 Tabel 74: Het gemiddeld maandelijks netto-inkomen ............................................................. 89 Tabel 75: Extralegale voordelen (horizontale percentages) .................................................... 89

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 8

Figuren Figuur 1: Voorstelling van de opbouw van de survey (ongewogen aantallen) ........................ 10 Figuur 2: De ambitie voor een academische carrière bij diegenen die starten met een

doctoraat, naar discipline ................................................................................................. 24 Figuur 3: Kenmerken van de promotor .................................................................................... 37 Figuur 4: Houdingen naar faculteit: eerste en tweede as ........................................................ 60

Bijlagen Bijlage 1: De concepten bij de redenen om te starten aan de universiteit ............................ 106 Bijlage 2: De concepten bij de redenen om te starten met een doctoraat ............................ 107 Bijlage 3: De concepten bij de redenen om niet te starten met een doctoraat ..................... 108

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 9

1. INLEIDING

1.1 Ten geleide

Het opleiden van jonge afgestudeerden tot zelfstandige onderzoekers, bekroond met het toekennen van een doctoraatsdiploma, is één van de hoofdopdrachten van de universiteiten. De interesse voor het doctoraatsproces en de doctoraatsefficiëntie is de laatste jaren toegenomen, getuige de verschillende studies op dit vlak aan verschillende Vlaamse universiteiten. Voorliggend rapport beschrijft de resultaten van het tweede luik van het onderzoeksproject “Doctoreren aan Vlaamse universiteiten”. De algemene opzet van dit onderzoek is een beeld te geven van het doctoreren in Vlaanderen aan de hand van gegevens van de twee grootste Vlaamse universiteiten, namelijk de Universiteit Gent (UGent) en de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven). Beide instellingen vertegenwoordigen samen ongeveer 75% van het Vlaams academisch onderzoekspotentieel. Het eerste luik van de studie betreft de analyse van de doctoraatsoutput aan de hand van de gegevensbestanden van de K.U.Leuven en de UGent in samenwerking met het CWTS, het Centrum voor Wetenschaps- en Technologie Studies verbonden aan de Universiteit Leiden. Dit resulteerde in het rapport Kwantitatieve Analyse van het doctoreren aan de Katholieke Universiteit Leuven en de Universiteit Gent. Dit rapport en een samenvatting ervan (‘Kernelementen Doctoreren in Vlaanderen’) zijn te vinden op de websites van de beide universiteiten. Een belangrijke vaststelling uit dit eerste luik is dat bijna één op drie onderzoekers (32%) aan deze universiteiten een doctoraatsdiploma behaalt. Dit percentage dient echter genuanceerd te worden: indien onderzoekers gedurende vier jaar fulltime tewerkgesteld zijn, stijgt de doctoraatsoutput naar 65 procent. De doctoraatsoutput is tevens afhankelijk van het statuut waarop men tewerkgesteld is: 79% van de onderzoekers met een persoonsgebonden doctoraatsmandaat (FWO-aspiranten, IWT-specialisatiebursalen en BOF-doctoraatsmandaten) ten opzichte van 32% van de assistenten doctoreert. Mannen doctoreren meer dan vrouwen (35% ten opzichte van 28%). Een laatste opvallend resultaat uit deze studie is dat er eveneens grote verschillen bestaan naar discipline, om de twee uitersten te noemen: in de scheikunde doctoreert 77% van de instroom, in de rechten ligt dit veel lager met 10%. In het tweede luik van de studie zochten de UGent en de K.U.Leuven door middel van een survey naar verklaringen voor de verschillen in het al dan niet behalen van een doctoraatsdiploma. Hoe komt het dat sommige junioronderzoekers wel en andere geen doctoraatsonderzoek starten en hoe valt het te verklaren dat sommige doctorandi effectief hun doctoraatsdiploma behalen, terwijl andere vroegtijdig stoppen? Er werd ondermeer onderzocht in hoeverre de begeleiding door de promotor, de onderzoeksgroepcultuur of de perceptie van het proces van doctoreren zelf hierbij een rol spelen. Tevens werd er nagegaan in hoeverre deze “subjectieve” variabelen bepalend zijn voor de duurtijd van het doctoraatsonderzoek.

1.2 De survey

1.2.1 Onderzoekspopulatie In het tweede luik verstuurden de beide universiteiten een schriftelijke vragenlijst (survey) naar een steekproef uit de geselecteerde onderzoekspopulatie van junioronderzoekers, met name de instroomcohorten van 1984/85 tot 1997/98. De UGent bevroeg de populatie en schreef daartoe 3.797 onderzoekers aan. Deze universiteit ontving 2.259 vragenlijsten, dit geeft een goede responsrate van 59,5%. De Leuvense populatie bestond uit 5.665 onderzoekers, de K.U.Leuven bevroeg hiervan een steekproef van 2.683 onderzoekers. Deze universiteit ontving 1.567 vragenlijsten en heeft eveneens een goede respons met 58,4%. Aangezien de Universiteit Gent de volledige populatie bevroeg en in de K.U.Leuven met een steekproef werd gewerkt, werden er voor het berekenen van de statistieken weegcoëfficiënten gebruikt om de

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 10

juiste verhoudingen uit de populatie te herstellen. Over het gebruik van de weegcoëfficiënten in deze studie wordt meer uitleg gegeven in punt 1 van de methodologische appendix. 1.2.2 Opbouw van de survey Elke aangeschreven onderzoeker kreeg een vragenlijst toegestuurd, samengesteld uit drie bundels waarvan er twee dienden ingevuld te worden (zie bijlage). Er werd aan iedereen gevraagd om een eerste (witte) bundel in te vullen. In deze vragenlijst werd gepeild naar de personalia van de onderzoeker, het instroomstatuut, de motivatie om een aanstelling aan de universiteit te aanvaarden, het takenpakket en de uitstapsituatie. 3.645 bruikbare vragenlijsten werden teruggestuurd1. Afhankelijk van het feit of men tijdens de loopbaan aan de universiteit een doctoraatsonderzoek gestart is of niet, werd aan de respondenten vervolgens gevraagd om de “gele module” dan wel de “blauwe module” in te vullen. Respondenten die een doctoraatsonderzoek gestart waren, werd gevraagd de gele module in te vullen. Hiervan ontvingen we 2.431 bruikbare modules. In deze module werd gepeild naar de motivatie om te doctoreren, de rol en gepercipieerde begeleiding van de promotor, de tevredenheid over de algemene begeleiding, de onderzoekseenheid, de onderzoekstaken die aan de onderzoeker werden toevertrouwd, de algemene tevredenheid over het werk aan de universiteit en de houding ten aanzien van het samengaan van onderwijs en onderzoek. Tot slot werd er gepeild naar de stand van het doctoraatsonderzoek: is de onderzoeker bezig met zijn doctoraatsonderzoek, ermee gestopt of heeft de junioronderzoeker ondertussen de titel van doctor behaald? Respondenten die geen doctoraatsonderzoek gestart waren, werd gevraagd de blauwe module in te vullen. Hiervan ontvingen we er 1.214. Er werd nagegaan waarom de betrokken onderzoeker geen doctoraatsonderzoek gestart is. Daarnaast werden er vragen gesteld over de onderzoekseenheid, de onderzoekstaken die aan de onderzoeker werden toevertrouwd, de algemene tevredenheid en de houding ten aanzien van het samengaan van onderwijs en onderzoek. Figuur 1: Voorstelling van de opbouw van de survey (ongewogen aantallen)

1.3 Structuur van het rapport

1 In totaal ontvingen we 3.826 vragenlijsten, hiervan behoorden er 126 niet tot de populatie en waren er 55 non-respons. Dit geeft een totaal van 3.645 bruikbare vragenlijsten.

Bezig

(n=897)

Gestopt

(n=348)

Doctor

(n=1.186)

Iedereen: personalia, instroomstatuut, motivatie taken en uitstroom (n=3.645)

Doctoraatsonderzoek gestart (n=2.431,

67%)

Geen doctoraatsonderzoek gestart (n=1.214

, 33%)

motivatie om te doctoreren

promotor - begeleiding,

onderzoekseenheid, onderzoekstaken,

tevredenheid, mening mbt doctoreren -

doctorandi

motivatie om niet te doctoreren

onderzoekseenheid, onderzoekstaken,

tevredenheid, mening mbt doctoreren -

doctorandi

Stand doctoraatsonderzoek10% (n=117) zegt nog te zullen

starten met een doctoraat

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 11

De analyse van de antwoorden op de survey levert een groot aantal gegevens op. Deze gegevens zijn ondergebracht in volgende hoofdstukken:

- In hoofdstuk 2 gaan we in op de instapsituatie aan de universiteit en het al dan niet starten met een doctoraatsonderzoek.

- In hoofdstuk 3 analyseren we het takenpakket van junioronderzoekers. - Hoofdstuk 4 doet uitspraken over het doctoraatsproces, de rol van de promotor en

onderzoekseenheid, de begeleiding die junior medewerkers ervaren tijdens het doctoraatsonderzoek en de tevredenheid over het werk aan de universiteit.

- In hoofdstuk 5 kijken we naar de doctoraatsduur en het doctoraatstempo. - In hoofdstuk 6 bekijken we de uitstapsituatie en de meerwaarde van een

doctoraatsdiploma op de externe arbeidsmarkt. - We eindigen met de conclusies, waarin we de belangrijkste resultaten van het

onderzoek samenbrengen en een aantal beleidssuggesties doen. De gehanteerde statistische analysemethoden staan beschreven in de methodologische appendix.

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 12

2. INSTAPSITUATIE

In dit hoofdstuk bespreken we de algemene instapsituatie van junioronderzoekers2 aan de universiteit, de instapsituatie vormt immers een eerste belangrijk element in het al dan niet doctoreren. We delen de instapsituatie aan de universiteit hiertoe op in vijf kernvragen:

(1) Op welke manier starten junioronderzoekers aan de universiteit? (2) Waarom starten junioronderzoekers aan de universiteit? (3) Waarom starten junioronderzoekers met een doctoraatsonderzoek? (4) Waarom starten sommige junioronderzoekers niet met een doctoraatsonderzoek? (5) Op welke manier starten junioronderzoekers met een doctoraatsonderzoek?

2.1 Op welke manier starten onderzoekers aan de universiteit?

2.1.1 Het instroomstatuut Tabel 1 geeft weer op welke wetenschappelijke statuten men start aan de universiteit. Een vierde van de junioronderzoekers start op een assistentenmandaat. De categorie ‘persoonsgebonden doctoraatsmandaat’ is de verzamelnaam voor FWO-aspiranten, IWT-specialisatiebursalen en respondenten met een BOF-doctoraatsmandaat. We zien dat 8% een FWO-aspirantschap verworven heeft, 9% heeft een IWT-specialisatiebeurs en 1% heeft een BOF-doctoraatsmandaat. De categorie ‘overige statuten’ bedraagt 17 procent van de ingestroomde onderzoekers. Deze categorie is een verzameling van de wetenschappelijk medewerkers die tewerkgesteld zijn op andere statuten, de respondenten die een niet-betaalde activiteit uitvoerden (bijvoorbeeld burgerdienst) en de geneesheren-specialisten-in-opleiding. Veelal worden medewerkers tijdelijk ‘opgevangen’ op deze statuten om nadien over te stappen naar een ‘gunstiger’ statuut. Tabel 1: Het instroomstatuut (verticale percentages)

2.1.2 Onmiddellijke instroom

2 Met de term ‘(junior) onderzoekers’ bedoelen we iedereen die aangesteld wordt aan de UGent of de K.U.Leuven op een wetenschappelijk statuut waarvoor geen doctoraatsdiploma vereist is. Zij vormen de groep van potentiële doctorandi.

Bezoldigd assistent 26

Persoonsgebonden doctoraatsmandaat 18

NFWO-/FWO-aspirant 8

IWONL-/IWT-specialisatiebursaal 9

BOF-doctoraatsmandaat (sinds 1995) 1

Fundamenteel onderzoeksproject (NFWO-

/FWO-, BOF-, IUAP-project)10

bursaal (vanaf 1994) 3

arbeidscontract 5

bursaal of contract niet gespecificeerd* 2

Ander onderzoeksproject (IWONL/IWT-project,

project Vlaamse/Federale overheid, project

Europese Unie, privé project)

29

bursaal (vanaf 1994) 2

arbeidscontract 17

bursaal of contract niet gespecificeerd* 9

Overige statuten 17

Totaal 100

*door de respondent

Junior instroomstatuut instroom

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 13

De grote meerderheid, 87%, van de onderzoekers begint onmiddellijk na het afstuderen te werken aan de universiteit. 13% heeft wel een jaar of langer gewerkt vóór de eerste tewerkstelling aan de universiteit. Hiervan werkte:

- 25% in een private onderneming, - 20% in een onderwijsinstelling andere dan de universiteit, - 15% als zelfstandige of vrij beroep, - 13% in een overheidsinstelling of parastataal, - 11% in een andere universiteit, - 7% in een niet-universitaire wetenschappelijke instelling.

Een verdere opsplitsing van de cijfers levert een meer genuanceerd beeld op. Daaruit blijkt dat een vijfde van de respondenten uit de humane wetenschappen3 al een jaar of meer werkervaring heeft vooraleer ze beginnen te werken aan de universiteit. In de exacte wetenschappen is de indirecte instroom na het afstuderen veel kleiner: slechts 7% van deze respondenten heeft al een jaar of langer gewerkt voor de eerste tewerkstelling aan de universiteit. In de medische wetenschappen bedraagt dit 14%. 2.1.3 Het rekruteren van onderzoekers In tabel 2 zien we dat meer dan de helft van de potentiële doctorandi die instromen aan de Katholieke Universiteit Leuven en de Universiteit Gent tijdens de studies signalen ontvangen heeft dat men in hem/haar geïnteresseerd was als junioronderzoeker. De overgrote meerderheid daarvan, 72%, ontvangt deze signalen tijdens het laatste jaar van de studies. We zien hierbij verschillen naar sekse, faculteitsgroep van instroom, afstudeergraad, al dan niet starten met een doctoraatsonderzoek, instroomperiode, al dan niet onmiddellijk na het afstuderen instromen en instroomstatuut. Het zijn vooral de onderzoekers met hoge afstudeergraden die signalen percipiëren: 80% van de respondenten met de graad ‘de grootste onderscheiding’ ontvangt signalen dat men in hem/haar geïnteresseerd is als medewerker en een derde onder hen krijgt deze signalen zelfs voor het laatste jaar. Daarentegen ontvangt slechts 36% van diegenen met de graad ‘voldoening’ signalen, zij ontvangen deze signalen later: 28% van hen ontvangt signalen aansluitend op het laatste jaar. De respondenten met een persoonsgebonden mandaat ontvangen meer signalen, ongeveer driekwart onder hen percipieerden signalen, bovendien ontvangt 25% onder hen deze signalen voor het laatste jaar. Diegenen die niet met een doctoraatsonderzoek starten, percipiëren minder signalen. We zien dat het percipiëren van signalen stijgt naarmate de instroomperiode recenter is. In de medische wetenschappen krijgt een vijfde van diegenen die signalen percipiëren, deze signalen voor het laatste jaar van afstuderen. Een mogelijke verklaring hier is dat de sommige opleidingen in de medische faculteiten over meer jaren gespreid zijn dan in andere faculteiten. Professoren in deze disciplines kunnen de potentiële onderzoekers bijgevolg vroeger benaderen. Voor alle disciplines geldt dat de professoren en onderzoekers in de vakgroep het initiatief nemen en studenten aanspreken over de mogelijkheid om te werken en/of te doctoreren aan de universiteit. In studiegebieden die bij uitstek onderzoeksgericht zijn, liggen de promotoren als het ware op de loer om goede studenten binnen te halen. Dit is bijvoorbeeld het geval in de exacte wetenschappen, in de andere faculteiten gebeurt dit eveneens maar in mindere mate. De onderzoeksgerichte scripties zijn een belangrijk instrument voor het herkennen van potentiële doctorandi. In disciplines waar studenten geen scriptie moeten afleveren in het

3 De humane wetenschappen is de verzameling van de faculteiten Letteren en Wijsbegeerte, Rechtsgeleerdheid, Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen, Psychologie en Pedagogische Wetenschappen en Politieke en Sociale Wetenschappen. Deze laatste faculteit bestaat in de UGent pas sedert 1 oktober 1992, voordien werd deze faculteit bij de faculteit Rechtsgeleerdheid ondergebracht. De faculteiten Wetenschappen, Toegepaste Wetenschappen en Landbouwwetenschappen vormen de exacte wetenschappen. De term medische wetenschappen bundelt de faculteiten Geneeskunde, Lichamelijke Opvoeding, Farmaceutische Wetenschappen en Diergeneeskunde.

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 14

laatste jaar van de opleiding en disciplines waar de scriptie onderwijsgericht is, worden minder signalen gepercipieerd. Bijvoorbeeld in de faculteit Rechtsgeleerdheid wordt geen scriptie geschreven, we zien dat in deze faculteit slechts 42% van de respondenten signalen percipieert. Tabel 2: Het percipiëren van signalen (horizontale percentages)4

instroom % aantal

% voor het

laatste jaar

% tijdens het

laatste jaar

% aansluitend op

het laatste jaar

Totaal 3.871 55 2.137 13 72 15

Sekse ** **

man 2.218 57 1.271 14 72 13

vrouw 1.627 52 846 11 71 18

Faculteitsgroep van instroom **** ****

humane wetenschappen 1.135 50 570 16 64 20

exacte wetenschappen 1.946 60 1.173 10 77 13

medische wetenschappen 574 52 301 21 69 10

Afstudeergraad **** ****

voldoening 247 36 90 7 66 28

onderscheiding 1.727 44 752 6 75 19

grote onderscheiding 1.422 66 944 13 74 13

grootste onderscheiding 402 80 321 31 61 8

Starten met een doctoraat **** ****

doctoraat gestart 2.536 62 1.559 15 73 12

(nog) geen doctoraat gestart 1.335 43 578 7 70 22

Instroomperiode *** *

ingestroomd in 1984-'89 1.086 51 557 15 72 13

ingestroomd in 1990-'94 1.292 55 716 15 69 16

ingestroomd in 1995-'98 1.386 59 819 10 75 15

Instroom na afstuderen **** **onmiddellijk na het afstuderen

ingestroomd3.347 58 1.949 13 73 15

12 maand of langer na het

afstuderen ingestroomd517 36 185 20 61 19

Junior instroomstatuut **** ****

bezoldigd assistent 1.017 50 503 11 73 16

FWO/IWT/BOF 673 72 486 25 67 9

fundamenteel project 395 61 239 9 75 17

ander project 1.102 50 545 7 76 17

overige statuten 648 54 348 14 71 16

signalen ontvangen? indien signalen ontvangen, wanneer?

2.1.4 Profilerend al studerend: de onbewuste sollicitant Het is de promotor die het initiatief neemt en de studenten aanspreekt en/of een plaats aanbiedt. De survey toont dat een derde gevraagd wordt voor een plaats, 11% gevraagd wordt om te solliciteren en een vijfde van de onderzoekers een aanvraag voor een persoonsgebonden mandaat indient (tabel 3). Ook deze laatst genoemde manier van starten kan deels als passief gezien worden aangezien studenten meestal een aanvraag indienen op aansturing van de promotor. Een minderheid is actief: een vijfde solliciteert voor een plaats. Er zijn hierbij verschillen tussen de faculteitsgroepen. In de humane wetenschappen is de belangrijkste basis van de eerste aanstelling het gevraagd worden voor een beschikbare plaats. In de exacte wetenschappen is de belangrijkste basis van de eerste aanstelling het aanvragen van een persoonsgebonden doctoraatsmandaat. In de medische wetenschappen is men actiever: 35% heeft gesolliciteerd voor een beschikbare plaats. We zien eveneens verschillen naar de afstudeergraad: 59% van diegenen met de graad ‘de grootste onderscheiding’ heeft een aanvraag voor een mandaat ingediend. Bij de andere graden is de belangrijkste basis van de eerste aanstelling het gevraagd worden voor een beschikbare plaats, dit gebeurde bij 41% van diegenen met de graad ‘voldoening’. Tot slot zien we ook verschillen naargelang het instroomstatuut: bij de assistenten zijn de belangrijkste

4 in alle tabellen doorheen dit rapport geldt de volgende regel: **** p<0,0001, *** p<0,001, ** p<0,01, * p<0,05

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 15

manieren om te starten solliciteren en gevraagd worden voor een plaats. Bij de respondenten die tewerkgesteld zijn op andere projecten wordt de grootste groep gevraagd voor een plaats. Tabel 3: De basis van de eerste aanstelling (horizontale percentages)

instroom

gevraagd voor een

beschikbare plaats

aanvraag

doctoraatsmandaat

gesolliciteerd voor een

beschikbare plaats

gevraagd om te

solliciteren andere manier*

Totaal 3.864 31 22 22 11 13

man 2.218 30 25 20 10 15

vrouw 1.619 32 19 25 13 11

humane wetenschappen 1.135 36 10 24 19 12

exacte wetenschappen 1.941 30 32 16 7 14

medische wetenschappen 572 20 19 35 10 17

voldoening 247 41 2 28 14 14

onderscheiding 1.724 32 15 26 11 16

grote onderscheiding 1.421 31 26 19 13 12

grootste onderscheiding 399 16 59 8 9 8

doctoraat gestart 2.534 24 34 19 10 14

(nog) geen doctoraat gestart 1.330 44 1 28 15 13

ingestroomd in 1984-'89 1.085 34 21 23 11 12

ingestroomd in 1990-'94 1.287 29 25 20 11 15

ingestroomd in 1995-'98 1.383 30 22 23 13 13onmiddellijk na het afstuderen

ingestroomd3.336 31 24 21 11 13

12 maand of langer na het

afstuderen ingestroomd520 29 10 28 15 17

bezoldigd assistent 1.016 32 3 34 19 13

FWO/IWT/BOF 674 5 86 3 1 5

fundamenteel project 396 38 10 22 13 16

ander project 1.101 45 10 21 11 14

overige statuten 640 28 16 25 11 21

basis van de eerste aanstelling

* De andere manieren zijn: op eigen initiatief of op vraag een projectvoorstel ingediend, kenbaar maken dat men interesse heeft in een academische

functie, of een zelf opgegeven andere manier Het specifieke rekruteringspatroon van de universiteit wordt soms vergeleken met een coöptatiesysteem: er gebeurt een preselectie om de bestaande kwaliteit van de onderzoeksgroep in stand te houden. Dit specifieke rekruteringspatroon van de universiteit laat met andere woorden geen open concurrentie of competitie toe tussen de mensen die eventueel in aanmerking zouden kunnen of willen komen om als onderzoeker van start te gaan. Dit heeft als gevolg dat in een aantal disciplines bij de studenten de idee leeft “als ik niet gevraagd word, ben ik niet goed genoeg”. De drempel om actief zelf de stap te zetten naar een promotor kan soms heel groot te zijn. Anderzijds kan men de vraag stellen in hoeverre alle studenten openlijk en duidelijk geïnformeerd worden over de mogelijkheid om te doctoreren. We kunnen concluderen dat goede studieresultaten en het geleverde werk tijdens de licentiaatverhandeling belangrijke instrumenten voor het (h)erkennen van wetenschappelijk talent zijn. Bijgevolg is het van groot belang dat de studenten die een universitaire carrière ambiëren zich reeds tijdens de studies in de kijker werken van professoren en assistenten. Op deze wijze begint de sollicitatie reeds tijdens de studies: hoe hoger de graden, hoe groter de kans dat de student opgemerkt wordt door een promotor. De vraag is in welke mate studenten op de hoogte zijn van deze specifieke sollicitatievorm. Is de student er zich van bewust dat hij/zij reeds tijdens de studies een sollicitant is op universitaire arbeidsmarkt?

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 16

2.2 Waarom starten onderzoekers aan de universiteit?

In de survey gingen we na met welke motivatie onderzoekers starten aan de universiteit. Hiertoe scoorden de respondenten 17 opgegeven elementen naar de mate waarin die al dan niet belangrijk waren bij de keuze om te starten aan de universiteit. In tabel 4 (1e kolom) zien we dat bijna alle respondenten de interesse voor onderzoek een belangrijk element vinden bij de keuze om te starten. De elementen in verband met het werkklimaat zijn eveneens belangrijk: de zelfstandigheid in het werk en de intellectuele vrijheid zijn voor ongeveer 80 procent van de potentiële doctorandi belangrijk. Een ander opvallend resultaat is dat 59% van diegenen die starten aan de universiteit de intentie om het doctoraatsdiploma te behalen belangrijk vindt, dit komt ongeveer overeen met het percentage dat start met een doctoraatsonderzoek. Tabel 4: Redenen om te starten aan de universiteit

Aan de respondenten werd gevraagd uit deze 17 elementen de doorslaggevende reden om te starten aan de universiteit aan te duiden. De tweede kolom in tabel 4 toont dat de ‘interesse voor onderzoek’ voor een derde van de respondenten de doorslaggevende reden is om een betrekking te aanvaarden aan de universiteit. De andere antwoorden zijn ruim verspreid over de andere geboden antwoordmogelijkheden: 12% neemt een betrekking aan omdat het hem/haar wordt aangeboden en 9% vindt de intentie om het doctoraatsdiploma te behalen doorslaggevend. Slechts 4% start aan de universiteit omdat ze dit een geschikte voorbereiding op een carrière in de bedrijfswereld vinden. Daarnaast start 6% omdat er geen betere aanbieding op de arbeidsmarkt is, 6% start in afwachting van een meer definitieve beroepskeuze en 4% vindt een langer verblijf aan de universiteit na de studies doorslaggevend. De andere elementen scoren elk minder dan 4%. De doorslaggevende reden om een job aan de universiteit te aanvaarden is dus voor een derde van de junioronderzoekers de interesse voor onderzoek. Geen betere aanbieding op de arbeidsmarkt, starten in afwachting van, een langer verblijf aan de universiteit na de studies, een geschikte voorbereiding op een carrière in de bedrijfswereld en het salaris zijn voorbeelden van niet-onderzoeksmatige drijfveren. Als we de optelsom maken van deze drijfveren, komen we tot de vaststelling dat vijfde van de junioronderzoekers aan de universiteit start omwille van niet-onderzoeksmatige redenen.

% Doorslaggevend*

interesse voor onderzoek 93 35

de zelfstandigheid in het werk 82 2

de intellectuele vrijheid 79 4

het werd mij gevraagd/aangeboden 68 12

de werksfeer (omgang met toekomstige collega's) 67 1

stimulans van de professor(en) 67 3

de intentie om een doctoraatsdiploma te behalen 59 9

het werkritme en de tijdsindeling 56 2

interesse voor onderwijs 52 3

een langer verblijf aan de universiteit na de studies 50 4

in afwachting van een meer definitieve beroepskeuze 49 6

de uitstraling en/of status van het werk 42 1

een geschikte voorbereiding op een carrière in de

bedrijfswereld36 4

mijn ambitie voor een academische carrière 33 3

het salaris 29 0

op dat moment geen betere aanbieding op de

arbeidsmarkt28 6

voldoen aan de verwachtingen van anderen (familie,

professoren, heersende cultuur binnen de richting,…)21 1

* 5,2% gaf een andere (zelf opgegeven) reden

% Belangrijk

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 17

2.2.1 De achterliggende concepten bij de redenen om te starten aan de universiteit Door middel van een exploratieve factoranalyse werden de elementen uit tabel 4 gereduceerd tot twee achterliggende concepten5. Deze concepten zijn het werkklimaat en de wetenschappelijke ambitie (zie bijlage 1). De interne consistentie (Cronbach alpha) van deze concepten schommelt rond 0,70 en is aanvaardbaar. Voor elk concept werd per respondent de score op een 10-puntenschaal berekend. Tabel 5 toont dat 64% een score groter of gelijk aan 6 gaf aan het concept werkklimaat. We kunnen dus stellen dat bij 64% van de respondenten de elementen in verband met het werkklimaat een rol gespeeld hebben bij de keuze om te starten aan de universiteit. Opvallend is wel dat slechts voor 8% van de respondenten dit concept de doorslaggevende reden om te starten vormt. Bij 59% hebben de elementen i.v.m. de wetenschappelijke ambitie een rol gespeeld bij de keuze om te starten aan de universiteit, dit concept vormt voor ongeveer de helft van de respondenten de doorslaggevende reden om een betrekking aan de universiteit te aanvaarden. Tabel 5: Redenen om te starten aan de universiteit, achterliggende concepten

Doorslaggevend*

werkklimaat 6,2 64% 21% 16% 8%

wetenschappelijke ambitie 6,0 59% 16% 25% 47%

* 45% geeft een andere doorslaggevende reden op

reden om te

starten (6-10)

neutraal

(4,01-5,99)

geen reden om te

starten (0-4)

gemiddelde op 10-

puntenschaal

Om het eventueel verband na te gaan tussen deze concepten en een aantal afhankelijke variabelen, werden chi-kwadraat toetsen uitgevoerd. De zelfstandigheid in het werk, de intellectuele vrijheid, de werksfeer, het werkritme en de tijdsindeling zijn items die gebundeld worden in het eerste concept, ‘het werkklimaat’ (zie tabel 6). Er is een significant verband tussen dit concept en sekse: in verhouding met vrouwen vinden meer mannen de elementen in verband met het werkklimaat belangrijk. Er is eveneens een verband met de faculteitsgroep van instroom: de respondenten in de medische wetenschappen vinden het concept werkklimaat in vergelijking met de respondenten in andere faculteiten minder belangrijk. Diegenen die gestart zijn met een doctoraatsonderzoek vinden dit in verhouding met diegenen die geen doctoraat gestart zijn belangrijker. Ook voor de respondenten met een persoonsgebonden mandaat van het FWO, IWT of BOF en de respondenten die tewerkgesteld zijn op een fundamenteel project is dit een belangrijk gegeven. Tot slot stijgt het belang van dit concept per instroomperiode. Tabel 6: ‘Het werkklimaat’

5 De wijze waarop deze achterliggende concepten gemaakt werden, staat beschreven in punt 2 van de methodologische appendix.

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 18

Het concept ‘wetenschappelijke ambitie’ omvat de intentie om een doctoraatsdiploma te behalen, de ambitie voor een academische carrière en de interesse voor onderzoek (zie tabel 7). Er is een significant verband tussen dit concept en al dan niet gestart zijn met een doctoraat: voor driekwart van diegenen die starten met een doctoraatsonderzoek is dit concept belangrijk en voor 62% onder hen is dit de doorslaggevende reden om te starten. Toch vindt ook een vierde van diegenen die niet gestart zijn met een doctoraat dit concept belangrijk en doorslaggevend. Er is tevens een statistisch verband met sekse: in verhouding met vrouwen vinden meer mannen het concept wetenschappelijke ambitie belangrijk. Daarnaast vinden we een verband met de afstudeergraad: hoe hoger de graad, hoe hoger de score op dit concept. Voor 68% van diegenen met de graad ‘de grootste onderscheiding’ was dit de doorslaggevende reden. Tot slot zien we dat 86% van de respondenten met een persoonsgebonden mandaat deze elementen belangrijk vindt bij de keuze om te starten aan de universiteit. Een laatste opvallend cijfer: in de medische wetenschappen wordt deze factor door 59% als doorslaggevend beschouwd. Tabel 7: ‘Wetenschappelijke ambitie’

% reden om te

starten % neutraal

% geen reden

om te starten

(6-10) (4,01-5,99) (0-4)

Totaal 3.884 59 16 25 47

man 2.194 64 15 21 53

vrouw 1.605 53 16 32 45

humane wetenschappen 1.129 51 17 32 42

exacte wetenschappen 1.930 63 15 22 53

medische wetenschappen 560 65 15 19 59

voldoening 237 36 14 50 33

onderscheiding 1.711 49 19 32 45

grote onderscheiding 1.414 68 14 18 53

grootste onderscheiding 397 85 9 6 68

doctoraat gestart 2.533 77 14 10 62

(nog) geen doctoraat gestart 1.292 25 19 56 25

ingestroomd in 1984-'89 1.068 58 15 27 45

ingestroomd in 1990-'94 1.275 57 16 27 49

ingestroomd in 1995-'98 1.384 62 16 22 54

onmiddellijk na het afstuderen ingestroomd 3.311 59 16 25 50

12 maand of langer na het afstuderen ingestroomd 507 59 15 26 51

bezoldigd assistent 1.008 7 15 28 42

FWO/IWT/BOF 672 86 9 5 69

fundamenteel project 396 65 18 18 58

ander project 1.089 43 20 37 42

overige statuten 629 59 14 27 50

Wetenschappelijke ambitie

****

instroom X²

%

doorslag-

gevend

****

****

****

****

*

-

De items ‘gevraagd/aangeboden worden’, ‘in afwachting van een meer definitieve beroepskeuze’ en ‘op dat moment geen betere aanbieding op de arbeidsmarkt’ zijn drie items die niet opgenomen werden in een concept maar samen door een kwart van de onderzoekers als doorslaggevend gescoord worden. Tabel 8 toont dat deze items als belangrijker en meer doorslaggevend beschouwd worden door de junioronderzoekers die niet met een doctoraatsonderzoek starten en diegenen die tewerkgesteld zijn op een ander project.

% reden om te

starten % neutraal

% geen reden om

te starten

(6-10) (4,01-5,99) (0-4)

Totaal 3.884 64 21 16 8

man 2.187 67 18 15 9

vrouw 1.608 59 24 17 7

humane wetenschappen 1.126 68 19 13 10

exacte wetenschappen 1.930 66 20 14 8

medische wetenschappen 561 49 25 25 4

voldoening 239 64 19 17 9

onderscheiding 1.711 64 20 16 8

grote onderscheiding 1.411 63 22 15 8

grootste onderscheiding 397 66 21 14 8

doctoraat gestart 2.528 67 20 13 9

(nog) geen doctoraat gestart 1.295 58 21 21 7

ingestroomd in 1984-'89 1.064 61 20 19 9

ingestroomd in 1990-'94 1.275 64 21 16 7

ingestroomd in 1995-'98 1.385 65 21 13 8

onmiddellijk na het afstuderen ingestroomd 3.311 64 21 16 8

12 maand of langer na het afstuderen ingestroomd 504 64 21 15 10

bezoldigd assistent 1.004 61 22 17 7

FWO/IWT/BOF 669 69 20 11 7

fundamenteel project 396 70 19 12 8

ander project 1.090 63 21 16 9

overige statuten 630 59 20 21 7

Het werkklimaat

****

****

-

****

****

**

-

instroom X²

%

doorslag-

gevend

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 19

Daarnaast geldt: hoe lager de graad, hoe belangrijker en doorslaggevender men deze drie elementen scoort. In verhouding met mannen vinden meer vrouwen deze drie items belangrijk, voor 15 procent van de vrouwen is het gevraagd of aangeboden worden de doorslaggevende reden bij de keuze om een loopbaan aan de universiteit te starten. Ook voor de onderzoekers in de humane wetenschappen is het gevraagd worden een meer doorslaggevende reden. Tabel 8: Andere belangrijke redenen om te starten aan de universiteit

% Belangrijk

% Doorslag-

gevend %Belangrijk

% Doorslag-

gevend % Belangrijk

% Doorslag-

gevend

Totaal 68 12 49 6 28 6

Sekse **** **** ****

man 65 10 46 5 25 5

vrouw 73 15 53 6 33 7

Faculteitsgroep van instroom **** **** ****

humane wetenschappen 70 16 47 5 28 5

exacte wetenschappen 69 10 54 6 30 7

medische wetenschappen 59 7 42 5 20 4

Afstudeergraad **** **** ****

voldoening 69 20 56 6 37 9

onderscheiding 64 12 56 6 33 7

grote onderscheiding 70 12 45 5 24 5

grootste onderscheiding 75 7 32 3 15 2

Stand doctoraat **** **** ****

doctoraat gestart 65 9 41 3 24 4

(nog) geen doctoraat gestart 74 18 66 11 37 10

Junior instroomstatuut **** **** ****

bezoldigd assistent 65 12 49 6 22 5

FWO/IWT/BOF 65 7 34 2 20 2

fundamenteel project 73 12 47 6 28 5

ander project 74 17 59 6 37 9

overige statuten 64 8 50 7 30 7

het werd me

gevraagd/aangebodenin afwachting van geen betere aanbieding

We kunnen concluderen dat de helft van de respondenten een betrekking aan de universiteit aanvaardt omdat ze wetenschappelijke ambities hebben, de interesse voor onderzoek is hierbij het belangrijkste motief. Bij de respondenten die met voldoening afstuderen, de respondenten die niet met een doctoraatsonderzoek starten en diegenen die tewerkgesteld zijn op een ander project heeft de wetenschappelijke ambitie in mindere mate meegespeeld: een vijfde van deze respondenten start omdat ze gevraagd werden en een tiende onder hen start omdat er geen betere aanbieding was. Tot slot zien we ook verschillen naar faculteitsgroep bij de motivatie om te starten aan de universiteit: de ‘wetenschappelijke ambitie’ is voor 59% van de respondenten in de medische faculteiten het doorslaggevende concept, ten opzicht van 53% van de onderzoekers in de exacte en 42% van de onderzoekers in de humane wetenschappen. Deze laatste groep vindt in verhouding met de exacte en medische wetenschappen het element ‘gevraagd/aangeboden worden’ meer doorslaggevend bij de keuze om een loopbaan aan de universiteit te starten.

2.3 Waarom starten onderzoekers met een doctoraatsonderzoek?

2.3.1 De intentie om te doctoreren Tabel 9 toont dat 40% de intentie heeft om te doctoreren, bijna de helft van de respondenten (47%) heeft de afspraak met een promotor om te doctoreren. Een zeer opmerkelijke vaststelling is dat er veel meer respondenten een doctoraatsonderzoek starten (65%) dan dat er de intentie hebben om daadwerkelijk te doctoreren. Dit wil zeggen dat de junioronderzoekers overtuigd worden door de promotor om toch te starten met een doctoraatsonderzoek. We zien in tabel 9 verschillen naar sekse: mannen hebben meer dan vrouwen de intentie en de afspraak om te doctoreren, bovendien starten er in verhouding meer mannen met een

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 20

doctoraatsonderzoek. Opnieuw zien we het belang van goede studieresultaten: van diegenen die instromen met de grootste onderscheiding start bijna 100% met een doctoraatsonderzoek. Hoe hoger de afstudeergraad, hoe hoger ook de intentie en hoe frequenter de afspraak. In de humane wetenschappen liggen de intentie, de afspraak en het percentage dat een doctoraatsonderzoek start significant lager in vergelijking met de exacte en medische faculteiten. We zien eveneens verschillen naar instroomperiode: de intentie om te doctoreren stijgt van 38% in de periode 1984-1989 tot 43% in 1995-’98, hetzelfde geldt voor de afspraak en het percentage dat start met een doctoraatsonderzoek. Tabel 9: Van intentie naar starten met een doctoraatsonderzoek6

instroom

% intentie om te

doctoreren

% afspraak om te

doctoreren

% doctoraat

gestart

totaal 3.884 40 47 65

Sekse **** **** ****

man 2.226 44 51 70

vrouw 1.630 35 42 60

Faculteitsgroep **** **** ****

humane wetenschappen 1.130 34 32 54

exacte wetenschappen 1.914 44 55 72

medische wetenschappen 642 43 53 70

Afstudeergraad **** **** ****

voldoening 248 15 14 28

onderscheiding 1.732 30 37 56

grote onderscheiding 1.426 48 55 76

grootste onderscheiding 404 71 83 92

Instroomperiode ** **** ****

ingestroomd in 1984-'89 1.089 38 42 61

ingestroomd in 1990-'94 1.295 40 47 64

ingestroomd in 1995-'98 1.392 43 53 71

Dominant junior statuut **** **** ****

bezoldigd assistent 1.260 38 42 65

FWO/IWT/BOF 914 67 86 100

fundamenteel project 606 43 49 72

ander project 1.044 17 16 32

overige statuten 60 47 58 71 2.3.2 Waarom starten met een doctoraatsonderzoek? Naast de redenen om te starten aan de universiteit en de intentie om te doctoreren, werd in de survey aan diegenen die gestart zijn met een doctoraatsonderzoek eveneens gevraagd 22 elementen te scoren naar de mate waarin ze belangrijk waren bij de keuze om te starten met een doctoraatsonderzoek. Opnieuw vinden bijna alle respondenten de interesse voor onderzoek een belangrijk element (zie tabel 10, 1e kolom), daarnaast is de interesse in het onderwerp een belangrijk element. De elementen in verband met het werkklimaat worden opnieuw belangrijk bevonden: 88% vindt de zelfstandigheid in het werk belangrijk en 84% vindt de intellectuele vrijheid belangrijk. Aan de respondenten werd gevraagd uit deze elementen de doorslaggevende reden om te starten met een doctoraatsonderzoek aan te duiden. Tabel 10 (2e kolom) toont dat de interesse voor onderzoek voor 28% van de respondenten de doorslaggevende reden is, daarnaast start 12% omdat ze een grote interesse hebben voor het onderwerp. Opnieuw zien we een laag percentage bij de drijfveer ‘het behalen van een doctoraatsdiploma’ op zich: slechts een tiende van de doctorandi vindt dit de doorslaggevende reden om te starten met een doctoraatsonderzoek. 8% vindt de mogelijkheid tot specialisatie doorslaggevend. De als goed ingeschatte arbeidsmogelijkheden met een doctoraatsdiploma is slechts voor 5% van de respondenten de doorslaggevende reden om te starten met een doctoraatsonderzoek. Daarnaast start 6% omdat dit hen gevraagd of aangeboden wordt en vindt 6% de stimulans van de professor doorslaggevend. De andere elementen scoren elk minder dan 5% van de antwoorden.

6 Vanaf dit punt hanteren we de dominante faculteitsgroep en het dominante juniorstatuut. Met de dominante faculteitsgroep bedoelen we de faculteit waar de respondenten het langst in gewerkt hebben. Het dominante juniorstatuut is het langstlopende statuut waarin de respondent gewerkt heeft.

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 21

Tabel 10: Redenen om te starten met een doctoraatsonderzoek

grote interesse voor onderzoek 95 28

grote interesse in het onderwerp 90 12

de zelfstandigheid in het werk 88 2

de intellectuele vrijheid 84 4

mogelijkheid tot specialisatie in discipline 82 8

ik dacht dat doctoreren mij zou liggen 80 2

behalen van een doctoraatsdipoma op zich 72 9

stimulans van de professor(en) 70 6

stimulerende werkomgeving 67 1

het werd me gevraagd/aangeboden 62 6

persoon van de professor 60 0

zin in regelmatige congressen/onderzoeksverblijven in het

buitenland54 1

reputatie van de onderzoekseenheid 54 1

de als goed ingeschatte arbeidsmogelijkheden met een

doctoraatsdiploma46 5

interesse voor onderwijs (om later les te geven) 43 2

mijn ambitie voor een academische carrière 41 4

als "kroon" op het onderzoekswerk dat hoe dan ook toch al

werd geleverd in het kader van een andere opdracht30 3

een manier om studententijd te verlengen 27 1

voldoen aan de verwachting van anderen (familie, professoren,

heersende cultuur binnen de richting,…)26 1

het aanzien van een doctorandus 23 0

op dat moment geen betere aanbieding op arbeidsmarkt 21 3

de goede combinatie doctoraatsonderzoek en gezin 13 0

% Dooorslaggevend% Belangrijk

2.3.3 De achterliggende concepten bij de redenen om te starten met een doctoraat De 22 elementen uit tabel 10 werden gereduceerd tot vier concepten: de wetenschappelijke specialisatie, de intellectuele vrijheid, de wetenschappelijke omgeving en een academische carrière (zie bijlage 2). Tabel 11 toont dat bij 90% van de respondenten de elementen in verband met de wetenschappelijke specialisatie een rol gespeeld hebben bij de keuze om te doctoreren; voor de helft van de respondenten is dit ook de doorslaggevende reden om te starten met een doctoraatsonderzoek. Bij 83% hebben de elementen i.v.m. de intellectuele vrijheid een rol gespeeld, maar deze elementen vormen slechts voor 5% de doorslaggevende reden. De helft van de doctorandi geeft een hoge score aan het concept wetenschappelijke omgeving, 15% vindt dit concept doorslaggevend. Tot slot vindt een derde van de doctorandi de elementen i.v.m. een academische carrière belangrijk, maar slechts voor 6 procent is dit concept dé reden om te starten met een doctoraatsonderzoek. Tabel 11: Redenen om te doctoreren, achterliggende concepten

Doorslaggevend*

wetenschappelijke specialisatie 7,8 90% 7% 4% 48%

intellectuele vrijheid 7,2 83% 6% 11% 5%

wetenschappelijke omgeving 5,6 50% 27% 23% 15%

academische carrière 4,6 37% 13% 51% 6%

* 26% geeft een andere doorslaggevende reden op

gemiddelde op 10-

puntenschaal

reden om te

starten (6-10)

neutraal (4,01

- 5,99)

geen reden om te

starten (0-4)

Een grote interesse in het onderwerp, de mogelijkheid om zich te specialiseren in de discipline en een grote interesse voor onderzoek zitten vervat in het concept ‘wetenschappelijke specialisatie’ (zie tabel 12). Er is een verband tussen dit concept en sekse, faculteitsgroep, afstudeergraad en het statuut.

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 22

Tabel 12: ‘Wetenschappelijke specialisatie’

% reden om te

starten % neutraal

% geen reden

om te starten

(6-10) (4,01-5,99) (0-4)

Totaal 2.513 90 7 4 48

man 1.542 91 6 3 49

vrouw 957 87 9 5 44

humane wetenschappen 602 93 4 3 50

exacte wetenschappen 1.368 89 7 4 44

medische wetenschappen 442 86 10 3 53

voldoening 69 93 6 1 40

onderscheiding 963 88 9 4 45

grote onderscheiding 1.072 90 6 4 49

grootste onderscheiding 367 95 4 2 50

ingestroomd in 1984-'89 653 91 5 4 46

ingestroomd in 1990-'94 818 89 7 4 46

ingestroomd in 1995-'98 985 89 8 3 50

bezoldigd assistent 810 89 6 5 46

FWO/IWT/BOF 908 92 6 2 51

fundamenteel project 425 87 10 3 47

ander project 328 89 6 5 46

% doorslag-

gevendX²

**

Wetenschappelijke specialisatie

instroom

**

**

-

**

Het concept ‘intellectuele vrijheid’ omvat de items in verband met de intellectuele vrijheid en de zelfstandigheid in het werk (zie tabel 13). Onderzoekers in de humane wetenschappen geven een hoge score aan dit concept: 89% vindt dit concept belangrijk bij de keuze om wel een doctoraatsonderzoek aan te vangen. In de medische faculteiten ligt dit lager met 77%. Tabel 13: ‘Intellectuele vrijheid’

% reden om te

starten % neutraal

% geen reden om

te starten

(6-10) (4,01-5,99) (0-4)

Totaal 2.513 83 6 11 5

man 1.536 85 6 10 7

vrouw 954 80 7 13 3

humane wetenschappen 595 89 5 6 7

exacte wetenschappen 1.367 82 7 11 5

medische wetenschappen 441 77 6 17 3

voldoening 69 87 6 7 6

onderscheiding 960 83 6 11 5

grote onderscheiding 1.069 82 7 11 5

grootste onderscheiding 364 85 5 9 6

ingestroomd in 1984-'89 651 84 6 10 6

ingestroomd in 1990-'94 817 79 7 14 6

ingestroomd in 1995-'98 981 85 6 9 5

bezoldigd assistent 805 82 6 12 6

FWO/IWT/BOF 906 84 6 10 5

fundamenteel project 424 82 7 11 4

ander project 328 85 5 10 6

****

-

*

-

% doorslag-

gevend

Intellectuele vrijheid

**

instroom X²

De ‘wetenschappelijke omgeving’ is een bundeling van de volgende elementen: stimulans van de professor(en), persoon van de prof, stimulerende werkomgeving, reputatie van de onderzoekseenheid en het werd me gevraagd. Hoe hoger de graad, hoe belangrijker men dit concept scoort. De onderzoekers met een persoonsgebonden doctoraatsmandaat vinden dit in verhouding tot andere onderzoekers belangrijker bij de keuze om een doctoraatsonderzoek te starten (zie tabel 14). Tabel 14: ‘Wetenschappelijke omgeving’

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 23

% reden om te

starten % neutraal

% geen reden om

te starten

(6-10) (4,01-5,99) (0-4)

Totaal 2.513 50 27 23 15

man 1.538 50 27 23 13

vrouw 957 50 27 23 18

humane wetenschappen 598 50 25 25 17

exacte wetenschappen 1.370 51 29 20 15

medische wetenschappen 441 46 25 28 13

voldoening 69 45 26 29 10

onderscheiding 961 47 25 28 16

grote onderscheiding 1.072 50 29 21 14

grootste onderscheiding 367 59 28 14 15

ingestroomd in 1984-'89 654 52 27 21 18

ingestroomd in 1990-'94 816 50 27 23 13

ingestroomd in 1995-'98 984 48 28 24 15

bezoldigd assistent 809 44 28 29 16

FWO/IWT/BOF 907 56 26 18 14

fundamenteel project 428 51 26 23 16

ander project 327 50 28 23 14

%

doorslag-

gevend

Wetenschappelijke omgeving

-

instroom X²

**

****

-

****

Het concept ‘academische carrière’ omvat de ambitie voor een academische carrière en de interesse voor onderwijs (om later les te geven). Er is geen relatie met sekse en instroomperiode (zie tabel 15). We zien wel grote verschillen naar faculteit: de helft van de respondenten in de humane wetenschappen vindt deze factor belangrijk, in de exacte wetenschappen geldt dit slechts voor 28%. Een ander opmerkelijk resultaat is dat dit concept ook voor de helft van de assistenten belangrijk was bij de keuze om te doctoreren, voor de andere statuten waren deze elementen in verhouding minder belangrijk. Tabel 15: ‘Academische carrière’

% reden om te

starten % neutraal

% geen reden

om te starten

(6-10) (4,01-5,99) (0-4)

Totaal 2.513 37 13 51 6

man 1.534 38 13 50 6

vrouw 957 34 13 53 6

humane wetenschappen 597 53 13 34 8

exacte wetenschappen 1.368 28 12 60 4

medische wetenschappen 440 41 12 47 6

voldoening 69 48 9 44 10

onderscheiding 958 28 14 58 4

grote onderscheiding 1.071 37 12 51 5

grootste onderscheiding 365 56 12 32 11

ingestroomd in 1984-'89 651 38 13 49 6

ingestroomd in 1990-'94 819 37 12 51 7

ingestroomd in 1995-'98 980 35 13 52 4

bezoldigd assistent 808 48 13 39 9

FWO/IWT/BOF 902 36 12 52 5

fundamenteel project 426 29 14 57 3

ander project 327 24 12 64 2

%

doorslag-

gevend

Academische carrière

-

instroom X²

****

****

-

****

2.3.4 De ambitie voor een academische carrière Uit tabel 10 blijkt dat 41% van diegenen die starten met een doctoraat het individuele item ‘de ambitie voor een academische carrière’ een belangrijk element vindt bij de keuze om te doctoreren. De score op dit keuze-element verschilt van discipline tot discipline, dit varieert van 78% in de wijsbegeerte tot 24% in de scheikunde (zie figuur 2). Desalniettemin kan slechts een klein percentage van de doctors als postdoctoraal onderzoeker aan de slag binnen de universiteit. Het eerste luik van het onderzoeksproject toont aan dat 13% van diegenen die instromen in de UGent en de K.U.Leuven in de periode 1984/85 – 1987/88 in een juniorstatuut, een seniorpositie van bepaalde duur verkrijgt in de periode 1984/85 – 1997/98. Daarnaast stroomt slechts 7% door naar een seniorpositie van onbepaalde duur. Het zijn vooral de doctorandi in de humane wetenschappen die een academische carrière een belangrijk element vinden om te starten met een doctoraat. Ondanks de geringe loopbaanperspectieven aan de universiteit vindt 58% van de doctorandi in deze disciplines dit element belangrijk. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat onderzoekers in vele disciplines binnen de humane wetenschappen de idee hebben dat een arbeidsmarkt voor doctors ontbreekt. Er zijn weinig doorstroommogelijkheden aan de universiteit, maar er is ook zeer weinig aansluiting die reeds op voorhand wordt ingecalculeerd of geanticipeerd naar een job buiten de universiteit. Het is opvallend dat doctorandi die in disciplines werken die nauw verwant zijn met de industrie, bijvoorbeeld de scheikunde en de farmacie, een academische carrière minder belangrijk vinden

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 24

bij de keuze om een doctoraatsonderzoek aan te vangen. Belangrijk hierbij op te merken is dat in de industriële sector het doctoraat een meerwaarde heeft en de vraag naar doctors groot is. Het is voor doctors in deze disciplines eenvoudiger om hun doctoraat op de externe arbeidsmarkt te valoriseren (S’Jegers, Braeckman, Smit en Speelman, 2002). Er lijkt bijgevolg een verband te bestaan tussen het al dan niet nastreven van een academische carrière, discipline en de gepercipieerde toekomstperspectieven met een doctoraat. Vooral in disciplines waar er geen nauwe link is met de industrie weten vele doctorandi niet welke beroepsmogelijkheden er naast een academische positie bestaan met een doctoraat. Nochtans kunnen doctors overal terecht: ze kunnen behalve aan binnenlandse of buitenlandse universiteiten ook tewerkgesteld worden in het onderwijs, de industrie, de overheid, administratie, onderzoeksinstellingen, management,… Doctorandi hebben nood aan informatie over de beroepsmogelijkheden met een doctoraat, dit zou kunnen geremedieerd worden door reeds tijdens de opleiding voorlichtingssessies te organiseren. Op deze wijze worden de toekomstmogelijkheden minder vaag en krijgen de potentiële doctorandi een beeld van de meerwaarde van een doctoraat. Ook de alumniverenigingen zijn in dit verband een belangrijk instrument. Figuur 2: De ambitie voor een academische carrière bij diegenen die starten met een doctoraat, naar discipline

2.4 Waarom starten sommige onderzoekers niet met een doctoraatsonderzoek?

Ongeveer een derde van de respondenten werkt aan de universiteit en start niet met een doctoraatsonderzoek. In de survey zochten we verklaringen waarom onderzoekers niet starten met een doctoraatsonderzoek. Hiertoe scoorden de respondenten 21 opgegeven elementen in de mate waarin die al dan niet belangrijk waren bij de beslissing om niet te doctoreren aan de universiteit. In tabel 16 zien we dat 72% het element ‘doctoreren was niet één van mijn ambities’ aanstipt, voor ongeveer een vierde was dit ook de doorslaggevende reden om niet te starten met een doctoraat. Daarnaast dacht 58% dat doctoreren hen niet zou liggen, dit was voor ongeveer 8 procent de belangrijkste reden om niet te doctoreren.

78%

72%

67%

60%

54%

54%

54%

51%

30%

51%

38%

38%

36%

36%

35%

28%

24%

58%

51%

35%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

wijsbegeerte (n=27)

rechtsgeleerdheid (n=89)

historische wetenschappen (n=67)

taal- en letterkunde (n=96)

psychologie (n=90)

economie en bedrijfskunde (n=94)

theologie (n=24)

politieke en sociale wet. (n=80)

pedagogiek (n=37)

aardwetenschappen (n=63)

natuurkunde (n=132)

wiskunde (n=56)

biologie (n=161)

biomedische wetenschappen (n=168)

toegepaste wetenschappen (n=459)

landbouwkundige en toeg.biol.wet. (n=250)

scheikunde (n=267)

geneeskunde (n=139)

diergeneeskunde (n=43)

farmaceutische wet. (n=69)

Totaal: 41%

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 25

Uit de antwoorden op deze vraag blijkt ook dat een aanzienlijk deel van de respondenten door omstandigheden verhinderd wordt om te starten met een doctoraatsonderzoek. In dit verband wijzen enkele antwoorden op de belangrijke rol van de promotor en de onderzoekseenheid: 7% betreurt dat niemand hen ooit heeft aangesproken om te doctoreren. Nog eens 6% heeft een gebrek aan stimulans van de professor(en) ondervonden en 5% beweert dat er geen middelen waren om te doctoreren. De doorslaggevende reden ‘tijdsgebrek door andere taken/doctoreren was niet mogelijk’ kan er op wijzen dat in de betrokken onderzoekseenheid niet genoeg rekening gehouden wordt met de potentiële doctoraatswens van juniormedewerkers. Anderzijds is het natuurlijk zo dat junior medewerkers die op een bepaald project worden aangenomen in de eerste plaats verondersteld worden zich met dit project bezig te houden. Tabel 16: Redenen om niet te starten met een doctoraatsonderzoek

doctoreren was niet één van mijn ambities 72 24

ik dacht dat doctoreren mij niet zou liggen 58 8

geen zin om voortdurend met eenzelfde onderwerp bezig te zijn 49 6

gebrek aan stimulans van de profesor(en) 49 6

de beperkt ingeschatte arbeidsmogelijkheden met een

doctoraatsdiploma43 6

gebrek aan stimulerende werkomgeving 42 3

niemand heeft mij ooit aangesproken om te doctoreren 42 7

geen interesse in verdergaande specialisatie 42 4

er waren geen middelen om te doctoreren 30 5

de moeilijke combinatie doctoraatsonderzoek en gezin 28 4

het feit dat doctoreren te weinig vrije tijd over laat 28 2

de persoon van de professor 28 2

meer interesse voor het geven van onderwijs 25 2

weinig interesse voor onderzoek 24 2

weinig interesse voor het voorgestelde onderwerp 22 1

ik vond geen goed onderwerp 19 2

er was geen geschikte promotor 19 0

de reputatie van de onderzoekseenheid 15 0

geen zin in regelmatige congressen/onderzoeksverblijven in het

buitenland14 1

het doctoraatsvoorstel dat ik indiende, werd niet aanvaard 9 2

onenigheid met de potentiële promotor over de valorisatie van de

resultaten3 0

tijdsgebrek door andere taken/doctoreren was niet mogelijk 5

ik kreeg een andere aanbieding 2

te lage afstudeergraad 1

andere 4

% Doorslaggevend

*13% gaf een andere zelfopgegeven reden op, deze werden opgedeeld in:

% Belangrijk

2.4.1 De achterliggende concepten bij de redenen om niet te starten met een doctoraat Ook hier werden de 21 keuze-elementen uit tabel 16 gereduceerd. Het resultaat hiervan zijn drie achterliggende concepten bij de redenen om niet met een doctoraatsonderzoek te starten: geen ambitie om te doctoreren, het ontbreken van externe voorwaarden en een moeilijke combinatie met gezin (zie bijlage 3). Tabel 17 toont dat bij 44% het ontbreken van de ambitie om te doctoreren de doorslaggevende rol gespeeld heeft bij de keuze om niet te doctoreren. Bij een vijfde heeft het ontbreken van externe voorwaarden de doorslaggevende rol gespeeld bij de keuze om niet te doctoreren. De belangrijkste variabelen in deze factor zijn ‘door niemand aangesproken om te doctoreren’ en ‘gebrek aan stimulans van de prof’. Tot slot heeft bij een kleine groep, 6%, de moeilijke combinatie van gezin en doctoraatsonderzoek de doorslaggevende rol gespeeld bij de keuze om niet te doctoreren. Tabel 17: Redenen om niet te doctoreren, achterliggende concepten

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 26

reden om niet te starten

met een doctoraat

geen reden om niet te

starten met een doctoraat

(6-10) (0-4)

geen ambitie om te doctoreren 4,9 39% 21% 40% 44%

ontbreken van externe voorwaarden 3,8 19% 20% 61% 20%

moeilijke combinatie met gezin 3,2 23% 6% 71% 6%

neutraal

(4,01-5,99)

gemiddelde (10

punten-schaal) doorslaggevend*

*30% geeft een andere doorslaggevende reden om niet te starten op7 We gaan ook bij deze vraag na of er verbanden bestaan tussen de achterliggende concepten en de afhankelijke variabelen. Het concept ‘geen ambitie om te doctoreren’ is een verzameling van de indicatoren geen interesse in verdergaande specialisatie, doctoreren was niet één van mijn ambities, ik dacht dat doctoreren mij niet zou liggen, geen zin om voortdurend met eenzelfde onderwerp bezig te zijn en weinig interesse voor onderzoek (zie tabel 18). Er is een significant verband tussen dit concept en sekse: in verhouding vinden meer vrouwen dan mannen deze dimensie belangrijk, maar mannen en vrouwen vinden dit concept in dezelfde mate doorslaggevend bij de beslissing om niet te doctoreren. Uiteraard vinden we een sterk verband tussen dit concept en al dan niet de intentie hebben om te doctoreren. Tabel 18: ‘Geen ambitie om te doctoreren’

% reden om niet te

starten met een

doctoraat % neutraal

% geen reden om niet te

starten met een

doctoraat

(6-10) (4,01-5,99) (0-4)

Totaal 1.285 39 21 40 44

man 639 36 19 45 44

vrouw 635 42 23 35 44

humane wetenschappen 509 37 24 40 42

exacte wetenschappen 506 41 21 38 48

medische wetenschappen 184 39 15 46 41

voldoening 162 41 22 38 48

onderscheiding 730 39 21 40 43

grote en grootste onderscheiding 370 36 22 42 45

ingestroomd in 1984-'89 403 40 20 40 46

ingestroomd in 1990-'94 456 41 21 38 48

ingestroomd in 1995-'98 382 36 23 41 39

intentie om te doctoreren 88 7 9 84 9

geen duidelijke intentie 689 27 23 50 32

intentie om niet te doctoreren 499 60 22 18 66

****

-

%

doorslag-

gevendinstroom

-

-

geen ambitie om te doctoreren

**

Het ontbreken van externe voorwaarden bundelt het gebrek aan een stimulerende werkomgeving, gebrek aan stimulans van de professor, de persoon van de professor, er was geen geschikte promotor, de reputatie van de onderzoekseenheid, ik vond geen goed onderwerp en niemand heeft me ooit aangesproken om te doctoreren. Tabel 19 toont dat voor 28% van de onderzoekers in de medische wetenschappen het ontbreken van externe voorwaarden een belangrijke reden is om niet te starten met een doctoraatsonderzoek, voor 27% onder hen was dit zelfs de doorslaggevende reden. Ook voor 29% van diegenen die wel de intentie hadden om te doctoreren maar niet gestart zijn met een doctoraatsonderzoek, was dit een belangrijke reden. Voor een derde onder hen was dit de doorslaggevende reden om niet te doctoreren. Tabel 19: ‘Het ontbreken van externe voorwaarden’

7 Bepaalde indicatoren werden uit de factoranalyse gelaten wegens lage factorladingen, dit heeft tot gevolg dat het percentage andere doorslaggevende reden stijgt van 13% naar 30%.

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 27

% reden om niet te

starten met een

doctoraat % neutraal

% geen reden om niet te

starten met een

doctoraat

(6-10) (4,01-5,99) (0-4)

Totaal 1.230 19 20 61 20

man 619 18 20 63 18

vrouw 600 20 20 60 20

humane wetenschappen 488 18 19 62 21

exacte wetenschappen 491 16 22 62 17

medische wetenschappen 169 28 20 52 27

voldoening 148 22 22 56 21

onderscheiding 699 17 21 62 20

grote en grootste onderscheiding 363 20 20 60 19

ingestroomd in 1984-'89 377 23 19 59 18

ingestroomd in 1990-'94 436 17 19 64 20

ingestroomd in 1995-'98 375 17 24 60 23

intentie om te doctoreren 87 29 26 45 35

geen duidelijke intentie 680 21 23 56 25

intentie om niet te doctoreren 454 14 15 71 11

****

-

%

doorslag-

gevendinstroom

*

-

het ontbreken van externe voorwaarden

-

Het feit dat doctoreren te weinig vrije tijd over laat en de moeilijke combinatie van doctoraatsonderzoek en gezin verwijzen naar de dimensie ‘combinatie met gezin’. Er is een significant verband tussen dit concept en sekse, faculteitsgroep en afstudeergraad (zie tabel 20). Voor een derde van de vrouwen is dit een belangrijke reden om niet te starten met een doctoraatsonderzoek, maar dit is slechts voor 8% onder hen de doorslaggevende reden. Ook voor de respondenten in de medische wetenschappen en de humane wetenschappen is dit een belangrijk element. Tot slot vindt bijna een derde van de respondenten met een hoge graad dit een belangrijk element. Tabel 20: ‘Combinatie met gezin’

% reden om niet te

starten met een

doctoraat % neutraal

% geen reden om niet te

starten met een

doctoraat

(6-10) (4,01-5,99) (0-4)

Totaal 1.162 23 6 71 6

man 580 16 4 80 4

vrouw 571 31 7 62 8

humane wetenschappen 470 28 7 66 8

exacte wetenschappen 454 3 3 84 3

medische wetenschappen 156 37 8 55 9

voldoening 139 12 7 81 3

onderscheiding 652 22 6 72 5

grote en grootste onderscheiding 351 30 3 67 9

ingestroomd in 1984-'89 345 22 5 73 5

ingestroomd in 1990-'94 427 25 5 70 8

ingestroomd in 1995-'98 348 21 6 74 5

intentie om te doctoreren 84 12 5 83 2

geen duidelijke intentie 647 26 6 69 8

intentie om niet te doctoreren 423 22 6 73 4

moeilijke combinatie met gezin

****

instroom X²

-

%

doorslag-

gevend

****

****

-

2.4.2 De combinatie van doctoraatsonderzoek en kinderen Uit het eerste luik van dit onderzoeksproject leerden we dat 32% van de instroom doctoreert. Hierbij waren er verschillen naar geslacht: 35 procent van de mannen doctoreert ten opzichte van 28 procent van de vrouwen. Eén mogelijke verklaring hiervoor is dat vrouwelijke doctorandi met vragen zitten rond het krijgen van kinderen bij de beslissing om al dan niet te starten met een doctoraatsonderzoek en tijdens hun doctoraatsperiode. Het is mogelijk dat zij het gevoel hebben dat dit niet aanvaard wordt. Het is eveneens mogelijk dat onderzoeksters de idee hebben dat de combinatie van kinderen krijgen en het werken aan een doctoraatsonderzoek (te) moeilijk is. Dit idee wordt weerspiegeld in de cijfers: slechts bij 13% van de doctorandi heeft het element ‘een goede combinatie doctoraatsonderzoek en gezin’ meegespeeld bij de keuze om te doctoreren (zie tabel 10). Uit tabel 20 blijkt verder dat indien men bij aanvang nog niet weet of men wil doctoreren, men de moeilijke combinatie met kinderen een reden vindt om niet te starten met een doctoraatsonderzoek.

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 28

Daarenboven blijkt uit dit luik van het onderzoek dat 38% van de vrouwelijke doctorandi het krijgen van kinderen uitstelt tijdens de eerste jaren van hun werk (maximaal de eerste zes jaar) aan de universiteit. Maar ook een vijfde van de mannelijke doctorandi stelt het krijgen van kinderen uit omwille van het doctoraatsonderzoek. Bij de mannen en vrouwen die geen doctoraatsonderzoek startten, zien we veel lagere percentages bij het item ‘de beslissing om kinderen te krijgen werd uitgesteld’ (zie tabel 21). Tabel 21: De beslissing om kinderen te krijgen

man vrouw man vrouw

de beslissing om kinderen te krijgen werd uitgesteld 21% 19% 38% 9% 12%

de beslissing om kinderen te krijgen werd vervroegd 1% 1% 2% 1% 1%

het werk heeft geen invloed op de beslissing om kinderen

te krijgen 40% 43% 30% 42% 46%

de beslissing om kinderen te krijgen is niet aan de orde 38% 36% 30% 48% 41%

3.826 1.542 966 666 652

Totaal

doctoraatsonderzoek gestart geen doctoraatsonderzoek gestart

Van de vrouwelijke onderzoekers die een doctoraatsdiploma behaalden in de survey heeft bijna een derde kinderen in het jaar dat zij het doctoraatsdiploma behaalden. Hiervan heeft 47% één kind, 37% twee kinderen en 16% drie of meer kinderen. Een derde van de gedoctoreerde vrouwen in de survey kreeg hun eerste kind na het behalen van het doctoraatsdiploma en 36% had geen kinderen op het moment van de bevraging. De combinatie doctoreren en kinderen krijgen mag geen probleem vormen: onderzoek (Bosch, 1999) heeft aangetoond dat het hebben van kinderen geen invloed heeft op de productiviteit van vrouwelijke wetenschappers. Vrouwen met kinderen publiceren evenveel en behalen even snel een doctoraat als hun collega’s zonder kinderen8. Uit de survey blijkt echter dat de vrouwelijke onderzoekers die kinderen hebben tijdens hun doctoraatsonderzoek, minder snel doctoreren in vergelijking met vrouwen die geen kinderen hebben in deze periode: de helft van de vrouwelijke doctorandi met kinderen heeft 5,2 jaar (t.o.v. 4 jaar) nodig om het doctoraatsdiploma te behalen (zie tabel 22). Tabel 22: Duur van het doctoraat, naar al dan niet kinderen hebben tijdens het doctoraat

Aantal P25 mediaan P75

4,0 5,6

tijd gewerkt aan het doctoraatsonderzoek in

een juniorstatuut waarbij rekening gehouden is

met onderbrekingen en/of het percentage van

de tewerkstelling

gedoctoreerde vrouwen die kinderen

hebben in het jaar dat het

doctoraatsdiploma behaald wordt

gedoctoreerde vrouwen die (nog) geen

kinderen hebben in het jaar dat het

doctoraatsdiploma behaald wordt

104

231

4,0 5,2 6,0

3,8

2.5 Op welke manier starten onderzoekers met een doctoraatsonderzoek?

Bij het starten met een doctoraatsonderzoek dienen een aantal belangrijke keuzes gemaakt te worden: de keuze van de promotor en de keuze van het doctoraatsonderwerp. We gaan na in welke mate doctorandi betrokken worden bij deze keuzes. Daarnaast kijken we naar de inbedding van het doctoraatsonderzoek: is het iets volledig nieuw binnen de onderzoeksgroep of is het ingekaderd binnen een ruimer lopend project? Tot slot gaan we ook na in welke mate er bij aanvang sprake is van een uitgewerkt onderzoeksvoorstel en of het doctoraatsonderzoek volgens dit plan verloopt. 2.5.1 De keuze van de promotor

8 Het hebben van een partner speelt hier wel een rol: vrouwelijke wetenschappers zullen vaker een partner hebben die ook carrière maakt en hebben daardoor vaker te maken met ‘gebonden mobiliteit’, zie: ‘Halfslachtige wetenschap. Onderbenutting van vrouwelijk potentieel als existentieel probleem voor academia’ (AWT-advies 43, 2000)

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 29

Een eerste stap in het doctoraatsproces is de keuze van een promotor. De doctorandus kiest die niet 100 procent autonoom. In het deel over de algemene instapsituatie hebben we al gesproken over de belangrijke rol van de promotor en de onderzoekseenheid in het (h)erkennnen van wetenschappelijk talent. De promotor kiest dus welke doctorandus hij of zij wil begeleiden, maar de doctorandus kiest natuurlijk ook zelf of hij door deze of gene promotor begeleid wil worden. De vakgebieden of onderzoeksdomeinen waar de betrokken professor de enige autoriteit is, vormen hier een uitzondering op. De overgrote meerderheid van de promotoren kiest een doctorandus op basis van zijn/haar studieresultaten: 74% van de doctorandi meent dat ze gekozen werden door de promotor op basis van hun afstudeerwerk9 (zie tabel 23). Daarnaast vindt 60% van de promotoren de scriptie een belangrijk element. In de faculteit Geneeskunde wordt geen licentiaatsverhandeling geschreven, wel een uitgebreid stageverslag. We vermoeden dat de vraag bij deze respondentengroep enigszins misleidend was. Opvallend is dat het belang van de studieresultaten en de scriptie stijgt met de instroomperiode. De helft van de respondenten denkt dat de promotor hen koos op basis van het reeds geleverde werk binnen de onderzoekseenheid, we zien dat dit bij de promotoren in de exacte wetenschappen een belangrijker element is. Tot slot denkt 39% dat de promotor hen koos op basis van hun expertise op een specifiek onderwerp, bij de respondenten met de graad ‘voldoening’ stijgt dit percentage tot 55%. Tabel 23: De keuze van de promotor (deel 1)

%

studieresultaten

%

licentiaatsverhandeling

% reeds

geleverde werk

% expertise op een

specifiek onderwerp

Totaal 74 60 50 39

Sekse - - - *

man 73 61 51 41

vrouw 76 60 49 35

Faculteitsgroep - **** **** *

humane wetenschappen 75 62 41 44

exacte wetenschappen 75 67 57 38

medische wetenschappen 73 36 44 35

Afstudeergraad **** **** - ***

voldoening 29 51 62 55

onderscheiding 59 55 52 42

grote onderscheiding 84 63 49 37

grootste onderscheiding 91 68 47 32

Instroomperiode *** *** - -

ingestroomd in 1984-'89 73 57 47 36

ingestroomd in 1990-'94 71 57 53 39

ingestroomd in 1995-'98 79 66 50 40

De promotor koos mij op basis van

We vroegen ook aan de doctorandi welke elementen zij belangrijk vonden bij de keuze van de promotor (zie tabel 24). 65% van de doctorandi vindt de algemene expertise van de promotor belangrijk, 63% vindt de onderzoeksactiviteiten van de promotor op een specifiek onderwerp belangrijk en 60% vindt de doctoraatsmogelijkheden die zouden geboden worden door de promotor belangrijk. Een grote minderheid, 42%, stipt aan dat de gekozen promotor de enige professor was in het gekozen onderzoeksdomein; in de humane wetenschappen is dit voor de helft van de doctorandi het geval. Het beschikken over veel onderzoeksmiddelen heeft voor een derde van de doctorandi meegespeeld. In de exacte wetenschappen vindt 40% dit belangrijk, in de humane wetenschappen speelt dit veel minder mee bij de keuze van de promotor. We zien dat het belang van het beschikken over veel onderzoeksmiddelen stijgt met de instroomperiode. Tot slot vindt een vijfde van de doctorandi het belangrijk dat de promotor reeds veel andere doctorandi begeleidt in het gekozen onderzoeksdomein. Tabel 24: De keuze van de promotor (deel 2)

9 Belangrijk hierbij op te merken is de promotoren niet bevraagd werden in dit onderzoek. Tabel 23 is bijgevolg een weerspiegeling van wat de doctorandi denken dat de promotor belangrijk vond.

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 30

% zijn/haar

algemene

expertise

% zijn/haar

onderzoek op

specifiek

onderwerp

%

doctoraatsmogelijk-

heden die zouden

geboden worden

% de enige

professor in het

gekozen domein

was

% over veel

onderzoeks-

middelen

beschikte

% veel doctorandi

in dat domein

begeleidde

Totaal 65 63 60 42 32 21Sekse - - - - * -

man 65 64 59 43 34 22

vrouw 63 64 62 40 30 20

Faculteitsgroep ** - *** *** **** ****

humane wetenschappen 70 61 46 49 14 14

exacte wetenschappen 64 65 65 40 40 25

medische wetenschappen 60 64 67 38 34 21

Afstudeergraad ** - - - - -

voldoening 62 62 48 48 42 25

onderscheiding 62 65 60 40 32 20

grote onderscheiding 64 62 61 42 34 23

grootste onderscheiding 73 65 64 44 29 19

Instroomperiode - - - - *** *

ingestroomd in 1984-'89 67 66 58 41 27 25

ingestroomd in 1990-'94 66 64 60 41 32 19

ingestroomd in 1995-'98 62 61 63 42 37 21

op basis van omdat hij/zij

Ik koos de promotor

2.5.2 De keuze van het doctoraatsonderwerp We zien dat bij het grootste gedeelte van de doctorandi de promotor het doctoraatsonderwerp bepaald heeft. Ongeveer een vierde van de doctorandi koos zelf het doctoraatsonderwerp en een derde koos het doctoraatsonderwerp in overleg met de promotor. Tot slot kwam bij 7% de keuze op een andere manier tot stand. De opmerkelijkste verschillen vinden we hierbij naar geslacht en naar faculteitsgroep (tabel 25). Bij de helft van de vrouwelijke doctorandi wordt het doctoraatsonderwerp gekozen door de promotor, dit geldt slechts voor een derde van de mannelijke doctorandi. Ook in de medische faculteiten zien we hoge percentages bij ‘de promotor kiest’: in deze faculteiten wordt bij 59% van de doctorandi het onderwerp bepaald door de promotor. In de humane wetenschappen zien we een compleet ander beeld: in deze faculteiten wordt slechts bij 18% van de doctorandi het onderwerp bepaald door de promotor en kiest een grotere groep van de doctorandi het onderwerp autonoom. Doctorandi in deze disciplines zijn bijgevolg redelijk vrij in de keuze van het doctoraatsonderwerp.

Tabel 25: De totstandkoming van de keuze van het doctoraatsonderwerp

instroom % promotor kiest

% doctorandus kiest in

overleg met promotor % doctorandus kiest

Totaal 2.495 39 32 23

Sekse ****

man 1.527 34 34 25

vrouw 952 47 29 18

Faculteitsgroep ****

humane wetenschappen 593 18 42 34

exacte wetenschappen 1.358 42 30 20

medische wetenschappen 441 59 24 14

De keuze van het doctoraatsonderwerp*

* bij 3% wordt het onderwerp voorgesteld door een externe opdrachtgever en 4% geeft een andere manier op

2.5.3 De inbedding van het onderzoek Tabel 26 toont dat bij 64% van de doctorandi het doctoraatsonderzoek een betrekkelijk nieuw thema is binnen de onderzoekstraditie van de onderzoekseenheid, bij 63% is het ingekaderd binnen de onderzoekstraditie van de onderzoekseenheid. We vinden weinig verschillen naar geslacht, maar opnieuw zien we verschillen naar faculteitsgroep: in overeenstemming met het feit dat men in de humane wetenschappen meer het onderwerp volledig autonoom kiest, zien we dat het doctoraatsonderzoek in deze disciplines, meer dan in andere faculteiten, een betrekkelijk tot volledig nieuw thema is. We zien dat het doctoraatsonderzoek in de exacte en medische faculteiten meer ingekaderd is in de onderzoekstraditie en in een ruimer lopend

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 31

project. In de exacte wetenschappen sluit bij de helft van de doctorandi het onderzoek aan bij de afstudeerscriptie. Het lage percentage van 17% in de medische faculteiten kan verklaard worden doordat het niet op iedereen van de groep van toepassing is. Zoals gezegd, wordt er in Geneeskunde geen afstudeerscriptie geschreven, enkel een stageverslag. Tabel 26: De inbedding van het doctoraatsonderzoek, naar geslacht en faculteit

% dat van oordeel is dat het doctoraatsonderwerp … man vrouw X² humane wet. exacte wet. medische wet. X²

een (betrekkelijk) nieuw thema binnen de

onderzoekstraditie van de onderzoekseenheid64 63 64 - 71 62 59 ****

ingekaderd in de onderzoekstraditie van de

onderzoekeenheid63 65 60 * 50 68 66 ****

ingekaderd in een ruimer lopend project binnen de

onderzoekseenheid55 56 56 - 37 63 59 ****

volledig nieuw in het vakgebied 39 39 39 - 45 36 40 ***

aansluitend bij de licentiaatsverhandeling 41 44 38 ** 40 50 17 ****

aansluitend bij onderzoek in een andere

onderzoekseenheid22 21 25 * 17 25 22 **

aansluitend bij onderzoek verricht in een vorig statuut

dat niet bedoeld was voor een doctoraat12 13 11 - 15 12 9 *

%

totaal

FaculteitsgroepSekse

2.5.4 Het onderzoeksvoorstel We gingen na in welke mate er bij aanvang van het doctoraatsonderzoek een uitgewerkt onderzoeksvoorstel voorhanden is. Bij 17% is er vanaf de start een volledig uitgewerkt projectvoorstel, 33% heeft een beknopt onderzoeksvoorstel dat nog verder dient uitgewerkt te worden. Aan deze respondenten vroegen we of hun doctoraatsonderzoek volgens dit voorstel verliep: 76% beantwoordde dit positief. Daarnaast heeft 38% geen onderzoeksvoorstel, maar wel een onderzoeksidee, richting en/of onderwerp en heeft een kleine groep geen onderzoeksonderwerp noch richting (zie tabel 27). Een opmerkelijk cijfer is dat een vijfde van de doctorandi in de humane wetenschappen geen onderzoeksvoorstel, onderwerp noch richting heeft. In de medische wetenschappen zien we dat bijna een kwart een volledig uitgewerkt onderzoeksvoorstel heeft. Een andere vaststelling is dat het onderzoeksvoorstel meer uitgewerkt is naarmate de instroomperiode recenter is: van diegenen die startten in de periode 1995-1998 had bijna een kwart een uitgewerkt onderzoeksvoorstel, bij diegenen die instroomden in 1984-1989 was dit slechts bij een tiende van de onderzoekers het geval. We zien ook grote verschillen naargelang het statuut: het valt op dat de assistenten veel minder een onderzoeksvoorstel hebben, een vierde onder hen heeft zelfs geen onderwerp noch richting. De doctorandi met een persoonsgebonden mandaat van het FWO, IWT en BOF daarentegen hebben veel meer een (volledig of beknopt) onderzoeksvoorstel bij aanvang. Tabel 27: Het onderzoeksvoorstel

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 32

instroom

% bij aanvang

volledig uitgewerkt

% beknopt en diende

nog verder uitgewerkt

te worden

% afwezig, maar er was

wel een richting/idee/

onderwerp

% afwezig, en er was

nog geen onderwerp/

richting

Totaal 2.502 17 33 38 12

man 1.539 17 32 39 13

vrouw 949 17 35 36 12

humane wetenschappen 596 9 35 34 22

exacte wetenschappen 1.366 18 33 40 9

medische wetenschappen 440 23 33 36 8

voldoening 70 16 31 33 20

onderscheiding 958 19 28 41 12

grote onderscheiding 1.066 16 34 36 14

grootste onderscheiding 364 13 47 35 5

ingestroomd in 1984-'89 651 10 32 45 13

ingestroomd in 1990-'94 812 15 38 38 10

ingestroomd in 1995-'98 982 23 30 33 14

bezoldigd assistent 806 6 23 46 26

FWO/IWT/BOF 904 25 43 29 3

fundamenteel project 425 15 35 44 7

ander project 325 22 31 36 11

het onderzoeksvoorstel was …

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 33

3. TAKENPAKKET

In dit deel analyseren we het takenpakket van junioronderzoekers aan de universiteit. Via de antwoorden op de vragenlijst proberen we een beeld te krijgen van het takenpakket van junioronderzoekers tijdens het eerste en het vierde jaar van hun aanstelling. Begeleiden de respondenten thesisstudenten en zo ja hoeveel? Zijn er verschillen in het takenpakket naargelang het statuut waarop men tewerkgesteld is? Vervullen onderzoekers taken die niet rechtstreeks te maken hebben met het eigen onderzoek?

3.1 Taken tijdens het eerste en het vierde jaar van de aanstelling

We kijken naar het takenpakket gedurende twee jaren van tewerkstelling: het takenpakket gedurende het eerste jaar van de aanstelling en het takenpakket tijdens het vierde jaar van de aanstelling aan de universiteit. De onderzoekers, ongeacht of ze al dan niet startten met een doctoraatsonderzoek, werd gevraagd bij benadering aan te geven hoeveel tijd ze besteden aan opgelegde taken10. In de vragenlijst peilden we naar taken die binnen een onderzoekseenheid over het ganse jaar uitgevoerd moeten worden en naar taken die enkel tijdens de onderwijsweken moeten uitgevoerd worden. We hebben drie taken onderscheiden die heel het jaar door plaatsvinden: het bijwonen van vergaderingen, de administratieve taken van de onderzoekseenheid en het onderhoud van de infrastructuur van de onderzoekseenheid (tabel 28). De helft van de onderzoekers besteedt aan elk van deze taken minder dan één uur per week. Tabel 28: Takenpakket tijdens het eerste jaar

Taken over het ganse jaar Aantal P50 P75 P90

bijwonen vergaderingen (andere dan specifiek overleg over

onderzoek)3.782 minder dan 1u p/w meer dan 1u p/w meer dan 2u p/w

administratieve taken van de onderzoekseenheid 3.762 minder dan 1u p/w meer dan 1u p/w meer dan 3u p/w

onderhoud van infrastructuur van de onderzoekseenheid

(apparatuur, bibliotheek, website, …)3.743 minder dan 1u p/w meer dan 1u p/w meer dan 3u p/w

Taken uitsluitend tijdens de onderwijsweken

geven van oefeningen/practica/seminaries 3.624 minder dan 1u p/w meer dan 2u p/w meer dan 5u p/w

doceren van theoriecursussen (vervangen van prof.) 3.684 0u p/w 0u p/w minder dan 1u p/w

opstellen van oefeningen/practica/seminaries 3.672 0u p/w meer dan 1u p/w meer dan 3u p/w

verbeteren van oefeningen/verslagen/practica 3.660 0u p/w meer dan 1u p/w meer dan 2u p/w

ondersteunen van onderwijs prof. (opstellen van cursus,

transparanten, ...)3.642 0u p/w minder dan 1u p/w meer dan 1u p/w

Juniormedewerkers worden binnen de onderzoekseenheid in het eerste jaar van de tewerkstelling aan de universiteit eveneens beperkt ingeschakeld voor taken tijdens de onderwijsweken. Aan het geven van oefeningen/practica/seminaries besteedt de helft van de respondenten minder dan 1 uur per week. Toch besteedt 10% van de onderzoekers meer dan 5 uur per week aan het geven van oefeningen, practica en/of seminaries. De helft van de respondenten moet nooit theoriecursussen doceren en hiervoor de professor vervangen. De helft wordt ook nooit ingeschakeld voor het ondersteunen van het onderwijs van de professor, noch voor het opstellen en verbeteren van oefeningen/practica/seminaries. In de loop van de tewerkstelling aan de universiteit nemen de hierboven vermelde taken lichtjes toe (zie tabel 29, de wijzigingen staan cursief). Het aantal uren dat besteed wordt aan de taken

10 In onderstaande tabellen worden de gegevens weergegeven in het 50ste percentiel (of de mediaan), het 75ste en het 90ste percentiel. Een percentiel verwijst naar een bepaald percentage. Een percentiel van 50 (P50) wil zeggen dat 50% van de respondenten een antwoord gegeven heeft dat minder is dan de waarden vermeld in die kolom. Een percentiel van 90 (P90) wil zeggen dat 10% van de respondenten méér werkt dan de waarden vermeld in die kolom.

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 34

over het ganse jaar verandert nauwelijks: de helft van de onderzoekers besteedt tijdens het vierde jaar van de aanstelling meer dan 1 uur per week aan het bijwonen van vergaderingen, minder dan één uur per week aan de administratieve taken van de onderzoekseenheid en minder dan één uur per week aan het onderhoud van de infrastructuur van de onderzoekseenheid. Het aantal uren dat besteed wordt aan de taken tijdens de onderwijsweken stijgt in lichte mate tijdens het vierde jaar van de tewerkstelling. We zien dat een tiende van de onderzoekers in het vierde jaar van de aanstelling meer dan acht uur per week besteedt aan het geven van oefeningen, practica en/of seminaries. Toch moet de helft van de respondenten nooit theoriecursussen doceren en ook het onderwijs van de professor niet ondersteunen. Tabel 29: Takenpakket tijdens het vierde jaar

Taken over het ganse jaar Aantal P50 P75 P90

bijwonen vergaderingen (andere dan specifiek overleg over

onderzoek)1.940 meer dan 1u p/w meer dan 1u p/w meer dan 2u p/w

administratieve taken van de onderzoekseenheid 1.924 minder dan 1u p/w meer dan 2u p/w meer dan 3u p/w

onderhoud van infrastructuur van de onderzoekseenheid

(apparatuur, bibliotheek, website, …)1.909 minder dan 1u p/w meer dan 1u p/w meer dan 3u p/w

Taken uitsluitend tijdens de onderwijsweken

geven van oefeningen/practica/seminaries 1.915 meer dan 1u p/w meer dan 3u p/w 8u p/w of meer

doceren van theoriecursussen (vervangen van prof.) 1.865 0u p/w minder dan 1u p/w minder dan 1u p/w

opstellen van oefeningen/practica/seminaries 1.888 minder dan 1u p/w meer dan 1u p/w meer dan 3u p/w

verbeteren van oefeningen/verslagen/practica 1.872 minder dan 1u p/w meer dan 1u p/w meer dan 2u p/w

ondersteunen van onderwijs prof. (opstellen van cursus,

transparanten, ...)1.875 0u p/w minder dan 1u p/w meer dan 1u p/w

Daarnaast gingen we na hoeveel tijd de onderzoekers besteden aan het opstellen, afnemen, surveilleren en/of verbeteren van examens en dit tijdens het eerste en het vierde jaar van de aanstelling. 39 procent van de respondenten besteedt tijdens het eerste jaar van de aanstelling geen tijd aan het opstellen, afnemen, surveilleren en/of verbeteren van examens. 22% besteedt één à twee dagen aan deze taak en 19% heeft hier drie à vijf dagen werk mee. Tijdens het vierde jaar hoeft 30% van de respondenten deze taak niet uit te voeren, daarnaast besteedt 22% één à twee dagen en 22% drie à vijf dagen aan het opstellen, afnemen, surveilleren en/of verbeteren van examens. 3.1.1 Takenpakket naar statuut Kort samengevat kunnen we uit tabel 28 en tabel 29 concluderen dat het algemene takenpakket en de onderwijstaken van junior medewerkers tijdens het eerste en vierde jaar van de aanstelling niet zeer uitgebreid kan genoemd worden. Alle taken binnen de onderzoekseenheid nemen in het vierde jaar van de aanstelling lichtjes toe maar lijken op het eerste zicht zeker geen volledig beslag op de tijd van de respondenten te leggen. Een belangrijke vaststelling uit het eerste luik van deze studie is dat slechts 32% van de assistenten doctoreert, ten opzichte van 80% van de FWO-aspiranten en de IWT-specialisatiebursalen. De vraag is of het lagere doctoraatspercentage bij de assistenten toe te schrijven is aan een zwaarder takenpakket. Wanneer we de optelsom maken van het aantal uren dat besteed wordt aan de onderwijstaken in tabel 28 en 29 en we dit opsplitsen naar statuut, zien we dat enkel de assistenten sterk belast zijn met onderwijstaken. Ongeveer de helft van de assistenten besteedt meer dan een dag per week aan het geven/opstellen/verbeteren van practica, oefeningen en/of seminaries, het ondersteunen van het onderwijs door de professor en het doceren van theoriecursussen en dit zowel tijdens het eerste als het vierde jaar van de aanstelling. Van de respondenten die tewerkgesteld zijn op andere statuten is tijdens het eerste jaar slechts 6 à 7 procent zwaar belast met deze taken (zie tabel 30). Tijdens het vierde jaar stijgen de percentages in de categorie ‘matige belasting’ bij alle statuten. Het valt op dat onderzoekers met een persoonsgebonden doctoraatsmandaat meer onderwijstaken uitvoeren in vergelijking met medewerkers op andere projecten, deze laatste groep wordt het minst ingeschakeld voor de onderwijstaken van de vakgroep.

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 35

Tabel 30: Taken tijdens de onderwijsweken (verticale percentages)

Taken uitsluitend tijdens de onderwijsweken

tijdens het eerste jaar Totaal

bezoldigd

assistent

FWO/IWT/

BOF-mandaten

Bursalen en

contractuelen op

fundamentele proj.

Bursalen en

contractuelen op

andere proj.

lichte belasting (minder dan 1u p/w) 48 18 58 59 69

matige belasting (meer dan 1 u p/w tot meer

dan 7u p/w)33 36 35 34 25

sterke belasting (meer dan 8u p/w) 19 46 6 7 6Aantal 3.692 1.233 900 580 979

Taken uitsluitend tijdens de onderwijsweken

tijdens het vierde jaar Totaal

bezoldigd

assistent

FWO/IWT/

BOF-mandaten

Bursalen en

contractuelen op

fundamentele proj.

Bursalen en

contractuelen op

andere proj.

lichte belasting (minder dan 1u p/w) 37 15 49 49 63

matige belasting (meer dan 1 u p/w tot meer

dan 7u p/w)40 39 45 44 27

sterke belasting (meer dan 8u p/w) 23 46 6 7 10Aantal 1.914 773 655 263 223

We maakten ook de optelsom van het aantal uren dat de respondenten besteden aan de algemene taken tijdens het jaar. Ongeveer de helft van de respondenten is matig belast met deze algemene taken tijdens het eerste jaar (tabel 31). Wat betreft deze algemene taken zien we weinig tot geen verschillen naargelang het statuut waarop men tewerkgesteld is. Tijdens het vierde jaar neemt deze belasting lichtjes toe. Opvallend is dat een vierde van de medewerkers op andere projecten zwaar belast is met deze taken tijdens het vierde jaar van de aanstelling. Daarnaast zien we dat ook 60 procent van de assistenten en de onderzoekers met een FWO-, IWT-, of BOF-doctoraatsmandaat tijdens het vierde jaar matig belast is met deze algemene taken. Tabel 31: Taken tijdens het ganse jaar (verticale percentages)

Taken tijdens het ganse eerste jaar Totaal

bezoldigd

assistent

FWO/IWT/

BOF-

mandaten

Bursalen en

contractuelen op

fundamentele proj.

Bursalen en

contractuelen op

andere proj.

lichte belasting (minder dan 1u p/w) 36 31 41 41 37

matige belasting (meer dan 1 u p/w tot meer

dan 7u p/w)53 56 53 49 51

sterke belasting (meer dan 8u p/w) 11 13 6 11 12

Aantal 3.750 1.237 906 592 1.015

Taken tijdens tijdens het ganse vierde jaar Totaal

bezoldigd

assistent

FWO/IWT/

BOF-

mandaten

Bursalen en

contractuelen op

fundamentele proj.

Bursalen en

contractuelen op

andere proj.

lichte belasting (minder dan 1u p/w) 29 25 32 38 25

matige belasting (meer dan 1 u p/w tot meer

dan 7u p/w)57 61 60 45 51

sterke belasting (meer dan 8u p/w) 11 14 8 17 24

Aantal 1.930 770 661 269 230

3.2 De begeleiding van scriptiestudenten

Junioronderzoekers worden ook ingeschakeld in de begeleiding van scriptiestudenten. 69% van de doctorandi begeleidt scriptiestudenten, hiervan begeleidt de helft één scriptiestudent en 27% twee scriptiestudenten. Ruim de helft van de doctorandi, 55%, vindt de begeleiding van scriptiestudenten tijdsintensief maar inpasbaar in hun doctoraatsonderzoek. Indien de resultaten in de lijn liggen van het eigen onderzoek wordt dit door doctorandi positief ervaren, op deze wijze heeft de begeleiding van scriptiestudenten een meerwaarde voor het doctoraat.

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 36

Ook diegenen die geen doctoraatsonderzoek gestart zijn, begeleiden scriptiestudenten: bij 36% behoort dit tot hun takenpakket. 31 procent onder hen begeleidt één scriptiestudent en 30 procent onder hen begeleidt twee scriptiestudenten.

3.3 Dienstverlening

Tot slot peilden we naar taken die niet rechtstreeks te maken hebben met het eigen onderzoek: taken die binnen de onderzoekseenheid door iemand moeten gedaan worden. In onderstaande tabel splitsen we de respondenten op tussen diegenen die een doctoraatsonderzoek gestart zijn en diegenen die geen doctoraatsonderzoek gestart zijn. De overgrote meerderheid geeft aan de taken vermeld in tabel 32 zelden uit te moeten voeren. Opmerkelijk is dat de respondenten die geen doctoraatsonderzoek gestart zijn niet zoveel méér extra taken toebedeeld krijgen dan diegenen die wel met een doctoraatsonderzoek gestart zijn. Tabel 32: Taken die niet rechtstreeks met het eigen onderzoek te maken hebben (horizontale percentages, per onderdeel)

zelden af en toe frequent zelden af en toe frequent

routine onderzoekswerk ten behoeve van

collega's van de onderzoekseenheid of anderen64 27 9 67 21 12

gespecialiseerd onderzoekswerk in het kader

van een project61 22 17 58 20 22

schrijven van projectvoorstellen voor de

onderzoekseenheid70 22 8 82 12 6

schrijven van projectvoorstellen ism beginnende

collega-onderzoekers82 14 4 91 8 2

schrijven van onderzoeksrapporten voor de

onderzoekseenheid59 26 15 61 20 19

Uitgevoerde taken

doctoraatsonderzoek gestart geen doct.onderzoek gestart

In tabel 33 gaan we na wie deze taken uitvoert binnen de onderzoekseenheid: bursalen en contractuele medewerkers op fundamentele en andere projecten voeren meer frequent gespecialiseerd onderzoekswerk in het kader van een project uit en zij schrijven frequenter onderzoeksrapporten voor de onderzoekseenheid.

Tabel 33: Het percentage dat de taken die niet rechtstreeks met het eigen onderzoek te maken hebben frequent uitvoert, naar statuut

routine

onderzoekswerk

ten behoeve van

collega's of

anderen

gespecialiseerd

onderzoekswerk

in het kader van

een project

schrijven van

projectvoorstellen

voor de

onderzoekseenheid

schrijven van

projectvoorstellen in

samenwerking met

beginnende collega's

schrijven van

onderzoeksrapporten

voor de

onderzoekseenheid

bezoldigd assistent 12 14 6 3 11

FWO/IWT/BOF 5 12 6 3 11

fundamenteel project 11 23 9 4 21

ander project 10 28 10 3 26

Totaal 10 19 8 3 17

Percentage dat deze taken frequent uitvoert

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 37

4. TEVREDENHEID OVER BEGELEIDING, PROMOTORPROFIEL, ONDERZOEKSGROEP EN PROCES VAN DOCTOREREN

In dit hoofdstuk analyseren we de verschillende aspecten die verband houden met het werken aan een doctoraatsonderzoek. Inleidend bekijken we enkele aparte items die betrekking hebben op de kenmerken van de promotor en de begeleiding. Deze analyse is louter beschrijvend en de tabellen tonen de verdeling van deze kenmerken naar enkele relevante kenmerken zoals sekse, de dominante faculteitsgroep, de omvang van de onderzoeksgroep, de stand van het doctoraat op het moment van de bevraging, de instroomperiode en de leeftijdsklasse van de promotor. De respondenten kregen daarnaast ook sets van uitspraken voorgelegd. Hierbij is het niet de bedoeling deze afzonderlijk te analyseren, de sets van uitspraken hebben wel tot doel achterliggende latente concepten te meten. Die latente variabelen worden gemeten met behulp van schalen. Ten eerste worden de schalen met de individuele items beschreven. Ten tweede wordt een paarsgewijze vergelijking tussen de faculteiten gemaakt van de gemiddelden op elke schaal. Ten derde wordt dezelfde informatie nog eens samenvattend voorgesteld in een totaalbeeld met behulp van biplot-voorstellingen. Ten vierde gaan we met behulp van passende regressiemodellen op zoek naar kenmerken die de variatie in de houdingen kunnen verklaren. Hier worden in zover de modellen verantwoord zijn, de netto-effecten voor die schalen samengebracht in tabellen. In een laatste paragraaf wordt ingezoomd op de wetenschappelijke medewerkers die voortijdig stopten met hun doctoraatsonderzoek. Er wordt nagegaan wat de opgegeven redenen daarvan zijn.

4.1 Promotorprofiel

We vroegen de respondenten naar een aantal kenmerken in verband met hun promotor (zie figuur 3). Uit de profielschets blijkt dat bijna alle promotoren mannen zijn. Van 22% van de doctorandi is de promotor bij de start van het doctoraatsonderzoek jonger dan 40 jaar; 4% van de doctorandi heeft een promotor ouder dan 60 jaar en respectievelijk 39% en 34% van de promotoren behoort tot de tussenliggende leeftijdscategorieën. Verder zegt 27% van de doctorandi dat hun promotor minder dan 3 doctorandi tegelijk begeleidt, 32% van de doctorandi zegt dat hun promotor meer dan 5 doctorandi begeleidt. Zevenendertig procent van de promotoren wordt in hun begeleidingstaak niet bijgestaan door andere professoren of postdoctorale onderzoekers. Uit de cijfers blijkt ook dat 24% van de promotoren met meer dan 5 doctorandi en 21% met meer dan 8 doctorandi hun doctoraatsstudenten begeleiden zonder bijkomende hulp. Figuur 3: Kenmerken van de promotor

94% man 22% jonger dan 40 jaar 39% tussen 40 en 49 jaar 34% tussen 50 en 59 jaar 4% 60 jaar of ouder 27% begeleidt minder dan 3 doctorandi 40% begeleidt 3 tot 5 doctorandi 14% begeleidt 6 tot 8 doctorandi 18% begeleidt meer dan 8 doctorandi 37% wordt niet bijgestaan door andere profs of postdocs bij begeleiding 24% promotoren die meer dan 5 doctorandi begeleiden zonder hulp van andere profs of

postdocs 21% promotoren die meer dan 8 doctorandi begeleiden zonder hulp van andere profs of

postdocs

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 38

Aan de respondenten die ooit aan een doctoraatsonderzoek begonnen, werd gevraagd aan te geven in hoeverre ze hun promotor als een vriend, een baas, een deskundige, een collega, een inspirator of als een beschermer kunnen omschrijven (zie tabel 34). De meeste ondervraagden (87%) omschrijven hun promotor als een deskundige (1 op 10 typeert met andere woorden hun promotor niet als dusdanig) en 76% als een baas. Opvallend is dat 44% zijn promotor (eerder) als vriend omschrijft. Vrouwen blijken hun promotor –meestal een man– anders te zien dan hun mannelijke collega’s: minder als vriend, beschermer, inspirator of als collega en meer als baas. Promotoren uit de medische wetenschappen worden significant meer als baas omschreven dan promotoren uit de exacte en de humane wetenschappen. Hiermee krijgen we een eerste indicator te zien van een promotordimensie die later in dit hoofdstuk verder zal aan bod komen. Respondenten die hun doctoraatsonderzoek hebben stopgezet zien hun promotor minder als een deskundige in vergelijking met de doctorandi en de doctors. Ze zien hun promotor ook beduidend minder als een collega in vergelijking met de doctors en zeker in vergelijking met de onderzoekers die nog bezig zijn aan hun doctoraat. Dat de hoogste score wordt opgetekend bij de doctorandi hoeft niet te verwonderen, vermits zij op het moment van de bevraging nog samenwerken met hun promotor binnen een werkcontext en dus de facto collega’s zijn. Respondenten met een doctoraat zien hun promotor het meest als een inspirator en een beschermer, degenen die stopten met het doctoraatsonderzoek het minst. Onderzoekers ingestroomd na 1995 zien hun promotor anders dan hun vroeger ingestroomde collega’s, namelijk meer als een collega, terwijl de vroegst ingestroomde cohorte in vergelijking met de andere cohorten in de promotor meer een inspirator ziet. Tot slot blijkt de leeftijdsgroep van de promotor een verschillende kwalificatie op te roepen bij de respondenten. De jongere professoren worden in vergelijking met hun oudere collega’s het meest omschreven als een vriend, een collega en een inspirator en het minst als een beschermer. Zij worden ook meer als een deskundige omschreven, hoewel dit verband slechts significant is op 0,05 niveau. Tabel 34: omschrijving van de promotor (bivariate analyses, percentages)

Vriend Baas Deskundige Collega Inspirator Beschermer

Totaal 44 76 87 54 55 44

Sekse **** **** *** ** ****

man 50 70 87 57 57 48

vrouw 35 84 86 49 51 38

Faculteitsgroep * **** *

humane wetenschappen 48 66 86 58 58 48

exacte wetenschappen 44 77 87 53 54 42

medische wetenschappen 39 85 88 51 53 43

Omvang onderzoeksgroep * *

<=6 46 74 83 53 52 44

7-11 47 73 86 56 56 47

12-19 44 80 88 54 51 40

=>20 40 79 88 53 58 45

Stand doctoraat * *** **** **** ****

doctor 47 74 87 49 61 49

bezig 43 77 87 64 53 43

gestopt 40 76 80 42 41 31

Instroomperiode ** * **** *** **

ingestroomd in 1984-’89 48 72 88 46 60 49

ingestroomd in 1990-'94 46 78 88 49 56 45

ingestroomd in 1995-‘98 41 77 85 62 51 41

Leeftijd promotor **** *** * **** **** **

<30-39j 56 70 89 67 61 37

40-49j 45 76 87 54 56 46

50+ 37 79 84 45 50 45

4.2 Begeleiding

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 39

4.2.1 Effectiviteit van de begeleiding door de promotor In hoeverre vinden de respondenten die ooit een doctoraatsonderzoek begonnen zijn de begeleiding door hun promotor al dan niet effectief? Het antwoord op deze vraag lezen we in tabel 35 waar de cijfers over de gepercipieerde niet-effectiviteit van de begeleiding door de promotor worden gepresenteerd. Twee derde van de respondenten die ooit een doctoraatsonderzoek begonnen zijn, vinden de begeleiding door hun promotor effectief. Een derde vindt de begeleiding door hun promotor dus niet effectief. Deze niet-effectiviteitsscore ligt hoger in de exacte wetenschappen en lager in de medische wetenschappen. Diegenen die gestopt zijn met hun doctoraat zijn minder tevreden zijn over de effectiviteit van de begeleiding, maar dit hoeft niet te verbazen. Meer opvallend is dat meer dan een kwart van de doctors zegt de begeleiding door de promotor (eerder) niet als effectief te zien. Ook hier is de leeftijdscategorie van de promotor opnieuw relevant: jongere promotoren worden als effectievere begeleiders beoordeeld dan hun oudere confraters. Hoewel misschien verwacht, blijkt er geen verband tussen de gepercipieerde effectiviteit van de begeleiding door de promotor en het aantal doctorandi dat wordt begeleid. Tabel 35: Niet-effectiviteit van de begeleiding door de promotor (bivariate analyse horizontale percentages)

Instroom Zeker niet effectief Niet effectief

Eerder niet effectief

Totaal (Eerder)

niet effectief

Totaal 2.487 7 10 16 33

Sekse

man 1.525 6 11 16 33

vrouw 943 8 8 15 31

Faculteitsgroep**

humane wetenschappen 582 8 9 14 32

exacte wetenschappen 1.361 7 11 17 35

medische wetenschappen 440 6 9 13 28

Omvang onderzoeksgroep

<=6 589 8 12 15 35

7-11 631 7 10 14 31

12-19 525 6 9 18 34

=>20 584 5 11 16 32

Stand doctoraat****

doctor 1.165 5 8 14 27

Bezig 952 7 9 15 31

gestopt 367 12 19 22 54

Instroomperiode

ingestroomd in 1984-’89 644 7 8 16 31

ingestroomd in 1990-'94 799 6 11 16 33

ingestroomd in 1995-‘98 970 7 11 15 33

Leeftijd promotor****

<30-39j 546 5 7 13 25

40-49j 985 7 9 14 31

50+ 937 8 13 17 39

Dominant juniorstatuut

bezoldigd assistent 799 8 11 15 34

FWO/IWT/BOF 899 6 9 17 33

fundamenteel project 421 6 11 14 31

ander project 323 9 11 12 29

4.2.2 Begeleiding tijdens de verschillende fasen van het doctoraatsonderzoek

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 40

We vroegen aan de doctorandi in hoeverre ze begeleiding krijgen tijdens verschillende fasen van het doctoraatsonderzoek (tabel 36). Naast deze algemene vraag, beoordeelden de respondenten eveneens diverse deelaspecten van het doctoraatsonderzoek (tabel 37). In de beide tabellen wordt voor de respondenten waarvoor het item van toepassing is, aangegeven in hoeveel procent van de gevallen de begeleiding eerder wel tot volledig afwezig was. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in vele gevallen niet enkel de promotor instaat voor de begeleiding van het doctoraatsonderzoek. Figuur 3 toonde dat 37% van de promotoren niet bijgestaan wordt door andere professoren of postdoctorale onderzoekers, dit wil zeggen dat 63% van de doctorandi wel op andere begeleiders naast de promotor kan rekenen. Deze andere begeleiders kunnen bijvoorbeeld copromotoren, postdoctorale onderzoekers, andere professoren binnen of buiten de onderzoekseenheid en meer ervaren of beginnende collega-onderzoekers zijn.

Als we kijken naar de totaalscores, zien we dat de begeleiding het meest aanwezig is in de beginfase van het doctoraatsonderzoek wanneer het onderwerp wordt afgebakend en tijdens de rapportage, bij het interpreteren van resultaten en het schrijven van het proefschrift. In de tussenliggende fasen van het doctoraatsonderzoek zegt ongeveer een derde van de doctorandi dat de begeleiding eerder of helemaal afwezig was. Voor de overige deelaspecten loopt het percentage afwezigheid van begeleiding op tot meer dan 40%. We vinden verschillen naar sekse: significant meer mannen dan vrouwen melden dat de begeleiding tijdens de verschillende fases afwezig was. Tabel 37 toont dat significant meer mannen dan vrouwen afwezigheid van de begeleiding bij de afbakening van het onderwerp, het opmaken van het werkplan of onderzoeksplan en het schrijven van het proefschrift ervaren. Anderzijds melden meer vrouwen dan mannen afwezigheid van begeleiding wat het bestuderen van de literatuur betreft, maar dit verband is slechts licht significant. Als we kijken naar de dominante faculteitsgroep, rapporteren de doctorandi in de humane wetenschappen minder begeleiding voor alle deelaspecten met uitzondering van het zoeken van de literatuur. Over het algemeen rapporteren de doctorandi in de medische wetenschappen het minst afwezigheid van begeleiding. Dit ligt in de lijn van de bevindingen die in de volgende paragrafen worden gepresenteerd. Voor de begin-, plannings- en uitvoeringsfase zien we gelijkaardige verschillen naar faculteitsgroep. Er is geen significant verband tussen de ervaren begeleiding in de afwerkings- en rapporteringsfase en de dominante faculteitsgroep. Zoals uit tabel 37 blijkt, is er een verband tussen de begeleiding op verschillende deelaspecten van het doctoraatsonderzoek en de groepsgrootte. Hoe kleiner de groep, hoe meer de begeleiding als afwezig beoordeeld wordt. De groepsgrootte blijkt verder enkel van belang in de eerste fasen van het doctoraatsonderzoek. Zoals verwacht wijzen diegenen die gestopt zijn met het doctoraatsonderzoek significant meer op afwezigheid van begeleiding en dit op ongeveer alle aspecten en tijdens de verschillende fasen van het doctoraatsonderzoek. In de laatste fasen van het doctoraatsonderzoek zijn de verschillen met de doctors en doctorandi het grootst. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het aantal gestopten hier beduidend lager ligt, vermits velen reeds stoppen voor de afwerkingsfase of rapportage (zie verder). Verder is er opnieuw een negatief verband tussen begeleiding en de leeftijdsklasse van de promotor bij het begin van het doctoraatsonderzoek. Tot slot melden de assistenten in vergelijking met de andere statuten over het algemeen minder begeleiding op de diverse deelaspecten en in de beginfasen van het onderzoek. Het instroomjaar en de afstudeergraad zijn niet opgenomen in de tabellen 36 en 37. Er is enkel een (licht) significant verband tussen afstudeergraad en het verzamelen van data/metingen en het controleren van resultaten: hoe lager de afstudeergraad, hoe minder begeleiding er op deze deelaspecten wordt gerapporteerd. De instroomperiode heeft enkel een significante betekenis bij het opmaken van het werkplan/onderzoeksplan, zoeken en bestuderen van de literatuur, het verzamelen van data/metingen en het controleren van resultaten. De helft van de vroegst ingestroomde respondenten zegt dat de begeleiding bij het opmaken van het onderzoeksplan of werkplan afwezig was tegenover 40% van de later ingestroomde respondenten. In vergelijking met later ingestroomde respondenten melden vroeger ingestroomde respondenten evenwel meer begeleiding bij het zoeken en bestuderen van de literatuur. De recentst

____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 41

ingestroomde respondenten zeggen in vergelijking met de 2 andere instroomgroepen minder begeleiding te krijgen bij het verzamelen van data en het controleren van resultaten. Tabel 36: Percentage gepercipieerde afwezigheid van begeleiding tijdens de verschillende fasen van het doctoraatsonderzoek

Concipiëren Planning Uitvoering Afwerking Rapportering

Totaal 24 34 36 34 26

Sekse * ** ** ** *

man 26 36 38 36 28

vrouw 22 30 32 30 23

Faculteitsgroep **** **** ***

humane wetenschappen 31 41 43 37 30

exacte wetenschappen 24 34 36 35 27

medische wetenschappen 18 26 30 29 23

Omvang onderzoeksgroep **** *** *

<=6 31 41 42 39 30

7-11 23 33 35 33 26

12-19 23 34 35 32 26

=>20 19 28 34 33 24

Stand doctoraat **** **** **** **** ****

doctor 20 30 31 30 24

bezig 25 33 37 35 25

gestopt 36 52 51 66 56

Leeftijd promotor **** **** ** ***

<30-39j 17 24 30 31 19

40-49j 26 36 37 36 28

50+ 28 38 39 34 29

Dominant juniorstatuut **** ****

bezoldigd assistent 30 43 39 35 26

FWO/IWT/BOF 19 27 33 33 26

fundamenteel project 24 31 34 33 25

ander project 24 35 38 35 31

____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 42

Tabel 37: Percentage gepercipieerde afwezigheid van begeleiding op diverse deelaspecten van het doctoraatsonderzoek

Afbakening van het

onderwerp

Opmaken werkplan/ onderzoek

splan Introductie bij experts

Zoeken en bestuderen literatuur

Opstellen van een

theoretisch model

Ontwerpen van experimenten/

apparatuur/ meetinstrumenten

Ontwikkelen van technische vaardigheden

Verzamelen van data/

metingen

Controleren van

resultaten

Analyseren en

interpreteren van

resultaten Schrijven

proefschrift

Schrijven van

andere publicaties

Totaal 23 44 41 43 44 42 41 44 40 26 37 28

Sekse * **** * * ***

man 25 47 40 42 46 43 42 44 39 26 40 28

vrouw 21 39 43 46 42 40 38 44 41 25 32 26

Faculteitsgroep **** **** *** *** **** **** **** **** **** **** ****

humane wetenschappen 29 48 46 44 52 56 60 55 52 37 47 40

exacte wetenschappen 23 46 41 44 42 39 38 43 39 25 36 24

medische wetenschappen 17 33 34 41 40 41 31 39 33 20 30 22

Omvang onderzoeksgroep

*** * ** ** *** ** ** * **

<=6 29 48 46 44 51 51 47 48 45 32 43 32

7-11 24 44 37 43 43 40 41 44 41 24 37 26

12-19 20 43 41 42 42 40 37 42 37 26 35 26

=>20 19 39 37 43 39 36 36 42 38 23 33 23

Stand doctoraat **** **** **** **** **** **** **** ** **** **** **** ****

doctor 20 42 35 38 40 38 36 40 36 22 31 25

bezig 24 42 42 48 46 41 43 49 43 27 39 25

gestopt 33 57 57 48 52 57 51 46 48 39 70 43

Leeftijd promotor **** *** ** **** **** ** * ** ** ** ****

<30-39j 15 37 35 35 36 34 36 42 34 21 30 18

40-49j 25 45 42 44 44 44 41 44 39 26 38 27

50+ 26 47 43 47 50 44 43 46 44 29 40 34

Dominant juniorstatuut *** **** **** * ** *** * ** ** ****

Bezoldigd assistent 28 54 49 44 49 48 48 48 44 32 39 33

FWO/IWT/BOF 19 37 37 43 42 39 36 44 37 24 33 23

fundamenteel project 24 37 38 42 39 38 37 39 39 26 41 27

ander project 23 45 37 42 43 39 43 43 39 22 44 27

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 43

4.2.3 Tevredenheid over de begeleiding Aan de doctorandi werd gevraagd in hoeverre zij over het algemeen tevreden waren over de begeleiding van hun doctoraatsonderzoek. Zeventig procent zegt over het algemeen eerder tot zeer tevreden te zijn, wat dus betekent dat ongeveer een derde eerder tot zeer ontevreden is over de begeleiding van hun doctoraatsonderzoek. Als we de mate van ontevredenheid bekijken, zien we onder meer verschillen naar sekse: vrouwen zijn minder tevreden dan mannen. De omvang van de onderzoeksgroep speelt eveneens een belangrijke rol bij de ontevredenheid over de begeleiding van het doctoraat. Leden van een onderzoeksgroep bestaande uit 6 personen of minder (inclusief het administratief en technisch personeel) zijn minder tevreden dan hun collega’s uit grotere onderzoeksgroepen. Als we de algemene tevredenheid over de begeleiding nu enkel voor die doctorandi waarvan de promotor geen hulp krijgt van postdocs of andere professoren bij de begeleiding bekijken, zien we dat 37% eerder niet tevreden is (vgl. 30% voor de totale groep). Dit wijst op het belang van de ondersteunende rol van postdocs in een onderzoekgroep. Doctorandi met een promotor zonder hulp van postdocs of andere professoren en waarvan de promotor minder dan 3 doctorandi begeleidt zijn over het algemeen het meest ontevreden over de begeleiding (42%), gevolgd door de doctorandi waarvan de promotor meer dan 8 doctorandi begeleidt (38%), de tussengroepen zijn het minst ontevreden (34% eerder niet tevreden). (Te) kleine onderzoeksgroepen (zonder postdocs) zijn blijkbaar niet gunstig voor de tevredenheid over de begeleiding. Dit wijst op het belang van een stimulerende en dynamische onderzoeksomgeving. Zoals verwacht zijn de respondenten die hun doctoraatsonderzoek hebben stopgezet in het algemeen veel minder tevreden over de begeleiding dan doctorandi en doctors, hoewel bij deze laatste categorie toch ook nog 22% aangeeft over het algemeen niet zo tevreden te zijn met de genoten begeleiding. Jongere promotoren worden ook hier gunstiger beoordeeld dan de oudere promotoren. Tot slot zijn de bezoldigde assistenten in vergelijking met de andere statuten over het algemeen het minst tevreden over de begeleiding van hun doctoraat. Tabel 38: Tevredenheid over de begeleiding in het algemeen (bivariate analyse, horizontale percentages)

Aantal Zeer tevreden

Tevreden Eerder tevreden

Totaal (eerder) tevreden

Totaal 2.498 16 32 21 70

Sekse*

man 1.527 18 34 19 71

vrouw 940 13 30 23 66

Faculteitsgroep

humane wetenschappen 587 18 28 20 66

exacte wetenschappen 1.359 15 34 21 70

medische wetenschappen 436 17 31 20 69

Omvang onderzoeksgroep**

<=6 586 17 27 19 64

7-11 639 17 31 22 70

12-19 523 17 34 20 71

=>20 576 13 38 21 73

Stand doctoraat****

doctor 1.166 21 37 20 78

bezig 949 13 33 23 69

gestopt 367 6 16 19 41

instroomperiode

ingestroomd in 1984-’89 645 17 34 22 73

ingestroomd in 1990-'94 797 17 32 19 68

ingestroomd in 1995-‘98 969 14 31 22 68

Leeftijd promotor***

<30-39j 544 22 34 19 75

40-49j 979 16 31 22 70

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 44

50+ 940 13 32 20 65

Dominant juniorstatuut**

bezoldigd assistent 799 15 29 20 65

FWO/IWT/BOF 898 19 35 18 73

fundamenteel project 422 15 28 27 70

ander project 322 10 39 21 70

4.3 Houdingen ten aanzien van de promotor, de onderzoeksgroep, het proces van doctoreren, de arbeidstevredenheid en het samengaan van onderwijs en onderzoek: een beschrijving van de schalen

De doctorandi kregen een groot aantal uitspraken voorgelegd met de bedoeling hun houding ten aanzien van hun promotor en het proces van doctoreren op een betrouwbare en geldige wijze te meten. Alle respondenten –dus ook diegenen die nooit gestart zijn met een doctoraatsonderzoek– kregen uitspraken voorgelegd die peilen naar de houding ten aanzien van hun onderzoeksgroep, hun arbeidstevredenheid en het samengaan van onderwijs en onderzoek. Voor de technische uitleg bij het aanmaken van de meetinstrumenten verwijzen we naar de methodologische appendix. Laten we starten met het voorstellen van de houdingen in volgorde van verschijnen in tabel 52. Alle schalen werden zoals gezegd omgezet zodat ze variëren van 0 (minimum) tot 10 (maximum). De hoogste scores gaan in de richting van de betekenis van de naamgeving. Bijvoorbeeld: hoe hoger de scores op de profielschaal, des te meer beantwoordt de promotor aan ‘het profiel van de goede promotor’. In geval van twijfel zal de richting van de schaal verduidelijkt worden. 4.3.1 Houdingen ten aanzien van de promotor Profiel van de goede promotor Twaalf items meten het concept ‘profiel van de goede promotor’. Een goede promotor bespreekt onder meer regelmatig het doctoraatsonderzoek, doet nuttige suggesties, is opbouwend-kritisch, helpt bij de voorbereiding van publicaties, weet te enthousiasmeren, is voldoende beschikbaar en houdt de tijdsplanning in het oog. Deze schaal blijkt zeer betrouwbaar te zijn (Cronbach’s alpha = 0,94). Enkele individuele items springen in het oog. Zo is een derde van de doctorandi het eens met de uitspraak dat ze aan hun lot werden overgelaten door hun promotor. Een vijfde geeft aan dat hun promotor niet goed op de hoogte was van het onderwerp van onderzoek en iets minder dan de helft zegt dat de promotor eerder niet de wetenschappelijke literatuur m.b.t. tot hun doctoraatsonderwerp volgde. Bij minder dan de helft hield de promotor de tijdsplanning goed in de gaten. Anderzijds zegt iets meer dan 80% van de doctorandi dat hun promotor opbouwend-kritisch was en in bijna driekwart van de gevallen gaf de promotor zinvolle suggesties en advies bij de uitbouw van het doctoraatsproject en wist hij/zij te enthousiasmeren. Tabel 39: Profiel van de goede promotor

‘Profiel van de goede promotor' (PROFIEL) De promotor …

lading (eerder)wel

bespreekt regelmatig doctoraatsonderzoek 0,88 55% laat mij volledig aan mijn lot over -0,85 33% is over het algemeen een goede begeleider 0,85 68% doet suggesties waar ik wat aanhad 0,84 73% geeft advies bij de uitbouw van mijn doctoraatsproject 0,78 73% is constructief-kritisch t.a.v. mijn werk 0,73 81% volgt nauwgezet de wetenschappelijke literatuur m.b.t. mijn onderwerp 0,69 52% helpt bij de voorbereiding van mijn publicaties 0,67 65% is voldoende beschikbaar 0,65 63% weet niets af van mijn onderwerp -0,64 22% weet me te enthousiasmeren 0,60 71% houdt de tijdsplanning in de gaten 0,48 46%

Cronbach’s = 0,94 Dwingende promotor

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 45

Zes items verwijzen naar een dirigerende, dwingende houding van de promotor. Een dwingende promotor dringt te veel zijn/haar visie op, ziet zijn wil als wet en denkt veelal dat hij het beter weet. De items die peilen naar de perceptie van de inhoudelijke en methodologische vrijheid laden negatief op deze factor. Deze betrouwbare schaal is zeer asymmetrisch aangezien de helft van de doctorandi een score van 2,7 of minder halen. Dit betekent dat een meerderheid van de respondenten de promotor niet dirigistisch vindt, zoals ook af te leiden valt aan de scores op de individuele items. Tabel 40: Dwingende promotor

‘Dwingende promotor’ (DWINGEND) De promotor … lading

(eerder)wel

dringt te veel zijn/haar eigen visie op 0,83 20% zijn/haar wil is wet 0,77 30% denkt dat hij/zij het altijd beter weet 0,75 23% laat mij voldoende vrijheid wat de inhoud van mijn doctoraatsonderzoek betreft

-0,75 85%

laat mij voldoende vrijheid wat de methodologie van mijn doctoraatsonderzoek betreft

-0,71 88%

bepaalt te veel in detail het verloop van mijn doctoraatsonderzoek 0,68 11%

Cronbach’s =0,88 Stimuleren van onderzoekscontacten Het derde en laatste concept in verband met de houding ten aanzien van de promotor bundelt de items die wijzen op een stimulerende rol van de promotor wat betreft netwerking, congressen en studieverblijven in het buitenland. Er is een sterke correlatie tussen deze schaal en de PROFIEL-schaal (r=0,58, zie tabel 53): het stimuleren van onderzoekscontacten is immers ook een dimensie van goed promotorschap. Een ruime meerderheid van de promotoren stimuleert het naar congressen gaan en brengt de doctorandi in contact met andere onderzoekers, anderzijds doet respectievelijk 31% en 35% van de promotoren dit niet. In vergelijking met de 2 andere items van deze schaal worden studieverblijven in het buitenland wat minder gestimuleerd : 58% van de promotoren doet dit (eerder) wel. Tabel 41: promotor die onderzoekscontacten stimuleert

‘Stimuleren van onderzoekscontacten’ (INTERNAT) De promotor …

lading (eerder)wel

stimuleert studieverblijven in het buitenland 0,81 58% stimuleert om naar congressen te gaan 0,78 69% brengt me in contact met andere onderzoekers 0,56 65%

Cronbach’s =0,81 4.3.2 Houdingen ten aanzien van de onderzoeksgroep Onderzoeksteam, samenwerking en communicatie De items die peilen naar de houding ten aanzien van de onderzoekseenheid werden door alle respondenten gescoord, deze items verwijzen naar drie achterliggende concepten. Het eerste concept ‘onderzoeksteam, samenwerking en communicatie’ groepeert de items die stellen dat de informatie tussen de leden van de onderzoeksgroep goed loopt, dat men onderling samenwerkt en dat men in geval van problemen altijd wel bij iemand van de onderzoeksgroep terecht kan. De items gebrekkige communicatie, stroeve communicatie tussen professoren en assistenten en onderzoekers die enkel met eigen onderzoek bezig zijn, laden negatief. Het concept wordt voldoende betrouwbaar gemeten. Als we de individuele items bekijken, valt op dat ongeveer een derde van de respondenten zegt dat de communicatie en informatiedoorstroming in de onderzoekseenheid niet goed verloopt. Een meerderheid van de respondenten kan in geval van problemen altijd wel bij iemand terecht, toch is dit voor een kwart van de respondenten niet het geval. Verder blijken slechts in een kleine meerderheid van de gevallen de leden van de onderzoekseenheid onderling samen te werken. Tabel 42: Onderzoeksteam, samenwerking en communicatie

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 46

‘Onderzoeksteam, samenwerking en communicatie’ (TEAM_SP ) In de onderzoekseenheid … lading

(eerder) wel

is er een gebrekkige communicatie tussen de leden van de onderzoekseenheid

-0,85 34%

verloopt de informatiedoorstroming tussen de leden van de onderzoeksgroep goed

0,82 65%

werken de leden onderling samen 0,66 55% verloopt de communicatie tussen professoren en assistenten stroef -0,65 32% zijn de onderzoekers elk uitsluitend met hun eigen onderzoek bezig -0,59 62% kan ik in geval van problemen altijd wel bij iemand terecht 0,54 75%

Cronbach’s =0,86 Internationaal gereputeerde onderzoekseenheid Een internationaal gereputeerde onderzoekseenheid is het latente concept achter de volgende uitspraken: de onderzoekseenheid geniet een internationale vermaardheid, ontvangt regelmatig buitenlandse bezoekers, heeft contacten met labo’s en onderzoekseenheden in het buitenland, het onderzoek kadert binnen een onderzoekstraditie en is kwalitatief. Deze schaal hangt significant samen met de schaal ‘de onderzoekseenheid als teamwerk en communicatie’ (r=0,44). De interne consistentie van de items is voldoende hoog. 61% van de respondenten zegt dat de onderzoekseenheid een internationale vermaardheid geniet. Verder is het opmerkelijk dat een kwart van de respondenten zegt dat het onderzoek in de onderzoekseenheid niet veel voorstelde. Tabel 43: Internationaal gereputeerde onderzoekseenheid

‘Internationaal gereputeerde onderzoekseenheid’ (FAAM ) De onderzoekseenheid … lading

(eerder)wel

geniet een internationale vermaardheid 0,84 61% ontvangt regelmatig buitenlandse onderzoekers 0,79 65% heeft contacten met onderzoekseenheden en labo’s in het buitenland 0,78 73% het onderzoek van de verschillende onderzoekers van de onderzoekseenheid kadert binnen een onderzoekstraditie

0,50 68%

het onderzoek van de onderzoekseenheid stelt niet veel voor -0,44 25%

Cronbach’s =0,84 Gebrekkige omkadering Een laatste concept over de onderzoekseenheid verwijst naar een gebrekkige omkadering: verouderde apparatuur, onvoldoende werkingsmiddelen en onvoldoende uitrusting. Hoge waarden op de schaal wijzen op een gebrekkige omkadering, lage scores op een goede logistieke ondersteuning. Zoals verwacht is er een negatief verband tussen deze schaal en de twee vorige onderzoeksgroepschalen (respectievelijk r=-0,21 en -0,37). De interne consistentie van deze schaal is wat zwakker (alpha = 0,64), niettemin wordt deze schaal behouden omwille van haar theoretische relevantie. Wanneer we inzoomen op de individuele items van de schaal zien we dat driekwart vindt dat de onderzoekseenheid over voldoende werkingsmiddelen beschikt. Respectievelijk 36% en 39% van de respondenten zegt dat sommigen in hun eenheid werkten met verouderde apparatuur en dat de onderzoekseenheid niet over voldoende uitrusting beschikte. Tabel 44: gebrekkige logistieke ondersteuning

‘gebrekkige logistieke ondersteuning’ (GN_LOG ) (In) de onderzoekseenheid … lading

(eerder)wel

werken sommigen met verouderde apparatuur 0,68 36% beschikt over voldoende werkingsmiddelen voor onderzoek -0,60 75% beschikt over onvoldoende uitrusting 0,54 38%

Cronbach’s =0,64 4.3.3 Houdingen ten aanzien van het proces van doctoreren

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 47

Doctoreren is een zinvolle, creatieve bezigheid In de items met betrekking tot het proces van doctoreren kunnen drie dimensies onderscheiden worden. Een eerste achterliggende dimensie betreft ‘doctoreren als zinvolle bezigheid’. Volgende items laden positief op deze schaal: ik had het gevoel met mijn doctoraatsonderzoek zinvol bezig te zijn, ik kon mijn creativiteit erin kwijt en andere onderzoekers hadden belangstelling voor mijn onderzoek. De items die negatief laden: het doctoraatsonderzoek blijkt minder boeiend dan aanvankelijk gedacht, gaandeweg spijt van mijn keuze te doctoreren, stelde vragen naar de wetenschappelijke bijdrage van mijn doctoraatsonderzoek. De interne consistentie van de items is goed. Een ruime meerderheid van de doctorandi heeft het gevoel zinvol bezig te zijn met het doctoraatsonderzoek. Niettemin stelt bijna de helft van de doctorandi zich vaak vragen naar wat het doctoraatsonderzoek wetenschappelijk gezien bijdraagt. Voor een kwart van wie ooit met een doctoraatsonderzoek begon, blijkt het onderzoek minder boeiend dan aanvankelijk gedacht en bijna een vijfde krijgt zelfs spijt van de keuze te doctoreren. Tabel 45: Doctoreren is een zinvolle, creatieve bezigheid

‘Doctoreren is een zinvolle, creatieve bezigheid’ (ZINVOL ) lading (eerder)

wel

mijn doctoraatsonderzoek blijkt minder boeiend dan aanvankelijk gedacht -0,84 25% ik heb het gevoel met mijn doctoraatsonderzoek zinvol bezig te zijn 0,76 78% ik kan mijn creativiteit kwijt in mijn doctoraatsonderzoek 0,69 76% ik krijg gaandeweg spijt van mijn keuze om te doctoreren -0,62 19% ik vraag mij vaak af wat mijn doctoraatsonderzoek wetenschappelijk gezien eigenlijk bijdraagt

-0,59 48%

andere onderzoekers tonen veel belangstelling voor mijn doctoraatsonderzoek

0,45 59%

Cronbach’s =0,84 Doctoreren is een moeizame, moeilijke bezigheid Doctoreren wordt gezien als een moeizame bezigheid in de items: ik krijg meer en meer het gevoel dat doctoreren voor mij te moeilijk was, mijn doctoraatsonderzoek is te ambitieus opgezet, de idee hebben het nodige doorzicht te missen, de neiging hebben om dingen voor mij uit te schuiven, meestal goed op schema zitten (negatieve lading) en mezelf bij aanvang een goede kans op slagen geven (negatieve lading). De inhoudelijke consistentie van de schaal is met een alpha van 0,77 wat zwakker. Meer dan een derde van de doctorandi heeft de neiging de dingen voor zich uit te schuiven en vindt het doctoraatsonderzoek te ambitieus opgezet rekening houdende met de voorziene tijd. Achtentwintig procent van de ondervraagden heeft vaak de idee het nodige doorzicht in het doctoraatsonderzoek te missen en 16% krijgt gaandeweg meer en meer het gevoel dat doctoreren te moeilijk is. Tabel 46: Doctoreren is een moeizame bezigheid

‘Doctoreren is een moeizame bezigheid’ (MOEIZAAM) lading (eerder)

wel

ik zit meestal goed op schema -0,68 56% ik krijg meer en meer het gevoel dat doctoreren voor mij te moeilijk is 0,65 16% ik heb de neiging de dingen voor mij uit te schuiven 0,65 34% mijn doctoraatsonderzoek is te ambitieus opgezet rekening houdende met de tijd die ik heb

0,52 33%

ik heb vaak de idee dat ik het nodige doorzicht in mijn doctoraatsonderzoek mis

0,48 28%

ik gaf mezelf van bij de aanvang van mijn doctoraatsonderzoek een goede kans op slagen

-0,47 87%

Cronbach’s =0,77 Doctoreren is een eenzame bezigheid

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 48

De derde en laatste dimensie van het proces van doctoreren betreft het doctoreren als eenzame bezigheid, hoewel de schaal minder consistent is. Dit concept clustert het positief verwoorde vaak van gedachten wisselen met collega-onderzoekers, het gevoel alleen op een eiland te zitten en het duiden van doctoreren als een eenzame bezigheid. Hoewel 70% van de ondervraagden vaak van gedachten wisselt met collega-onderzoekers vindt 60% dat doctoreren een eenzame bezigheid is. Iets meer dan helft van de respondenten had tijdens het doctoraatsonderzoek vaak het gevoel alleen op een eiland te zitten. Tabel 47: Doctoreren is een eenzame bezigheid

‘Doctoreren is een eenzame bezigheid’ (EENZAAM ) lading (eerder)

wel

tijdens mijn doctoraatsonderzoek is het vaak alsof ik alleen op een eiland zit

0,78 54%

doctoreren is een eenzame bezigheid 0,74 60% ik wissel vaak van gedachten met mijn collega-onderzoekers -0,47 70%

Cronbach’s =0,72 4.3.4 Tevredenheid met het werk Tevredenheid met de jobinhoud In de items die peilen naar de tevredenheid met het werk kunnen we twee dimensies onderscheiden. Het eerste consistente concept (alpha = 0,87) betreft de tevredenheid met de jobinhoud: mate van zelfontplooiing, het werk in zijn geheel, de inhoud van de job, mate waarin men initiatief kan nemen, valorisatie van de resultaten en de mogelijkheden om bij te leren. Over het algemeen is men eerder tevreden met de jobinhoud. Wat betreft de individuele items is ongeveer een tiende van de respondenten eerder tot zeer ontevreden, met uitzondering van het item valorisatie van de resultaten waar een kwart van de respondenten ontevreden over is. Tabel 48: Tevredenheid met de jobinhoud

‘Tevredenheid met de jobinhoud’ (JOB_TVI ) lading (eerder)

ontevreden

mate van zelfontplooiing 0,88 12% werk in zijn geheel 0,85 10% inhoud van de job 0,78 11% mate waarin u initiatief kan nemen 0,69 9% valorisatie van de resultaten 0,60 24% mogelijkheid om iets bij te leren tijdens de werkuren 0,54 8%

Cronbach’s =0,87 Tevredenheid met de werkomstandigheden Het concept ’jobkader’ is minder consistent (0,67) en groepeert de mate van tevredenheid met de werkdruk, de uurregeling en de fysieke werkomstandigheden. Met de werkdruk en de fysieke werkomstandigheden zijn respectievelijk 17% en 18% van de respondenten eerder tot zeer ontevreden. Met de uurregeling is praktisch iedereen tevreden, 6% van de respondenten niet te na gesproken. Tabel 49: Tevredenheid met de werkomstandigheden

‘Tevredenheid met de werkomstandigheden’ (JOB_TVK ) lading (eerder)

ontevreden

werkdruk 0,81 17% uurregeling 0,64 6% fysieke werkomstandigheden 0,45 18%

Cronbach’s =0,67 4.3.5 Houdingen ten aanzien van het samengaan van onderwijs en onderzoek

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 49

Er werd ook nagegaan in hoeverre de respondenten vinden dat onderwijs en onderzoek goed samengaan. Vermits de batterij items niet helemaal dezelfde was voor diegenen die wel met een doctoraatsonderzoek starten en diegenen die niet met een doctoraatsonderzoek starten, werden aparte factoranalyses toegepast op de antwoorden van de beide groepen. De schaal harmonie tussen onderzoek en onderwijs voor de respondenten die een doctoraatsonderzoek gestart zijn, clustert de items onderzoek past bij onderwijs, onderwijs en onderzoek niet apart, onderwijs is een stimulerende afwisseling, niet alleen onderzoek en wetenschap niet aangenamer dan onderwijs. De interne consistentie is voldoende hoog. Een meerderheid van de doctorandi vindt dat onderzoek en onderwijs goed bij elkaar passen. Tabel 50: Samengaan onderwijs en onderzoek: de antwoorden van respondenten die gestart zijn met een doctoraatsonderzoek

‘Samengaan onderwijs en onderzoek’ (OO_HARM ) lading (helemaal)

oneens

het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en het geven van onderwijs passen goed bij elkaar

0,82 18%

het geven van onderwijs en het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek moeten apart door verschillende personen gebeuren

-0,77 71%

het geven van onderwijs is een stimulerende afwisseling met het werken aan een doctoraatsonderzoek

0,68 25%

doctorandi houden zich beter alleen bezig met hun doctoraatsonderzoek en niet met andere taken

-0,52 67%

het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek is aangenamer dan het geven van onderwijs

-0,49 25%

Cronbach’s =0,79 De schaal harmonie tussen onderwijs en onderzoek bij diegenen die (nog) geen doctoraatsonderzoek gestart zijn, bundelt de items onderwijs en onderzoek niet apart, niet alleen doctoraatsonderzoek, onderwijs en onderzoek passen goed bij elkaar. De interne consistentie van de schaal bedraagt 0,70. Ook hier vindt de meerderheid van de respondenten dat onderzoek en onderwijs goed samengaan. Tabel 51: Samengaan onderwijs en onderzoek: de antwoorden van respondenten die (nog) niet gestart zijn met een doctoraatsonderzoek

’Samengaan onderwijs en onderzoek’ (OO_HARMB ) lading (helemaal)

oneens

het geven van onderwijs en het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek moeten apart door verschillende personen gebeuren

-0,83 72%

doctorandi houden zich beter alleen bezig met hun doctoraatsonderzoek en niet met andere taken

-0,58 66%

het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en het geven van onderwijs passen goed bij elkaar

0,62 16%

Cronbach’s =.70 4.3.6 Gemiddelde scores en samenhang tussen de verschillende attitudes In tabel 52 worden de gemiddelde scores en medianen van de antwoordverdelingen m.b.t. de attitudes gepresenteerd. Tevens worden de gemiddelden bekeken voor de categorieën van de stand van het doctoraatsonderzoek. Het gemiddelde en de mediaan zijn centrale tendensmaten. De mediaan geeft de waarde weer waaronder 50% van de respondenten zich bevinden. De standaardafwijking en de interkwartielafstand zijn spreidingsmaten. In de regressiemodellen (zie verder) wordt geprobeerd om de attitudes te verklaren. Uit de gemiddelde waarden kan reeds worden afgeleid dat diegenen die gestopt zijn met het doctoraatsonderzoek gemiddeld lager scoren op de positieve attitudes en hoger op de negatieve attitudes in vergelijking met diegenen die nog bezig zijn aan hun doctoraat of diegenen die het doctoraatsdiploma hebben behaald. In vergelijking vinden zij dat hun promotor

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 50

minder goed aan het profiel van de goede promotor beantwoordt, wat meer dirigistisch is en minder stimuleert tot externe contacten. Ze vinden dat er minder samenwerking is in hun onderzoeksgroep, zijn kritischer ten aanzien van het internationale profiel van hun onderzoeksgroep en de logistieke omkadering. Tot slot vinden diegenen die voortijdig stopten met een doctoraatsonderzoek doctoreren minder zinvol, moeilijker en eenzamer en zijn ze minder tevreden met de inhoud van de job. De samenhang tussen de verschillende schalen wordt weergegeven in tabel 53. De schalen hangen over het algemeen sterk samen, de schaal harmonie tussen onderwijs en onderzoek vormt hierop een uitzondering. Het profiel van de goede promotor bijvoorbeeld correleert positief met externe georiënteerdheid, teamspirit, een internationaal gereputeerde onderzoekseenheid, doctoreren als zinvolle bezigheid en tevredenheid met de jobinhoud en -omstandigheden. Deze schaal hangt negatief samen met dirigisme, gebrekkige logistiek en doctoreren als moeizame en eenzame bezigheid. Een dirigistisch promotorprofiel hangt dan weer negatief samen met stimulans tot externe contacten, faam van de onderzoeksgroep (< 0,01), het zinvol ervaren van het doctoreren en tevredenheid met de jobinhoud en -kader en positief met gebrekkige omkadering (< 0,001) en een moeizaam doctoraatsproces.

______________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 52

Tabel 52: Gemiddelden, standaardafwijkingen (SD), medianen (Md) en interkwartielafstanden (Q3-Q1) – Gemiddelden volgens de stand van het doctoraatsonderzoek

Houding (0—10) Totaal Doctor Bezig Gestopt Niet begonnen

Gemiddelde SD Md Q3-Q1 Gemiddelde Gemiddelde Gemiddelde Gemiddelde

Profiel van de goede promotor 6.07 2.17 6.3 3.0 6.41 6.07 4.90 Dwingende promotor 2.99 1.95 2.7 2.3 2.92 2.85 3.59 Promotor die onderzoekscontacten stimuleert

5.83 2.49 6.0 4.0 6.13 5.85 4.75

Onderzoeksteam, samenwerking, communicatie

5.67 61.91 6.0 2.7 5.94 5.59 4.75 5.74

Internationaal gereputeerde onderzoekseenheid

6.24 2.18 6.4 3.2 6.80 6.43 5.82 5.65

Gebrekkige omkadering 3.97 2.11 4.0 2.6 3.67 3.82 4.29 4.28 Doctoreren is een zinvolle, creatieve bezigheid

6.14 1.87 6.3 2.3 6.67 6.18 4.35

Doctoreren is een moeizame bezigheid

3.89 1.10 4.0 1.5 3.53 4.14 4.45

Doctoreren is een eenzame bezigheid

4.87 2.17 4.7 2.7 4.39 5.01 6.00

Tevredenheid met de jobinhoud 7.02 1.87 7.5 2.1 7.58 7.27 5.93 6.63 Tevredenheid met de werkomstandigheden

6.66 1.83 6.67 1.7 6.73 6.43 6.36 6.85

Samengaan onderwijs en onderzoek (doct. begonnen)

5.87 1.87 6.0 2.3 5.91 5.85 5.80

Samengaan onderwijs en onderzoek (geen doct. begonnen)

6.35 1.92 6.7 2.8 6.35

Totaal 1186 897 348 1214

______________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 53

Tabel 53: Onderlinge samenhang tussen de attitudeschalen (Pearson Correlation Coefficients)

Promotor Onderzoeksgroep Doctoreren Jobtevredenheid

Samengaan onderwijs en onderzoek

Goede promotor Dwingend

Internationaal Team Faam

Gebrekkige logistiek Zinvol

Moeizaam Eenzaam Inhoud Kader

Doct.onderzoek gestart

Geen doct.onderzoek gestart

Promotor Goede promotor

1

Dwingend -0,06**

1

Interna-tionaal

0,58**** -0,16**** 1

Onderzoeksgroep

Team 0,59**** -0,20**** 0,41**** 1

Faam 0,45**** -0,06** 0,49**** 0,44**** 1

Gebrekkige logistiek

-0,19****

0,079*** -0,22**** -0,21**** -0,37**** 1

Doctoreren Zinvol 0,39**** -0,31**** 0,30**** 0,40**** 0,28**** -0,13**** 1

Moeizaam -0,20****

0,11**** -0,09**** -0,22**** -0,17**** 0,10**** -0,47**** 1

Eenzaam -0,48****

-0,00 -0,33**** -0,58**** -0,41**** 0,20**** -0,45**** 0,34**** 1

Jobtevre-denheid

Inhoud 0,43**** -0,42**** 0,39**** 0,47**** 0,33**** -0,19**** 0,69**** -0,30**** -0,41**** 1

Kader 0,16**** -0,23**** 0,15**** 0,21**** 0,07**** -0,20**** 0,11**** -0,15**** -0,18**** 0,30**** 1

Samengaan onderwijs en onderzoek

Doct.onderzoek gestart

0,01 -0,07*** 0,04 0,02 -0,00 -0,00 -0,01 -0,03 0,03 0,05* 0,13**** 1

Geen doct.onderzoek gestart

0,07* 0,08** -0,08** 0,11*** 0,14**** 1

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 54

4.4 Paarsgewijze vergelijking tussen de faculteiten van de gemiddelde waarden op de schalen

In dit gedeelte worden de gemiddelden per faculteit van elke schaal vergeleken. Een analoge vergelijking kan gemaakt worden voor andere variabelen dan de faculteit, bijvoorbeeld sekse, de leeftijd van de promotor, de aard van het instroomstatuut, de behaalde graad, enzovoort. Het behandelen van al deze kenmerken zou ons te ver leiden. Waarom kiezen we dan voor de faculteit? Wij denken dat dit beleidsmatig het meest interessant is want de verschillen die tot uiting komen tussen faculteiten kunnen te maken hebben met verschillen in onderzoekscultuur. Daarop kan ingegrepen worden omdat faculteiten niveaus zijn waar beslissingen genomen worden op het vlak van doctoreren. Vanzelfsprekend zijn de waargenomen verschillen tussen de faculteiten niet volledig terug te voeren tot de invloed van de faculteiten als zodanig. Andere variabelen die eveneens verschillen naargelang de faculteit kunnen een rol spelen die soms sterker doorweegt dan de faculteit op zich. Maar we worden door de verschillen tussen faculteiten te bekijken alvast gevoelig voor mogelijke factoren die een rol kunnen spelen bij het verloop van het proces van het doctoreren. Na de beschrijving van de verschillen tussen faculteiten zal worden gezocht naar een verklaring. Daarbij zal nagegaan worden of de vastgestelde verschillen tussen faculteiten blijven bestaan en in hoeverre andere variabelen van belang zijn. Bij het testen of de gemiddelde scores op de verschillende schalen verschillen naargelang de faculteit waartoe men behoort, kan men onderscheid maken tussen twee werkwijzen. Enerzijds heeft men een algemene test waarbij wordt nagegaan of sommige faculteiten verschillen van sommige andere wat de gemiddelde scores aangaat (dit is een enkelvoudige variantie analyse met de faculteiten als groepsvariabele). De algemene testinformatie wordt weergegeven onder elk van onderstaande figuren. Anderzijds is er een test waarin paarsgewijs wordt nagegaan of het gemiddelde van een bepaalde faculteit verschilt van elk ander gemiddelde (dit is een multiple t-test). Per paar wordt een overschrijdingskans van 0,05 genomen om de nulhypothese te verwerpen. Die nulhypothese stelt dat er geen verschil is tussen het beschouwde paar gemiddelden. Om deze tweede test uit te voeren moet aan bepaalde voorwaarden met betrekking tot de omvang van de groepen en de verdeling van de scores voldaan zijn. Of een gemiddelde score verschilt van een andere hangt niet alleen af van de grootte van het verschil maar ook van de standaardfout en dus van de omvang van de beschouwde groepen en de heterogeniteit van die groepen. In de meeste gevallen zijn de voorwaarden voldaan om de meervoudige vergelijkingen uit te voeren. In één geval, met name bij de schaal over het samengaan van onderwijs en onderzoek bij de groep respondenten die geen doctoraatsonderzoek begonnen zijn, is deze voorwaarde niet voldaan en wordt enkel een algemene test uitgevoerd. In de onderstaande figuren wordt met behulp van donkere blokjes aangeduid welke faculteiten in gemiddelde scores niet verschillen van elkaar. 4.4.1 Houdingen ten aanzien van het proces van doctoreren We beginnen met een aantal houdingen tegenover het proces van doctoreren. In welke mate wordt het maken van een doctoraat als een eenzame of moeizame bezigheid ervaren? Of is men daarentegen van oordeel dat het doctoreren een zinvolle en creatieve bezigheid is? Uit de onderstaande figuren blijkt duidelijk dat het doctoreren beduidend meer als een eenzame bezigheid wordt ervaren bij de ondervraagden in de faculteiten Rechtsgeleerdheid (RE), Politieke en Sociale Wetenschappen (PS) en Letteren en Wijsbegeerte (inbegrepen Godgeleerdheid en Hoger Instituut Wijsbegeerte) (LW). De gemiddelden van deze drie verschillen niet meer dan op toevallige basis verwacht kan worden. De twee laatstgenoemde faculteiten verschillen ook niet van de Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (PP) en van de Economische Wetenschappen (EW). Al deze faculteiten uit de groep van de humane wetenschappen verschillen met betrekking tot de ervaring van een doctoraat als ‘eenzame bezigheid’ beduidend van alle faculteiten uit de groepen exacte en medische wetenschappen. Zo zien we dat in de faculteit Wetenschappen (WE) het minst van al het doctoreren als een eenzame bezigheid wordt ervaren en het gemiddelde verschilt niet beduidend van de Landbouwwetenschappen (LA). De waargenomen verschillen wijzen er op dat in de humane wetenschappen bij het doctoraatsonderzoek minder in team wordt samengewerkt. Eenzame bezigheid (gemiddelde scores) Moeizame bezigheid (gemiddelde scores)

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 55

RE 6,45 PS 4,45

PS 6,20 PP 4,25

LW 6,00 DI 4,05

PP 5,72 EW 4,05

EW 5,71 LA 3,95

DI 4,85 RE 3,93

TW 4,76 GE 3,93

FW 4,67 TW 3,91

GE 4,63 LW 3,89

LA 4,49 WE 3,68

WE 4,17 FW 3,67

F-waarde=25,75; df=10; p<0,0001 F-waarde=5,72; df=10; p<0,0001 Het valt op dat het doctoreren over gans de lijn toch minder als een moeizame dan als een eenzame bezigheid wordt ervaren. De gemiddelde scores zijn één tot twee punten lager. De ervaring van het doctoreren als een moeizame bezigheid vertoont overigens niet helemaal hetzelfde beeld als de beoordeling van ‘eenzaamheid’. Dit komt vooral omdat enerzijds de Diergeneeskunde (DI) en de Landbouwwetenschappen naar boven klimmen. Anderzijds wordt in de Rechtsgeleerdheid en in de Letteren en Wijsbegeerte het doctoreren beduidend minder als moeizaam ervaren. Daardoor verdwijnt het duidelijke onderscheid tussen de humane wetenschappen en de andere faculteiten. De Wetenschappen en de Farmaceutische Wetenschappen (FW) vertonen de laagste gemiddelde scores en ze verschillen niet onderling van elkaar inzake de ervaring van het doctoreren als een moeizame bezigheid. De volgende subjectieve beoordeling van het werken aan een doctoraat heeft betrekking op de zinvolheid. Hier opnieuw werd een schaal gemaakt waarvan de score varieert tussen 0 (niet zinvol) tot 10 (zeer zinvol). Er zijn al bij al weinig verschillen in de ervaring van de zinvolheid van het doctoraat. De scores variëren tussen 5,98 en 6,74 en dat is minder breed dan bij de vorige twee ervaringen. Letteren en Wijsbegeerte, Rechtsgeleerdheid en Diergeneeskunde scoren het hoogst op dit kenmerk. Toegepaste Wetenschappen (TW), Wetenschappen, Farmaceutische Wetenschappen en Geneeskunde (GE) scoren het laagst. Het is onduidelijk waarom de onderzoekers uit deze faculteiten gemiddeld lager scoren op het kenmerk ‘zinvolheid’ dan in de Rechtsgeleerdheid en in de Letteren en Wijsbegeerte. Zinvolheid van het doctoraat (gemiddelde scores)

LW 6,74

RE 6,52

DI 6,42

EW 6,24

LA 6,12

PS 6,11

PP 6,09

TW 6,06

WE 6,01

FW 5,98

GE 5,98

F-waarde=3,16; df=10; p=0,0005 4.4.2 Houdingen ten aanzien van de promotor Het volgend aspect is de beoordeling van de promotor. Hier werden drie dimensies behouden: een algemeen ongunstig (score 0) of gunstig (10) oordeel over de promotor in termen van stimuleren, begeleiden, advies, constructieve kritische houding, het helpen bij publicaties en beschikbaarheid. Het tweede aspect heeft betrekking op de mate waarin een doctoraat op een eerder dwingende wijze tot stand komt. De keerzijde hiervan is een grote vrijheid (score 0). Het derde aspect heeft betrekking op de gerichtheid op externe (en buitenlandse) contacten door deelname aan conferenties, studieverblijven en contacten met andere onderzoekers. Profiel van de promotor (gemiddelde scores) Dwingend karakter (gemiddelde scores)

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 56

GE 6,49 GE 3,80

PP 6,24 FW 3,79

EW 6,15 DI 3,54

WE 6,14 WE 3,42

FW 6,10 LA 2,98

DI 5,98 TW 2,64

TW 5,95 PP 2,52

LA 5,88 PS 2,31

LW 5,80 EW 2,30

PS 5,59 RE 2,28

RE 5,28 LW 2,17

F-waarde=3,24; df=10; p=0,0004 F-waarde=19,59; df=10; p<0,0001 In de faculteiten Geneeskunde en Psychologie en Pedagogische Wetenschappen wordt de promotor het meest gunstig beoordeeld, maar deze gemiddelde scores verschillen niet beduidend van de meeste andere faculteiten. Alleen de faculteit Geneeskunde scoort beduidend hoger dan de vijf laagst scorende faculteiten. De faculteit Rechtsgeleerdheid scoort beduidend lager dan alle andere faculteiten met uitzondering van Letteren en Wijsbegeerte en Politieke en Sociale Wetenschappen. Daar is het oordeel over de promotor het meest ongunstig, maar de score is toch nog altijd boven het midden van de schaal. Over het algemeen wordt de sturing vanwege de promotor niet zeer dwingend en dirigistisch ervaren, maar toch zijn er beduidende verschillen in de gemiddelde scores. Als we kijken naar de faculteiten die hier het hoogst scoren – Geneeskunde, Farmaceutische Wetenschappen en Diergeneeskunde – kan men vermoeden dat het ‘dwingend karakter’ te maken heeft met de mate waarin de onderzoekers zich inpassen in duidelijk omlijnde en cumulatief opgebouwde onderzoeksprojecten. In de humane wetenschappen is dat veel minder het geval en wordt het doctoreren het minst van al als dwingend ervaren. Het derde aspect, de internationale of externe oriëntatie, vertoont een iets ander beeld. De Rechtsgeleerdheid scoort nog steeds het laagst maar deze keer verschilt de gemiddelde score van alle andere faculteiten. Alle andere faculteiten scoren boven het mathematisch gemiddelde van de schaal met de faculteiten Diergeneeskunde en Toegepaste Wetenschappen bovenaan, maar deze verschillen niet beduidend van de meeste andere faculteiten. Extern georiënteerd (gemiddelde scores)

DI 6,08

TW 5,99

EW 5,97

WE 5,96

GE 5,91

PP 5,90

FW 5,89

LA 5,84

PS 5,53

LW 5,53

RE 4,68

F-waarde=2,61; df=10; p=0,0038 4.4.3 Houdingen ten aanzien van de onderzoeksgroep Een volgend aspect van het doctoreren heeft betrekking op het samenwerkingsklimaat, de (internationale) reputatie en het gebrek aan logistieke ondersteuning van de onderzoeksgroep. Deze houdingen hebben niet alleen betrekking op degenen die een doctoraatsonderzoek begonnen zijn, maar ook op degenen die geen doctoraatsonderzoek zijn begonnen. We beginnen met het ondersteunend klimaat van de onderzoeksgroep. Dit klimaat heeft betrekking op de doorstroming van informatie, op de communicatie tussen de teamleden, op de interesse van het onderzoek van anderen en op de wederzijdse hulp. De scores die de beoordeling van dit aspect tot uitdrukking brengen zitten op één uitzondering na boven het mathematisch

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 57

gemiddelde van de schaal maar ze zijn iets lager dan de beoordeling van de faam van de onderzoeksgroep. Ondersteunend team (gemiddelde scores) Faam van het team (gemiddelde scores)

WE 5,92 WE 6,84

TW 5,82 TW 6,60

LA 5,75 GE 6,45

PP 5,62 LA 6,45

GE 5,56 LW 6,13

EW 5,50 PP 5,69

LW 5,48 FW 5,68

FW 5,43 DI 5,54

RE 5,37 RE 5,51

DI 5,26 EW 5,05

PS 4,83 PS 5,04

F-waarde=5,09; df=10; p<0,0001 F-waarde=24,32; df=10; p<0,0001 Het ondersteunend klimaat van de onderzoeksgroep wordt het minst goed beoordeeld in de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen waarvan de score beduidend verschilt van alle andere faculteiten, met uitzondering van Diergeneeskunde. De ondersteuning vanwege de onderzoeksgroep wordt het meest positief beoordeeld in de faculteiten Wetenschappen, Toegepaste Wetenschappen en Landbouwwetenschappen, maar alleen de gemiddelde score in de faculteit Wetenschappen verschilt beduidend van alle andere. Wetenschappen scoort eveneens het hoogst wat de faam van het team betreft. Politieke en Sociale Wetenschappen en Economische Wetenschappen halen de minst hoge score. Wat het gebrek aan logistieke ondersteuning aangaat, keert de ordening vrijwel helemaal om omdat de hoogste score hier een negatief oordeel uitdrukt (‘ontbreken van…’). In de Diergeneeskunde, wordt het ontbreken van logistieke steun iets sterker aangevoeld. Daarmee bevindt deze medische faculteit zich in het gezelschap van een aantal faculteiten uit de humane wetenschappen zoals Letteren en Wijsbegeerte, Politieke en Sociale Wetenschappen, Psychologie en Pedagogische Wetenschappen en Rechtsgeleerdheid. De faculteiten van de exacte en medische wetenschappen scoren gemiddeld beduidend lager op het ‘ontbreken van logistiek’. Deze keer valt de lage en dus gunstige, score van de Economische Wetenschappen op. Gebrek aan logistiek ondersteuning (gemiddelde scores)

DI 4,72

LW 4,61

PS 4,56

PP 4,56

RE 4,41

LA 4,18

FW 4,08

GE 3,84

WE 3,83

EW 3,78

TW 3,43

F-waarde=11,92; df=10; p<0,0001 4.3.4 Houdingen ten aanzien van het samengaan van onderwijs en onderzoek Afzonderlijk voor diegenen die ooit gestart zijn met een doctoraatsonderzoek en voor diegenen die (nog) geen doctoraatsonderzoek begonnen zijn, werd nagegaan in hoeverre er een harmonie tussen onderzoeks- en onderwijstaken ervaren wordt. De verschillen tussen de gemiddelde scores staan in de volgende figuren. Voor de schaal harmonie onderwijs-

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 58

onderzoek voor diegenen die (nog) geen doctoraatsonderzoek hebben gestart, werd zoals gezegd enkel een algemene test uitgevoerd. Harmonie onderwijs-onderzoek Harmonie onderwijs-onderzoek Gestart met een doctoraatsonderzoek Geen doctoraatsonderzoek gestart

LW 6,47 FW 6.73

RE 6,16 RE 6.66

TW 6,13 EW 6.60

PS 5,95 WE 6.53

PP 5,95 TW 6.48

WE 5,75 PS 6.43

LA 5,66 PP 6.30

GE 5,60 LW 6.27

FW 5,59 LA 6.19

DI 5,59 DI 5.91

EW 5,49 GE 5.85

F-waarde=5,28; df=10; p<0,0001 F-waarde=1,98; df=10; p=0,03 De beperkte range van amper 0,98 punten wijst er op dat de aangevoelde harmonie tussen onderzoek en onderwijs bij de doctorandi weinig varieert tussen de faculteiten. Het goed samengaan van onderwijs en onderzoek wordt het sterkst aangevoeld in de humane wetenschappen, met uitzondering van de faculteit Economische Wetenschappen. 4.4.5 Tevredenheid met het werk Tenslotte zijn er twee schalen die de mate van tevredenheid meten, met name de tevredenheid met betrekking tot de inhoud van het werk en de tevredenheid met betrekking tot de werkomstandigheden waarin het onderzoek gebeurt. Tevredenheid met de inhoud Tevredenheid met de omkadering (gemiddelde scores) (gemiddelde scores)

LW 7,30 EW 7,45

WE 7,11 TW 7,10

PP 7,10 WE 6,72

EW 7,08 LA 6,65

DI 7,04 PP 6,49

TW 7,01 RE 6,45

FW 6,98 PS 6,25

RE 6,97 FW 6,25

LA 6,91 GE 6,19

GE 6,82 LW 6,18

PS 6,54 DI 5,97

F-waarde=2,17; df=10; p=0,0167 F-waarde=16,53; df=10; p<0,0001 Het beeld van de verschillen tussen de gemiddelde scores verschilt sterk naargelang het om de tevredenheid met de inhoud van het werk dan wel om de omkadering van het werk gaat. Wat de inhoud van het onderzoek aangaat, zijn de verschillen eerder gering. Dit valt af te leiden uit de beperkte reikwijdte van de scores van amper 0,76 punten tussen de hoogste en de laagste gemiddelde score. Wat de volgorde van de scores aangaat is hier geen duidelijke lijn te vinden wat de verschillende groepen van faculteiten aangaat. Er zijn trouwens weinig beduidende verschillen waar te nemen. Anders is het gesteld met de tevredenheid over de omkadering. Hier zijn de verschillen sterker uitgesproken met eenzaam bovenaan de Economische Wetenschappen gevolgd door de Toegepaste Wetenschappen. Onderaan situeert zich een mix van faculteiten. 4.4.6 Overzicht van de hoogste en laagste gemiddelde faculteitsscores per schaal In tabel 54 brengen we nu bij wijze van overzicht per schaal de hoogste en laagste scores van de faculteiten en het verschil (range) samen.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 59

Tabel 54: Gemiddelden faculteiten : verschil hoogste en laagste waarden

schaal Hoogste waarde Laagste waarde Range (verschil)

Tevredenheid met de werkomstandigheden

7,45 5,97 1,48

Tevredenheid met de jobinhoud 7,30 6,54 0,76 Internationaal gereputeerde onderzoekseenheid

6,84 5,04 1,80

Doctoreren is een zinvolle, creatieve bezigheid

6,74 5,98 0,76

Samengaan onderwijs en onderzoek (geen doct. begonnen)

6,73 5.85 0,88

Profiel van de goede promotor 6,49 5,28 1,29 Samengaan onderwijs en onderzoek (doct. begonnen)

6,46 5,49 0,98

Doctoreren is een eenzame bezigheid

6,45 4,17 2,28

Promotor die onderzoekscontacten stimuleert

6,08 4,68 1,40

Onderzoeksteam, samenwerking, communicatie

5,92 4,83 1,09

Gebrekkige omkadering 4,72 3,43 1,29 Doctoreren is een moeizame bezigheid

4,45 3,67 0,78

Dwingende promotor 3,80 2,17 1,63

Bij het overzicht in tabel 54 wordt meteen veel duidelijk: de hoogste score in de eerste kolom is voor jobtevredenheid (zowel wat de inhoud als de omkadering betreft). De laagste score in de eerste en tweede kolom wordt opgetekend voor het dwingend karakter van de promotor. De range is het grootst voor het kenmerk ‘doctoreren is eenzaam’ op afstand gevolgd door de reputatie van de onderzoeksgroep. Soms zijn de verschillen gering (kleiner dan 1). Om dit goed te interpreteren, vergelijken we best met het grootste verschil (hoogste en laagste gemiddelde score) van andere variabelen, zoals b.v. sekse en stand van het doctoraatsonderzoek. Voor sekse is de range steeds kleiner en zelfs een aantal keer niet significant. Voor de stand van het doctoraatsonderzoek kunnen we het verschil tussen de hoogste en de laagste score tussen de groepen bekijken in tabel 52. Bij degenen die gedoctoreerd zijn, is er een grotere hoogste score voor de jobtevredenheid met de inhoud (7,58), internationale georiënteerdheid van de promotor (6,13) en voor samenwerking in de onderzoeksgroep. De laagste scores zijn echter lager voor degenen die gestopt zijn dan de scores opgetekend bij de faculteiten. De range is voor de variabele stand van het doctoraatsonderzoek dus vaak groter dan bij de faculteiten. Dit wijst er op dat het effect van de stand van doctoraat vaak groter is dan het effect van de faculteiten, maar dat is uiteraard geen reden om faculteiten niet in de kijker te blijven houden. Om dit gedeelte met de afzonderlijke analyse van de verschillende houdingsschalen af te ronden moet nogmaals worden opgemerkt dat de hierboven beschreven verschillen tussen de faculteiten nog niet gecontroleerd werden voor andere relevante covariaten. De opgemerkte verschillen zijn niet volledig toe te schrijven aan het verrichten van doctoraatsonderzoek binnen een bepaalde faculteit als zodanig. Het is mogelijk dat andere kenmerken die variëren tussen de faculteiten voor deze verschillen verantwoordelijk zijn, bijvoorbeeld het aandeel van mannen en vrouwen, de leeftijd van de promotoren, het instroomstatuut, de vroeger behaalde graad, enzovoort. We zullen verder onderzoeken in hoeverre de verschillen tussen de faculteiten blijven bestaan nadat ook andere kenmerken in de analyse worden opgenomen. Dit zal gebeuren aan de hand van meervoudige regressiemodellen waarin wordt nagegaan wat het (netto) effect van een aantal kenmerken is op de beschreven subjectieve variabelen. Maar eerst wordt nog een algemeen en synthetisch overzicht van het vorige gegeven. Dit gebeurt via een beschrijvende biplot-voorstelling.

4.5 Een globale voorstelling via biplots

De verschillen tussen de gemiddelde scores voor elk van de onderzochte houdingen of ervaringen in alle faculteiten bevat een grote hoeveelheid informatie. De behoefte aan een

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 60

totaal overzicht dringt zich op. Niet alle houdingen dragen evenveel bij in de contrasten tussen de faculteiten wat de ervaring van en de houding tegenover de diverse aspecten van het doctoreren aangaat. Vandaar de vraag op welke wijze we een adequaat totaalbeeld kunnen krijgen. In een dergelijk totaalbeeld zal uiteraard informatie die hiervoor werd gegeven, verloren gaan. Maar dat is niet zo erg op voorwaarde dat hetgeen overblijft er inderdaad uitspringt en niet tot een foutieve conclusie leidt. Het totaalbeeld zal dus moeten blijven kloppen met het vorige, maar het dient grote lijnen op te leveren. Een aangewezen methode om de verschillende faculteiten m.b.t. een groot aantal houdingen rond het doctoreren te onderscheiden is de zgn. canonische discriminantanalyse en de daarmee verbonden visualisatie met behulp van de biplot (Vuylsteke, 1994; Vuylsteke e.a. 1998). We kunnen komen tot zo’n biplot of ruimtelijke voorstelling omdat we met de genoemde techniek de data kunnen reduceren tot een beperkt aantal dimensies. We kunnen dit doen zonder al te veel verlies aan informatie aangezien sommige van de gemeten schalen onderling samenhangen (zie tabel 53). Voor meer informatie over hoe dit precies in zijn werk gaat, verwijzen we naar punt 3 van de methodologische appendix. Laten we nu kijken naar de biplot van de zogenaamde eerste en tweede canonische as in figuur 4. De derde as wordt hier niet verder besproken omdat deze niet zoveel nieuws meer bijbrengt. Ze is veel minder van belang dan de eerste twee canonische variabelen want ze verklaart nog maar 10% van de totale variantie en de multiple correlatie met de oorspronkelijke houdingsvariabelen is relatief laag (0,23). Figuur 4 leert dat de variabelen rond het centrum van de cirkel (profiel van de goede promotor, internationale georiënteerdheid van de promotor, doctoreren als zinvolle bezigheid) slechts heel gebrekkig worden voorgesteld in de betreffende ruimte van de eerste twee variabelen. De ervaring van doctoreren als een eenzame activiteit wordt het best voorgesteld door de eerste as, samen met het moeizaam karakter van het doctoreren en de faam van de onderzoeksgroep die zich op de andere pool van deze as situeert. Ook de ervaring van een ondersteunend onderzoeksteam correleert positief met deze pool van de eerste as. Men kan hier gerust spreken van een weergave van een ongunstige (rechterpool) en gunstige (linkerpool) beoordeling. Deze twee aspecten zijn negatief gecorreleerd, zoals ook al af te leiden viel uit tabel 53. Het dirigerend karakter van de ondersteuning wordt het best weergegeven door de tweede as (negatieve scores), maar ook in mindere mate door de eerste as, maar dan aan de andere pool als het moeizaam en eenzaam karakter van doctoreren. De tweede as wordt eveneens sterk bepaald door de tevredenheid over de jobomkadering op de andere pool (zie ook tabel 53). Het gebrek aan logistieke steun correleert ook negatief met de tevredenheid over de omkadering.

Figuur 4: Houdingen naar faculteit: eerste en tweede as

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 61

Legende: Promotor PROFIEL Profiel van de goede promotor DWINGEN Dwingende promotor INTERNA Promotor die onderzoekscontacten stimuleert Onderzoeksgroep TEAM_SP Onderzoeksteam, samenwerking, communicatie FAAM Internationaal gereputeerde onderzoekseenheid GN_LOG Gebrekkige omkadering Proces doctoreren ZINVOL Doctoreren is een zinvolle, creatieve bezigheid MOEIZAA Doctoreren is een moeizame bezigheid EENZAAM Doctoreren is een eenzame bezigheid Jobtevredenheid JOB_TVI Tevredenheid met de jobinhoud JOB_TVK Tevredenheid met de werkomstandigheden Onderwijs-onderzoek

OO_HARM Samengaan onderwijs en onderzoek (doctoraatsonderzoek begonnen)

De faculteiten worden in de biplot weergegeven door hun gemiddelde op de canonische variabelen (assen). Uit de situering van Rechtsgeleerdheid, Politieke en Sociale Wetenschappen en Letteren en Wijsbegeerte valt af te leiden dat vooral daar het doctoreren als een eenzame en moeizame activiteit ervaren wordt. De faculteit Wetenschappen wordt dan weer meer gekenmerkt door de reputatie van de onderzoeksgroep en het ondersteunend team. In de faculteit Geneeskunde valt de ervaring van het dirigistisch karakter van de promotor op. Men kan het ook positief formuleren: het doctoraat past in een traditie van cumulatief onderzoek waar men precies weet wat men zoekt. De Toegepaste Wetenschappen contrasteren met de andere wat de tevredenheid met de omkadering van de onderzoeksgroep aangaat.

4.6 Naar een verklaring van de houdingen

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 62

Laten we nu nagaan in hoeverre de opgemerkte verschillen in houdingen en ervaringen met betrekking tot de diverse aspecten van het doctoreren toe te schrijven zijn aan het behoren tot faculteiten of aan andere kenmerken die mogelijks van grotere betekenis zijn. In paragraaf 4.4. werden de verschillen tussen de faculteiten bekeken zonder dat er gecontroleerd werd voor andere relevante variabelen. Het is echter goed mogelijk dat de opgemerkte verschillen niet volledig toe te schrijven zijn aan het verrichten van doctoraatsonderzoek binnen een bepaalde faculteit als zodanig. Andere kenmerken die variëren tussen de faculteiten kunnen voor deze verschillen verantwoordelijk zijn, bijvoorbeeld sekse, de leeftijd van de promotor bij de aanvang van het doctoraatsonderzoek, het instroomstatuut, de groepsgrootte, enzovoort. We zullen nu onderzoeken in hoeverre de verschillen tussen de faculteiten blijven bestaan nadat ook andere kenmerken in de analyse worden opgenomen. Dit zal gebeuren aan de hand van meervoudige regressiemodellen waarin wordt nagegaan wat het netto-effect van een aantal kenmerken is op de beschreven subjectieve variabelen. Onder 'netto' verstaan we dus dat de gevonden relaties tussen specifieke kenmerken en houdingen niet weg kunnen verklaard worden door andere onderzochte kenmerken die met die houdingen verband houden. In tabel 55 wordt voor de doctorandi een overzicht gegeven van de kenmerken die een significant positief (+) of negatief (-) netto-effect hebben op de subjectieve variabelen. De hoeveelheid verklaarde variantie (R2) is over het algemeen eerder gering. Enkel het oordeel dat doctoreren een zinvolle en creatieve bezigheid is, wordt voor meer dan twintig procent verklaard door de kenmerken in de tabel. Het volledige verklaringsmodel voor de mate waarin doctoreren als zinvol wordt ervaren wordt daarom gepresenteerd in een meer gedetailleerde tabel 56. Bij het bekijken van tabel 55 valt onmiddellijk op dat faculteit, de stand van het doctoraatsonderzoek en het classificatiestatuut een netto-effect hebben op de meeste subjectieve variabelen. Voor wat de stand van het doctoraatsonderzoek betreft, zien we dat respondenten die hun doctoraatsonderzoek hebben stopgezet en in mindere mate ook zij die op het moment van de bevraging nog werkten aan hun doctoraatsonderzoek, in vergelijking met de doctors hun promotor, de onderzoeksgroep en het proces van doctoreren minder gunstig beoordelen. Vooral wat de groep van de gestopten betreft, moeten we voorzichtig zijn bij de interpretatie. Eerder dan aan een causaal effect, denken we beter in termen van een samenhang. We weten immers niet wat eerst komt: stopt men omwille van negatieve ervaringen met promotor, onderzoeksgroep of doctoreren op zich of gaat het eerder om een legitimatie achteraf? Een minder gunstig oordeel kan tot gevolg hebben dat men gemakkelijker stopt, maar het is ook mogelijk dat wie gestopt is zich daardoor achteraf een minder gunstig oordeel over het proces van doctoreren, de promotor of de onderzoeksgroep vormt.

______________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 63

Tabel 55: Netto-effecten op de subjectieve variabelen Profiel Dwingend Internat Team_sp Faam Gn_log Zinvol Moeizaa

m Eenzaam Job_tvi Job_tvk Oo_harm

Sekse

vrouw Ref. man

(+)****

(-)*

(-)****

(+)****

(-)****

(-)***

Faculteit

LW RE GE TW EW

DI PP LA

FW PS

Ref. WE

(+)* (-)*

(-)**** (-)**** (-)**** (-)**** (-)**** (-)**** (-)****

(-)*

(-)** (-)*** (-)* (-)*** (-)** (-)**

(-)*** (-)**** (-)**** (-)* (-)** (-)** (-)****

(+)*** (-)**** (-)*

(+)**** (+)**** (+)* (+)* (+)** (+)* (+)**

(+)* (+)** (+)**** (+)* (+)**

(+)**** (+)**** (+)* (+)*** (+)***** (+)**** (+)* (+)****

(+)** (+)* (+)** (+)* (+)**

(-)**** (-)* (-)**** (+)** (+)**** (-)* (-)*

(+)*** (-)* (+)** (-)*

Stand doctoraat

bezig gestopt

Ref. doctor

(-)* (-)****

(+)****

(-)*** (-)****

(-)****

(-)* (-)****

(+)** (+)****

(-)** (-)****

(+)**** (+)****

(+)*** (+)****

(-)****

(-)*** (-)**

Statuut bezoldigd assistent

doctoraatsbursaal WP fund .pr.

WP ander pr. Ref. FWO/IWT/BOF

(-)*

(+)*

(-)* (+)*

(-)*

(-)**** (+)**

(+)****

(-)* (-)**

(+)**

(+)*** (-)*

(-)* (-)****

(+)****

______________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 64

Tabel 55: Netto-effecten op de subjectieve variabelen (vervolg) Profiel Dwingend Internat Team_sp Faam Gn-log Zinvol Moeizaa

m Eenzaam Job_tvi Job_tvk Oo_harm

Aantal postdocs (+)*** (+)* (+)**** (-)**** (-)** (+)* (-)***

Aantal doct. stud. (+)**

Aantal hulp beg. (-)* (+)*

Instroomperiode 1990-‘94 1995-‘98

Ref. 1984-‘98

(+)*

(+)**

(-)**

(+)*

Leeftijd promotor <30-39j

40-49j ref. 50+

(+)**** (+)***

(+)***

(+)*

(+)*

(-)** (-)***

(-)**

Graad voldoening

onderscheiding grote onderscheiding

Ref. grootste ond.

(-)**

(+)* (+)**

(+)*

(+)***

(-)*** (-)*

R2 0,10 0,12 0,07 0,07 0,15 0,09 0,23 0,15 0,16 0,14 0,06 0,06

Legende bij tabel 55:

Promotor Profiel Profiel van de goede promotor Dwingend Dwingende promotor Internat Promotor die onderzoekscontacten stimuleert Onderzoeksgroep Team_sp Onderzoeksteam, samenwerking, communicatie Faam Internationaal gereputeerde onderzoekseenheid Gn_log Gebrekkige omkadering Proces doctoreren Zinvol Doctoreren is een zinvolle, creatieve bezigheid Moeizaam Doctoreren is een moeizame bezigheid Eenzaam Doctoreren is een eenzame bezigheid Jobtevredenheid Job_tvi Tevredenheid met de jobinhoud Job_tvk Tevredenheid met de werkomstandigheden Onderwijs-onderzoek Oo_harm Samengaan onderwijs en onderzoek

(doctoraatsonderzoek begonnen)

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 66

4.6.1 De houdingen ten aanzien van de promotor We bekijken nu de subjectieve variabelen en de verklarende relevante variabelen in tabel 55 meer in detail. Laten we daarbij beginnen met de houdingen ten aanzien van de promotor. Bij de vergelijking van de gemiddelde waarden op de schalen was al gebleken dat de faculteit Geneeskunde het hoogst scoorde wat de beoordeling van het profiel van de promotor betrof. Dit effect blijft overeind na controle voor de andere variabelen: in de faculteit Geneeskunde wordt de promotor iets gunstiger beoordeeld dan in de referentiefaculteit Wetenschappen. Nieuw is dat de faculteit Toegepaste Wetenschappen de promotor minder gunstig beoordeelt. Het gaat in beide gevallen evenwel slechts om een licht significant netto-effect. We zullen hierna dan ook focussen op die effecten die minstens significant zijn op 0,01 niveau. Verder zien we dat zoals eerder gezegd de stand van het doctoraatsonderzoek van belang is evenals de leeftijdsklasse van de promotor bij het begin van het doctoraatsonderzoek en het aantal postdocs. Hoe meer postdocs in de onderzoekseenheid des te gunstiger het oordeel over de promotor. Wat het dwingende karakter van de promotor betreft, zien we dat vrouwen in vergelijking met mannen hun promotor meer als sturend ervaren. Dit sluit aan bij de eerdere bevinding dat vrouwen in vergelijking met mannen hun promotor meer zien als een baas en minder als een vriend, beschermer, inspirator of collega. De in rubriek 4.4 vastgestelde verschillen tussen de faculteiten blijven bestaan: in vergelijking met de faculteit Wetenschappen wordt de promotor in de overige faculteiten minder als dwingend ervaren, behalve dan in de medische wetenschappen. In de faculteit Geneeskunde valt er net geen significant positief netto-effect op te tekenen. Het derde aspect, de internationale of externe oriëntatie van de promotor wordt slechts voor 7% verklaard door de variabelen in de tabel. Zoals reeds bleek uit de paarsgewijze vergelijking van de faculteiten scoort de faculteit Rechtsgeleerdheid minder goed op deze schaal. Respondenten ingestroomd na 1995 vinden hun promotor significant meer internationaal georiënteerd in vergelijking met de vroeger ingestroomde respondenten. Respondenten afgestudeerd met onderscheiding zien hun promotor als minder internationaal georiënteerd. 4.6.2 De houdingen ten aanzien van de onderzoeksgroep Bekijken we vervolgens de netto-effecten op de houdingen t.a.v. het samenwerkingsklimaat, de (internationale) reputatie en de logistieke ondersteuning binnen de onderzoeksgroep. Zoals bekend, hebben deze houdingen niet enkel betrekking op diegenen die ooit een doctoraatsonderzoek gestart zijn maar ook op diegenen die geen doctoraatsonderzoek gestart zijn. De gegevens in de tabel hebben evenwel enkel betrekking op de eerste groep. Er werden eveneens regressiemodellen toegepast op de ganse groep van bevraagden, dus ook degenen die geen doctoraatsonderzoek begonnen zijn, waarbij dan uiteraard kenmerken als de leeftijdsklasse van de promotor en het aantal doctoraatsstudenten niet werden opgenomen. We zullen in de commentaar waar nodig ook naar deze regressiemodellen verwijzen. Wat betreft het ondersteunend klimaat van de onderzoeksgroep liggen de resultaten voor de faculteiten opnieuw in de lijn van de reeds eerder gerapporteerde bevindingen. In vergelijking met de faculteit Wetenschappen wordt de teamgeest minder goed beoordeeld in de faculteit Letteren, Rechtsgeleerdheid, Geneeskunde, Economische Wetenschappen, Psychologie en Pedagogische Wetenschappen en Politieke en Sociale Wetenschappen. Alle faculteiten uit de humane wetenschappen beoordelen het ondersteunend klimaat van de onderzoekgroep dus minder goed. Diegenen die hun doctoraat hebben stopgezet beoordelen het ondersteunend klimaat significant minder goed in vergelijking met de groep van gedoctoreerden. In een regressiemodel voor de ganse groep van bevraagden, zien we dat de doctorandi en degenen die nooit een doctoraatsonderzoek begonnen zijn, de teamspirit licht significant minder goed beoordelen dan de doctors. De gestopten zijn aanzienlijk minder positief in hun oordeel. Respondenten met een lagere afstudeergraad dan een grootste onderscheiding beoordelen de teamgeest van hun onderzoekseenheid positiever11. Een verklaring hiervoor ligt niet meteen voor de hand.

11 Respondenten die slaagden op voldoende wijze vormen een uitzondering, maar hun aantal is in de groep van degenen die ooit een doctoraatsonderzoek begonnen erg gering.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 67

Wat de faam van het onderzoeksteam betreft, blijven de verschillen tussen de faculteiten na controle voor de andere variabelen bestaan. Opnieuw scoren alle faculteiten van de humane wetenschappen minder goed dan de faculteit Wetenschappen. Dit beeld blijft hetzelfde in het regressiemodel voor de ganse groep van bevraagden. Gestopten en diegenen die nooit begonnen laten zich veel minder positief uit over de faam van hun groep dan respondenten die hun doctoraat behaalden. In vergelijking met de doctorandi met een persoonsgebonden mandaat zijn de assistenten negatiever en de wetenschappelijk medewerkers op fundamentele projecten significant positiever wat de reputatie van hun onderzoekseenheid betreft. Tot slot blijkt het aantal postdocs een duidelijk positief significant netto-effect op de reputatie van een onderzoekseenheid te hebben. Bekijken we vervolgens welke variabelen een invloed hebben op de perceptie van een gebrekkige logistieke ondersteuning. Na controle voor de andere variabelen blijft het effect van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte overeind: hier wordt het gebrek aan logistieke ondersteuning sterker aangevoeld dan in de faculteit Wetenschappen. Het effect van Diergeneeskunde verdwijnt evenwel, terwijl de effecten van Toegepaste Wetenschappen (en Economische Wetenschappen) wel blijven bestaan. In de faculteit Toegepaste Wetenschappen voelt men zich beduidend meer logistiek ondersteund. Gedoctoreerden hebben verder ook een gunstiger oordeel over de omkadering dan de andere categorieën van de stand van het doctoraatsonderzoek. Assistenten voelen de gebrekkige omkadering dan weer veel scherper aan, onderzoeksteams met meer postdocs en doctorandi met een promotor waarvan de leeftijd zich in de jongere leeftijdscategorieën situeert dan weer minder. 4.6.3 De houdingen ten aanzien van het proces van doctoreren Welke variabelen helpen het doctoraatsgebeuren als moeizaam en eenzaam proces te verklaren? Vrouwen vinden het proces van doctoreren moeizamer en minder zinvol dan de mannen, maar in de beoordeling van het doctoraatsproces als eenzaam speelt sekse geen rol. Uit de paarsgewijze vergelijking bleek reeds dat alle faculteiten uit de groep van de humane wetenschappen doctoreren meer duiden als een eenzame bezigheid dan alle faculteiten uit de groepen exacte wetenschappen en medische wetenschappen. Bij controle voor de andere variabelen, blijft hetzelfde beeld behouden. Ook in Toegepaste Wetenschappen, Geneeskunde en de Landbouwwetenschappen vindt men doctoreren eenzamer dan in de Wetenschappen, maar het effect is met uitzondering van de Toegepaste Wetenschappen minder betekenisvol. De vergelijking tussen de gemiddelden had ook uitgewezen dat het onderscheid tussen de humane wetenschappen en de overige groepen verdween bij de beoordeling van het doctoreren als een moeizaam proces. Dit blijft zo in de regressieanalyse. In de faculteiten Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Toegepaste Wetenschappen, Politieke en Sociale Wetenschappen en Geneeskunde en de Landbouwwetenschappen wordt doctoreren als moeizamer ervaren dan in de Wetenschappen. De stand van het doctoraatsonderzoek geeft opnieuw hetzelfde beeld te zien als bij de vorige houdingsschalen. Wat het statuut betreft, vinden doctoraatsbursalen doctoreren moeizamer, vinden assistenten het een eenzamer en wetenschappelijk medewerkers op andere projecten het een minder eenzaam gebeuren in vergelijking met de referentiecategorie. Wie afstudeerde met onderscheiding vindt doctoreren wel moeizamer maar minder eenzaam in vergelijking met de afgestudeerden met de hoogste afstudeergraad. 4.6.4 De tevredenheid met het werk Dan zijn er vervolgens de schalen die de mate van tevredenheid met de jobinhoud en de werkomstandigheden meten. Vooral de mate van tevredenheid met de werkomstandigheden wordt slecht verklaard door de variabelen in de tabel. Vrouwen zijn in vergelijking met mannen minder tevreden over de inhoud van het werk als onderzoeker en over de werkomstandigheden. Wat de faculteiten betreft zijn Letteren en Wijsbegeerte, Economische Wetenschappen, Politieke en Sociale wetenschappen en in mindere mate ook Toegepaste Wetenschappen en Psychologie en Pedagogische Wetenschappen wat meer tevreden met de jobinhoud dan de respondenten uit de faculteit Wetenschappen. De mate van tevredenheid met de werkomstandigheden geeft het meer uitgesproken beeld te zien van de paarsgewijze vergelijking. Een ander opvallend gegeven is dat de doctoraatsbursalen beduidend minder

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 68

tevreden zijn met de jobinhoud in vergelijking met de doctorandi met een persoonsgebonden doctoraatsmandaat van het FWO, IWT of BOF. 4.6.5 Harmonie onderwijs en onderzoek Tot slot is er de schaal die de beoordeling van de mate van het goed samengaan van onderwijs en onderzoek meet bij diegenen die ooit aan een doctoraatsonderzoek begonnen. Dezelfde schaal bij diegenen die nooit een doctoraatsonderzoek begonnen zijn, wordt zeer weinig verklaard door de variabelen opgenomen in het model en wordt dan ook niet verder besproken. In de Letteren en Wijsbegeerte en Toegepaste Wetenschappen vindt men meer dan in de Wetenschappen dat onderzoek en onderwijs goed samengaan. Het effect van de faculteiten Rechtsgeleerdheid en Economische Wetenschappen verdwijnt bij controle van de andere variabelen. Zoals verwacht vinden assistenten dat onderzoek en onderwijs bijzonder goed samengaan. De andere statuten verschillen in hun houding hieromtrent niet van de persoonsgebonden mandaten. Tot slot: hoe meer postdocs in de onderzoeksgroep, hoe minder harmonieus men het samengaan van onderwijs en onderzoek vindt. 4.6.6 Doctoreren als zinvol en creatief proces verklaard

In tabel 56 wordt het volledige verklaringsmodel met -waarden en t-waarden voor die variabelen die een netto-effect hebben op doctoreren als zinvol en creatief proces gepresenteerd. Doctoreren als zinvolle, creatieve bezigheid wordt voor 23% verklaard door de variabelen in de tabel (R²=0,23). In vergelijking met hun mannelijke collega’s vinden vrouwelijke onderzoeksters doctoreren beduidend minder zinvol. Voor de faculteiten krijgen we ongeveer hetzelfde beeld te zien als bij de paarsgewijze vergelijking. In de faculteiten Letteren en Wijsbegeerte en Rechtsgeleerdheid vindt men doctoreren zinvoller en creatiever dan in de Wetenschappen. In de faculteiten Politieke en Sociale Wetenschappen, Landbouwwetenschappen en ook in de Economische Wetenschappen, Diergeneeskunde en Farmaceutische Wetenschappen vindt men doctoreren eveneens zinvoller dan in de Wetenschappen, maar dit is toch minder uitgesproken dan bij de Rechtsgeleerdheid en Letteren en Wijsbegeerte. De parameter van 0,137 voor Letteren en Wijsbegeerte en 0,089 voor de Rechtsgeleerdheid betekent dat als men tot de faculteit Letteren respectievelijk Rechtsgeleerdheid behoort en niet tot faculteit Wetenschappen de score op zinvolheid met 0,137 respectievelijk 0,089 eenheden standaardafwijking toeneemt. In elk geval heeft het gestopt zijn met doctoreren het sterkste effect op zinvolheid, want daar daalt de score op de schaal met 0,44 eenheden standaardafwijking. Hier brengen we wel nog eens in herinnering dat het eerder om een samenhang of wisselwerking gaat, dan wel om een causaal effect. Ook de onderzoekers die op het moment van de bevraging nog bezig waren met hun doctoraatsonderzoek vinden het minder zinvol dan de doctors. Verder vinden doctoraatsbursalen en de bezoldigde assistenten doctoreren minder zinvol in vergelijking met de doctorandi met een persoonsgebonden mandaat van het FWO, IWT of BOF. Als er meer doctoraatsstudenten in de groep zitten, is men eveneens geneigd doctoreren zinvoller te vinden. Tot slot vindt de recentst ingestroomde cohorte doctoreren minder zinvol en creatief dan de eerder ingestroomde cohorten. Tabel 56: Verklaringsmodel voor de mate waarin doctoreren als zinvol wordt ervaren

Zinvolheid doctoraat

Verklarende variabelen (t-waarde)

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 69

Sekse vrouw

Referentie: man Faculteit

LW RE GE TW EW

DI PP LA

FW PS

Referentie: WE Stand doctoraatsonderzoek

bezig gestopt

Referentie= doctor Statuut

bezoldigd assistent doctoraatsbursaal op fund. of ander project

contractmedewerker op fundamenteel project contractmedewerker op ander project

Referentie: FWO/IWT/BOF

Aantal begeleide doctoraatstudenten Instroomcohorte

ingestroomd in 1990-’94 ingestroomd in 1995-‘98

Referentie : ingestroomd in 1984-’89

-0,139**** 0,137**** 0,089**** 0,025 0,044 0,047* 0,046* 0,035 0,058** 0,046* 0,061** -0,087** -0,442**** -0,04* -0,071** -0,005 0,034

0,05**

-0,041 -0,091**

(-6,96)

(6,38) (4,32) (1,12) (1,86) (2.23) (2,30) (1,69) (2,66) (2,28) (3,06)

(-3,08) (-20,67)

(-1,67) (-3,16) (-0,24) (1,57)

(2,61)

(-1,72) (-2,99)

R² (adj.) 0,230

4.7 Voortijdig stoppen met doctoreren

Uit de voorgaande analyses is gebleken dat de groep van respondenten die gestopt zijn met hun doctoraat over de gans lijn negatiever rapporteert dan de andere groepen. Laten we daarom nu de aandacht richten op deze groep en nagaan in welke fase van het doctoraatsonderzoek ze beslisten te stoppen en welke elementen hebben meegespeeld in hun beslissing. 4.7.1 Voortijdig stoppen met doctoreren: in welke fase van het onderzoek? Uit tabel 57 blijkt dat de overgrote meerderheid van zij die stopten dat deden in de plannings- of uitvoeringsfase van hun doctoraatsonderzoek, namelijk 24% in de planningsfase en 59% in de uitvoeringsfase. Dit betekent dat toch nog 17% stopt in de latere fasen van het doctoraatsonderzoek, respectievelijk 13% stopt in de afwerkingsfase en 4% in de rapporteringsfase. Tabel 57: Fase waarin doctoraatsonderzoek voortijdig wordt stopgezet

Fase N %

373 100

Planningsfase 88 24 Uitvoeringsfase 221 59 Afwerkingsfase 50 13 Rapporteringsfase 14 4

4.7.2 Elementen in het beslissingsproces van het voortijdig stoppen met doctoreren Verschillende redenen kunnen meespelen in het beslissingproces om te stoppen met het doctoraatsonderzoek. Aan de doctorandi die gestopt zijn, werd gevraagd aan te geven welke elementen in meerdere of mindere mate hebben meegespeeld (zie tabel 58, 1e kolom).

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 70

Vervolgens werd aan deze doctorandi gevraagd welk van die redenen doorslaggevend was in het beslissingproces (tabel 58, 2e kolom). Aanvankelijk gaf bijna 20% van de respondenten een andere, eigen reden als doorslaggevend op. Na analyse van deze zelfomschreven redenen bleek 14% te kunnen worden ondergebracht bij één van de redenen opgegeven in de vragenlijst. De overige 6% werd opgedeeld in ‘doctoreren lag mij niet’ (2%), doctoreren was te tijdsintensief (1%) en andere (3%). Laat ons nu de elementen bekijken die voor de meeste respondenten meespeelden of die voor een groot aantal respondenten doorslaggevend van aard waren. Achtenzestig procent van de gestopten zegt dat het ervaren van het doctoraatsdiploma als onnodig heeft gespeeld in het beslissingsproces te stoppen. Voor 13 procent vormde dit de doorslaggevende reden. De begeleiding en de onbevredigende samenwerking met de promotor is voor een meerderheid van de respondenten een element om te stoppen met het doctoraatsonderzoek. In respectievelijk 12% en 4% van de gevallen zijn deze elementen i.v.m. de begeleiding doorslaggevend. Meer dan de helft van de respondenten geeft aan dat het feit dat ze een andere aanbieding gekregen hebben van belang was in hun beslissingsproces. Voor 18% van de respondenten is het de belangrijkste reden om te stoppen. Tabel 58: Redenen om vroegtijdig te stoppen met het doctoraatsonderzoek

% Meegespeeld

% Doorslaggevend*

Ik ervoer het behalen van het doctoraatsdiploma als onnodig 68% 13%

De begeleiding en ondersteuning door de promotor liet te wensen over

63% 12%

De uitvoering van het onderzoeksplan liep niet zoals gewenst 62% 1%

Ik kreeg een andere aanbieding waarop ik ben ingegaan 56% 18%

Het onderzoeksplan was onvoldoende degelijk uitgewerkt 53% 1%

Een onbevredigende samenwerking met mijn promotor 52% 4%

Het wetenschappelijk resultaat voldeed niet aan mijn verwachtingen 47% 4%

Een algemene ‘burn-out’ 42% 6%

Ik was onvoldoende geboeid door mijn onderwerp 40% 4%

De inspanning bleek te groot 37% 1%

Ik ben er niet in geslaagd de nodige gegevens te verzamelen 34% 2%

Er was geen financiering meer voor mijn doctoraatsonderzoek 29% 9%

Ik vond met mijn doctoraatsonderzoek te weinig aansluiting bij het onderzoek van de onderzoekseenheid

23% 1%

Ik had teveel werkzaamheden in het onderwijs 22% 2%

Ik had een gebrekkige toegang tot werkinstrumenten/documentatie 21% 0%

Ik had teveel werkzaamheden in de administratie 21% 1%

Ik verkoos onderwijs boven onderzoek 21% 1%

Ik had teveel uitvoerend onderzoekswerk voor ander onderzoek 19% 2%

Een onbevredigende samenwerking met mijn collega’s 19% 2%

Familiale omstandigheden 18% 4%

Het wetenschappelijk resultaat voldeed niet aan de verwachtingen van mijn promotor

17% 3%

Wetenschappelijke onenigheid met mijn promotor 17% 1%

Belangrijke wijzigingen in de onderzoekseenheid 16% 1%

Persoonlijke omstandigheden (langdurige ziekte, …) 15% 2%

Onenigheid met betrekking tot de valorisatie van de resultaten 12% 0%

Geen steun van partner, vrienden, … 9% 0%

Wetenschappelijke onenigheid met mijn collega’s 5% 0%

* 6% gaf een andere zelfopgegeven reden op, deze werden opgedeeld in:

Doctoreren lag mij niet 2%

Doctoreren was te tijdsintensief/moeilijk verenigbaar met andere activiteiten

1%

Andere 3%

4.7.3 De achterliggende concepten bij de elementen in het beslissingsproces van voortijdig stoppen met doctoreren We hebben vervolgens een exploratieve factoranalyse gebruikt om subsets van items die samen telkens een concept meten, op te sporen. Aldus kwamen uit de vele items enkele

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 71

achterliggende clusters naar voor die het stopzetten van het doctoraatsonderzoek verklaren of, zo men wil, legitimeren. Hieronder worden de verschillende concepten weergegeven met in de eerste kolom de lading van het item en met in de 2e kolom nogmaals de individuele score. Onderzoeksgebonden hindernissen Vijf items meten het concept ‘onderzoeksgebonden hindernissen’. Het doctoraatsonderzoek is niet succesvol omdat het onderzoeksplan onvoldoende is uitgewerkt, omdat de uitvoering niet verloopt zoals gewenst, omdat men er niet in slaagt de nodige gegevens te verzamelen of omdat de resultaten niet aan de verwachtingen voldoen. In 11% van de gevallen blijkt één van deze items voor de respondenten de belangrijkste reden om vroegtijdig te stoppen met hun doctoraatsonderzoek. Tabel 59: Onderzoeksgebonden hindernissen

‘Onderzoeksgebonden hindernissen’ lading Meegespeeld

Uitvoering van het onderzoeksplan liep niet zoals gewenst 0,83 62% Ben er niet in geslaagd de nodige gegevens te verzamelen 0,78 34% Het wetenschappelijk resultaat voldeed niet aan mijn verwachtingen 0,66 47% Het wetenschappelijk resultaat voldeed niet aan de verwachtingen van mijn promotor

0,63 17%

Het onderzoeksplan was onvoldoende degelijk uitgewerkt 0,60 53%

Cronbach’s =0,83 Werkbelasting Een volgend concept verwijst naar te veel ander werk naast het doctoraatsonderzoek, bijvoorbeeld op het vlak van administratie, onderwijs of andere onderzoekstaken. Voor 5% van de respondenten is te veel ander werk dé reden om het doctoraatsonderzoek stop te zetten. Tabel 60: Werkbelasting

‘Werkbelasting’ lading Meegespeeld

Ik had te veel werkzaamheden in de administratie 0,92 21% Ik had te veel werkzaamheden in het onderwijs 0,82 22% Ik had te veel uitvoerend onderzoekswerk voor ander onderzoek 0,49 19%

Cronbach’s =0,78 Botsende visies Drie items verwijzen naar conflicterende visies of onenigheid. Het kan gaan om wetenschappelijke onenigheid met de promotor en/of de collega’s of om onenigheid met betrekking tot de valorisatie van de resultaten. Deze elementen blijken voor de respondenten niet zo sterk mee te spelen en zijn haast nooit de doorslaggevende reden om vroegtijdig te stoppen met het doctoraatsonderzoek. Tabel 61: Botsende visies

‘Botsende visies’ lading Meegespeeld

Wetenschappelijke onenigheid met mijn promotor 0,70 17% Onenigheid m.b.t. de valorisatie van de resultaten 0,69 12% Wetenschappelijke onenigheid met mijn collega’s 0,69 5%

Cronbach’s =0,76 Persoonlijke context Een aantal items verwijzen naar de persoonlijke context van de respondenten. Men krijgt geen steun van partner of vrienden, er zijn moeilijke persoonlijke omstandigheden of de inspanning blijkt te groot. In 3% van de gevallen is een van deze elementen doorslaggevend van aard. Het item ‘familiale omstandigheden’ dat men ook zou verwachten tussen deze items werd in de

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 72

factoranalyse niet weerhouden omdat het bijna voor de helft van de respondenten niet van toepassing was. Voor 4% van de respondenten blijken familiale omstandigheden de belangrijkste reden om te stoppen met het doctoraatsonderzoek. Tabel 62: Persoonlijke context

‘Persoonlijke context’ lading Meegespeeld

Geen steun van partner, vrienden, … 0,80 9% Persoonlijke omstandigheden (langdurige ziekte, …) 0,55 15% De inspanning bleek te groot 0,54 37%

Cronbach’s =0,62 Gebrek aan motivatie

Het volgende concept laat zich minder eenduidig interpreteren. Enerzijds groepeert het houdingen als onvoldoende geboeid zijn door het onderwerp, een burn-out gevoel of de idee dat een doctoraatsdiploma onnodig is. Deze items wijzen er op dat nog verder doctoreren als weinig zinvol wordt ervaren. Deze elementen zijn voor 23% van de respondenten dé reden om het doctoraatsonderzoek stop te zetten. Het item geen financiering meer voor mijn doctoraatsonderzoek laadt ook op deze factor, zij het negatief. In dit geval kan men gemotiveerd zijn om het onderzoek nog verder te zetten maar wordt men door externe factoren belet dit nog te doen. Tabel 63: Gebrek aan motivatie

‘Gebrek aan motivatie‘ lading Meegespeeld

Ik ervoer het doctoraatsdiploma als onnodig 0,62 68% Er was geen financiering meer voor mijn doctoraatsonderzoek -0,60 29% Ik was onvoldoende geboeid door mijn onderwerp 0,57 40% Een algemene ‘burn-out’ 0,41 42%

Cronbach’s =0,62 Een aantal van de genoemde elementen heeft rechtstreeks te maken met de organisatie- en onderzoekscultuur van een onderzoeksgroep, namelijk de elementen die verwijzen naar de promotor, het stopzetten van de financiering en te veel ander werk. Dertig procent van de respondenten zegt omwille van redenen die hiermee te maken hebben voortijdig gestopt te zijn met het doctoraatsonderzoek. Het optimaliseren van de organisatie- en onderzoekscultuur zou dus meer afgewerkte doctoraten kunnen betekenen. Daarbij kunnen dezelfde omgevingsfactoren niet los gezien worden van de factoren onderzoeksgebonden hindernissen en het gemotiveerd blijven voor het doctoraatsonderzoek. We zijn ook nagegaan of de aspecten die het stopzetten van het doctoraatsonderzoek verklaren onderling samenhangen of niet. Hieruit blijkt dat er een significante samenhang (p<0,001) bestaat tussen enerzijds onderzoeksgebonden hindernissen en anderzijds botsende wetenschappelijke visies en het niet meer gemotiveerd zijn nog verder te doen. De werkbelasting blijkt vooral samen te hangen met de persoonlijke context van de respondenten (p=0,0002), die op haar beurt ook samenhangt met de wetenschappelijk conflicterende visies en het gedemotiveerd zijn.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 73

5. SNELHEID VAN HET DOCTOREREN

Hoe lang duurt het vooraleer junioronderzoekers het doctoraatsdiploma behalen? Het beantwoorden van deze belangrijke vraag wordt bemoeilijkt door het feit dat niet iedereen het doctoraatsdiploma behaalt in de onderzoeksperiode. Niet elke onderzoeker kan immers even lang gevolgd worden tot het moment van doctoreren: iemand die in 1984 instroomde, kan 16 jaar gevolgd worden. Maar onderzoekers die bijvoorbeeld in 1998 instromen kunnen slechts 2 jaar gevolgd worden. De waarnemingen waarbij de observatieperiode te kort is, staan in de literatuur gekend als ‘right censored’: we weten dat deze onderzoekers nog niet gedoctoreerd zijn, maar we weten niet wat er na de onderzoeksperiode gebeurd is. We beschikken bijgevolg over onvolledige informatie, deze waarnemingen zijn ‘gecensureerd’.

‘Survival’ analyses zijn statistische technieken die rekening houden met gecensureerde waarnemingen. In dit hoofdstuk maken we gebruik van de cumulatieve frequentieverdeling van het doctoraatstempo (‘life tables’ via de Kaplan-Meier methode) en de verdeling van de doctoraatsduur in percentielen om de snelheid van het doctoreren weer te geven. Bij deze tweede analysemethode maken we gebruik van twee duurvariabelen. Een eerste duurvariabele geeft het verschil in jaren weer tussen de datum dat het doctoraat behaald wordt en de instroomdatum in een juniorstatuut. Deze duurvariabele heeft tot doel een algemeen beeld te schetsen over hoeveel jaren na instroom in een juniorstatuut men een doctoraat behaalt. Deze vraag is beleidsmatig interessant. Er wordt bij deze duurtijd echter geen rekening gehouden met mogelijke onderbrekingen, het tijdelijk verlaten van de universiteit (bijvoorbeeld door zwangerschapsverlof) en/of deeltijdse statuten. Alle onderzoekers die instromen zonder doctoraat in de jaren 1984 – 1998 worden in beschouwing genomen. De onderzoekers die niet doctoreren voor 2001 zijn gecensureerde waarnemingen, voor deze groep is de duur gelijk aan het aantal jaren tussen hun instroomdatum en de ontvangstdatum van de vragenlijst. Een tweede duurvariabele houdt wel rekening met eventuele onderbrekingen en/of het percentage van de tewerkstelling; deze werd enkel berekend voor diegenen die een doctoraatsonderzoek starten. We vroegen de doctorandi op te geven of ze in hun statuut al dan niet bezig waren met een doctoraatsonderzoek, met deze informatie werd rekening gehouden bij de berekening van de duurtijd. Deze duurvariabele geeft bijgevolg meer precieze informatie: ze geeft ons een beeld van de tijd die men werkt aan het doctoraatsonderzoek in een juniorstatuut. Of: ze zegt ons hoeveel FTE-jaren na het effectief starten met een doctoraatsonderzoek men het doctoraatsdiploma behaalt. Opnieuw nemen we alle onderzoekers die instromen zonder doctoraat in de jaren 1984 – 1998 in beschouwing. Voor de groep die niet doctoreert in de observatieperiode is de duur gelijk aan het aantal jaren gewerkt aan een doctoraat vanaf de startdatum van het doctoraatsonderzoek en (1) de ontvangstdatum van de vragenlijst indien ze nog werken aan de universiteit op het moment van de bevraging of (2) datum laatste aanstelling aan de universiteit indien ze de universiteit verlaten hebben zonder een doctoraatsdiploma. Tot slot wordt via een Cox regressie onderzocht in welke mate de verschillende kenmerken van de junioronderzoeks die ooit met een doctoraat begonnen zijn van invloed zijn op het tempo van doctoreren. .

5.1 De cumulatieve frequentieverdeling van het doctoraatstempo

Via deze eerste statistische methode wordt de eerste duurvariabele in kleinere tijdsintervallen verdeeld, daarna wordt voor elk interval de cumulatieve frequentieverdeling van het doctoraatstempo (CFD12) berekend. De CFD is de fractie onderzoekers die bij het begin van het interval het doctoraat heeft behaald waarbij rekening is gehouden met het feit dat het aantal onderzoekers waarvoor een doctoraat geregistreerd kan worden in de tijd steeds afneemt. We zien dat na een periode van 5 jaar de CFD rond 0,20 ligt, na een periode van 6 jaar ligt deze

12 De CFD wordt in de literatuur aangeduid met de term ‘Failure Function’, deze is gedefinieerd als ‘1 minus the Survival Distribution Function’.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 74

rond 0,30 en bij verder toenemende tijdsduur stagneert deze rond een waarde van 0,43. De CFD ligt hoger in vergelijking met de analyse uit het eerste luik van het onderzoek (CWTS-analyse) (0,36) omdat de onderzoekers nu twee jaar langer gevolgd kunnen worden. Tabel 64: Cumulatieve frequentieverdeling van het doctoraatstempo voor junioronderzoekers met datum van eerste aanstelling in de jaren 1984 – 1998 (gedoctoreerd voor 2001)

aantal

onderzoekers

aan begin

interval

gedoctoreerd in

periode

gecensureerd

in periode

CFD aan

begin van

het interval

0 - 1 3481 2 3 0,00

1 - 2 3477 3 140 0,00

2 - 3 3334 9 329 0,00

3 - 4 2996 41 330 0,02

4 - 5 2626 239 247 0,11

5 - 6 2140 230 182 0,20

6 - 7 1728 203 145 0,30

7 - 8 1380 130 170 0,36

8 - 9 1081 31 142 0,38

9 - 10 907 35 127 0,40

10 - 11 746 19 147 0,42

11 - 12 580 4 152 0,42

12 - 13 424 3 105 0,43

13 - 14 316 0 111 0,43

14 - 15 204 2 89 0,43

15 - 16 113 0 89 0,43

16 - 17 25 0 25 0,43

tijdsinterval

in jaren

5.2 Vergelijking van de doctoraatsduur

5.2.1 Hoeveel jaar na instap in een juniorstatuut behaalt men het doctoraatsdiploma? In de volgende tabellen staat de doctoraatsduur uitgedrukt door middel van het 25ste percentiel, de mediaan en het 75ste percentiel. Bij deze verdeling van de doctoraatsduur is opnieuw rekening gehouden met de gecensureerde waarnemingen. In de tabel 65 staat eveneens de CFD tijdens het laatst gemeten interval vermeld. Aangezien weinig onderzoekers nog een doctoraat behalen in de laatste tijdsintervallen, kan de CFD van het laatst gemeten interval van de eerste duurvariabele gezien worden als een benadering van de uiteindelijke kans om ooit het doctoraatsdiploma te behalen. Een kwart van alle onderzoekers die starten aan de Universiteit Gent en de Katholieke Universiteit Leuven doctoreert 6,2 jaar na instroom in een juniorstatuut. Daarnaast zien we dat 43% van de onderzoekers die starten in 1984 – 1998 aan deze universiteiten een doctoraat behaalt. Aangezien ‘slechts’ 43% een doctoraat behaalt, kunnen we geen uitspraken doen over de mediaan en het 75ste percentiel van de doctoraatduur. Er zijn grote verschillen naargelang het dominante juniorstatuut waarop men tewerkgesteld is. We zien dat een vierde van alle assistenten die starten aan de universiteit het doctoraat 7,3 jaar na instroom behaalt. Van de assistenten doctoreert uiteindelijk 38%. De uiteindelijke kans op doctoreren voor de onderzoekers met een persoonsgebonden doctoraatsmandaat van het FWO, IWT of BOF ligt veel hoger: 88% onder hen behaalt een doctoraat. Zij doctoreren bovendien relatief snel: 4,3 jaar na instroom is een kwart van deze groep gedoctoreerd. De helft van de respondenten met een persoonsgebonden doctoraatsmandaat behaalt het doctoraat na 5,2 jaar en driekwart van deze groep is 7,1 jaar na instap aan de universiteit gedoctoreerd. Vergelijkbare cijfers vinden we voor de groep van bursalen op fundamentele én andere projecten: een kwart onder hen doctoreert 4,4 jaar na instroom. Slechts een vijfde van de contractmedewerkers op fundamentele en andere projecten behaalt een doctoraat, bijgevolg kunnen we voor deze groep geen uitspraken doen over het doctoraatstempo. We zien ook verschillen naar faculteitsgroep: een vierde van alle onderzoekers die werken in de humane wetenschappen behaalt 10,4 jaar na instroom een doctoraat. In de exacte wetenschappen is een kwart 5,3 jaar na instroom gedoctoreerd, de helft van deze onderzoekers doctoreert 9,2 jaar na instroom in een juniorstatuut. In de medische wetenschappen behaalt

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 75

een kwart 6,2 jaar na instroom een doctoraat. In faculteiten met een hoge doctoraatsratio ligt ook het doctoraatstempo hoog: in de faculteit Wetenschappen is de helft van de ingestroomde onderzoekers gedoctoreerd na 6,2 jaar, in de faculteit Farmaceutische Wetenschappen is dit na 7,1 jaar. In de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen doet men opvallend lang over een doctoraat: een kwart van alle onderzoekers die werken in deze faculteit behaalt pas een doctoraat 12,2 jaar na instroom in een juniorstatuut. We vinden geen verschillen naar geslacht: mannen en vrouwen doen ongeveer even lang over het behalen van een doctoraat. Maar de uiteindelijke kans om te doctoreren ligt wel opmerkelijk hoger voor mannen. We zien wel grote verschillen naar de afstudeergraad: hoe hoger de graad, hoe hoger de kans om te doctoreren en hoe sneller men het doctoraatsdiploma behaalt. Dit hangt samen met het feit dat onderzoekers die afstuderen met de grootste onderscheiding veelal een persoonsgebonden mandaat van FWO, IWT of BOF als statuut hebben. Indien men werkt in een kleine onderzoekseenheid, ligt de snelheid van het doctoreren lager. Een kwart van de onderzoekers die werken in een kleine onderzoekseenheid met 6 of minder medewerkers doctoreert 7 jaar na instroom in een juniorstatuut. De optimale onderzoekseenheid lijkt te bestaan uit 12 tot 19 medewerkers: een kwart van de wetenschappers die instromen in een dergelijke onderzoekseenheid is na 5,3 jaar gedoctoreerd. Wat betreft het aantal postdoctorale medewerkers waarover een onderzoekseenheid beschikt, kunnen we minder eenduidig conclusies trekken. De uiteindelijke kans om te doctoreren ligt het hoogst in vakgroepen waar geen of één postdoctoraal onderzoeker werkt. Een kwart van de onderzoekers die werkt in een onderzoekseenheid met 1 postdoc is 5,4 jaar na instroom gedoctoreerd. Een kwart van de onderzoekers die een hoge score geven op de schaal ‘internationaal gereputeerde onderzoekseenheid’ behaalt het doctoraatsdiploma 5,3 jaar na instroom, de helft onder hen is 9,3 jaar na instroom gedoctoreerd. Indien men een lage score geeft op deze schaal, doctoreert men veel minder en ook trager: een kwart van deze wetenschappers behaalt de doctoraatstitel pas na 11 jaar.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 76

Tabel 65: De tijd in jaren tot het doctoraat voor alle respondenten

25e percentiel mediaan 75e percentiel

Totaal 3.481 0,43 6,2 . .

Dominante groep van junior statuut

bezoldigd assistent 1.161 0,38 7,3 . .

FWO/IWT/BOF-mandaat 769 0,88 4,3 5,2 7,1

bursaal op project 244 0,44 4,4 . .

contractmedewerker op project 1.283 0,21 . . .

Dominant junior statuut

bezoldigd assistent 1.161 0,38 7,3 . .

FWO-aspirant 359 0,90 4,2 5,2 6,3

IWT-spec.bursaal 386 0,86 4,4 5,3 7,0

Fundamenteel project (beurs) 157 0,52 4,4 6,3 .

Fundamenteel project (contract) 388 0,38 7,2 . .

Ander project (beurs) 61 0,58 4,3 5,2 .

Ander project (contract) 895 0,14 . . .

Faculteitsgroep

humane wetenschappen 1.055 0,26 10,4 . .

exacte wetenschappen 1.710 0,53 5,3 9,2 .

medische wetenschappen 564 0,48 6,2 . .

Faculteit

Letteren en Wijsbegeerte 204 0,39 7,2 . .

Rechtsgeleerdheid 217 0,17 . . .

Wetenschappen 620 0,74 5,2 6,2 14,2

Geneeskunde 378 0,46 6,2 10,3 .

Toegepaste Wetenschappen 694 0,38 6,3 . .

Economische Wetenschappen 243 0,16 . . .

Diergeneeskunde 67 0,41 7,2 . .

Psychologie en Pedag. Wet. 250 0,27 9,1 . .

Landbouwwetenschappen 397 0,47 5,3 . .

Farmaceutische wetenschappen 81 0,62 5,2 7,1 .

Politieke en Sociale wet. 106 0,24 12,2 . .

Sekse

man 1.978 0,47 6,2 . .

vrouw 1.478 0,38 6,3 . .

Afstudeergraad

voldoening 224 0,13 . . .

onderscheiding 1.592 0,35 7,3 . .

grote onderscheiding 1.266 0,52 6,1 10,2 .

grootste onderscheiding 341 0,73 4,3 6,2 .

Omvang van de onderzoekseenheid

<=6 865 0,39 7,0 . .

7-11 876 0,46 6,2 . .

12-19 694 0,50 5,3 14,4 .

>=20 780 0,49 6,2 12,2 .

Aantal postocs

geen postdoc 1.233 0,49 6,3 14,4 .

1 postdoc 839 0,49 5,4 12,2 .

2 à 3 postdocs 752 0,40 6,2 . .

4 of meer postdocs 385 0,41 6,2 . .

Onderzoeksteam, samenwerking en communicatie

(eerder) wel 1.643 0,48 6,1 . .

neutraal 974 0,49 6,2 14,2 .

(eerder) niet 706 0,35 7,3 . .

Internationaal gereputeerde onderzoekseenheid

(eerder) wel 1.957 0,54 5,3 9,3 .

neutraal 737 0,42 6,2 . .

(eerder) niet 628 0,26 11,3 . .

Tevredenheid met jobinhoud

(eerder) tevreden 2.551 0,51 6,1 10,4 .

neutraal 554 0,26 9,3 . .

(eerder) ontevreden 271 0,20 . . .

Tevredenheid met werkomstandigheden

(eerder) tevreden 2.160 0,42 6,2 . .

neutraal 1.006 0,50 6,2 14,4 .

(eerder) ontevreden 205 0,59 7,1 11,3 .

Aantal

Tijd in jaren tot het doctoraat waarbij geen rekening

gehouden is met onderbrekingen en/of het

percentage van de tewerkstelling

CFD in het laatst gemeten

interval (een benadering van

de uiteindelijke kans op

doctoreren)

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 77

5.2.2 Hoe lang werkt men effectief aan een doctoraat? Als we de duurtijden enkel voor diegenen die starten met een doctoraatsonderzoek berekenen en rekening houden met: (1) eventuele onderbrekingen in de junior loopbaan (bijvoorbeeld zwangerschapsverlof of werkloosheid ten gevolge van tijdelijke contracten), (2) het percentage van de tewerkstelling en de duur uitdrukken in FTE-jaren en (3) enkel de tijd dat men zegt effectief aan het doctoraatsonderzoek te werken in beschouwing nemen, dalen de duurtijden die we vonden in tabel 65. De vorige duurvariabele gaf de duur tot het behalen van een doctoraatsdiploma na instroom in een juniorstatuut, de analyse van de eerste duurvariabele was volledig analoog met het eerste luik van dit onderzoeksproject (CWTS-analyse). Maar dit onderzoeksluik leert ons dat instromen in een juniorstatuut niet altijd gelijk staat met het onmiddellijk starten aan een doctoraatsonderzoek: uit de survey blijkt dat een kwart van de doctorandi niet tijdens het eerste jaar van de aanstelling start met hun doctoraatsonderzoek. In tabel 66 zien we dat een kwart van de doctorandi gedoctoreerd is na 3,9 jaar, de helft van de doctorandi is gedoctoreerd na 5,2 jaar en 75% doet 6,5 jaar over het behalen van de doctorstitel. Dit betekent bijgevolg dat een kwart van de doctorandi meer dan 6,5 jaren werkt aan een doctoraat. We vinden opnieuw verschillen naar statuut: er zijn gelijkenissen tussen de doctorandi met een persoonsgebonden mandaat van het FWO, IWT of BOF en de bursalen op fundamentele en andere projecten: de helft van deze respondenten werkt respectievelijk 4 en 4,5 jaar aan hun doctoraatsonderzoek. De bezoldigde assistenten en de contractmedewerkers op fundamentele en andere projecten doen langer over het behalen van een doctoraat: de helft is gedoctoreerd na 5,9 jaar. Belangrijk hierbij op te merken is dat een kwart van de contractuele onderzoekers op een fundamenteel of ander project meer dan 9 jaar werkt aan hun doctoraatsonderzoek. De helft van de doctorandi in de humane wetenschappen werkt 5,9 jaar aan een doctoraat, dit is een jaar langer dan de doctorandi in de exacte en medische wetenschappen. In de faculteit Landbouwwetenschappen is de helft van de doctorandi reeds gedoctoreerd na 4,4 jaar. In de faculteiten Rechtsgeleerdheid en Politieke en Sociale Wetenschappen werkt men het langst aan het doctoraat: de helft van deze doctorandi werkt respectievelijk 6,8 en 7,8 jaar aan het doctoraatsonderzoek alvorens de titel te behalen. Ook hier vinden we verschillen naar de afstudeergraad: hoe hoger de graad, hoe sneller men doctoreert. Opnieuw moet beklemtoond worden dat dit nauw samenhangt met het feit dat studenten met een hoge afstudeergraad een persoonsgebonden mandaat bij het FWO, IWT of BOF aanvragen. De helft van de doctorandi die werken in een onderzoekseenheid zonder postdocs is gedoctoreerd na 6 jaar ten opzichte van ongeveer 5 jaar indien er 1 of meer postdocs werkzaam zijn in de onderzoeksgroep. Daarnaast doctoreert men sneller indien de promotor meer dan 6 doctorandi begeleidt en als de promotor bijgestaan wordt door 1 à 2 andere professoren en/of postdoctorale onderzoekers. Tot slot vinden we weinig tot geen verschillen naar de omvang van de onderzoeksgroep, sekse en de leeftijd van de promotor. We gingen ook na of we verschillen vinden naargelang de verschillende schalen (tabel 67). Indien men vindt dat de promotor voldoet aan het profiel van de goede promotor of de dwingende promotor of als de promotor internationale contacten stimuleert, ligt het doctoraatstempo hoger. De helft van deze onderzoekers is gedoctoreerd na 4,8 tot 5 jaar. Indien men een lage score gaf op de schalen ‘onderzoeksteam, samenwerking en communicatie’ en ‘internationaal gereputeerde onderzoekseenheid’ doctoreert men trager: de helft van deze onderzoekers doctoreert na 5,9 jaar. Een opmerkelijk verschil: de helft van de doctorandi die doctoreren een moeizame bezigheid vinden, is pas gedoctoreerd na 10,5 jaar.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 78

Tabel 66: De effectieve duurtijd van het doctoraat van diegenen die starten met een doctoraat naar feitelijke situatie

25e percentiel mediaan 75e percentiel

Totaal 2.195 3,9 5,2 6,5

Dominante groep van junior statuut

bezoldigd assistent 736 5,3 5,9 6,9

FWO/IWT/BOF-mandaat 773 3,9 4,0 5,1

bursaal op project 207 3,9 4,5 .

contractmedewerker op project 464 4,5 5,9 9,0

Dominant junior statuut

bezoldigd assistent 736 5,3 5,9 6,9

FWO-aspirant 377 3,9 4,0 5,1

IWT-spec.bursaal 389 3,8 4,2 4,9

Fundamenteel project (beurs) 133 4,5 4,5 .

Fundamenteel project (contract) 230 4,7 5,9 10,2

Ander project (beurs) 51 3,8 4,0 4,9

Ander project (contract) 234 4,3 5,8 8,6

Faculteitsgroep

humane wetenschappen 548 4,5 5,9 11,2

exacte wetenschappen 1.187 3,9 4,9 6,2

medische wetenschappen 380 3,9 5,0 6,0

Faculteit

Letteren en Wijsbegeerte 180 3,9 5,8 7,9

Rechtsgeleerdheid 89 5,9 6,8 7,1

Wetenschappen 533 3,9 4,8 5,9

Geneeskunde 272 3,9 4,9 6,0

Toegepaste Wetenschappen 416 4,3 5,3 6,9

Economische Wetenschappen 95 5,3 5,9 .

Diergeneeskunde 44 4,8 5,9 7,0

Psychologie en Pedag. Wet. 128 3,9 5,7 .

Landbouwwetenschappen 238 3,9 4,4 6,8

Farmaceutische wetenschappen 65 3,9 5,4 5,9

Politieke en Sociale wet. 57 5,9 7,8 .

Sekse

man 1.342 3,9 5,0 6,7

vrouw 840 4,0 5,6 6,5

Afstudeergraad

voldoening 59 5,0 6,9 11,2

onderscheiding 855 4,2 5,8 7,0

grote onderscheiding 930 4,0 5,2 6,3

grootste onderscheiding 317 3,9 4,1 5,8

Omvang van de onderzoekseenheid

<=6 509 3,9 5,3 6,5

7-11 562 3,9 5,5 6,5

12-19 456 4,0 5,1 6,2

>=20 524 3,9 5,0 6,8

Aantal postocs

geen postdoc 803 4,0 5,8 6,9

1 postdoc 580 3,9 4,9 6,2

2 à 3 postdocs 467 3,9 4,9 6,1

4 of meer postdocs 226 4,0 4,8 6,8

De promotor begeleidt

minder dan 3 doctorandi 915 4,0 5,6 6,5

3 tot 5 doctorandi 536 4,0 5,7 6,9

6 tot 8 doctorandi 311 3,9 4,8 6,0

meer dan 8 doctorandi 393 3,9 4,8 6,2

De promotor wordt in de begeleiding

niet bijgestaan door andere prof of postdoc 794 3,9 5,8 6,9

bijgestaan door 1 andere prof of postdoc 587 3,9 5,0 6,2

bijgestaan door 2 andere proffen en/of postdocs 365 3,9 4,8 6,0

bijgestaan door 3 of meer proffen of en/of postdocs 353 4,2 5,5 6,9

Leeftijd van de promotor

<30 - 39 jaar 479 3,9 4,9 6,3

40 - 49 jaar 870 4,1 5,5 6,8

50 + 811 3,9 5,3 6,4

Aantal

Tijd gewerkt aan het doctoraatsonderzoek in een

juniorstatuut waarbij rekening gehouden is met

onderbrekingen en/of het percentage van de

tewerkstelling

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 79

Tabel 67: De effectieve duurtijd van het doctoraat van diegenen die starten met een doctoraat naar attitude

25ste percentiel mediaan 75ste percentiel

Totaal 2.195 3,9 5,2 6,5

Profiel van de goede promotor

(eerder) wel 1.210 3,9 4,8 6,2

neutraal 545 4,0 5,8 6,8

(eerder) niet 417 4,8 5,8 7,4

Dwingende promotor

(eerder) wel 182 3,9 4,8 6,1

neutraal 325 3,9 4,9 6,5

(eerder) niet 1.661 4,0 5,3 6,8

Stimuleren van onderzoekscontacten

(eerder) wel 1.207 3,9 5,0 6,1

neutraal 364 4,2 5,8 7,1

(eerder) niet 586 3,9 5,6 6,9

Onderzoeksteam, samenwerk ing en

communicatie

(eerder) wel 1.041 3,9 4,8 6,1

neutraal 656 4,1 5,4 6,5

(eerder) niet 444 4,3 5,9 7,0

Internationaal gereputeerde onderzoekseenheid

(eerder) wel 1.384 3,9 5,0 6,3

neutraal 446 3,9 5,3 6,9

(eerder) niet 314 4,8 5,9 6,9

gebrekk ige logistieke ondersteuning

(eerder) wel 388 3,9 5,3 6,5

neutraal 445 3,9 5,3 6,8

(eerder) niet 1.300 4,0 5,1 6,4

Doctoreren is een zinvolle, creative bezigheid

(eerder) wel 1.327 3,9 5,0 6,3

neutraal 516 4,0 5,2 6,5

(eerder) niet 314 5,0 6,2 .

Doctoreren is een moeizame bezigheid

(eerder) wel 205 5,9 10,5 .

neutraal 668 4,7 5,9 8,7

(eerder) niet 1.283 3,9 4,8 5,9

Doctoreren is een eenzame bezigheid

(eerder) wel 809 4,4 5,9 7,3

neutraal 504 4,0 5,3 6,3

(eerder) niet 844 3,9 4,8 5,9

Tevredenheid met jobinhoud

(eerder) tevreden 1.724 3,9 5,0 6,3

neutraal 281 4,6 5,8 6,8

(eerder) ontevreden 141 4,2 6,9 11,2

Tevredenheid met werkomstandigheden

(eerder) tevreden 1.294 3,9 5,0 6,0

neutraal 703 3,9 5,4 7,1

(eerder) ontevreden 148 4,0 5,9 7,0

Samengaan onderwijs en onderzoek

(eerder) mee eens 1.171 3,9 5,2 6,3

neutraal 617 4,0 5,3 6,8

(eerder) niet mee eens 370 4,0 5,0 6,5

Aantal

Tijd gewerkt aan het doctoraatsonderzoek in een

juniorstatuut waarbij rekening gehouden is met

onderbrekingen en/of het percentage van de

tewerkstelling

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 80

5.3 Tempo van doctoreren bij hen die aan een doctoraat begonnen zijn : regressie analyse

In dit gedeelte13 spitsen we de aandacht toe op de junioronderzoekers die ooit met een doctoraat begonnen zijn. Om inzicht te verkrijgen in de vraag in welke mate de verschillende kenmerken van deze junioronderzoekers van invloed zijn op het tempo van doctoreren wordt een regressie analyse uitgevoerd met de geschatte duur van de periode waaraan men aan het doctoraat gewerkt heeft als afhankelijke variabele. De duurvariabele die hier gebruikt wordt is de tweede duurvariabele. Deze duurvariabele houdt, zoals gezegd, rekening met periodes waaraan men niet werkte aan het doctoraat omwille van één of andere onderbreking (bijvoorbeeld zwangerschap). Indien de junior onderzoeker vroegtijdig stopte met het werken aan een doctoraat dan heeft die (gecorrigeerde) duurtijd betrekking op de periode die aan het doctoraat werd gewerkt. Voor degenen die nog bezig zijn aan een doctoraat werd de (gecorrigeerde) duurtijd berekend tot het moment van ontvangst van de vragenlijst. In tegenstelling tot de CWTS-analyse is niet alleen de definitie van de duurvariabele verschillend (effectief gewerkt aan doctoraat) maar ook de wijze waarop de gegevens werden verzameld. Het gaat hier niet om geregistreerde administratieve gegevens maar om retrospectieve vragen waarbij elke ondervraagde informatie over het verleden diende te bezorgen. Het spreekt vanzelf dat hier herinneringsfouten kunnen optreden en dat zulke fouten groter zijn naarmate de afstand tussen de gebeurtenis en de rapportering ervan groter is.14 De variabele die het meest gevoelig is voor zulke herinneringsfouten is de instroomperiode. Onderzoekers die instroomden in de periode 1984-1990 maken waarschijnlijk andere fouten bij het rapporteren van de tijd gewerkt aan een doctoraat dan onderzoekers die instroomden van 1995 tot 1997. Om die reden wordt de, overigens interessante, variabele ‘periode van instroom’ niet opgenomen in de regressieanalyse. We nemen aan dat dit herinneringseffect onafhankelijk is van de overige variabelen die wel worden opgenomen, zoals de sekse van de ondervraagde, de faculteit, het behaalde resultaat in de basisopleiding, enz… Bij het bekijken van de duurtijden werden extreem kleine (een paar maanden) en zeer grote duurtijden vastgesteld (190 maanden). Aangezien het in beide gevallen om uitzonderlijke situaties gaat15 worden deze gevallen buiten beschouwing gelaten.16 Enkel duurtijden tussen 24 maanden en 96 maanden worden in beschouwing genomen. De analyse heeft bijgevolg betrekking op de snelheid van het behalen van een doctoraat bij de onderzoekers die aan een doctoraat zijn begonnen en die er tussen twee en acht jaar over gedaan hebben. Een specifiek probleem bij het berekenen van duurtijden tot het zich voordoen van een gebeurtenis is het gegeven dat voor een aantal ondervraagden een gebeurtenis (i.c. een doctoraat behalen of stoppen met werken aan een doctoraat) zich nog niet heeft voorgedaan op het moment van de bevraging. Dit heeft voor gevolg dat bij een aantal respondenten informatie over de duurtijd die zal nodig zijn, niet beschikbaar is. Dit heeft ook voor gevolg dat de schatting van de duurtijden voor het behalen van een doctoraat bij degenen die nog niet zo heel lang bezig zijn, systematisch te laag zal zijn omdat alleen de snelle werkers de gebeurtenis kunnen rapporteren. Om met dit probleem van de zgn. ‘censoring’ rekening te houden wordt gebruik gemaakt van Cox regressiemodellen.17 Alhoewel Cox regressie toelaat om ook met niet-proportionele hazards te werken wordt hier zoals in de door CWTS uitgevoerde analyses gekozen voor een proportional hazard model (voor meer uitleg zie punt 4 methodologische appendix).

Aangezien we in tegenstelling tot de CWTS-studie gegevens hebben over zowel het behalen

van het doctoraat als over het stoppen met werken aan het doctoraat, kan een ‘competing risk’

model worden opgesteld dat voor een analyse van de doctoraatsduur het meest geschikt is. Er

13 Met bijzondere dank aan Jan Van Bavel, K.U.Leuven, voor de methodologische ondersteuning en het nalezen

van dit gedeelte. 14 Tourangeau, R., Rips, L.K. & Rasinski, K. (2000). The psychology of Survey Response. Cambridge: Cambridge

University Press, pp. 62-99. 15 Bijvoorbeeld het aan de K.U. Leuven of U.Gent voltooien van een doctoraat dat elders werd voorbereid of het

werken aan een doctoraat nadat men de universiteit al lang verlaten heeft. 16 In de CWTS-analyse worden duurtijden beneden drie jaar uitgesloten. 17 Allison, P.D. (sd). Survival Analysis Using the SAS® System. A Practical Guide. SAS Institute Inc. pp. 111-210.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 81

zijn immers twee mogelijke uitkomsten als men de doctoraatsstudie aanvangt. De

junioronderzoeker doctoreert of het onderzoek wordt voortijdig afgebroken. We zijn uiteraard

het meest geïnteresseerd in de verschillen in snelheid van het behalen van een doctoraat

naargelang van een aantal kenmerken van de onderzoeker (sekse, faculteit, statuut, enz…),

maar de informatie over verschillen in de hazards op vroegtijdig stoppen kan een bijkomend

licht werpen op omstandigheden die minder gunstig zijn.

Van allen die aan een doctoraat begonnen zijn, er desgevallend tussen twee en acht jaar aan

werkten, of er mee gestopt zijn, en waarvan informatie over alle variabelen aanwezig is (N =

1.960) behaalde 54,6% een doctoraat en stopte 13,5% voortijdig. Omdat werd vastgesteld dat

de non-respons verband hield met het al of niet doctoreren en dit bovendien varieerde met de

instroom,18 werd een gewogen dataset gebruikt met gewichten die variëren naargelang van het

jaar van instromen. Als men met alle vorige opmerkingen rekening houdt, dan is het duidelijk

dat de parameters die hier geschat worden onderhevig zijn aan fouten. Op zich is dat geen

probleem omdat we vooral zicht willen krijgen op verschillen naargelang van de onderzochte

kenmerken. We moeten bijgevolg aannemen dat de meetfouten niet verschillen naargelang

van deze kenmerken. Alhoewel het regressiemodel pretendeert om het netto-effect van elk kenmerk op de hazard weer te geven moet men er toch rekening mee houden dat zulke studie beperkt blijft omdat niet alle relevante factoren die van invloed kunnen zijn op de snelheid van doctoreren, opgenomen zijn. Er wordt dus geen volledige verklaring gegeven. Men krijgt er wel zicht op het effect van de variabelen die wel in het model werden opgenomen, en op het ontbreken van een effect van die variabelen die oorspronkelijk werden opgenomen maar die geen enkel effect bleken te hebben. In tabel 68 worden de hazard ratio’s gepresenteerd met betrekking tot het behalen van een doctoraat van onderzoekers die ooit een doctoraat begonnen zijn. Enkel de variabelen met een statistisch significant effect worden weerhouden. In de eerste drie kolommen zijn de resultaten opgenomen van een analyse waarin alleen werd gekeken naar het effect op de hazard ratio van een bepaald achtergrondkenmerk zonder voor de overige kenmerken te controleren, de bruto-effecten. In de drie volgende kolommen is wel gecontroleerd voor de overige achtergrondkenmerken, de netto-effecten. De laatste drie kolommen geven de resultaten weer van de analyse waarin er niet enkel voor de achtergrondkenmerken maar ook voor de significante attitudes gecontroleerd wordt. Tabel 68 wordt best samen bekeken met tabel 69, waar de hazard ratio’s gepresententeerd worden met betrekking tot het stoppen met het werken aan een doctoraat. De tabel is op dezelfde manier samengesteld als tabel 68. De bruto-effecten en netto-effecten van de analyses met enkel achtergrondkenmerken worden eerst gepresenteerd en vervolgens de resultaten van het model waarin voor achtergrondkenmerken en attitudes wordt gecontroleerd. Voor categorische variabelen wordt telkens een referentiecategorie gekozen. De hazard ratio van deze referentiecategorie is 1. De hazard ratio’s van de overige categorieën geeft het tempo van het behalen van het doctoraat of het stoppen met werken aan een doctoraat weer ten opzichte van deze referentiecategorie. We willen hier nog even kort de betekenis uitleggen van het verschil tussen bruto effecten en netto effecten. Men zou bijvoorbeeld in de steekproef kunnen vinden dat onderzoekers die op het einde van hun licentieopleiding een grote onderscheiding of onderscheiding behaalden minder snel doctoreren dan onderzoekers die de grootste onderscheiding behaalden. Maar het is mogelijk dat het verschil tussen onderzoekers met de grootste onderscheiding en de anderen wegvalt indien met controleert voor het statuut. Het is immers aannemelijk dat studenten met een grootste onderscheiding in verhouding meer te vinden zijn onder FWO-aspiranten dan onder de andere categorieën. Als het netto effect van het statuut (FWO versus andere) overeind blijft en het effect van de graad zou verdwijnen, dan kunnen we besluiten dat het bruto-effect van de graad slechts schijnbaar was en dat het eigenlijk dit niet is wat speelt

18 De non-respons bij de niet-gedoctoreerden is groter naargelang de afstand tussen de bevraging en het

instroomjaar groter is.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 82

maar wél het statuut. Het kan ook gebeuren dat een onbeduidend bruto-effect na controle van andere kenmerken plots wél te voorschijn komt. In dat geval spreekt men van een oorspronkelijk verborgen relatie. Men kan bijvoorbeeld de indruk hebben dat het niets uitmaakt of men in een bepaalde faculteit zijn of haar doctoraat voorbereidt, maar na controle door andere kenmerken of houdingen die verschillend verspreid zijn over de faculteiten kan er dan wel een verband, of soms zelfs een omgekeerd verband, te voorschijn komen. Om het proces van doctoreren te begrijpen is het interessant om na te gaan wat er met de bruto effecten gebeurt nadat de andere kenmerken en de houdingen in het model zijn ingebracht. Bekijken we eerst tabel 68. Bruto is er geen beduidend effect van man of vrouw zijn op de snelheid van doctoreren, maar dit beeld wijzigt als we controleren voor de achtergrondkenmerken. Een ratio van 0,839 voor vrouwen betekent dat onder controle van de andere co-variaten (zonder de houdingen) de hazard (risico) om te doctoreren 83,9% bedraagt van deze bij de mannen. Vrouwen doctoreren dus ongeveer 16% minder snel dan mannen. Controleren we echter bijkomend ook voor de attitudes dan is er niet langer een betekenisvol verschil in snelheid van doctoreren tussen mannen en vrouwen. Vrouwen zien in vergelijking met hun mannelijke collega’s hun promotor meer als dwingend en als de promotor als dwingend wordt gepercipieerd wordt er sneller gedoctoreerd. Anderzijds vinden vrouwen het proces moeizamer en minder zinvol dan mannen, attitudes die samengaan met een minder snel doctoraatstempo. Kijken we naar de bruto-effecten, dan krijgen we de indruk dat onderzoekers in de meeste faculteiten minder snel doctoreren dan in de faculteit Wetenschappen. In sommige faculteiten ligt het doctoraatstempo zelfs aanzienlijk lager, met name in de faculteit Toegepaste Wetenschappen, de Rechtsfaculteit en de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen. Wordt er gecontroleerd voor de overige achtergrondkenmerken en nadien voor achtergrondkenmerken en attitudes, dan zien we dat het lagere doctoraatstempo in de genoemde faculteiten wat minder uitgesproken is en ook dat het doctoraatstempo in de faculteit Geneeskunde zelfs beduidend hoger komt te liggen dan in de faculteit Wetenschappen. Na controle voor de overige kenmerken doctoreren assistenten en contactmedewerkers op projecten ongeveer de helft minder snel dan onderzoekers met een mandaat van het FWO, BOF of IWT. Onderzoekers bij promotoren die zich bij de aanvang van het doctoraatsonderzoek situeren in de leeftijdscategorie 40-49 jaar doctoreren minder snel. Bij controle voor de achtergrondkenmerken blijft de hazard vrijwel gelijk, maar worden ook de attitudes in het model gebracht, met name het profiel van de dwingende promotor, dan is het verband niet langer significant meer. Wordt er niet gecontroleerd voor de overige kenmerken, dan zien we dat onderzoekers met lagere afstudeergraden dan de grootste onderscheiding minder snel doctoreren dan onderzoekers die met de grootste onderscheiding zijn afgestudeerd. Vooral van onderzoekers met voldoening ligt het doctoraatstempo trager en dit blijft zo, ook als er gecontroleerd wordt voor de achtergrondkenmerken en significante attitudes.

Tabel 68: Hazard ratio’s m.b.t. het behalen van een doctoraat van onderzoekers die ooit aan een doctoraat begonnen zijn (instroom 1984-1997)

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 83

Predictor

Met enkel achtergrondkenmerken Achtergrondkenmerken en

attitudes: netto effect Bruto effecten Netto effecten

Coef. Hazard

ratio

Prob. Coef. Hazard

ratio

Prob. Coef. Hazard

ratio

Prob.

Vrouw

Man

-0,089

0,0

0,915

1,0

0,198 -0,175

0,0

0,839

1,0

0,015 -0,117

0,0

0,889

1,0

0,109

LW

RE

GE

TW

EW

DI

PP

LA

FW

PS

WE

-0,207

-0,172

0,045

-0,355

-0,242

-0,276

-0,142

0,048

-0,103

-0,751

0,0

0,813

0,487

1,046

0,701

0,785

0,759

0,868

1,050

0,902

0,472

1.0

0,143

0,002

0,675

0,000

0,271

0,316

0,401

0,667

0,580

0,028

-0,053

-0,444

0,245

-0,173

0,044

-0,127

0,074

0,056

0,255

-0,588

0,949

0,641

1,278

0,761

1,045

0,881

1,077

1,057

1,290

0,555

1,0

0,715

0,065

0,034

0,006

0,845

0,646

0,664

0,629

0,179

0,086

-0,036

-0,463

0,265

-0,209

0,027

-0,139

0,123

0,056

0,199

-0,630

0,0

0.964

0,629

1,304

0,811

1,027

0.870

1,131

1,057

1,220

0,532

1,0

0,804

0,057

0,015

0,040

0,905

0,615

0,476

0,632

0,296

0,068

Bez. assistent

Burs. op project

Contractmed.

FWO/IWT/BOF

-0,873

-0,344

-0,731

0,0

0,418

0,708

0,461

1.0

0,000

0,155

0,000

-0,854

-0,478

-0,736

0,0

0,426

0,672

0,479

1,0

0,000

0,106

0,000

-0,834

-0,256

-0,705

0,0

0,434

0,774

0,494

1,0

<0,0001

0,305

<0,0001

Promoter 30-39j

Promoter 40-49j

Promoter +50

-0,011

-0,145

0,0

0,989

0,865

1,0

0,906

0,049

-0,091

-0,148

0,0

0,913

0,862

1,0

0,344

0,053

-0,076

-0,107

0,0

0,926

0,889

1,0

0,428

0,164

Voldoening

Onderscheiding

Grote Ond.

Grootste Ond.

-0,790

-0,342

-0,278

0,0

0,454

0,711

0,757

1,0

0,003

0,000

0,001

-0,681

-0,105

-0,053

0,0

0,506

0,900

0,948

1,0

0,014

0,176

0,556

-0,779

-0,102

-0,062

0,0

0,459

0,903

0,904

1,0

0,005

0,296

0,495

Dwingend

(eerder)wel

(eerder)niet

neutraal+missing

- - - -

0.181

0.003

0.0

1.199

1.003

1.0

0,031

0.970

Zinvol

(eerder)wel

(eerder)niet

neutraal+missing

- - - -

0.131

-0.376

0.0

1.140

0.686

1.0

0,101

0.008

Moeizaam

(eerder)wel

(eerder)niet

neutraal+missing

- - - -

-0.267

0.112

0.0

0.766

1.118

1.0

0,011

0.151

N=1960

Bekijken we nu tabel 69 wat meer in detail. Wanneer de attitudes m.b.t. het stoppen worden ingebracht, dan zien we dat onderzoekers waarvan de promotor goed beantwoordt aan het profiel van de goede promotor veel minder snel stoppen met hun doctoraatsonderzoek. Onderzoekers die het doctoraatsonderzoek weinig zinvol vinden, stoppen veel sneller en

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 84

onderzoekers die het doctoraatsonderzoek wel zinvol vinden stoppen veel minder snel. Opnieuw, wellicht gaat het eerder om een samenhang dan een causaul effect : wie gestopt is, voelt het doctoreren als niet zinvol aan. Als men zich logistiek ondersteunt voelt, stopt men eveneens minder snel met het doctoraatsonderzoek. In de meeste faculteiten stopt men beduidend sneller met het doctoraatsonderzoek dan in de faculteit Wetenschappen. Worden de overige achtergrondkenmerken en attitudes onder controle gehouden, dan wordt het effect in een aantal faculteiten nog versterkt. Het meest opvallend is de hazard voor de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen waar men tot vier keer sneller stopt met het doctoraatsonderzoek dan in de faculteit Wetenschappen. Het gegeven dat men sneller stopt, helpt ook te begrijpen waarom onderzoekers in deze faculteit minder snel tot een doctoraat komen, zoals gezien in Tabel 68. Ook in de faculteiten Rechtsgeleerdheid, Letteren en Economische en Toegepaste Wetenschappen wordt er beduidend sneller gestopt met het doctoraatsonderzoek dan in de faculteit Wetenschappen. Wordt er gecontroleerd voor de overige achtergrondkenmerken dan blijken assistenten en vooral doctoraatsbursalen op projecten beduidend sneller te stoppen met het doctoraatsonderzoek dan de referentiegroep FWO-, BOF- en IWT-mandaathouders. Wordt er ook gecontroleerd voor de attitudes dan blijken de effecten evenwel niet langer meer significant te zijn. Bij controle voor de overige achtergrondkenmerken en attitudes zouden volgens onze gegevens doctorandi waarvan de promotor zich bij de aanvang van het doctoraat situeert in de leeftijdscategorie 40-49 jaar 32% sneller stoppen met het doctoraatsonderzoek in vergelijking met promotoren boven de 50 jaar. Bekijken we bij de afstudeergraad alleen de bruto-effecten m.b.t. het stoppen met werken aan een doctoraat, dan blijken onderzoekers met onderscheiding of grote onderscheiding sneller te stoppen met het doctoraatsonderzoek dan onderzoekers die afgestudeerd zijn met de grootste onderscheiding. Controleren we voor de overige achtergrondkenmerken dan wordt het effect kleiner en blijft enkel voor de afstudeergraad onderscheiding het effect nog statistisch significant. Wordt er ook gecontroleerd voor de houdingen, dan blijken onderzoekers met andere afstudeergraden dan de grootste onderscheiding niet significant sneller te stoppen met het doctoraatsonderzoek.

Tabel 69: Hazard ratio’s m.b.t. het stoppen met werken aan een doctoraat van onderzoekers die ooit aan een doctoraat begonnen zijn (instroom 1984-1997)

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 85

Predictor

Met enkel achtergrondkenmerken Achtergrondkenmerken en

attitudes: netto effect Bruto effecten Netto effecten

Coef. Hazard

ratio

Prob. Coef. Hazard

ratio

Prob. Coef. Hazard

ratio

Prob.

Vrouw

Man

0,027

0,0

1,028

1,0

0,813 0,093

0,0

1,098

1,0

0,442

-0,178

0,0

0,837

1,0

0,156

LW

RE

GE

TW

EW

DI

PP

LA

FW

PS

WE

0,096

1,019

0,357

0,789

1,107

0,642

0,561

0,777

0,720

1,204

0,0

2,620

2,772

1,429

2,201

3,024

1,901

1,752

2,174

2,055

3,334

1,0

0,000

0,000

0,116

0,000

0,000

0,156

0,050

0,000

0,027

0,000

0,960

0,931

0,234

0,766

1,006

0,575

0,538

0,773

0,587

1,113

0,0

2,612

2,538

1,264

2,151

2,734

1,777

1,713

2,165

1,799

3,042

1,0

0,000

0,001

0,309

0,000

0,000

0,207

0,062

0,000

0,074

0,000

1.191

1,321

0,196

0,722

1,057

0,730

0,659

0,830

0.696

1.411

0.0

3,289

3,748

1,217

2,058

2.877

2,075

1,932

2,293

2,005

4.099

1,0

<0,0001

<0,0001

0,405

0,000

0,000

0,111

0,023

0,000

0,035

<0,0001

Bez. assistent

Burs. op project

Contractmed

FWO/IWT/BOF

-0,873

-0,345

-0,731

0,0

0,418

0,708

0,481

1,0

0,000

0,156

0,000

0,292

0,735

0,169

0,0

1,339

2,068

1,279

1,0

0,035

0,000

0,396

0.077

0,398

-0,020

0,0

1.080

1,489

0,980

1,0

0,587

0,077

0,920

Promoter 30-39j

Promotor 40-49j

Promoter +50

0,038

0,287

0,0

1,038

1,332

1,0

0,814

0,022

-0,040

0,224

0,0

0,961

1,250

1,0

0,815

0,081

0,047

0,277

0,0

1,048

1,319

1,0

0,786

0,033

Voldoening

Onderscheiding

Grote Ond.

Grootste Ond.

-0,160

0,572

0,365

0,0

0,852

1,771

1,440

1,0

0,775

0,002

0,045

-0,390

0,435

0,217

0,0

0,677

1,544

1,243

1,0

0,453

0,025

0,248

-0,383

0,316

0,117

0,0

0.681

1,371

1,124

1,0

0,461

0,105

0,534

Goede promotor

(eerder)wel

(eerder)niet

neutraal+missing

- - - -

-0.561

0.044

0.0

0.571

1.045

1.0

0,002

0.727

Zinvol

(eerder)wel

(eerder)niet

neutraal+missing

- - - -

-1.408

1.324

0.0

0.245

3.759

1.0

<0,0001

<0,0001

Log.ondersteuning

(eerder)wel

(eerder)niet

neutraal+missing

- - - -

-0.334

0.192

0.0

0.716

1.211

1.0

0,046

0.135

N=1990

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 86

6. UITSTAPSITUATIE

In dit laatste deel nemen we de uitstapsituatie onder de loep. De uitstapsituatie delen we hiertoe op in zes vragen:

(1) Op welke manier wordt de academische aanstelling aan de universiteit beëindigd? (2) Wat is het belang van het doctoraatsdiploma bij het verwerven van de huidige functie

op de externe arbeidsmarkt? (3) Wat is de mate van autonomie binnen de huidige functie? (4) Wat is het niveau van het takenpakket in deze functie? (5) In welke mate geven de uitgestroomde wetenschappers leiding? (6) Heeft een doctoraatsdiploma een financiële meerwaarde?

6.1 Op welke manier wordt de academische aanstelling aan de universiteit beëindigd?

Op het moment van de bevraging werkt 56% van de respondenten niet meer aan de universiteit. Hiervan nam 44% ontslag, 27% kreeg geen verlenging na einde contract, 18% nam de aangeboden verlenging niet aan na einde contract en 11% beëindigde de aanstelling op een andere manier. Tewerkstelling aan de universiteit wordt vaak gekenmerkt door tijdelijke contracten en bijgevolg door grote jobonzekerheid. Uit de analyse van de tevredenheidsvraag blijkt dat werknemers aan de universiteit vooral ontevreden zijn over de werkonzekerheid en de gebrekkige promotiekansen: 35% van de junioronderzoekers is ontevreden over de werkzekerheid/ het statuut en 41% is ontevreden over de kansen op promotie. Dit kan het hoge percentage van 44% verklaren dat zelf ontslag neemt. Waarschijnlijk vinden onderzoekers na verloop van tijd een betrekking die meer werkzekerheid en promotiekansen biedt of wordt hen die aangeboden en nemen ze daarom ontslag aan de universiteit. Van diegenen die op het moment van de bevraging niet meer werken aan de universiteit heeft 96% betaald werk.

6.2 Wat is het belang van het doctoraatsdiploma bij het verwerven van de huidige functie op de externe arbeidsmarkt?

We vroegen de uitgestroomde respondenten aan te duiden in welke mate vier geselecteerde elementen belangrijk waren bij het verwerven van de huidige functie. Driekwart van de respondenten die een doctoraat behaald hebben, geeft aan dat de titel van doctor een belangrijk element vormde bij het verwerven van de huidige functie. Voor 17% van de doctors was deze titel onbelangrijk en 10% neemt een neutrale houding aan (zie tabel 70). Er is een significant verband tussen dit element en de uitstroomperiode: diegenen die een jaar of minder uitgestroomd zijn, vinden het doctoraatsdiploma in verhouding met de anderen een belangrijker element bij het verwerven van de huidige functie (zie tabel 71). Daarnaast blijkt dat een universitair diploma van de tweede cyclus en de specifieke afstudeerrichting door ongeveer 80% van de respondenten als belangrijk aangeduid worden. Er is een significant verband tussen het element ‘specifieke afstudeerrichting’ en faculteit: in verhouding tot de andere faculteiten vinden de onderzoekers in de medische wetenschappen dit element belangrijker bij het verwerven van de huidige functie, hetgeen niet verwondert vermits men niet kan werken als arts, tandarts, … zonder dat specifieke diploma en in tegenstelling tot andere gediplomeerden gaan artsen, tandartsen, … zelden in andere functies werken.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 87

Tabel 70: Elementen belangrijk bij het verwerven van de nieuwe functie

instroom % Belangrijk % Neutraal % Onbelangrijk

specifieke afstudeerrichting 2.017 80 7 14

universitair diploma van de tweede cyclus,

ongeacht de specifieke afstudeerrichting1.908 79 6 15

een doctoraatsdiploma* 656 73 10 17

beroepservaring aan een universiteit 1.972 37 14 49

* de percentages hebben enkel betrekking op diegenen met een doctoraat Een laatste opmerkelijke vaststelling is dat slechts 37% van de uitgestroomde respondenten de beroepservaring aan de universiteit als belangrijk beoordeelt bij het verwerven van de huidige functie. Er is een verband tussen dit laatste element en faculteit, al dan niet gedoctoreerd zijn en de uitstroomperiode. In de medische wetenschappen vindt ongeveer de helft van de respondenten de opgedane ervaring aan de universiteit een belangrijk element bij het verwerven van de nieuwe functie, in de exacte wetenschappen vindt slechts een derde dit een belangrijk element. Daarnaast vinden doctors de opgedane ervaring aan de universiteit belangrijker dan niet-gedoctoreerden. Voor de helft van diegenen die een jaar of minder uitgestroomd zijn, was dit een belangrijk element bij het verwerven van de nieuwe functie.

Tabel 71: Elementen belangrijk bij het verwerven van de nieuwe functie

% specifieke

afstudeerrichting

% universitair

diploma 2de cyclus

% doctoraats-

diploma

% beroepservaring

aan universiteit

Totaal 80 79 73 37

Sekse - - - -

man 80 79 73 37

vrouw 80 79 72 38

Faculteitsgroep ** - - ****

humane wetenschappen 77 79 75 40

exacte wetenschappen 80 80 72 33

medische wetenschappen 88 75 79 47

Stand doctoraat * - ****

gedoctoreerd 83 78 nvt 46

niet gedoctoreerd 78 79 nvt 33

Instroomperiode - - - *

ingestroomd in 1984-'89 80 79 71 35

ingestroomd in 1990-'94 79 79 75 40

ingestroomd in 1995-'98 79 80 74 36

Uitstroomperiode - - **** ****

1 jaar of minder uitgestroomd 83 79 84 52

2 tot 4 jaar uitgestroomd 79 79 74 41

5 tot 9 jaar uitgestroomd 81 80 63 34

10 tot 15 jaar uitgestroomd 75 77 75 21

het belang van

6.3 Wat is de mate van autonomie binnen de huidige functie?

Aan de uitgestroomde onderzoekers werd gevraagd de mate van autonomie binnen de huidige functie aan te geven op een schaal van 1 tot 10, waarbij de score 10 stond voor volledige autonomie. 50% van de respondenten geeft een antwoord van 8 of minder. 75% geeft een score van 8,5 of minder en 10% van de respondenten schat zichzelf volledig autonoom in binnen de huidige functie. Kort samengevat kunnen we stellen dat de respondenten vinden dat ze autonoom zijn binnen hun huidige functie.

6.4 Wat is het niveau van het takenpakket in deze functie?

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 88

De grote meerderheid schat het niveau van de taken in op universitair niveau, 27% schat het niveau van de huidige functie in op doctoraatsniveau en 7% van de respondenten schat het niveau van hun takenpakket zelfs lager in dan dat van een universitair diploma van de tweede cyclus. We zien significante verbanden tussen het niveau van het takenpakket en al dan niet gedoctoreerd zijn (zie tabel 72). Van diegenen die wél een doctoraatsdiploma behaald hebben, stelt 60% het takenpakket van hun functie gelijk met een functie waarvoor een doctoraat vereist is. Dit wil zeggen dat 40% van de doctors het takenpakket van hun functie niet gelijkstelt met een functie waarvoor een doctoraat vereist is. Opmerkelijk is dat 11%, die niet gedoctoreerd is, de te vervullen taken in hun functie gelijkstellen met het niveau van een functie waarvoor een doctoraat vereist is. Misschien gaat het hier om respondenten die doctors als directe collega’s hebben en daarom het takenpakket binnen hun functie inschatten als een functie waarvoor een doctoraat vereist is. Tabel 72: Het niveau van het takenpakket in de huidige functie

% Met doctoraat

% Met universitair

diploma 2de cyclus

% Met ander

diploma hoger

onderwijs

% Zonder

diploma hoger

onderwijs

2.049 27 67 6 1

664 60 37 2 1

1.385 11 81 8 1

Niveau van de te vervullen taken

****

instroom

gedoctoreerd

niet gedoctoreerd

Totaal

6.5 In welke mate geven de uitgestroomde wetenschappers leiding?

Een groot gedeelte, 40%, van de uitgestroomde wetenschappers oefent geen leiding of toezicht uit in hun huidige functie. 36% heeft leiding over vijf of minder medewerkers, 24% heeft leiding over zes of meer medewerkers. Er is een verband tussen de mate van leidinggeven en geslacht, faculteitsgroep, al dan niet gedoctoreerd zijn en het aantal jaren dat men uitgestroomd is. Tabel 73: De mate van leidinggeven (horizontale percentages)

instroom 0 1 tot 5 medewerkers

6 of meer

medewerkers

Totaal 2.049 40 36 24

gedoctoreerd 664 34 42 24

niet gedoctoreerd 1.385 43 33 24

man 1.203 32 40 28

vrouw 846 52 31 17

humane wetenschappen 567 47 32 21

exacte wetenschappen 1.109 37 38 26

medische wetenschappen 278 36 41 23

1 jaar of minder uitgestroomd 420 51 36 13

2 tot 4 jaar uitgestroomd 597 41 43 17

5 tot 9 jaar uitgestroomd 656 38 34 28

10 tot 15 jaar uitgestroomd 359 30 31 39

****

***

Percentage dat leiding of toezicht heeft over

****

****

6.6 Heeft een doctoraatsdiploma een financiële meerwaarde op de markt?

In onderstaande tabel worden de gemiddelde nettolonen weergegeven. In de vragenlijst werd gevraagd naar het loon in Belgische franken. In de tabel worden dan ook de getallen in Belgische franken weergegeven, de omrekening in euro’s staat tussen haakjes. Uit de bevraging blijkt dat 50% van de respondenten minder dan 79.999 BEF (€1.983) netto per

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 89

maand verdient. 75% van de respondenten verdient minder dan 89.999 BEF (€2.231) en 10% van de respondenten verdient meer dan 130.000 BEF (€3.222). Tabel 74 toont dat een doctoraat loont: onderzoekers met een doctoraatsdiploma verdienen gemiddeld 10.000 BEF (€248) meer dan respondenten die nooit begonnen zijn aan een doctoraatsonderzoek. Het doctoraat heeft een financiële meerwaarde op korte én op lange termijn: de helft van de doctors die 5 tot 9 jaar of 10 tot 15 jaar uitgestroomd zijn verdienen gemiddeld 20.000 BEF (€496) meer dan niet-gedoctoreerden die eenzelfde periode uitgestroomd zijn. Tabel 74: Het gemiddeld maandelijks netto-inkomen

Totaal P50 P75 P90

2.047 <79.999 (€ 1.983) <89.999 (€ 2.231) <129.999 (€ 3.222)

664 <79.999 (€ 1.983) <99.999 (€ 2478) <129.999 (€ 3.222)

1.385 <69.999 (€ 1.735) <89.999 (€ 2.231) <129.999 (€ 3.222)

1 jaar of minder uitgestroomd 174 <79.999 (€ 1.983) <89.999 (€ 2.231) <109.999 (€ 2.726)

2 tot 4 jaar uitgestroomd 229 <79.999 (€ 1.983) <89.999 (€ 2.231) <109.999 (€ 2.726)

5 tot 9 jaar uitgestroomd 201 <89.999 (€ 2.231) <99.999 (€ 2478) <139.999 (€ 3.470)

10 tot 15 jaar uitgestroomd 52 <109.999 (€ 2.726) <129.999 (€ 3.222) 150.000 of meer (>= € 3.718)

1 jaar of minder uitgestroomd 415 <69.999 (€ 1.735) <79.999 (€ 1.983) <109.999 (€ 2.726)

2 tot 4 jaar uitgestroomd 593 <69.999 (€ 1.735) <79.999 (€ 1.983) <99.999 (€ 2478)

5 tot 9 jaar uitgestroomd 650 <69.999 (€ 1.735) <89.999 (€ 2.231) <119.999 (€ 2.974)

10 tot 15 jaar uitgestroomd 356 <89.999 (€ 2.231) <119.999 (€ 2.974) 150.000 of meer (>= € 3.718)

niet

gedoctoreerd

gedoctoreerd

niet gedoctoreerd

Totaal

gedoctoreerd

Naast het gemiddeld maandelijks netto-inkomen vroegen we eveneens aan de uitgestroomde wetenschappers of zij extralegale voordelen krijgen in de huidige functie. Uit de bevraging blijkt dat 65% van de uitgestroomde wetenschappers extralegale voordelen geniet (tabel 75). Er is een significant verband tussen het genieten van extralegale voordelen en al dan niet gedoctoreerd zijn: de uitgestroomde gedoctoreerde geniet frequenter extralegale voordelen (70%) dan de niet-gedoctoreerde (62%). Van diegenen die extralegale voordelen genieten, krijgt:

- 73% een groepsverzekering - 72% een hospitalisatieverzekering - 52% maaltijdcheques - 37% een GSM - 33% een bedrijfswagen - 29% een PC thuis - 25% aandelenopties - 19% een telefoonvergoeding

Deze extralegale voordelen vertegenwoordigen bij de helft van de respondenten maandelijks gemiddeld een bedrag van minder dan 7000 BEF, bij 75% van deze respondenten bedraagt dit minder dan 20.000 BEF. Bij 10% van de respondenten bedragen deze extralegale voordelen maandelijks gemiddeld een bedrag van minstens 30.000 BEF. Tabel 75: Extralegale voordelen (horizontale percentages)

ja nee

2.066 65 35

666 70 30

1.400 62 38

Totaal

gedoctoreerd***

niet gedoctoreerd

instroom

extralegale voordelen

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 90

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 91

7. SAMENVATTING & BELEIDSUGGESTIES

De Universiteit Gent en de Katholieke Universiteit Leuven verstuurden in het kader van het onderzoeksproject ‘Promoveren aan Vlaamse Universiteiten’ een schriftelijke vragenlijst naar junioronderzoekers die werkten aan deze universiteiten in de periode 1984/85 - 1997/98. De UGent bevroeg hiertoe de populatie, de K.U.Leuven schreef een steekproef aan. De respons was in de beide universiteiten goed: bijna 60% van de aangeschreven junioronderzoekers beantwoordde de vragenlijst. Deze vragenlijst was zeer uitgebreid (zie bijlage). De antwoorden geven informatie over de elementen die invloed hebben op het al dan niet behalen van een doctoraatsdiploma. Zo krijgen we onder andere een beeld van de manier waarop onderzoekers starten aan de universiteit en wat hun motieven hierbij zijn. Naast de motivatie om te starten aan de universiteit, brengen we de motivering om wel of niet met een doctoraatsonderzoek te beginnen, de keuze van het doctoraatsonderwerp, de begeleiding door de promotor, de houding ten aanzien van de promotor, het proces van doctoreren en de tevredenheid over het werk aan de universiteit in kaart. Tot slot krijgen we ook een beeld van het takenpakket, de onderzoeksgroep en de uitstapsituatie. Alvorens beleidsaanbevelingen te formuleren, brengen we eerst de belangrijkste bevindingen samen. De instapsituatie van junioronderzoekers aan de universiteit De universiteit kent een specifiek rekruteringspatroon: het is meestal de promotor die het initiatief neemt en de student aanspreekt en/of een plaats aanbiedt. Zo zien we dat de overgrote meerderheid van de junioronderzoekers onmiddellijk na het afstuderen begint te werken aan de universiteit en dat de helft signalen percipieerde dat men in hem/haar geïnteresseerd was als onderzoeker. De promotor ligt als het ware op de loer: goede studieresultaten en goed onderzoekswerk tijdens de scriptie zijn belangrijke elementen voor het (h)erkennen van wetenschappelijk talent. Studenten kunnen zich bijgevolg al studerend profileren, op deze wijze bevindt men zich reeds als student op de universitaire arbeidsmarkt. We zien dat slechts een minderheid uit eigen beweging voor een beschikbare plaats solliciteert. De drempel om zelf actief de stap te zetten naar eventuele promotoren kan soms groot zijn omwille van dit specifieke rekruteringspatroon. Open en duidelijke informatie over de mogelijkheid tot doctoreren voor alle studenten is in dit verband belangrijk. Voor bijna de helft van de onderzoekers is de wetenschappelijke ambitie doorslaggevend bij de keuze om een universitaire loopbaan te starten. Het concept ‘wetenschappelijke ambitie’ bundelt de intentie om een doctoraatsdiploma te behalen, de ambitie voor een academische carrière en de interesse voor onderzoek. Mannelijke onderzoekers vinden dit in verhouding met vrouwelijke onderzoekers meer doorslaggevend. Motieven die te maken hebben met het werkklimaat, zoals de zelfstandigheid in het werk, de intellectuele vrijheid, de werksfeer, het werkritme en de tijdsindeling zijn belangrijke elementen in het beslissingsproces om te starten aan de universiteit, maar geven slechts voor een minderheid de doorslag. Voor een kwart vormen motieven die niet onmiddellijk gerelateerd zijn met onderzoekswerk aan de universiteit de doorslaggevende reden om een betrekking aan de universiteit te aanvaarden. Het gaat dan om elementen zoals geen betere aanbieding op de arbeidsmarkt, starten in afwachting van, een langer verblijf aan de universiteit na de studies, een geschikte voorbereiding op een carrière in de bedrijfswereld en het salaris. Het valt op dat er veel meer respondenten een doctoraatsonderzoek starten dan dat er de intentie hebben om te doctoreren of waarmee een afspraak werd gemaakt om te doctoreren. Onderzoekers kunnen dus door hun promotor gestimuleerd worden om toch een doctoraatsonderzoek te starten al hadden ze oorspronkelijk niet die intentie of afspraak. We zien hierbij belangrijke verschillen naar geslacht: vrouwelijke onderzoekers hebben minder dan mannelijke onderzoekers de intentie en de afspraak om te doctoreren en bovendien starten er

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 92

in verhouding minder vrouwen dan mannen met een doctoraat. Er is eveneens een verschil naar faculteitsgroep: in de humane wetenschappen liggen de intentie en de afspraak om te doctoreren alsook het percentage dat effectief met een doctoraatsonderzoek start significant lager dan in vergelijking de exacte en medische wetenschappen. Bij de overgrote meerderheid van degenen die een doctoraatsonderzoek begonnen zijn, spelen elementen die te maken hebben met wetenschappelijke specialisatie een rol bij de keuze om te starten met een doctoraatsonderzoek en voor de helft van de respondenten is dit zelfs de doorslaggevende reden. Onder de noemer ‘wetenschappelijke specialisatie’ ressorteren een grote interesse voor het onderwerp, de mogelijkheid om zich te specialiseren in de discipline en een grote interesse voor onderzoek. De wetenschappelijke omgeving waarmee verwezen wordt naar de stimulans van de professor(en), de persoon van de professor, de stimulerende werkomgeving, de reputatie van de onderzoekseenheid en ‘het werd me gevraagd’, is voor 15% van de respondenten doorslaggevend om een doctoraatsonderzoek aan te vatten. De zelfstandigheid in het werk en de intellectuele vrijheid spelen voor een overgrote meerderheid van de respondenten een rol, maar slechts in 5% een doorslaggevende rol. In vergelijking met de humane en exacte wetenschappen zijn deze elementen voor de respondenten uit de medische wetenschappen van minder belang. Tot slot zijn er de motieven die te maken hebben met een ‘academische carrière’, met name de ambitie voor een academische carrière en de interesse voor onderwijs. Deze elementen vormen voor slechts een kleine groep de doorslaggevende factor. Assistenten en respondenten in de humane wetenschappen vinden deze elementen belangrijk bij de beslissing om een doctoraatsonderzoek aan te vangen. Voor 41% van de doctorandi speelt het individuele item ‘de ambitie voor een academische carrière’ een rol bij de keuze om een doctoraatsonderzoek te starten. Dit cijfer varieert sterk naargelang de discipline waar men tewerkgesteld is, zo speelt dit voor 78% van de doctorandi uit de discipline wijsbegeerte een rol en slechts voor 24% van de doctorandi uit de scheikunde. Ongeveer een derde van de onderzoekers werkt aan de universiteit en start niet met een doctoraatsonderzoek. Voor bijna de helft van deze groep is de doorslaggevende reden bij de keuze om niet te doctoreren dat zij geen ambitie hebben om te doctoreren: zij hebben geen interesse in verregaande specialisatie, doctoreren is niet één van de ambities, zij denken dat doctoreren hen niet zal liggen, zij hebben geen zin om voortdurend met eenzelfde onderwerp bezig te zijn en ze hebben weinig interesse voor onderzoek. Toch is ook voor een vijfde van de onderzoekers het ‘ontbreken van externe voorwaarden’ de belangrijkste factor om geen doctoraatsonderzoek te starten. Ze geven een hoge score aan de elementen: het gebrek aan een stimulerende werkomgeving, het gebrek aan stimulans van de professor, de persoon van de professor, er was geen geschikte promotor, de reputatie van de onderzoekseenheid, ik vond geen goed onderwerp en niemand heeft me ooit aangesproken om te doctoreren. De idee dat doctoreren te weinig vrije tijd overlaat en/of moeilijk te combineren is met een gezin speelt voor bijna een vierde van de respondenten een rol, maar is voor weinigen doorslaggevend bij de keuze om niet met een doctoraatsonderzoek te starten (vgl. 4% bij de mannen en 8% bij de vrouwen). Wat betreft de combinatie van doctoraatsonderzoek en kinderen stellen we vast dat een groot deel van de vrouwelijke doctorandi (38%) het krijgen van kinderen uitstelt tijdens de eerste jaren van hun werk aan de universiteit. Maar ook een vijfde van de mannelijke doctorandi stelt het krijgen van kinderen uit omwille van het doctoraatsonderzoek. Bij de mannelijke en vrouwelijke onderzoekers die niet met een doctoraatsonderzoek starten, zien we veel lagere percentages bij het item ‘de beslissing om kinderen te krijgen werd uitgesteld’. Nochtans zijn er in de literatuur geen argumenten te vinden dat het krijgen van kinderen een invloed heeft op de wetenschappelijke output van vrouwelijke onderzoekers. Doctoreren kan niet zonder promotor. Aansluitend bij het voorgaande, zien we dat een overgrote meerderheid meent dat hun promotor hen koos op basis van de studieresultaten en op basis van de licentiaatsverhandeling. Opvallend is dat het belang van de studieresultaten en de scriptie stijgt met de instroomperiode. Wat de keuze van het doctoraatsonderwerp betreft, zegt het grootste gedeelte van degenen die een doctoraatsonderzoek begonnen zijn dat de promotor het doctoraatsonderwerp bepaald heeft. Ongeveer een vierde koos zelf het doctoraatsonderwerp en een derde koos het doctoraatsonderwerp in overleg met de promotor.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 93

We zien hierbij opvallende verschillen naar geslacht: bij de helft van de vrouwelijke onderzoekers wordt het doctoraatsonderwerp gekozen door de promotor in vergelijking met slechts een derde van de mannelijke onderzoekers. Tevens is er een groot verschil naargelang de faculteitsgroep waarin men werkt, zo wordt in de medische faculteiten bij 59% van de doctorandi het onderwerp bepaald door de promotor, in de humane wetenschappen is dit slechts bij ongeveer een vijfde van de doctorandi het geval. In deze faculteiten kiest een grotere groep het onderwerp autonoom. Ook wat de inbedding van het doctoraatsonderzoek betreft, zien we grote verschillen tussen de faculteitsgroepen. In het algemeen zegt 64% van degenen die ooit een doctoraatsonderzoek begonnen dat het een betrekkelijk nieuw thema binnen de onderzoekstraditie van de onderzoekseenheid betrof. Bij de humane wetenschappen loopt dit op tot 71%. Het doctoraatsonderzoek is in de exacte en medische faculteiten ook meer ingekaderd in de onderzoekstraditie en in een ruimer lopend project. We vinden ook verschillen tussen de faculteitsgroepen wat de mate van uitwerking van het onderzoeksvoorstel bij het begin van het doctoraat betreft. In humane wetenschappen heeft een grote groep, bijna een kwart van de respondenten, nog geen onderwerp of richting bij aanvang van het doctoraatsonderzoek ten opzichte van een tiende voor het totaal van de doctorandi. In de medische wetenschappen heeft bijna een kwart van de doctorandi een volledig uitgewerkt voorstel bij het begin van het doctoraatsonderzoek. Uiteraard is er een verband met het statuut waarop men tewerkgesteld is: bij FWO-aspiranten en IWT-specialisatiebursalen veronderstelt een aanvraag voor een doctoraatsmandaat een onderzoeksvoorstel. Tot slot zien we dat van diegenen die starten in de meest recente periode bijna een kwart een uitgewerkt onderzoeksvoorstel heeft; voor de doctorandi die instroomden in 1984-1989 was dit voor slechts een tiende van de onderzoekers het geval. Het takenpakket van junioronderzoekers aan de universiteit Het takenpakket van junioronderzoekers in het eerste en eventuele vierde jaar van hun werk aan de universiteit werd bevraagd. We vroegen hen naar hun tijdsbesteding aan taken gespreid over het hele jaar: het bijwonen van vergaderingen, de administratieve taken en het onderhoud van de infrastructuur van de onderzoekseenheid. De helft van de respondenten besteedt aan de respectievelijke taken naar eigen zeggen minder dan één uur per week. Het aantal uren dat aan deze taken besteed wordt, verandert niet veel naarmate men langer werkt aan de universiteit. Aan taken die plaats hebben tijdens de onderwijsweken zoals het geven van practica en het verbeteren van oefeningen, besteedt de helft van de respondenten in het eerste jaar een uur of minder per week. Het aantal uren dat men besteedt aan deze taken stijgt in lichte mate tijdens het vierde jaar van de tewerkstelling. Ook de tijd die geïnvesteerd wordt in examens verbeteren of surveilleren blijft beperkt. We zien verschillen in belasting van het takenpakket naargelang het statuut waarop men tewerkgesteld is: ongeveer de helft van de assistenten besteedt meer dan een dag per week aan de verschillende taken met betrekking tot de onderwijsassistentie, de overige statuten besteden hier minder dan één uur per week aan. Wat betreft de algemene taken zien we weinig of geen verschillen naargelang het statuut. Een ruime meerderheid van de doctorandi begeleidt thesisstudenten, ruim de helft van de doctorandi vindt de begeleiding van thesisstudenten tijdsintensief maar inpasbaar in hun doctoraatsonderzoek. Ook diegenen die geen doctoraatsonderzoek gestart zijn, begeleiden thesisstudenten: bij ruim een derde behoort dit tot hun takenpakket. Ten slotte zijn er ook taken die niet rechtstreeks te maken hebben met het eigen onderzoek zoals bijvoorbeeld het schrijven van projectvoorstellen. De overgrote meerderheid van de respondenten moet dergelijke taken zelden uitvoeren. De tevredenheid over de begeleiding, het promotorprofiel, de onderzoeksgroep en het proces van doctoreren

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 94

We peilden bij de respondenten ook naar hun tevredenheid over de begeleiding, hun houding t.a.v. hun promotor, onderzoeksgroep, het proces van doctoreren, mate van samengaan tussen onderwijs en onderzoek en hun arbeidstevredenheid. We beginnen met een profielschets van de promotor. Vaak wordt gezegd dat een promotor idealiter niet meer dan vijf doctoraatsstudenten begeleidt. Welnu, 32% van de doctorandi zegt dat hun promotor meer dan vijf doctorandi begeleidt. Het blijkt ook dat 24% van de promotoren met meer dan vijf doctorandi en 21% met meer dan acht doctorandi hun doctoraatsstudenten begeleiden zonder bijkomende hulp. De meeste ondervraagden (87%) omschrijven hun promotor als een deskundige (1 op 10 typeert m.a.w. hun promotor niet als dusdanig) en 76% als een baas. Opvallend is dat 44% zijn promotor (eerder) als vriend omschrijft. Vrouwen blijken hun promotor –meestal een man– anders te zien dan hun mannelijke collega’s: minder als vriend, beschermer, inspirator of als collega en meer als baas. Promotoren uit de medische wetenschappen worden significant meer als baas omschreven dan promotoren uit exacte en zeker humane wetenschappen. Twee derde van de respondenten die ooit een doctoraatsonderzoek begonnen zijn, vindt de begeleiding door hun promotor effectief, wat omgekeerd betekent dat een derde de begeleiding door hun promotor dus niet als effectief beoordeelt. Dit is niet enkel het oordeel van respondenten die hun doctoraatsonderzoek hebben stopgezet, want ook meer dan een kwart van de doctors zegt de begeleiding door hun promotor als (eerder) niet effectief te zien. Hoewel misschien verwacht, blijkt er geen verband te zijn tussen de gepercipieerde effectiviteit van de begeleiding door de promotor en het aantal doctorandi dat wordt begeleid. De respondenten rapporteren dat de begeleiding (eventueel door iemand anders dan de promotor) het meest aanwezig is in de beginfase van het doctoraatsonderzoek wanneer het onderwerp wordt afgebakend en tijdens de rapporteringsfase, bij het interpreteren van resultaten en het schrijven van het proefschrift. Over het algemeen rapporteren de respondenten uit de medische wetenschappen het minst afwezigheid van begeleiding. Er is een verband tussen de begeleiding op verschillende deelaspecten van het doctoraatsonderzoek en de groepsgrootte. Hoe kleiner de groep hoe meer begeleiding afwezig blijkt. Aan de respondenten werd ook gevraagd in hoeverre zij over het algemeen tevreden waren over de begeleiding (eventueel ook door andere personen dan hun promotor). Zeventig procent zegt over het algemeen eerder tevreden te zijn, wat dus betekent dat 30% eerder niet tevreden is. Vrouwen zijn minder tevreden dan mannen. Leden van een onderzoeksgroep bestaande uit zes personen of minder zijn minder tevreden dan hun collega’s uit grotere onderzoeksgroepen. Bekijken we de algemene tevredenheid over de begeleiding enkel voor die doctorandi waarvan de promotor geen hulp krijgt van postdocs of andere professoren bij de begeleiding, dan zien we dat 37% eerder niet tevreden is (vgl. 30% voor de totale groep). Doctorandi met een promotor zonder hulp van postdocs of andere professoren en waarvan de promotor minder dan drie doctorandi begeleidt zijn over het algemeen het meest ontevreden over de begeleiding (42%), gevolgd door de doctorandi waarvan de promotor meer dan acht doctorandi begeleidt (38%), de tussengroepen zijn het minst ontevreden (34% eerder niet tevreden). Te kleine onderzoeksgroepen zonder postdocs zijn blijkbaar niet gunstig voor de tevredenheid over de begeleiding. Alle respondenten die een doctoraatsonderzoek begonnen zijn, kregen een groot aantal uitspraken voorgelegd ter beoordeling van hun promotor, het proces van doctoreren en het samengaan van onderwijs en onderzoek. Alle respondenten in het onderzoek werd gevraagd uitspraken over hun onderzoeksgroep te beoordelen en er werd tevens gepeild naar hun arbeidstevredenheid. Laat ons beginnen met de uitspraken betreffende de promotor. Er kwamen drie dimensies naar voor, waarvan de eerste een oordeel over de promotor betreft in termen van stimuleren, begeleiden, advies, constructief-kritische houding, helpen bij publicaties en beschikbaarheid. De respondenten die gestopt zijn met hun doctoraat beoordelen hun promotor minder gunstig, maar dit moeten we eerder interpreteren in termen van samenhang dan wel als een causale relatie. Het blijkt ook dat hoe meer postdocs er zijn in de onderzoeksgroep des te gunstiger het oordeel is over de promotor. Een tweede dimensie verwijst naar de dirigerende en dwingende houding van de promotor. Over het algemeen wordt de sturing vanwege de promotor niet zeer dwingend en dirigistisch ervaren, maar toch zijn er beduidende verschillen in gemiddelde scores tussen de faculteiten. Het zijn de medische wetenschappen die hier het hoogst scoren. Men kan vermoeden dat het dwingend karakter hier te maken heeft met de mate waarin onderzoekers zich inpassen in duidelijk omlijnde onderzoeksprojecten. In de humane wetenschappen is dat veel minder het geval en wordt het

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 95

doctoreren het minst van al als dwingend ervaren. In vergelijking met mannen zien we dat vrouwen hun promotor meer als sturend ervaren. Een derde aspect betreft de stimulerende rol van de promotor wat betreft netwerking, congressen en studieverblijven in het buitenland. Op dit aspect scoort de faculteit Rechtsgeleerdheid minder goed in vergelijking met de andere faculteiten. Er valt een positieve evolutie waar te nemen: respondenten ingestroomd na 1995 vinden hun promotor meer internationaal georiënteerd dan de vroeger ingestroomde respondenten. De onderzoeksgroep werd beoordeeld door alle respondenten, dus ook door diegenen die nooit een doctoraatsonderzoek begonnen zijn. Er kwamen 3 dimensies naar voor : het ondersteunend en samenwerkingsklimaat binnen de onderzoeksgroep, de (internationale) reputatie en het gebrek aan logistiek in de onderzoeksgroep. In vergelijking met de faculteit Wetenschappen wordt de teamgeest minder goed beoordeeld in de faculteiten Letteren en Wijsbegeerte, Rechtsgeleerdheid, Geneeskunde, Economische Wetenschappen, Psychologie en Pedagogische Wetenschappen en Politieke en Sociale Wetenschappen. Alle faculteiten uit de humane wetenschappen beoordelen het ondersteunend klimaat van de onderzoekgroep dus minder goed. Diegenen die hun doctoraat hebben stopgezet beoordelen het ondersteunend klimaat beduidend minder goed en doctorandi en respondenten die nooit begonnen zijn iets minder goed dan de groep van gedoctoreerden. Wat de faam van het onderzoeksteam betreft, scoren alle faculteiten van de humane wetenschappen minder goed dan de faculteit Wetenschappen. Gestopten en diegenen die nooit begonnen laten zich veel minder positief uit over de faam van hun groep dan respondenten die hun doctoraat behaalden. Er is verder een positieve samenhang tussen het aantal postdocs en de gereputeerdheid van de onderzoekseenheid. Wat de logistieke ondersteuning betreft, zien we dat men zich in de Faculteit Wetenschappen beduidend meer logistiek ondersteund voelt. Assistenten voelen de gebrekkige omkadering veel scherper aan dan de persoonsgebonden mandaten, onderzoeksteams met meer postdocs en respondenten met een promotor waarvan de leeftijd zich in de jongere leeftijdscategorieën situeert minder. In de items m.b.t. het proces van doctoreren kunnen drie dimensies worden onderscheiden: doctoreren als zinvolle, eenzame en moeizame bezigheid. Vrouwen vinden het proces van doctoreren moeizamer en minder zinvol dan de mannen, maar in de beoordeling van het doctoraatsproces als eenzaam speelt sekse geen rol. Diegenen die gestopt zijn met het doctoraatsonderzoek vinden doctoreren eenzamer, moeizamer en minder zinvol in vergelijking met de doctors en de doctorandi. Faculteiten uit de groep van de humane wetenschappen duiden doctoreren meer als eenzame bezigheid dan de faculteiten uit de groepen exacte en medische wetenschappen. Het duidelijke onderscheid tussen de humane wetenschappen en de overige groepen verdwijnt bij de beoordeling van het doctoreren als een moeizaam proces. In de faculteiten Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Toegepaste Wetenschappen, Politieke en Sociale Wetenschappen, Geneeskunde en de Landbouwkundige en Toegepaste Biologische Wetenschappen wordt doctoreren als moeizamer ervaren dan in de Wetenschappen. Wat de zinvolheid van het doctoreren betreft, zien we dat in de faculteiten Letteren en Wijsbegeerte en Rechtsgeleerdheid doctoreren zinvoller en creatiever wordt beoordeeld dan in de Wetenschappen. In de faculteiten Politieke en Sociale Wetenschappen, Landbouwkundige en Toegepaste Biologische Wetenschappen en ook nog in de faculteit Economische Wetenschappen, Diergeneeskunde en Farmaceutische Wetenschappen vindt men doctoreren eveneens zinvoller dan in de Wetenschappen, maar toch minder uitgesproken dan bij Rechtsgeleerdheid en Letteren en Wijsbegeerte. Bij de beoordeling van de tevredenheid met het werk kan een onderscheid worden gemaakt tussen de tevredenheid met de jobinhoud en met de werkomstandigheden. Vrouwen zijn in vergelijking met mannen minder tevreden over de inhoud van het werk als onderzoeker en over de werkomstandigheden. Wat de faculteiten betreft zijn de Letteren en Wijsbegeerte, Economische Wetenschappen, Politieke en Sociale wetenschappen en in mindere mate ook de Toegepaste Wetenschappen en Psychologie en Pedagogische Wetenschappen wat meer tevreden met de jobinhoud dan de respondenten uit de faculteit Wetenschappen. Wat de mate van tevredenheid met de jobomstandigheden betreft zijn de verschillen wat meer uitgesproken, waarbij de grootste tevredenheid wordt opgetekend in de Economische Wetenschappen en de Toegepaste Wetenschappen. Een ander opvallend gegeven is dat de doctoraatsbursalen

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 96

beduidend minder tevreden zijn met de jobinhoud in vergelijking met de respondenten met een BOF-beurs of een beurs van het FWO of IWT. Tot slot is er de schaal die de beoordeling van de mate van het goed samengaan van onderwijs en onderzoek meet. In de faculteiten Letteren en Wijsbegeerte en Toegepaste Wetenschappen vindt men meer dan in de faculteit Wetenschappen dat onderzoek en onderwijs goed samengaan. Zoals verwacht vinden assistenten dat onderzoek en onderwijs bijzonder goed samengaan. De andere statuten verschillen in hun houding hieromtrent niet van de persoonsgebonden mandaten. Hoe meer postdocs in de onderzoeksgroep, hoe minder harmonieus men het samengaan van onderwijs en onderzoek vindt. Uit het voorgaande is gebleken dat respondenten die voortijdig gestopt zijn met hun doctoraatsonderzoek over de ganse lijn negatiever rapporteren, ook al mag dit niet in causale termen geïnterpreteerd worden. Laten we de groep van gestopten van nabij bekijken. De overgrote meerderheid van de gestopten, stopte in de eerste fasen van hun doctoraatsonderzoek, ook al zijn er nog 17% stoppers in de latere fasen van het onderzoek. Welke elementen spelen mee in het beslissingproces voortijdig te stoppen met het doctoraatsonderzoek? Een aantal van de genoemde elementen heeft rechtstreeks te maken met de organisatie- en onderzoekscultuur van een onderzoeksgroep, namelijk de elementen die verwijzen naar een gebrekkige samenwerking of begeleiding door de promotor, het stopzetten van de financiering en te veel andere werkzaamheden. Dertig procent van de respondenten zegt omwille van redenen die hiermee te maken hebben voortijdig gestopt te zijn met het doctoraatsonderzoek. Het optimaliseren van de organisatie- en onderzoekscultuur zou dus meer afgewerkte doctoraten kunnen betekenen. Daarbij kunnen dezelfde omgevingsfactoren niet los gezien worden van de factoren onderzoeksgebonden hindernissen en het gemotiveerd blijven voor het doctoraatsonderzoek, die voor respectievelijk 11% en 23% van de respondenten de doorslag gaven om te stoppen met het doctoraatsonderzoek. Voor 7% van de respondenten speelt een element dat eerder te maken heeft met de privé-sfeer (persoonlijke context of familiale omstandigheden) de hoofdrol in het beslissingsproces voortijdig te stoppen met het doctoraatsonderzoek. Snelheid van het doctoreren Een kwart van alle onderzoekers die starten aan de K.U.Leuven en de Universiteit Gent doctoreert 6.2 jaar na instroom. Er werden grote verschillen vastgesteld naargelang het dominante juniorstatuut waarin men tewerkgesteld is en er zijn ook verschillen naar faculteitsgroep. Bekijken we het tempo van doctoreren bij de junioronderzoekers die ooit met een doctoraatsonderzoek begonnen zijn in een regressieanalyse, dan zien we dat in de faculteit Toegepaste Wetenschappen, de Rechtsfaculteit en Politieke en Sociale Wetenschappen het doctoraatstempo beduidend lager ligt dan in de faculteit Wetenschappen. In de faculteit Geneeskunde ligt het doctoraatstempo dan weer beduidend hoger dan in de faculteit Wetenschappen. .Assistenten en contractmedewerkers op projecten doctoreren ongeveer de helft minder snel dan onderzoekers met een mandaat van het FWO, BOF of IWT. Onderzoekers afgestudeerd met voldoening doctoreren eveneens minder snel. Er werden ook interessante verschillen vastgesteld m.b.t. het tempo van het stoppen met het doctoraatsonderzoek. Onderzoekers waarvan de promotor goed beantwoord aan het profiel van de goede promotor stoppen minder snel met het doctoraatsonderzoek. Onderzoekers die het doctoraatsonderzoek weinig zinvol vinden, stoppen veel sneller en onderzoekers die het doctoraatsonderzoek wel zinvol vinden stoppen veel minder snel. Als men zich logistiek ondersteunt voelt, stopt men eveneens minder snel met het doctoraatsonderzoek. In de meeste faculteiten stopt men beduidend sneller met het doctoraatsonderzoek dan in de faculteit Wetenschappen. Het meest opvallend is het resultaat voor de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen waar men tot vier keer sneller stopt met het doctoraatsonderzoek dan in de faculteit Wetenschappen. Het gegeven dat men sneller stopt, helpt ook te begrijpen waarom onderzoekers in deze faculteit minder snel tot een doctoraat komen. Ook in de faculteiten Rechtsgeleerdheid, Letteren en Economische en Toegepaste Wetenschappen

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 97

wordt er beduidend sneller gestopt met het doctoraatsonderzoek dan in de faculteit Wetenschappen. De uitstapsituatie van onderzoekers Op het moment van de bevraging werkte 56% van de respondenten niet meer aan de universiteit. Hiervan nam 44% ontslag, 27% kreeg geen verlenging na einde contract, 18% nam de aangeboden verlenging niet aan na einde contract en 11% beëindigde de aanstelling op een andere manier. Van diegenen die op het moment van de bevraging niet meer werkten aan de universiteit heeft bijna iedereen betaald werk. Bijna driekwart van de uitgestroomde doctors geeft aan dat de titel van doctor een belangrijk element vormde bij het verwerven van de nieuwe, huidige functie buiten de universiteit. Een universitair diploma van de tweede cyclus en de specifieke afstudeerrichting wordt door ongeveer 80% van de respondenten als belangrijk aangeduid. Slechts 37% van de uitgestroomde respondenten vindt de beroepservaring aan de universiteit belangrijk bij het verwerven van de huidige functie. De respondenten vinden verder dat ze autonoom zijn binnen hun huidige functie. Wat betreft het ingeschatte niveau van het takenpakket, zien we dat 60% van de doctors hun functie qua taakinhoud situeert op doctoraatsniveau. Dit wil zeggen dat een niet-onbelangrijke groep van 40% van de uitgestroomde doctors het takenpakket in hun functie niet gelijkstelt met een functie waarvoor een doctoraat vereist is. Anderzijds is het opmerkelijk dat een tiende van de uitgestroomde respondenten zonder doctoraatsdiploma hun taakinhoud wel op doctoraatsniveau situeert. In vergelijking met niet-gedoctoreerden oefenen doctors vaker leiding of toezicht uit in hun huidige functie. Tot slot is er de belangrijke vaststelling dat een doctoraat een financiële meerwaarde heeft. Doctors verdienen gemiddeld 248 euro per maand meer dan de uitgestroomde onderzoekers zonder doctoraatsdiploma. Het doctoraat loont financieel zowel op korte als op lange termijn: doctors die vijf tot negen jaar of tien tot vijftien jaar uitgestroomd zijn, verdienen gemiddeld 496 EUR per maand meer dan niet-gedoctoreerden. Er is tenslotte een verband tussen het genieten van extralegale voordelen en al dan niet een doctoraatsdiploma op zak hebben: in vergelijking met niet-gedoctoreerden genieten doctors frequenter extralegale voordelen. Beleidssuggesties We hebben tot dusver de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek bij elkaar gebracht. Bepaalde resultaten springen daarbij bijzonder in het oog en nopen tot beleidssuggesties. Profilerend al studerend Promotoren kiezen jonge onderzoekers op basis van hun studiecurriculum en hun licentiaatsverhandeling. Studenten zouden er van bewust moeten worden gemaakt dat zij zich al studerend in de kijker kunnen/moeten werken indien zij interesse hebben in een loopbaan aan de universiteit. Informatie over de mogelijkheid om te doctoreren en te werken aan de universiteit Slechts een minderheid van de juniors gaat actief op zoek naar een onderzoekspositie. De drempel om zelf actief de stap te zetten naar een potentiële promotor is soms groot omwille van het specifieke rekruteringspatroon van de universiteit. Het is van belang dat potentiële doctorandi en onderzoekers goed geïnformeerd worden over de mogelijkheden van (doctoraats)onderzoek. Dit kan bijvoorbeeld in infosessies voor laatstejaarsstudenten waarin gewezen wordt op de verschillende onderzoeksmogelijkheden en financieringswijzen. In deze sessies kan men studenten aanmoedigen om contact op te nemen met verschillende onderzoeksleiders, labo’s, postdocs en doctorandi om zich te informeren over de

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 98

onderzoekscultuur in het labo, de logistieke ondersteuning, de begeleiding, ... Potentiële doctorandi moeten met andere woorden aangemoedigd worden om ook zelf initiatief te nemen. ‘Wasted potential’ vermijden Een aanzienlijk deel van de respondenten wordt door omstandigheden verhinderd om te starten met een doctoraatsonderzoek: er zijn geen middelen om te doctoreren, er is geen tijd om te doctoreren door andere werkzaamheden, er wordt een gebrek aan stimulans van de professor(en) gepercipieerd en/of niemand heeft hen aangesproken om te doctoreren. Deze elementen kunnen erop wijzen dat er in de onderzoekseenheid te weinig rekening gehouden wordt met de potentiële doctoraatswens van deze groep onderzoekers. Aan deze elementen tegemoet komen, kan ‘wasted potential’ vermijden. Een minimaal onderzoeksvoorstel bij aanvang van het doctoraatsonderzoek In de humane wetenschappen hebben doctorandi meer autonomie bij de keuze van het doctoraatsonderwerp in vergelijking met doctorandi in de exacte en de medische wetenschappen. Het doctoraatsonderzoek is in de exacte en de medische wetenschappen meer ingekaderd in de onderzoekstraditie of in een ruimer lopend project dan in de humane wetenschappen, waar doctorandi het doctoreren overigens meer als een eenzaam proces beoordelen. Bovendien heeft bijna een kwart van de doctorandi in de humane wetenschappen nog geen onderwerp of richting bij de aanvang van het onderzoek (t.o.v. 12% in het totaal). Als we deze bevindingen in verband brengen met de resultaten uit het eerste luik van de studie waar we in de humane wetenschappen in het algemeen lagere doctoraatscijfers zagen, kunnen we suggereren dat het doctoraatsonderwerp best in overleg met de promotor gekozen wordt zodat het doctoraatsonderzoek zoveel mogelijk gekaderd is binnen een onderzoekstraditie. Een minimaal onderzoeksvoorstel bij aanvang van een doctoraatsonderzoek zou een mogelijke vereiste kunnen zijn voor alle categorieën van doctorandi. Nu is dit vaak enkel het geval voor FWO-aspiranten en IWT-specialisatiebursalen. Het ideale aantal doctorandi onder de vleugels van een promotor Er kon geen verband worden vastgesteld tussen de gepercipieerde effectiviteit van de begeleiding en het aantal doctoraatstudenten dat wordt begeleid. Een promotor aanvaardt best niet meer doctoraatskandidaten dan dat hij effectief kan begeleiden. Het aantal doctorandi per promotor kan hoger liggen als de promotor bij de begeleiding hulp krijgt van andere professoren of van postdoctorale onderzoekers. De gepercipieerde effectiviteit van de begeleiding door de promotor De begeleiding door de promotor wordt door een derde van de respondenten als niet-effectief beoordeeld. Het zijn niet enkel diegenen die met het doctoraatsonderzoek gestopt zijn die een negatief oordeel hebben, ook meer dan een kwart van de doctors beoordeelt de begeleiding door de promotor als niet-effectief. Dit wijst erop dat de potentiële doctorandi moeten worden aangemoedigd niet enkel een overwogen keuze van een project te maken, maar ook van hun promotor. Zij zouden zich best op voorhand bevragen over de begeleiding door de promotor of door eventuele postdocs in de onderzoeksgroep. Promotoren die systematisch slechte begeleiders blijken te zijn en lage doctoraatscijfers halen, zouden best gecoacht worden. Gedacht kan worden aan het volgen van ‘supervisor courses’, zoals aan sommige buitenlandse universiteiten gebeurt. De band tussen de promotor als mentor en de doctoraatsstudent is uniek, maar toch moet een uitsluitende één-op-één relatie worden vermeden. De doctoraatsstudent maakt idealiter deel uit van een gereputeerde en samenwerkende onderzoekseenheid. In sommige landen krijgen doctorandi niet één promotor maar twee promotoren toegewezen bij het begin van het doctoraatsonderzoek. Dit is niet altijd haalbaar en zelfs niet noodzakelijk wenselijk, maar in elk geval zou best vanaf de start van het doctoraatsonderzoek een begeleidingscommissie worden samengesteld waaraan de doctoraatsstudent op regelmatige basis de voortgang van het onderzoek rapporteert en waarbij feedback gegeven wordt.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 99

Het belang van postdocs en de onderzoeksgroep De resultaten van dit onderzoek wijzen zeer sterk op het belang van het kunnen werken in een stimulerende, dynamische, gereputeerde onderzoeksomgeving. Postdoctorale onderzoekers zijn daarbij belangrijk: te kleine onderzoeksgroepen zonder postdocs zijn niet gunstig voor de tevredenheid over de begeleiding en het aantal postdocs houdt verband met de reputatie van een eenheid. De faculteit Wetenschappen, waar de doctoraatsefficiëntie hoog ligt, scoort hier goed. In alle faculteiten van de humane wetenschappen wordt het ondersteunend klimaat van de onderzoeksgroep minder goed beoordeeld. Aansluitend hierbij kan herhaald worden dat in de humane wetenschappen meer dan in de andere groepen doctoreren als een eenzaam proces wordt beoordeeld. Meer werken in teamverband met doctoraatsonderwerpen die in een bepaalde onderzoekslijn liggen, kan hieraan verhelpen. Wellicht heeft ook de doctoraatsopleiding, waarbij het contact tussen de doctorandi wordt gestimuleerd, een gunstig effect. Het doctoraatsdiploma loont Een doctoraat biedt perspectief: het geeft niet alleen persoonlijke meerwaarde, maar het heeft ook een economische meerwaarde. Bij een grote meerderheid van de doctors was de titel van doctor belangrijk bij het verwerven van hun huidige functie, zij geven ook meer leiding dan niet-gedoctoreerden en verdienen meer op korte en op langere termijn.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 100

Referenties Allison, P.D. (sd). Survival Analysis Using the SAS® System. A Practical Guide. SAS Institute Inc

Bosch, M., Hoving, I., & Wekker, G. (1999). In het hart van de wetenschap. Naar total E-quality en diversiteit in de universiteit. Den haag: Sdu Uitgevers. Deschrijver, H., Van de Velde, M.C., Van der Beken, H., Page, H., Waege, H., De Leenheer, A. (Universiteit Gent); Verlinden, A., Houben, J., Billiet, J., Smedts, D., Vanden Berghe, H., Bouillon, R. (K.U.Leuven) (2001). Kernelementen doctoreren in Vlaanderen. Gebaseerd op het rapport Kwantitatieve Analyse van het doctoreren aan de Katholieke Universiteit Leuven en de Universiteit Gent. Kalton, G. & Kasprzyk, D. (1986). The Treatment of Missing Data. Survey Methodology,. Vol; 12 (1): 1-16. Moed, H.F.; Visser, M.S.; Luwel, M. (2000) Kwantitatieve Analyse van het doctoreren aan de Katholieke Universiteit Leuven en de Universiteit Gent. Centrum voor Wetenschaps- en Technologie Studies (CWTS), Universiteit Leiden, Nederland & Kabinet van de Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, Brussel, België. S'Jegers, R.; Braeckman, J.; Smit, L.H.; Speelman, T. (2002) Perspectieven uitgestroomde wetenschappers op de arbeidsmarkt, studiereeks 6, Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid. Tourangeau, R., Rips, L.K. & Rasinski, K. (2000). The psychology of Survey Response. Cambridge: Cambridge University Press Vuylsteke-Wauters, M., Billiet, J., De Witte, H. & F. Symons (1998), ‘Contrasting the Electorates of Eight Political Parties; A Visual Presentation using the Biplot’. Pp. 377-390 in: Blasius, J. & Greenacre, M. (Eds.), Visualization of Categorical Data. San Diego: Academic Press. Vuylsteke-Wauters, M. (1994), Projectie en rotatie. Paradigma’s in statistische technieken. Doctoraatsproefschrift, Faculteit Wetenschappen, K.U.Leuven

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 101

Methodologische appendix

1. De verwerking van de survey

De populatie waarover in dit onderzoek uitspraken worden gedaan zijn alle onderzoekers die aan de universiteiten van Gent en Leuven in dienst zijn getreden in de academiejaren 1984/85 en 1997/199819. Aangezien de Universiteit Gent de volledige populatie bevroeg en in de K.U.Leuven met een steekproef werd gewerkt, spreekt het voor zich dat hier bij het berekenen van statistieken voor de twee universiteiten samen de juiste verhoudingen uit de populatie moeten hersteld worden. Het corrigeren voor een disproportioneel getrokken toevalsteekproef, zoals hier het geval is wat de verhouding tussen Gent en Leuven aangaat, is een vorm van poststratificatie waarbij de bekende verhoudingen uit de bevolking gerespecteerd worden om tot onvertekende schatters te komen (Kalton & Kasprzyk, 1986). Dit poststratificatiegewicht werd als volgt berekend: de proporties van Gent respectievelijk van Leuven in de populatie werden gedeeld door de proporties van Gent respectievelijk van Leuven in de steekproef. Dit eerste gewicht (W1) voor de observaties uit de Universiteit Gent bedroeg 0,6782 en dat voor de K.U.Leuven bedroeg 1,4664. Vervolgens was er voor de K.U.Leuven nog een tweede poststratificatie nodig omdat een disproportioneel gestratificeerde toevalsteekproef was getrokken naargelang de grootte van de faculteiten om de groep van kleinste faculteiten voldoende te vertegenwoordigen in de steekproef20. Om die reden dienen de schattingen voor Leuven gewogen te worden tenzij men de groepen vergelijkt. Het spreekt voor zich dat bij het onderzoek naar de volledige populatie (Gent en Leuven samen), zoals in dit rapport gebeurt, steeds tegelijk met dit tweede gewicht (W2) moet gewogen worden. Dit gewicht is 1,0 voor de Universiteit Gent en voor de drie groepen van de K.U.Leuven respectievelijk 1,245, 0,973 en 0,567. Aangezien men mag aannemen dat de twee gewichten (W1 en W2) onafhankelijk zijn van elkaar, kunnen zij gewoon vermenigvuldigd worden bij de studie van de ganse populatie. Aldus is de steekproef voor de ganse populatie in zover alleen sprake is van beslissingen over het steekproefplan, onvertekend. Er is echter nog een derde gewicht aangewezen omwille van verschillen in non-respons. Uit het onderzoek is gebleken dat degenen die een doctoraat behaalden meer bereid waren om mee te werken dan zij die vroegtijdig gestopt zijn of die nooit aan een doctoraat begonnen zijn. Er bleek een interactie te bestaan tussen universiteit, weigering en al of niet doctoreren. Dit wil zeggen dat de oververtegenwoordiging van gedoctoreerden in de steekproef verschilt tussen de twee universiteiten. Om die reden werden apart voor de Universiteiten van Gent en Leuven nieuwe gewichten (W3) berekend, naargelang van het al of niet gedoctoreerd zijn. Voor Gent was dat 0,9548 indien gedoctoreerd en 1,1355 indien niet gedoctoreerd. Voor Leuven was dat respectievelijk 0,9195 en 1,1455. Wat deze aanpassing voor non-respons aangaat is het niet vanzelfsprekend dat dit gewicht (W3) mag vermenigvuldigd worden met de vorige gewichten omdat het mogelijk is dat de non-respons in Leuven ook nog verschilt per groep. Het is redelijk om uit te gaan van de hypothese dat dit niet het geval is want niets wijst daar op. Om die reden is het gewicht voor Gent en Leuven het product van de drie gewichten (W1xW2xW3). Dit gewicht werd gebruikt voor vrijwel het ganse rapport. Tijdens de analyse van de kans op het maken van een doctoraat en de duurtijd tot deze gebeurtenis, werd gebruik gemaakt van proportional hazard modellen. De reden hiervan is dat bij een deel van de observaties de gebeurtenis ‘doctoraat’ nog niet heeft plaats gehad terwijl men mag aannemen dat dit nog kan gebeuren. Indien men hier geen rekening mee houdt, wordt de kans op een doctoraat overschat en de duur om een doctoraat te voltooien onderschat. Men maakt immers voor de laatste periode alleen gebruik van observaties die hun doctoraat voltooid hebben en dat zijn alleen zij die vlugger dan de anderen doctoreerden. Bij

19 Behoudens de onbezoldigde assistenten, de plaatsvervangende assistenten en de overige juniorstatuten (respectievelijk de categorieën 1b, 1c en 7b uit de juniorclassificatie van CWTS), vermits deze categorieën door de K.U.Leuven niet bevraagd werden. 20 Groep 1 clustert de grootste faculteiten, nl. Geneeskunde, Toegepaste Wetenschappen en Wetenschappen. Groep 2 betreft de faculteiten Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen, Landbouwwetenschappen en Toegepaste Biologische Wetenschappen, Psychologie en Pedagogische Wetenschappen en Rechtsgeleerdheid. De overige faculteiten werden ondergebracht in de derde groep.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 102

de eerste analyses waarbij de cumulatieve proporties gedoctoreerden per tijdsinterval werden geschat, stelden we vast dat deze fors overschat waren. De onderzoekers kwamen tot de bevinding dat de verklaring diende gezocht te worden in de omstandigheid dat de grotere non-respons bij niet-gedoctoreerden een heel stuk hoger lag in de vroegste periode (1984-1988) dan in de latere periodes. Er was m.a.w. ook nog een interactie tussen periode, respons en doctoreren. Dit probleem werd opgelost door een vierde set van gewichten te berekenen (W4) met name een correctie voor non-respons en al of niet doctoreren per instroomjaar in elk van de twee universiteiten. Deze set met nieuwe gewichten dient W3 te vervangen voor het berekenen van de doctoreerkansen en de duurtijden. Deze nieuwe weegfactor bestaat uit het product W1xW2xW4. Na toepassing van deze aangepaste weegfactoren resulteert de weegmethode niet langer in overschattingen van het percentage gedoctoreerden. De reden is duidelijk: in proportional hazardmodellen wordt gebruik gemaakt van de observaties met volledige informatie om de schattingen te doen voor gecensureerde observaties. Bij de observaties uit de vroegste periode (volledige informatie) was het aantal gedoctoreerden te hoog geschat omwille van de non-respons bij die respondenten. Er deed zich nu een nieuw probleem voor. Was het nodig om alle andere analyses opnieuw over te doen met de nieuwe gewichten? Dit zou niet nodig zijn indien de voordien uitgevoerde analyses weinig gevoelig zouden zijn voor de interactie tussen respons, doctoreren en periode. Dit werd onderzocht: zowel bij de gemiddelden als bij de percentages waren de verschillen bij gebruik van de twee gewichten te verwaarlozen en steeds binnen toevalsfluctuatie. Om die reden werd het nieuwe gewicht alleen gebruikt voor de analyse die er zeer gevoelig voor is en niet voor de andere delen van het rapport.

2. Achterliggende concepten

Particuliere uitspraken over opinies zijn elk op zich tamelijk onbetrouwbaar gemeten en ze vatten telkens maar een beperkt aspect van een achterliggende houding. Als deze items die samen een concept meten gecombineerd worden tot een meetinstrument, dan blijkt dit de achterliggende houding veel betrouwbaarder te meten. Het opsporen van de subsets van items die samen telkens een concept meten gebeurt met behulp van exploratieve factoranalyse. Om de kwaliteit van de gemeten concepten te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de sterkte van de relatie van elk item tot het achterliggend concept (de zgn. factorladingen). Hoe dichter deze in absolute waarde aansluit bij 1,0 des de beter is de meetkwaliteit. De mate waarin de indicatoren een concept representeren wordt weergegeven door het percentage verklaarde variantie. Een derde criterium dat de interne consistentie van de sets van items weergeeft is de zgn. Cronbach’s alpha. Indien deze hoger is dan 0,80 dan is er sprake van een grote interne consistentie. Coëfficiënten boven 0,70 zijn ook nog ruimschoots aanvaardbaar. Bij de behandeling van elk gemeten concept wordt een tabel gegeven met deze maten. Daarbij wordt eveneens telkens meegedeeld hoeveel ondervraagden het met de betreffende indicator eens of oneens zijn. In principe heeft men verschillende mogelijkheden om met latente variabelen te werken. Men kan gebruik maken van de factorscores die gestandaardiseerd zijn (gemiddelde 0 en standaardafwijking 1.0) of men kan additieve schalen maken. De correlatie tussen de factorscores en de overeenkomstige additieve schalen is doorgaans zeer hoog (in dit onderzoek 0.95 en meer). Wij maken gebruik van de additieve schalen die omwille van de interpretatie en vergelijking getransformeerd zijn tot schalen die variëren tussen 0 en 10.

3. Canonische discriminantanalyse

Een canonische discriminantanalyse laat de onderzoeker toe om het patroon van relaties tussen verzamelingen van variabelen te bekijken. Als techniek van datareductie gelijkt canonische correlatie sterk op principale componenten analyse. De techniek leunt bovendien aan bij canonische correlaties. Er wordt gezocht naar lineaire combinaties van de kwantitatieve variabelen (de vermelde houdingschalen) die voor een maximale scheiding van de groepen (faculteiten) zorgen. Veeleer dan de aandacht toe te spitsen op de relaties binnen één verzameling van variabelen, zoals bij principale componenten analyse, tracht de analyse paren van niet geobserveerde variabelen te vinden achter twee verzamelingen van variabelen. In onze toepassing bestaat de eerste verzameling van variabelen uit de elf verschillende

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 103

faculteiten, telkens gecodeerd als 1 indien de ondervraagde tot de betreffende faculteit behoort en 0 indien deze er niet toe behoort. De tweede verzameling van variabelen zijn de elf houdingen die werden gemeten op (quasi-)metrische elfpuntenschalen (0-10). De gemiddelden van de faculteiten op de nieuwe variabelen (assen), of eventueel elke individuele onderzoeker, kunnen dan voorgesteld worden in het nieuwe assenstelsel dat gevormd wordt door latente variabelen die het best de oorspronkelijke variabelen voorstellen. Alhoewel het mathematisch mogelijk is, kunnen we de posities van elke onderzoeker op de negen oorspronkelijke variabelen onmogelijk visueel voorstellen in een ruimte met negen dimensies. Dat zou ook niet aangewezen zijn want dan wordt de bedoeling niet gerealiseerd, namelijk reduceren en vereenvoudigen. Vermoedelijk zonder al te veel verlies aan informatie is een reductie mogelijk. Aangezien sommige van de gemeten schalen onderling samenhangen, beschikken we immers over overbodige informatie (zie tabel 51). Sterk samenhangende variabelen kunnen vervangen worden door een nieuwe zonder al te veel verlies aan informatie. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de triade internat, team_sp en faam die alle drie met méér dan 0,41 correleren. Hetzelfde geldt voor het paar moeizaam en eenzaam die eveneens met elkaar en negatief met de vorige triade, correleren. Hoe groter de samenhang, des te minder nieuwe variabelen we nodig hebben. Als we de data zouden kunnen reduceren tot drie of vier dimensies zonder al te veel verlies aan informatie, dan kunnen we toch nog tot een ruimtelijke voorstelling komen. Dat is precies wat we zullen proberen. Het komt er dus op neer dat de canonische correlatie-analyse een n-dimensionele ruimte via lineaire combinaties reduceert tot een beperkter aantal dimensies. 21Eerst wordt gezocht naar de eerste canonische correlatie, dit is een nieuwe achterliggende variabele die de hoogste meervoudige correlatie met alle oorspronkelijke variabelen vertoont. Vervolgens wordt gezocht naar een tweede canonische variabele die het hoogst met de oorspronkelijke set correleert en die niet gecorreleerd is met de vorige. Dit wordt dan voorgesteld in een eerste stel van twee assen die haaks op elkaar staan omdat ze niet gecorreleerd zijn. 22Vervolgens wordt gezocht naar een derde canonische variabele, enz… Men heeft verschillende criteria om de adequaatheid van de oplossingen te beoordelen. Adequaatheid betekent hier zo weinig mogelijk verlies aan informatie met zo weinig mogelijk canonische variabelen. Bijgevolg zijn de criteria de sterkte van de multiple correlaties tussen de canonische variabelen en de geobserveerde variabelen, de proportie verklaarde variantie van de eerste twee of drie canonische variabelen ten opzichte van de totale variantie van de geobserveerde variabelen en de mate waarin de groepen van elkaar te scheiden zijn. De maten die bij deze criteria horen tonen aan dat de voorstelling in de twee eerste canonische assen al een redelijk goed beeld geven zonder al te veel verlies aan informatie. 23De canonische correlaties van de eerste drie assen verschillen beduidend van nul, maar de eerste as is duidelijk de belangrijkste.

21 Zie hiervoor M. Vuylsteke et. al. 1998 en voor een meer gedetailleerde behandeling M. Vuylsteke (1994), Projectie en rotatie. Paradigma’s in statistische technieken. Doctoraatsproefschrift, Faculteit Wetenschappen, KU Leuven. 22 Dit is gebaseerd op driehoekmeetkunde. De cosinus van 90° = 0; de cosinus van 0° = 1.0; de cosinus van 180° = -1.0, Dit zijn respectievelijk een zero correlatie, een perfecte positieve samenhang en een perfecte negatieve samenhang. Hieruit blijkt dat in de visuele voorstelling de correlatie tussen de houdingsvariabelen kan afgeleid worden uit de hoek die ze met elkaar vormen. 23 Het eerste criterium is de sterkte van de multiple correlatie tussen de canonische variabele en de set van oorspronkelijke variabelen. Met voorliggende gegevens is dat voor de eerste canonische variabele (horizontale as) 0,48 (R1² = 0,231) en voor de tweede canonische variabele (vertikale as) 0,31 (R2² = 0,097). Dat laatste is al heel wat minder zodat we mogen stellen dat de horizontale as de belangrijkste is. De multiple correlatie is bij de derde canonsche variabele gedaald tot 0,23 (R3² = 0,052). Een tweede criterium is daarvan afgeleid en heeft betrekking op de eigenwaarde van elke canonische variabele, dit is een uitdrukking van de proportie verklaarde variantie in alle geobserveerde variabelen door de canonische variabele in kwestie. Concreet gaat men na hoe groot de cumulatieve proportie van de eigenwaarden is ten opzichte van de som van de eigenwaarden. In voorliggende data neemt de eerste as 56% voor haar rekening en de tweede 19%. Samen is dat 75%. De derde as neemt nog eens 11% voor haar rekening. De eerste drie canonische varabelen (of assen) verklaren 86% van de totale geobserveerde variantie. De separatie tussen de elf faculteiten op grond van de negen oorspronkelijke houdingen wordt dus voor 86% verklaard in een nieuwe drie-dimensionele ruimte. Tenslotte wordt getest in hoever de gemiddelde vectoren gelijk zijn (nul-hypothese: ze zijn gelijk). De nulhypothese dient verworpen te worden omdat men precies de verschillen (of separatie) tussen de groepen wil voorstellen. Bij deze test wordt o.m. gebruik gemaakt van Wilks’ lambda en Pillai’s Trace. Wilks’ Lambda = 0,62; F = 6;55; df = 120; p < 0,0001; Pillai’s Trace = 0,44 (p < 0,0001).

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 104

In de biplot voorstelling wordt een eenheidscirkel getrokken rond het snijpunt van de twee orthogonale (niet gecorreleerde) canonische assen. De houdingen worden voorgesteld door rechte lijnen. De projectie van elke variabele op de canonische assen geeft weer hoe sterk zij met deze nieuwe verzamelingen van canonische variabelen correleren. Hoe dichter een variabele bij de omtrek van de cirkel ligt, des te beter wordt die gerepresenteerd door de betreffende as. Dit betekent ook dat die houdingsvariabele belangrijk is bij het verklaren van de groepsverschillen. Korte vectoren duiden anderzijds op een arme voorstelling in het assenstel in die zin dat deze variabelen niet veel bijdragen tot de verklaring in het beschouwde assenstel. Ze kunnen natuurlijk van belang zijn in een andere ruimte. De correlaties tussen de houdingen onderling komen tot uitdrukking in de hoeken die de overeenkomstige vectoren met elkaar vormen (hoe scherper de hoek des te sterker de correlatie).

4. Cox Proportional Hazard regressie

In het Cox Proportional Hazard model wordt voor elke junior onderzoeker met kenmerk (x) de

hazard om te doctoreren (h) op het tijdstip (t) weergegeven door de volgende vergelijking: xethxth )(),,( 0

Dat wil zeggen dat de hazard voor een bepaalde onderzoeker wordt bepaald door een

algemene (‘baseline’) hazard om te doctoreren ( 0h ), die in de tijd kan variëren en een term (

xe ) die constant is in de tijd. Met deze laatste term kan in een enkel getal het verschil worden

uitgedrukt in de snelheid van doctoreren naargelang van de onderzochte kenmerken.

In de tabellen 66 en 67 werd de (gecorrigeerde) duur bij alle onderzoekers die met een doctoraat zijn begonnen al eens uitgedrukt in de vorm van samenvattende maten (kwartielen) van de cumulatieve verdelingen per kenmerk. Daar werd op een beschrijvende wijze weergegeven hoelang het duurt (in jaren en fracties van jaren) vooraleer respectievelijk 25%, 50% en 75% van de onderzoekers het doctoraat beëindigen. Hier worden die verschillen in duur uitgedrukt in één enkel getal dat samenvattend een idee geeft van het tempo van het behalen van een doctoraat.

De hazard is niet zo eenvoudig te begrijpen. Alhoewel het kan helpen om zich de hazard voor

te stellen als een onmiddellijke kans (of risico) op een gebeurtenis op tijdstip t, gaat het niet

werkelijk om een kans vermits de hazard waarden kan aannemen die groter zijn dan 1 (maar

nooit lager dan 0). De hazard kan nooit rechtstreeks waargenomen worden, het is een schatting

aan de hand van data.

De proportionele hazard regressie steunt op een aantal veronderstellingen. Vooreerst wordt in

het model proportionaliteit verondersteld. Dit wil zeggen dat de hazard voor een individu een

vaste proportie is van de hazard voor elk ander individu. De ratio van de hazards is bijgevolg

een constante over de tijd. Hetzelfde geldt voor groepen van individuen die eenzelfde kenmerk

vertonen. Men kan deze eigenschap controleren door het verloop van de survival functies per

kenmerk te bekijken. Deze moeten parallel lopen en mogen niet kruisen. Het verloop van deze

functies werd voor alle variabelen gecontroleerd en meestal kruisen deze elkaar niet.24

Er werd gebruik gemaakt van random censoring. Toevallige censoring heeft plaats indien de

observaties eindigen omwille van redenen die buiten de controle van de onderzoeker vallen. In

ons geval zijn de observaties gestopt op het moment waarop de ondervraagden hun vragenlijst

hebben beëindigd in de loop van 2000, maar de duur varieert. Een aantal van de onderzochte

eenheden heeft op dat moment geen doctoraat voltooid maar zal dit wel nog doen in de

toekomst. Anderen zijn ondertussen gestopt en nog anderen werden niet bereikt of weigerden

om mee te werken. Wat deze laatste categorieën aangaat wordt aangenomen dat de kansen

op doctoreren tussen de verschillende kenmerken die we bestuderen niet verschillen van

degenen die in de steekproef zitten. Bovendien werd de non-respons bias in de kans op

doctoreren zoveel mogelijk gecorrigeerd door het gebruik van gewichten. Dit komt verder nog

even ter sprake.

24 Dit gebeurde met behulp van de Lifetest procedure van SAS®.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 105

Een tweede veronderstelling heeft betrekking op het zgn. niet informatief karakter van de

random censoring. Om de betekenis hiervan uit te leggen denken we best aan een schending

van deze veronderstelling. Een aantal junior onderzoekers stopt met doctoreren maar er is een

goede reden om aan te nemen dat zij die stoppen eerder tot de categorie behoren die een

langere tijd zouden nodig gehad hebben om te doctoreren indien zij zouden verder gewerkt

hebben tot aan het beëindigen van het doctoraat. Dit is een voorbeeld van geïnformeerde

censoring. Het hoeft niet gezegd dat zulke informatieve censoring aanleiding geeft tot bias in

de hazards; het tempo wordt er door onderschat.25 Daar is niet veel aan te doen. Hier werd met

de eigenheid van deze categorie enigszins rekening gehouden door gebruik te maken van een

competitief risico model.

25 Allison, P.D. (sd). Survival Analysis Using the SAS® System. A Practical Guide. SAS Institute Inc. pp. 9-14.

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 106

Bijlage 1: De concepten bij de redenen om te starten aan de universiteit

Het werkklimaat lading (eerder) wel

de zelfstandigheid in het werk 0,83 82%

de intellectuele vrijheid 0,76 79%

de werksfeer (omgang met toekomstige collega's) 0,49 67%

het werkritme en de tijdsindeling 0,41 56%

Cronbach =0,70

Wetenschappelijke ambitie lading (eerder) wel

de intentie om het doctoraatsdiploma te behalen 0,85 59%

mijn ambitie voor een academische carrière 0,59 33%

interesse voor onderzoek 0,52 93%

Cronbach =0,71

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 107

Bijlage 2: De concepten bij de redenen om te starten met een doctoraat

Wetenschappelijke specialisatie lading (eerder) wel

mijn grote interesse voor het onderwerp 0,79 90%

de mogelijkheid om mij te specialiseren in mijn discipline 0,61 82%

mijn grote interesse voor onderzoek 0,42 95%

Cronbach =0,67

Intellectuele vrijheid lading (eerder) wel

de intellectuele vrijheid 0,93 84%

de zelfstandigheid in het werk 0,84 88%

Cronbach =0,86

Wetenschappelijke omgeving lading (eerder) wel

stimulans van de professor(en) 0,88 70%

de persoon van de professor 0,74 60%

stimulerende werkomgeving 0,61 67%

de reputatie van de onderzoekseenheid 0,53 54%

het werd me gevraagd/aangeboden 0,52 62%

Cronbach =0,78

Academische carrière lading (eerder) wel

mijn ambitie voor een academische carrière 0,83 41%

interesse voor onderwijs (om later les te geven) 0,50 43%

Cronbach =0,61

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 108

Bijlage 3: De concepten bij de redenen om niet te starten met een doctoraat

Geen ambitie om te doctoreren lading (eerder) wel

geen interesse in verdergaande specialisatie 0,77 42%

doctoreren was niet een van mijn ambities 0,73 72%

ik dacht dat doctoreren mij niet zou liggen 0,70 58%

geen zin om voortdurend met eenzefde onderwerp bezig te zijn 0,62 49%

weinig interesse voor onderzoek 0,62 24%

Cronbach =0,80

Het ontbreken van externe voorwaarden lading (eerder) wel

gebrek aan stimulerende werkomgeving 0,80 42%

gebrek aan stimulans van de professor(en) 0,79 49%

de persoon van de professor(en) 0,77 28%

er was geen geschikte promotor 0,68 19%

de reputatie van de onderzoekseenheid 0,67 15%

ik vond geen goed onderwerp 0,40 19%

niemand heeft mij ooit aangesproken om te doctoreren 0,36 42%

Cronbach =0,77

Moeilijke combinatie met gezin lading (eerder) wel

het feit dat doctoreren te weinig vrije tijd over laat 0,79 28%

de moeilijke combinatie doctoraatsonderzoek en gezin 0,42 28%

Cronbach =0,82

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 109

_____________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 110

VRAGENLIJST

K.U.Leuven : Ann Verlinden, Jaak Billiet, Hans De Witte, Diane Smedts

Ugent : Hannelore Van der Beken, Helga Deschrijver, Hans Waege, Hilary Page, M.C. Van de Velde

________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 111

ONDERZOEK NAAR

HET WERKEN EN HET

AL DAN NIET DOCTOREREN

AAN DE UNIVERSITEIT

Deel 1

________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 112

Aandacht Indien u reeds een doctoraatsdiploma behaalde vóóraleer u aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven begon te werken, hoeft u deze vragenlijst niet te beantwoorden. Gelieve in dit geval de vragenlijst toch terug te bezorgen aan de dienst Onderzoeksbeleid / dienst Onderzoekscoördinatie voor de volledigheid van het onderzoek.

Ik heb mijn doctoraat behaald aan een andere universiteit dan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven én ik heb niet aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven gewerkt vooraleer ik mijn doctoraat behaalde.

Ik stuur de vragenlijst oningevuld terug voor de volledigheid van het onderzoek.

Instructies

Lees de vragen aandachtig.

Omcirkel het cijfer van de antwoordmogelijkheid die op u van toepassing is en/of schrijf uw antwoord op de stippellijn.

Beantwoord alle vragen. Indien er echter naast de door u gekozen antwoordmogelijkheid een verwijzing staat naar een volgende vraag, ga dan onmiddellijk over naar deze vraag. De tussenliggende vragen hoeft u niet te beantwoorden.

Voorbeeld:

4. Hebt u kinderen? (omcirkel het cijfer dat overeenkomt met het juiste antwoord)

Ja 1

Neen 2 Ga naar vraag 6 Alleen diegene die kinderen hebben, beantwoorden vraag 5.

________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 113

ACHTERGROND

1. Bent u ……?

Man ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Vrouw ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

2. In welk jaar bent u geboren?

…………… (jaartal)

3. Hebt u de Belgische nationaliteit?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

4. Hebt u kinderen?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 6

5. Geef het geboortejaar van elk kind.

…………… (jaartal) …………… (jaartal) …………… (jaartal)

…………… (jaartal) …………… (jaartal) …………… (jaartal)

________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 114

6. Wat is het hoogst behaalde diploma van uw vader?

Geen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Lager onderwijs (eventueel tot 14 jaar) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Lager secundair beroepsonderwijs (A4) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Lager secundair technisch onderwijs (A3) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Lager secundair algemeen vormend onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Hoger secundair beroepsonderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

6

Hoger secundair technisch onderwijs (A2) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

7

Hoger secundair algemeen vormend onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

8

Normaalschool ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

9

Ander hoger onderwijs buiten de universiteit (A1, korte type of lange type) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

10

Universitair diploma 2de cyclus (licentiaat, ingenieur, …) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

11

Doctoraatsdiploma ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

12

Ander (leercontract, ...) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

13 Specificeer

Specificeer 'Ander': ..........................................................................................................................

7. Wat is het hoogst behaalde diploma van uw moeder?

Geen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 115

Lager onderwijs (eventueel tot 14 jaar) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Lager secundair beroepsonderwijs (A4) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Lager secundair technisch onderwijs (A3) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Lager secundair algemeen vormend onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Hoger secundair beroepsonderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

6

Hoger secundair technisch onderwijs (A2) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

7

Hoger secundair algemeen vormend onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

8

Normaalschool ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

9

Ander hoger onderwijs buiten de universiteit (A1, korte type of lange type) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

10

Universitair diploma 2de cyclus (licentiaat, ingenieur, …) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

11

Doctoraatsdiploma ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

12

Ander (leercontract, ...) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

13 Specificeer

Specificeer 'Ander': ..........................................................................................................................

________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 116

8. Wat was de belangrijkste beroepssituatie van uw vader toen u tussen 15 en 18 jaar oud was? (Met de belangrijkste beroepssituatie bedoelen we dat beroep dat uw vader de langste tijd uitoefende in de desbetreffende periode.)

Geen betaalde beroepsactiviteit (gepensioneerd, werkloos, huisvader, …) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Ga naar vraag 10

Arbeider – overheid/openbare dienst/non-profit sector ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Arbeider – privé ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Bediende – overheid/openbare dienst/non-profit sector ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Bediende – privé ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Kaderlid – overheid/openbare dienst/non-profit sector ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

6

Kaderlid – privé ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

7

Onderwijs – leerkracht kleuter of lager onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

8

Onderwijs – leerkracht secundair onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

9

Onderwijs – docent hoger niet-universitair onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

10

Onderwijs – professor universitair onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

11

Zelfstandige – land- en tuinbouwer ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

12

Zelfstandige – beoefenaar van een ambacht ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

13

Zelfstandige – kleine zelfstandige ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

14

Zelfstandige – middelgrote ondernemer ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

15

________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 117

Zelfstandige – grote ondernemer ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

16

Vrij beroep (advocaat, architect, arts, …) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

17

Ander ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

18 Specificeer

Ik weet het niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

77 Ga naar vraag 10

Niet van toepassing (vader overleden, niet gekend, …) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

99 Ga naar vraag 10

Specificeer 'Ander': ..........................................................................................................................

9. Over hoeveel medewerkers had uw vader in die periode de leiding of toezicht?

Geen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

1 tot en met 5 medewerkers ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

6 tot en met 10 medewerkers ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Meer dan 10 medewerkers ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Ik weet het niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

77

________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 118

10. Wat was de belangrijkste beroepssituatie van uw moeder toen u tussen 15 en 18 jaar oud was? (Met de belangrijkste beroepssituatie bedoelen we dat beroep dat uw moeder de langste tijd uitoefende in de desbetreffende periode.)

Geen betaalde beroepsactiviteit (gepensioneerd, werkloos, huismoeder, …) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Ga naar vraag 12

Arbeider – overheid/openbare dienst/non-profit sector ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Arbeider – privé ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Bediende – overheid/openbare dienst/non-profit sector ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Bediende – privé ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Kaderlid – overheid/openbare dienst/non-profit sector ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

6

Kaderlid – privé ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

7

Onderwijs – leerkracht kleuter of lager onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

8

Onderwijs – leerkracht secundair onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

9

Onderwijs – docent hoger niet-universitair onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

10

Onderwijs – professor universitair onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

11

Zelfstandige – land- en tuinbouwer ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

12

Zelfstandige – beoefenaar van een ambacht ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

13

Zelfstandige – kleine zelfstandige ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

14

Zelfstandige – middelgrote ondernemer ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

15

________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 119

Zelfstandige – grote ondernemer ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

16

Vrij beroep (advocaat, architect, arts, …) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

17

Ander ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

18 Specificeer

Ik weet het niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

77 Ga naar vraag 12

Niet van toepassing (moeder overleden, niet gekend, …) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

99 Ga naar vraag 12

Specificeer 'Ander': ..........................................................................................................................

11. Over hoeveel medewerkers had uw moeder in die periode de leiding of toezicht?

Geen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

1 tot en met 5 medewerkers ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

6 tot en met 10 medewerkers ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Meer dan 10 medewerkers ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Ik weet het niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

77

________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 120

12. Welke universitaire diploma(s) van de tweede cyclus hebt u behaald? (Uw kandidatuursdiploma(s) en eventueel aanvullende en specialisatieopleidingen niet opgeven.)

richting (hoofdrichting en eventuele specialisatie vermelden)

jaar instelling graad (omcirkel)

V voldoening O onderscheiding GO grote onderscheiding DGO grootste onderscheiding

1. ............................................................................

............................................................................

……… ………… V O GO DGO

2. ............................................................................

............................................................................

……… ………… V O GO DGO

3. .....................................................................................

.....................................................................................

……… ………… V O GO DGO

13. Hebt u reeds een doctoraatsdiploma behaald?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 15

14. Welk(e) doctoraatsdiploma(s) hebt u behaald?

richting jaar instelling

1. doctoraat in ............................................................................

....................................................................................................

……… ………………………………

2. speciaal doctoraat of aggregatie hoger onderwijs* ……… ………………………………

3. ....................................................................................................

....................................................................................................

……… ………………………………

* niet verwarren met aggregatie secundair onderwijs of lerarenopleiding

________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 121

15. Had u reeds 12 maanden of langer gewerkt vóóraleer u voor het eerst aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven begon te werken?

Ja

--------------------------------------------------------------------------------------------------------- 1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 18

16. Betrof uw laatste aanstelling vóór u aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven begon te werken, … ?

Andere universiteit ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Onderwijsinstelling, andere dan universiteit ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Niet-universitaire wetenschappelijke instelling ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Andere overheidsinstelling of parastataal ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Private onderneming ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Zelfstandige of vrij beroep ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

6

Andere ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

7 Specificeer

Specificeer 'Andere': ..........................................................................................................................

17. Wat was in hoofdzaak uw functie in die instelling?

Onderzoeksfunctie ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Onderwijsfunctie of onderwijsondersteunende functie ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 122

Administratieve functie ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Kaderfunctie of staffunctie ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Andere ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5 Specificeer

Specificeer 'Andere': ..........................................................................................................................

___________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 124

Om de onderstaande vraag in te vullen is het aangewezen dat u uw C.V. bij de hand neemt.

18. Op de volgende pagina vindt u een tabel waarin u uw universitaire loopbaan (met eventuele onderbrekingen inbegrepen) dient te beschrijven. (Gelieve uw loopbaan in chronologische volgorde op te schrijven. In de tabel moet voor elke verandering van statuut en/of faculteit en/of instelling en/of wetenschapsdiscipline een nieuwe lijn worden ingevuld. Eventuele periodes van niet-betaalde activiteit of non-activiteit moeten worden vermeld. In lijst 1 vindt u de codenummers van de verschillende mogelijke statuten en lijst 2 (zie bladzijde 25) bevat de codenummers van de verschillende wetenschapsdisciplines. Voor het invullen van de tabel dient u deze codenummers te gebruiken. Eventueel gevraagde specificaties dienen te worden ingevuld in de tabel.)

LIJST 1: STATUTEN

1. Zelfstandig Academisch Personeel

2. Gastprofessor

3. Assistent

4. Doctor-assistent

5. FWO-aspirant / vroegere NFWO-aspirant

6. FWO-Bijzondere doctoraatsbeurs

7. FWO-postdoc

8. IWT-specialisatiebeurs / vroegere IWONL-specialisatiebeurs

9. IWT-postdoctoraal-onderzoeksmandaat

10. BOF-doctoraatsmandaat (enkel voor de Universiteit Gent):

10a. als doctoraatsbursaal*

10b. onder arbeidscontract

11. BOF-postdoctoraal-opvangmandaat

12. Wetenschappelijk medewerker op onderzoeksproject van fundamentele aard

(specificeer: FWO- / NFWO- (inclusief FKFO / IIKW), BOF- of IUAP-project):

12a. als doctoraatsbursaal*

12b. onder arbeidscontract

13. Wetenschappelijk medewerker op ander onderzoeksproject

(specificeer: IWT- / IWONL-project, project Vlaamse overheid, project federale overheid, project Europese Unie of project privé):

13a. als doctoraatsbursaal*

13b. onder arbeidscontract

14. Wetenschappelijk medewerker op ander statuut binnen de universiteit

(specificeer: ……… ):

14a. als doctoraatsbursaal*

14b. onder arbeidscontract

15. Administratief en Technisch Personeel binnen universiteit

16. periode van niet-betaalde activiteit

(specificeer: burgerdienst, legerdienst, … )

17. periode van non-activiteit

(specificeer: langdurige ziekte, zwangerschapsverlof, werkloosheid, … )

18. buiten de universiteit in loonverband

19. buiten de universiteit als zelfstandige

* Indien u bursaal bent/was, bent/was u vrijgesteld van het betalen van inkomstenbelastingen.

___________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 125

statuut

(keuze uit lijst 1)

van

(maand/jaar)

tot en met

(maand/jaar)

% van een voltijdse tewerkstelling

(bv. voltijds = 100% halftijds = 50%)

faculteit

instelling

1 RUG / K.U.Leuven

2 andere univ.

3 buiten univ.

discipline

(keuze uit lijst 2)

bent/was u bezig met doctoraatsonderzoek?

1 ja

2 neen

3 reeds behaald

1. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

2. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

3. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

4. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

5. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

6. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

7. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

8. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

9. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

10. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

11. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

12. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

13. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

14. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

15. …… / ……….. …… / ……….. ……… %

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 126

In de vorige vraag werd u gevraagd uw volledige loopbaan aan de universiteit weer te geven. De volgende vragen gaan iets dieper in op twee welbepaalde jaren, namelijk het eerste en het vierde

jaar van uw werk aan de universiteit.

19. Denk nu eens terug aan het eerste jaar van uw werk aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven, hoeveel uren besteedde u aan onderstaande taken tijdens een doorsneeweek?

Over het ganse jaar:

0 u

ur

pe

r w

eek

min

de

r d

an

1 u

ur

pe

r w

eek

va

naf

1 u

ur

tot 2

uu

r

pe

r w

eek

va

naf

2 u

ur

tot 3

uu

r

pe

r w

eek

va

naf

3 u

ur

tot 5

uu

r

pe

r w

eek

va

naf

5 u

ur

tot 8

uu

r

pe

r w

eek

8 u

ur

of

me

er

pe

r w

eek

1. bijwonen vergaderingen (andere dan specifiek overleg over onderzoek)

1 2 3 4 5 6 7

2. administratieve taken van de onderzoekseenheid 1 2 3 4 5 6 7

3. onderhoud van infrastructuur van de onderzoekseenheid (apparatuur, bibliotheek, website, ...)

1 2 3 4 5 6 7

Uitsluitend tijdens de onderwijsweken:

0 u

ur

pe

r w

eek

min

de

r d

an

1 u

ur

pe

r w

eek

va

naf

1 u

ur

tot 2

uu

r p

er

we

ek

va

naf

2 u

ur

tot 3

uu

r p

er

we

ek

va

naf

3 u

ur

tot 5

uu

r p

er

we

ek

va

naf

5 u

ur

tot 8

uu

r p

er

we

ek

8 u

ur

of

me

er

pe

r w

eek

4. geven van oefeningen/ practica/ seminaries 1 2 3 4 5 6 7

5. doceren van theoriecursussen (vervangen van prof.)

1 2 3 4 5 6 7

6. opstellen van oefeningen/ practica/ seminaries 1 2 3 4 5 6 7

7. verbeteren van oefeningen/ verslagen practica 1 2 3 4 5 6 7

8. ondersteunen van onderwijs prof. (opstellen van cursus, transparanten, ...)

1 2 3 4 5 6 7

20. Hoeveel volle dagen besteedde u aan het opstellen en/of afnemen en/of surveilleren en/of verbeteren van examens tijdens het eerste jaar van uw werk aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven?

………… dagen (eventueel bij benadering)

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 127

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 128

21. Hebt u (reeds) vier jaar of langer aan de universiteit gewerkt?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 26

22. Doet/deed u doctoraatsonderzoek tijdens het vierde jaar van uw werk aan de universiteit?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen, ik had het doctoraatsproefschrift reeds neergelegd ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Ga naar vraag 24

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

23. In welke fase bevindt/bevond het doctoraatsonderzoek zich tijdens dit vierde jaar?

In de planningsfase ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

In de uitvoeringsfase ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

In de afwerkingsfase ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

In de rapporteringsfase ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 129

24. Denk nu eens terug aan het vierde jaar van uw werk aan de universiteit, hoeveel uren besteedde u aan onderstaande taken tijdens een doorsneeweek?

Over het ganse jaar:

0 u

ur

pe

r w

eek

min

de

r d

an

1 u

ur

pe

r w

eek

va

naf

1 u

ur

tot 2

uu

r

pe

r w

eek

va

naf

2 u

ur

tot 3

uu

r

pe

r w

eek

va

naf

3 u

ur

tot 5

uu

r

pe

r w

eek

va

naf

5 u

ur

tot 8

uu

r

pe

r w

eek

8 u

ur

of

me

er

pe

r w

eek

1. bijwonen vergaderingen (andere dan specifiek overleg over onderzoek)

1 2 3 4 5 6 7

2. administratieve taken van de onderzoekseenheid 1 2 3 4 5 6 7

3. onderhoud van infrastructuur van de onderzoekseenheid (apparatuur, bibliotheek, website, ...)

1 2 3 4 5 6 7

Uitsluitend tijdens de onderwijsweken:

0 u

ur

pe

r w

eek

min

de

r d

an

1 u

ur

pe

r w

eek

va

naf

1 u

ur

tot 2

uu

r p

er

we

ek

va

naf

2 u

ur

tot 3

uu

r p

er

we

ek

va

naf

3 u

ur

tot 5

uu

r p

er

we

ek

va

naf

5 u

ur

tot 8

uu

r p

er

we

ek

8 u

ur

of

me

er

pe

r w

eek

4. geven van oefeningen/ practica/ seminaries 1 2 3 4 5 6 7

5. doceren van theoriecursussen (vervangen van prof.)

1 2 3 4 5 6 7

6. opstellen van oefeningen/ practica/ seminaries 1 2 3 4 5 6 7

7. verbeteren van oefeningen/ verslagen practica 1 2 3 4 5 6 7

8. ondersteunen van onderwijs prof. (opstellen van cursus, transparanten, ...)

1 2 3 4 5 6 7

25. Hoeveel volle dagen besteedde u aan het opstellen en/of afnemen en/of surveilleren en/of verbeteren van examens tijdens het vierde jaar van uw werk aan de universiteit?

………… dagen (eventueel bij benadering)

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 130

26. Werkt u op dit moment aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 28

27. Welke is uw huidige functie aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven?

Administratieve of technische functie ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Academische functie ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Controleer of u alle statuten hebt ingevuld onder vraag 18 en ga naar vraag 39 op bladzijde 19

Onderzoeksfunctie ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Onderwijsfunctie ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

28. Hoe is uw academische aanstelling aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven beëindigd?

Ontslag genomen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Einde contract, aangeboden verlenging niet aangenomen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Einde contract, geen verlenging gekregen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Ontslag gekregen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Andere manier ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5 Specificeer

Specificeer 'Andere manier': ..........................................................................................................................

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 131

29. Hebt u momenteel betaald werk?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 39

30. Geef de titel en een omschrijving van uw huidige functie.

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

31. Over hoeveel medewerkers hebt u in uw huidige functie de leiding of toezicht?

Geen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

1 tot en met 5 medewerkers ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

6 tot en met 10 medewerkers ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Meer dan 10 medewerkers ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

32. In welke mate kan u in uw huidige functie autonoom de inhoud van uw taken en werk bepalen?

helemaal niet

volledig

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 132

33. Kunt u uzelf in één van de volgende categorieën onderbrengen qua gemiddeld maandelijks netto-inkomen van al uw huidige beroepsactiviteiten? (extra-legale voordelen niet inbegrepen)

Minder dan 40 000 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Van 40 000 BF tot 44 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Van 45 000 BF tot 49 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Van 50 000 BF tot 54 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Van 55 000 BF tot 59 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Van 60 000 BF tot 69 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

6

Van 70 000 BF tot 79 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

7

Van 80 000 BF tot 89 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

8

Van 90 000 BF tot 99 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

9

Van 100 000 BF tot 109 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

10

Van 110 000 BF tot 119 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

11

Van 120 000 BF tot 129 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

12

Van 130 000 BF tot 139 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

13

Van 140 000 BF tot 149 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

14

150 000 BF of meer ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

15

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 133

34. Geniet u extra-legale voordelen?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 37

35. Onder welke vorm geniet u deze extra-legale voordelen? (meerdere antwoorden mogelijk)

Aandelenopties ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Maaltijdcheques ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Bedrijfswagen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

PC thuis ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Groepsverzekering ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Hospitalisatieverzekering ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

6

Telefoonvergoeding ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

7

GSM ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

8

Andere ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

9 Specificeer

Specificeer 'Andere': ..........................................................................................................................

36. Deze extra-legale voordelen vertegenwoordigen maandelijks gemiddeld een bedrag van …

Minder dan 1000 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Van 1000 BF tot 1999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Van 2000 BF tot 2999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 134

Van 3000 BF tot 3999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Van 4000 BF tot 4999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Van 5000 BF tot 5999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

6

Van 6000 BF tot 6999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

7

Van 7000 BF tot 7999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

8

Van 8000 BF tot 8999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

9

Van 9000 BF tot 9999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

10

Van 10 000 BF tot 14 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

11

Van 15 000 BF tot 19 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

12

Van 20 000 BF tot 24 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

13

Van 25 000 BF tot 29 999 BF ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

14

30 000 BF of meer ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

15

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 135

37. Hoe belangrijk waren de volgende elementen bij het verwerven van uw huidige functie?

uiterm

ate

onbela

ngrijk

onbela

ngrijk

eerd

er

onbela

ngrijk

noch o

nbela

ngrijk

noch b

ela

ngrijk

eerd

er

bela

ngrijk

bela

ngrijk

uiterm

ate

bela

ngrijk

nie

t van t

oepassin

g

1. een universitair diploma 2° cyclus, ongeacht de specifiek afstudeerrichting

1 2 3 4 5 6 7

2. de specifieke afstudeerrichting 1 2 3 4 5 6 7

3. een doctoraatsdiploma 1 2 3 4 5 6 7 9

4. beroepservaring aan een universiteit 1 2 3 4 5 6 7

38. Situeert u uw huidige functie wat betreft de te vervullen taken op het niveau van een functie … ?

Met doctoraat ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Met universitair diploma 2° cyclus ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Met ander diploma hoger onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Zonder diploma hoger onderwijs ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 136

EERSTE AANSTELLING AAN DE UNIVERSITEIT GENT / KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN

39. Had u reeds tijdens uw studies duidelijke signalen ontvangen dat men in u geïnteresseerd was als medewerker?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 41

40. Op welk moment ontving u voor het eerst duidelijke signalen?

Vóór het laatste jaar van uw studies ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Tijdens het laatste jaar van uw studies ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Aansluitend op het behalen van uw 2decyclus-diploma ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

41. Wat ligt/lag aan de basis van uw eerste aanstelling aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven?

Ik heb een doctoraatsmandaat aangevraagd bij FWO/NFWO, IWT/IWONL of BOF--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Ik heb op eigen initiatief een projectvoorstel (mee)uitgeschreven--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Ik heb op vraag van een verantwoordelijke uit een onderzoeks-eenheid een projectvoorstel (mee)uitgeschreven--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Ik werd gevraagd voor een beschikbare plaats--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Ik werd gevraagd om te solliciteren--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Ik heb gesolliciteerd voor een beschikbare plaats--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

6

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 137

Ik heb kenbaar gemaakt dat ik geïnteresseerd was in een academische functie--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

7

Andere manier--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

8 Specificeer

Specificeer 'Andere manier': ......................................................................................................................................

42. Had u daarvoor reeds andere initiatieven ondernomen die niet hebben geleid tot een geambieerde aanstelling aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 44

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 138

43. Welke van onderstaande initiatieven had u reeds ondernomen? (meerdere antwoorden mogelijk)

Ik had een doctoraatsmandaat aangevraagd bij FWO/NFWO, IWT/IWONL of BOF--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Ik had op eigen initiatief een projectvoorstel (mee)uitgeschreven--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Ik had op vraag van een verantwoordelijke uit een onderzoeks-eenheid een projectvoorstel (mee)uitgeschreven--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Ik werd gevraagd voor een beschikbare plaats--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Ik werd gevraagd om te solliciteren--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Ik had gesolliciteerd voor een beschikbare plaats--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

6

Ik had kenbaar gemaakt dat ik geïnteresseerd was in een academische functie--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

7

Andere manier--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

8 Specificeer

Specificeer 'Andere manier': ......................................................................................................................................

44. Had u al dan niet de intentie om te doctoreren toen u uw loopbaan startte aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven?

Ik had de intentie om te doctoreren ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Ik had de intentie om niet te doctoreren ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Ik wist nog niet of ik zou doctoreren, maar ik had er wel al aan gedacht ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 139

Ik had er nog niet aan gedacht ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

45. Welke afspraken met betrekking tot doctoreren waren er tussen u en de professor bij wie u werkte/zou werken toen u uw loopbaan startte aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven?

Er werd afgesproken dat ik zou doctoreren ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Er werd afgesproken dat ik niet zou doctoreren ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Doctoreren werd als mogelijkheid opengelaten ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Er werd niet over doctoreren gesproken ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 140

46. Geef aan in welke mate de volgende elementen al dan niet hebben meegespeeld om een loopbaan aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven te beginnen.

zeker

nie

t

nie

t

eerd

er

nie

t

eerd

er

wel

wel

zeker

wel

nie

t van

toepassin

g

1. interesse voor onderzoek 1 2 3 4 5 6 9

2. interesse voor onderwijs 1 2 3 4 5 6 9

3. stimulans van de professor(en) 1 2 3 4 5 6 9

4. het salaris 1 2 3 4 5 6 9

5. het werkritme en de tijdsindeling 1 2 3 4 5 6 9

6. een langer verblijf aan de universiteit na de studies

1 2 3 4 5 6 9

7. op dat moment geen betere aanbieding op de arbeidsmarkt

1 2 3 4 5 6 9

8. de intentie om een doctoraatsdiploma te behalen 1 2 3 4 5 6 9

9. mijn ambitie voor een academische carrière 1 2 3 4 5 6 9

10. de uitstraling en/of status van het werk 1 2 3 4 5 6 9

11. het werd mij gevraagd/aangeboden 1 2 3 4 5 6 9

12. voldoen aan de verwachtingen van anderen (familie, professoren, heersende cultuur binnen de richting, …)

1 2 3 4 5 6 9

13. in afwachting van een meer definitieve beroepskeuze

1 2 3 4 5 6 9

14. een geschikte voorbereiding op een carrière in de bedrijfswereld

1 2 3 4 5 6 9

15. de intellectuele vrijheid 1 2 3 4 5 6 9

16. de zelfstandigheid in het werk 1 2 3 4 5 6 9

17. de werksfeer (omgang met toekomstige collega's) 1 2 3 4 5 6 9

18. andere, nl. ........................................................................

..............................................................................................

..............................................................................................

1 2 3 4 5 6 9

47. Welke van de bovenstaande redenen was doorslaggevend om een loopbaan aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven te beginnen?

nummer ……………

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 141

48. Sommige mensen stellen bepaalde beslissingen uit aan het begin van hun carrière. Anderen doen dit niet. Denk eens terug aan de eerste jaren van uw werk aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven (maximaal de eerste zes jaar), hebt u de onderstaande levensbeslissingen uitgesteld of vervroegd omwille van uw werk?

ze

er

lan

g u

itg

este

ld

lan

g u

itge

ste

ld

ee

n b

ee

tje

uitg

este

ld

mijn

we

rk h

ee

ft/h

ad

gee

n in

vlo

ed

op

de

tim

ing v

an

deze

be

slis

sin

g

ee

n b

ee

tje

ve

rvro

eg

d

ve

el ve

rvro

eg

d

ze

er

ve

el ve

rvro

eg

d

is/w

as n

iet

aa

n d

e o

rde

1. verlaten ouderlijk huis 1 2 3 4 5 6 7 9

2. kopen van een huis 1 2 3 4 5 6 7 9

3. samenwonen 1 2 3 4 5 6 7 9

4. huwelijk 1 2 3 4 5 6 7 9

5. krijgen van kinderen 1 2 3 4 5 6 7 9

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 142

Uw antwoord op de volgende vragen bepaalt welke module u

hierna dient in te vullen. Gelieve daarom de vragen grondig te lezen, de antwoordcategorieën die op u van toepassing zijn

duidelijk te omcirkelen en vervolgens de aangegeven module in te vullen.

49. Hebt u tijdens uw loopbaan aan de universiteit ooit onderzoek uitgevoerd?

Ja--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 51 in de blauwe bundel

50. Bent u ooit begonnen aan een onderzoek(sproject) met het oog op het behalen van een doctoraat?

Ja, ik heb het doctoraatsproefschrift reeds neergelegd--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Ga naar vraag 51 in de gele bundel

Ja, ik ben nog bezig met het doctoraatsonderzoek--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Ja, maar ondertussen ben ik gestopt met de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Neen--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

4 Ga naar vraag 51 in de blauwe bundel

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 143

Bijlage bij vraag 18 op bladzijde 10

LIJST 2: WETENSCHAPSDISCIPLINES

(kies het best aansluitende)

1. aardwetenschappen en aardrijkskunde

2. architectuur, ruimtelijke ordening en stedenbouw

3. biologie

4. biomedische wetenschappen (inclusief biochemie in de geneeskunde)

5. bouwkunde

6. diergeneeskunde

7. economie en toegepaste economische wetenschappen

8. elektronica en elektrotechniek

9. farmacie

10. geneeskunde en tandheelkunde

11. historische wetenschappen (inclusief kunstwetenschappen)

12. informatica (inclusief toegepaste informatica)

13. informatie- en communicatietechnieken

14. letteren (inclusief informatie, documentatie, bibliotheek- en archiefwetenschappen)

15. lichamelijke opvoeding en kinesitherapie

16. materiaaltechnologie

17. natuurkunde (inclusief sterrenkunde)

18. pedagogische wetenschappen en didactiek

19. politieke en sociale wetenschappen (inclusief communicatiewetenschappen en antropologie)

20. psychologie

21. rechtswetenschappen (inclusief criminologie en notariaat)

22. scheikunde (inclusief biochemie in de wetenschappen)

23. sociale gezondheidswetenschappen

24. technische en toegepaste scheikunde

25. theologie, bijbel- en godsdienstwetenschappen

26. toegepaste biologische wetenschappen (landbouwingenieur)

27. werktuigkunde

28. wijsbegeerte (inclusief moraalwetenschappen)

29. wiskunde

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 144

ONDERZOEK NAAR

HET WERKEN EN HET

AL DAN NIET DOCTOREREN

AAN DE UNIVERSITEIT

Deel 2

Enkel te beantwoorden door diegene die ooit een doctoraatsonderzoek zijn gestart.

Eerst deel 1 invullen.

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 145

Vanaf nu gebruiken we vaak de term ‘doctoraatsonderzoek’. Hiermee bedoelen we onderzoek dat leidt of zou kunnen leiden tot

een doctoraatsproefschrift. Om over doctoraatsonderzoek te spreken, is het niet noodzakelijk dat ook daadwerkelijk een

proefschrift wordt neergelegd.

51. Hebt u reeds tijdens het eerste jaar van uw werk aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven een doctoraatsonderzoek aangevat?

Ja--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1 Ga naar vraag 57

Neen--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

52. Wanneer bent u met het doctoraatsonderzoek begonnen?

…………………… (maand) /…………… (jaar) (desnoods bij benadering)

53. Lag het initiatief om een doctoraatsonderzoek aan te vatten hoofdzakelijk bij … ?

Uzelf--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Een professor van binnen de onderzoekseenheid waar u werkte--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Iemand anders van binnen de onderzoekseenheid waar u werkte--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Een professor van buiten de onderzoekseenheid--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Iemand anders van buiten de onderzoekseenheid--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

54. Bent u veranderd van onderzoekseenheid om te kunnen doctoreren?

Ja--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

55. Bent u veranderd van faculteit om te kunnen doctoreren?

Ja--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 146

Neen--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

56. Bent u veranderd van universiteit om te kunnen doctoreren?

Ja--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 147

57. Geef aan in welke mate de volgende elementen al dan hebben meegespeeld om een doctoraatsonderzoek aan te vatten.

ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

we

l

ze

ke

r w

el

nie

t va

n

toe

passin

g

1. de mogelijkheid om mij te specialiseren in mijn discipline

1 2 3 4 5 6 9

2. mijn grote interesse voor het onderwerp 1 2 3 4 5 6 9

3. mijn grote interesse voor onderzoek 1 2 3 4 5 6 9

4. interesse voor onderwijs (om later les te geven) 1 2 3 4 5 6 9

5. zin in regelmatige congressen/ onderzoeksverblijven in het buitenland

1 2 3 4 5 6 9

6. stimulans van de professor(en) 1 2 3 4 5 6 9

7. stimulerende werkomgeving 1 2 3 4 5 6 9

8. de persoon van de professor 1 2 3 4 5 6 9

9. de reputatie van de onderzoekseenheid 1 2 3 4 5 6 9

10. op dat moment geen betere aanbieding op de arbeidsmarkt

1 2 3 4 5 6 9

11. de als goed ingeschatte arbeidsmogelijkheden met een doctoraatsdiploma

1 2 3 4 5 6 9

12. de goede combinatie doctoraatsonderzoek en gezin 1 2 3 4 5 6 9

13. ik dacht dat doctoreren mij zou liggen 1 2 3 4 5 6 9

14. een manier om mijn studententijd te verlengen 1 2 3 4 5 6 9

15. het behalen van het doctoraatsdiploma op zich 1 2 3 4 5 6 9

16. mijn ambitie voor een academische carrière 1 2 3 4 5 6 9

17. het aanzien van een doctorandus 1 2 3 4 5 6 9

18. het werd mij gevraagd/aangeboden 1 2 3 4 5 6 9

19. voldoen aan de verwachtingen van anderen (familie, professoren, heersende cultuur binnen de richting, …)

1 2 3 4 5 6 9

20. de intellectuele vrijheid 1 2 3 4 5 6 9

21. de zelfstandigheid in het werk 1 2 3 4 5 6 9

22. als ‘kroon’ op het onderzoekswerk dat hoe dan ook toch al werd geleverd in het kader van een andere opdracht

1 2 3 4 5 6 9

23. andere, nl. ........................................................................

..............................................................................................

..............................................................................................

1 2 3 4 5 6 9

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 148

58. Welke van de bovenstaande redenen was doorslaggevend om een doctoraatsonderzoek aan te vatten?

nummer ……………

59. Hieronder staan een aantal mogelijke situaties met betrekking tot de keuze van de promotor bij de start van het doctoraatsonderzoek. Geef aan welke situaties voor u van toepassing zijn.

ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

we

l

ze

ke

r w

el

we

et

nie

t o

f

nie

t va

n to

epa

ssin

g

1. de promotor koos mij op basis van mijn studie-resultaten

1 2 3 4 5 6 9

2. de promotor koos mij op basis van mijn licentiaatsverhandeling

1 2 3 4 5 6 9

3. de promotor koos mij op basis van het werk dat ik reeds leverde binnen de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5 6 9

4. de promotor koos mij op basis van mijn expertise op dat specifiek onderwerp

1 2 3 4 5 6 9

5. ik koos de promotor op basis van zijn/haar algemene expertise

1 2 3 4 5 6 9

6. ik koos de promotor op basis van zijn/haar onderzoeksactiviteiten op dat specifiek onderwerp

1 2 3 4 5 6 9

7. ik koos de promotor op basis van de doctoraats-mogelijkheden die geboden zouden worden

1 2 3 4 5 6 9

8. ik koos de promotor omdat hij/zij veel doctorandi in dat onderzoeksdomein begeleidde

1 2 3 4 5 6 9

9. ik koos de promotor omdat hij/zij de enige professor in het gekozen onderzoeksdomein was

1 2 3 4 5 6 9

10. ik koos de promotor omdat hij/zij over veel onderzoeksmiddelen beschikte

1 2 3 4 5 6 9

11. de keuze kwam op een andere manier tot stand, nl.

................................................................................................

1 2 3 4 5 6 9

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 149

60. Hieronder staan een aantal mogelijke omstandigheden met betrekking tot de inbedding van het onderzoek. Gelieve aan te geven welke omstandigheden op uw situatie van toepassing zijn.

Is/was het doctoraatsonderzoek …

ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

we

l

ze

ke

r w

el

1. aansluitend bij uw licentiaatsverhandeling 1 2 3 4 5 6

2. ingekaderd in een ruimer lopend project van de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5 6

3. een (betrekkelijk) nieuw thema binnen de onderzoekstraditie van de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5 6

4. ingekaderd in de onderzoekstraditie van de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5 6

5. aansluitend bij onderzoek in een andere onderzoekseenheid

1 2 3 4 5 6

6. iets volledig nieuw in uw vakgebied/discipline 1 2 3 4 5 6

7. aansluitend bij (contract)onderzoek verricht in een vorig statuut dat niet bedoeld was voor een doctoraat

1 2 3 4 5 6

61. Op welke manier kwam de keuze voor het doctoraatsonderwerp tot stand?

Ik heb het volledig autonoom gekozen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Ik heb het in overleg met mijn promotor gekozen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Mijn promotor bepaalde het onderzoeksgebied en ik bakende mijn thema af ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Mijn promotor deed een aantal voorstellen waaruit ik er één heb gekozen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Het werd bepaald door mijn promotor ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Het werd mij voorgesteld door een externe opdrachtgever ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

6

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 150

Andere manier ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

7 Specificeer

Specificeer 'Andere manier': ..........................................................................................................................

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 151

62. In hoeverre gaan/gingen volgende uitspraken al dan niet op voor uw promotor? (Indien u bij meerdere promotoren gewerkt hebt, beantwoord de vraag voor die promotor die u het meest relevant acht.)

Mijn promotor … ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

we

l

ze

ke

r w

el

nie

t va

n

toe

passin

g

1. werkt(e) in een onderzoeksdomein dat nauwelijks verwant is/was met het mijne

1 2 3 4 5 6 9

2. houdt/hield rekening met de persoonlijke situatie van doctorandi

1 2 3 4 5 6 9

3. bepaalt/bepaalde te veel in detail het verloop van mijn doctoraatsonderzoek

1 2 3 4 5 6 9

4. stimuleert/stimuleerde mij om naar congressen te gaan

1 2 3 4 5 6 9

5. gaat/ging er vanuit dat een doctoraat vooral buiten de reguliere werkuren moet worden gemaakt

1 2 3 4 5 6 9

6. helpt/hielp bij het voorbereiden van mijn publicaties

1 2 3 4 5 6 9

7. is/was ongeïnteresseerd in mijn doctoraatsonderzoek

1 2 3 4 5 6 9

8. kan/kon toegeven dat de onderzoeksstrategie van doctorandi beter is/was dan de zijne/hare

1 2 3 4 5 6 9

9. brengt/bracht me in contact met andere onderzoekers

1 2 3 4 5 6 9

10. geeft/gaf advies bij de uitbouw van mijn doctoraatsproject

1 2 3 4 5 6 9

11. houdt/hield voldoende rekening met het gezins- en privé-leven van de doctorandi

1 2 3 4 5 6 9

12. weet/wist niets af van mijn onderzoeksonderwerp 1 2 3 4 5 6 9

13. wijst/wees op publicatiemogelijkheden 1 2 3 4 5 6 9

14. is/was constructief-kritisch ten aanzien van mijn werk

1 2 3 4 5 6 9

15. trekt/trok onvoldoende tijd uit voor de bespreking van mijn doctoraatsonderzoek

1 2 3 4 5 6 9

16. volgt/volgde nauwgezet de wetenschappelijke literatuur met betrekking tot mijn onderwerp

1 2 3 4 5 6 9

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 152

Mijn promotor … ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

we

l

ze

ke

r w

el

nie

t va

n

toe

passin

g

17. zijn/haar wil is/was wet 1 2 3 4 5 6 9

18. stimuleert/stimuleerde studieverblijven in het buitenland

1 2 3 4 5 6 9

19. laat/liet mij volledig aan mijn lot over 1 2 3 4 5 6 9

20. laat/liet mij voldoende vrijheid wat de inhoud van mijn doctoraatsonderzoek betreft/betrof

1 2 3 4 5 6 9

21. weet/wist me te enthousiasmeren 1 2 3 4 5 6 9

22. doet/deed suggesties waar ik wat aan heb/had 1 2 3 4 5 6 9

23. dringt/drong te veel zijn/haar eigen visie op 1 2 3 4 5 6 9

24. is/was voldoende beschikbaar 1 2 3 4 5 6 9

25. laat/liet mij voldoende vrijheid wat de methodologie van mijn doctoraatsonderzoek betreft/betrof

1 2 3 4 5 6 9

26. bespreekt/besprak regelmatig mijn doctoraatsonderzoek met mij

1 2 3 4 5 6 9

27. stuurt/stuurde mij alle richtingen uit 1 2 3 4 5 6 9

28. is/was over het algemeen een goede begeleider 1 2 3 4 5 6 9

29. denkt/dacht dat hij/zij het altijd beter weet/wist 1 2 3 4 5 6 9

30. houdt/hield de tijdsplanning in de gaten 1 2 3 4 5 6 9

31. brengt/bracht mij voortdurend in twijfel 1 2 3 4 5 6 9

32. staat/stond open voor discussie 1 2 3 4 5 6 9

33. zorgt/zorgde voor de nodige logistieke ondersteuning bij mijn doctoraatsonderzoek

1 2 3 4 5 6 9

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 153

63. Is/was uw promotor ……?

Man ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Vrouw ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

64. In welke leeftijdsklasse situeerde uw promotor zich bij het begin van uw doctoraatsonderzoek?

Jonger dan 30 jaar ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

30 jaar tot en met 39 jaar ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

40 jaar tot en met 49 jaar ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

50 jaar tot en met 59 jaar ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

60 jaar of ouder ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

65. Welke van de volgende omschrijvingen stemt het meest overeen met de wijze waarop u uw promotor beschouwt/beschouwde?

ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

wel

ze

ke

r w

el

1. als een vriend 1 2 3 4 5 6

2. als mijn baas 1 2 3 4 5 6

3. als een deskundige 1 2 3 4 5 6

4. als een collega 1 2 3 4 5 6

5. als mijn inspirator 1 2 3 4 5 6

6. als mijn beschermer 1 2 3 4 5 6

7. andere, nl. ........................................................................

..............................................................................................

1 2 3 4 5 6

66. Hoeveel doctorandi begeleidt/begeleidde uw promotor tegelijkertijd tijdens de periode van uw doctoraatsonderzoek?

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 154

(Indien u bij meerdere promotoren gewerkt hebt, beantwoord de vraag voor die promotor die u het meest relevant acht.)

……………… doctorandi (uzelf inbegrepen)

67. Door hoeveel professoren of postdoctorale onderzoekers wordt/werd uw promotor daarvoor bijgestaan?

……………… professoren en/of postdoctorale onderzoekers

68. Hieronder staan een aantal personen. Geef aan in welke mate ze u al dan niet effectief begeleiden/begeleidden. (Met effectief bedoelen we een begeleiding die nuttig is/was voor uw onderzoeksresultaten.)

De begeleiding door: ze

ke

r n

iet

effe

ctie

f

nie

t e

ffectief

ee

rde

r n

iet e

ffectie

f

ee

rde

r w

el e

ffe

ctie

f

wel e

ffe

ctie

f

ze

ke

r w

el e

ffectie

f

nie

t va

n to

epa

ssin

g

1. de promotor 1 2 3 4 5 6

2. de copromotor 1 2 3 4 5 6 9

3. een professor, anders dan de promotor, binnen de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5 6 9

4. een postdoctorale onderzoeker van de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5 6 9

5. een andere beginnende collega-onderzoeker van de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5 6 9

6. een andere meer ervaren collega-onderzoeker zonder doctoraatstitel van de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5 6 9

7. een professor buiten de onderzoekseenheid 1 2 3 4 5 6 9

8. iemand anders van binnen de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven of het

Universitair Ziekenhuis

1 2 3 4 5 6 9

9. iemand van buiten de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven

1 2 3 4 5 6 9

10. andere, nl. ..........................................................................

................................................................................................

1 2 3 4 5 6 9

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 155

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 156

69. In hoeverre krijgt/kreeg u begeleiding voor de volgende aspecten die te maken hebben met het doctoraatsonderzoek?

Begeleiding bij: volle

dig

afw

ezig

afw

ezig

enig

szin

s a

fwezig

enig

szin

s

aanw

ezig

aanw

ezig

ste

rk a

anw

ezig

nie

t van t

oepassin

g

1. afbakening van het onderwerp 1 2 3 4 5 6

2. opmaken van een werkplan/onderzoeksplan 1 2 3 4 5 6

3. introductie bij experts 1 2 3 4 5 6

4. zoeken en bestuderen van literatuur 1 2 3 4 5 6

5. opstellen van een theoretisch model 1 2 3 4 5 6 9

6. ontwerpen van experimenten/ apparatuur/ meetinstrumenten

1 2 3 4 5 6 9

7. ontwikkelen van technische vaardigheden 1 2 3 4 5 6 9

8. verzamelen van data/ metingen 1 2 3 4 5 6 9

9. controleren van resultaten 1 2 3 4 5 6 9

10. analyseren en interpreteren van resultaten 1 2 3 4 5 6 9

11. schrijven van doctoraatsproefschrift 1 2 3 4 5 6 9

12. schrijven van andere publicaties 1 2 3 4 5 6

Algemeen

13. tijdens het concipiëren van het onderzoek 1 2 3 4 5 6

14. tijdens de planningsfase van het onderzoek 1 2 3 4 5 6

15. tijdens de uitvoeringsfase van het onderzoek 1 2 3 4 5 6 9

16. tijdens de afwerkingsfase van het onderzoek 1 2 3 4 5 6 9

17. tijdens de rapporteringsfase van het onderzoek 1 2 3 4 5 6 9

70. In welke mate bent/was u over het algemeen tevreden over deze begeleiding?

Zeer tevreden ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Tevreden ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Eerder tevreden ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 157

Eerder ontevreden ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Ontevreden ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Zeer ontevreden ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

6

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 158

71. Hoe is/was uw onderzoekseenheid feitelijk samengesteld tijdens de periode van uw doctoraatsonderzoek? (Met onderzoekseenheid bedoelen wij de directe omgeving waarmee u samenwerkt(e) voor de uitvoering van uw taken. Indien u bij meerdere onderzoekseenheden hebt gewerkt of indien de samenstelling van de onderzoekseenheid in de loop van de tijd veranderde, beantwoord de vraag voor die periode die u het meest relevant acht.)

1. aantal professoren: ………… personen (eventueel bij benadering)

2. aantal postdoctorale onderzoekers: ………… personen (eventueel bij benadering)

3. aantal andere onderzoekers (hiermee bedoelen we ook assistenten):

………… personen (uzelf niet inbegrepen)

4. totale omvang: ………… personen (administratief en technisch personeel inbegrepen)

72. In hoeverre gaan/gingen de volgende uitspraken al dan niet op voor uw onderzoekseenheid tijdens de periode van uw doctoraatsonderzoek? (Indien u bij meerdere onderzoekseenheden hebt gewerkt of indien de samenstelling van de onderzoekseenheid in de loop van de tijd veranderde, beantwoord de vraag voor die periode die u het meest relevant acht.)

De onderzoekseenheid … ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

wel

ze

ke

r w

el

nie

t va

n

toe

passin

g

1. in de onderzoekseenheid is/was er een stimulerend doctoraatsklimaat

1 2 3 4 5 6 9

2. de onderzoekseenheid heeft/had contacten met onderzoekseenheden en labo’s in het buitenland

1 2 3 4 5 6 9

3. de onderzoekseenheid beschikt(e) over voldoende werkingsmiddelen voor onderzoek

1 2 3 4 5 6 9

4. er is/was een gebrekkige communicatie tussen de leden van de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5 6 9

5. in de onderzoekseenheid wordt/werd er aan groepspublicaties gewerkt

1 2 3 4 5 6 9

6. het onderzoek van de verschillende onderzoekers van de onderzoekseenheid kadert/kaderde binnen een onderzoekstraditie

1 2 3 4 5 6 9

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 159

De onderzoekseenheid … ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

we

l

ze

ke

r w

el

nie

t va

n

toe

passin

g

7. het overgrote deel van de leden van de onderzoekseenheid is/was overbelast met werk

1 2 3 4 5 6 9

8. het onderzoek van de onderzoekseenheid stelt/stelde niet veel voor

1 2 3 4 5 6 9

9. de informatiedoorstroming tussen de leden van de onderzoekseenheid verloopt/verliep goed

1 2 3 4 5 6 9

10. in de onderzoekseenheid werk(t)en sommigen met verouderde apparatuur (computer, analyse-instrumenten, …)

1 2 3 4 5 6 9

11. de onderzoekers in de onderzoekseenheid worden/werden grotendeels van andere taken vrijgesteld in de eindfase van hun doctoraatsonderzoek

1 2 3 4 5 6 9

12. de onderzoekseenheid ontvangt/ontving regelmatig buitenlandse onderzoekers

1 2 3 4 5 6 9

13. de communicatie tussen professoren en assistenten in de onderzoekseenheid verloopt/verliep stroef

1 2 3 4 5 6 9

14. in geval van problemen bij mijn onderzoek kan/kon ik altijd wel bij iemand van de onderzoekseenheid terecht

1 2 3 4 5 6 9

15. de onderzoekseenheid beschikt(e) over onvoldoende uitrusting

1 2 3 4 5 6 9

16. de meeste professoren van de onderzoekseenheid werk(t)en efficiënt

1 2 3 4 5 6 9

17. de onderzoekers in de onderzoekseenheid zijn/waren elk uitsluitend met hun eigen onderzoek bezig

1 2 3 4 5 6 9

18. de onderzoekseenheid geniet/genoot een internationale vermaardheid

1 2 3 4 5 6 9

19. in de onderzoekseenheid werk(t)en de leden onderling samen

1 2 3 4 5 6 9

20. in de onderzoekseenheid wordt/werd er over het algemeen meer tijd geïnvesteerd in onderwijs-taken dan in onderzoek

1 2 3 4 5 6 9

21. de onderzoekseenheid selecteert/selecteerde medewerkers van een hoogstaand wetenschappelijk niveau

1 2 3 4 5 6 9

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 160

73. Begeleidt/begeleidde u thesisstudenten tijdens de periode van uw doctoraatsonderzoek?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 76

74. Hoeveel thesisstudenten begeleidt/begeleidde u gemiddeld per jaar?

…………… thesisstudenten (eventueel bij benadering)

75. Het begeleiden van thesisstudenten is/was over het algemeen …

Tijdsintensief en inpasbaar in mijn

doctoraat ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Tijdsintensief en niet inpasbaar in mijn doctoraat ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Niet tijdsintensief en inpasbaar in mijn doctoraat ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Niet tijdsintensief en niet inpasbaar in mijn doctoraat ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 161

76. Hieronder staan een aantal onderzoekstaken die niet rechtstreeks met eigen doctoraatsonderzoek verbonden zijn. Geef aan hoe vaak u dergelijk onderzoekswerk uitvoert/uitvoerde.

no

oit

ee

n

en

kele

ke

er

af

en

to

e

fre

qu

en

t

ze

er

fre

que

nt

1. routine onderzoekswerk ten behoeve van collega's van de onderzoekseenheid of anderen

1 2 3 4 5

2. gespecialiseerd onderzoekswerk in het kader van een project

1 2 3 4 5

3. schrijven van projectvoorstellen voor de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5

4. schrijven van projectvoorstellen in samenwerking met beginnende collega-onderzoekers

1 2 3 4 5

5. schrijven van onderzoeksrapporten voor de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5

77. Hoe vaak is/was er grondig overleg over het onderzoek binnen de onderzoekseenheid? (Indien u bij meerdere onderzoekseenheden hebt gewerkt of indien de samenstelling van de onderzoekseenheid in de loop van de tijd veranderde, beantwoord de vraag voor die periode die u het meest relevant acht.)

nooit

enkele

kere

n p

er

jaar

eens in

de

ma

and

eens in

de

veert

ien d

agen

min

ste

ns 1

keer

per

week

nie

t van

toepassin

g

1. overleg met de ganse onderzoekseenheid 1 2 3 4 5

2. overleg met enkele leden van de onderzoeks-eenheid

1 2 3 4 5

3. individueel overleg met promotor 1 2 3 4 5

4. individueel overleg met andere professoren 1 2 3 4 5 9

5. individueel overleg met beginnende collega-onderzoekers

1 2 3 4 5 9

6. individueel overleg met postdoctorale onderzoekers 1 2 3 4 5 9

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 162

78. Hieronder staan een aantal uitspraken die men wel eens hoort over doctorandi. In hoeverre bent u het al dan niet eens met deze uitspraken?

he

lem

aal o

ne

ens

on

ee

ns

ee

rde

r o

ne

en

s

no

ch e

ens

no

ch o

nee

ns

ee

rde

r e

ens

ee

ns

he

lem

aal e

en

s

1. het geven van onderwijs is een stimulerende afwisseling met het werken aan een doctoraatsonderzoek

1 2 3 4 5 6 7

2. men mag van uitstekende praktijkmensen (onderwijs, klinische taken, …) niet verwachten dat zij daarenboven een doctoraatsproefschrift maken

1 2 3 4 5 6 7

3. organisatorisch en coördinerend werk is aangenamer dan het werken aan een doctoraatsonderzoek

1 2 3 4 5 6 7

4. onderwijstaken die door doctorandi worden uitgevoerd, houden best verband met het doctoraatsonderzoek zelf

1 2 3 4 5 6 7

5. coördinerend en organisatorisch werk is verrijkend voor de doctorandus

1 2 3 4 5 6 7

6. doctorandi houden zich beter alleen bezig met hun doctoraatsonderzoek en niet met andere taken

1 2 3 4 5 6 7

7. het geven van onderwijs en het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek moeten apart door verschillende personen gebeuren

1 2 3 4 5 6 7

8. het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek is aangenamer dan het geven van onderwijs

1 2 3 4 5 6 7

9. het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en het geven van onderwijs passen goed bij elkaar

1 2 3 4 5 6 7

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 163

79. Mag/mocht u publiceren met betrekking tot uw doctoraatsonderzoek voorafgaand aan de verdediging?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1 Ga naar vraag 81

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

80. Waarom mag/mocht u niet publiceren? (omschrijf zo precies mogelijk)

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

81. Welke publicaties van u zijn reeds verschenen of formeel aanvaard voor publicatie?

tot op heden (indien u nog aan uw doctoraatsonderzoek werkt)

tot het verlaten van de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven (indien u vroegtijdig gestopt bent met uw doctoraatsonderzoek)

tot het behalen van uw doctoraat (indien u uw doctoraatsdiploma reeds hebt behaald)

Wetenschappelijke publicaties waarvan u eerste of enige auteur bent:

ja of neen? in welk jaar was uw eerste dergelijke publicatie?

het aantal dergelijke publicaties

1. publicaties in tijdschriften/ boeken/ proceedings met leescomité

ja / neen ……… (jaar) …………

2. publicaties in tijdschriften/ boeken/ proceedings zonder leescomité

ja / neen ……… (jaar) …………

3. boeken bij externe uitgevers ja / neen ……… (jaar) …………

4. werken waarvan u of uw onderzoekseenheid wetenschappelijke uitgever bent

ja / neen ……… (jaar) …………

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 164

Wetenschappelijke publicaties waarvan u auteur bent, maar niet in eerste orde:

ja of neen? in welk jaar was uw eerste dergelijke publicatie?

het aantal dergelijke publicaties

5. publicaties in tijdschriften/ boeken/ proceedings met leescomité

ja / neen ……… (jaar) …………

6. publicaties in tijdschriften/ boeken/ proceedings zonder leescomité

ja / neen ……… (jaar) …………

7. boeken bij externe uitgevers ja / neen ……… (jaar) …………

8. werken waarvan u of uw onderzoekseenheid wetenschappelijke uitgever bent

ja / neen ……… (jaar) …………

Abstracts van lezingen waarvan u auteur bent:

ja of neen? in welk jaar was uw eerste dergelijke publicatie?

het aantal dergelijke publicaties

9. abstracts van lezingen ja / neen ……… (jaar) …………

82. Wat is volgens u het belangrijkste tijdschrift waarin u, in diezelfde periode, als auteur/ co-auteur gepubliceerd hebt?

......................................................................................................................................................................................................

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 165

83. Aan welk type workshops en congressen hebt u deelgenomen?

tot op heden (indien u nog aan uw doctoraatsonderzoek werkt)

tot het verlaten van de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven (indien u vroegtijdig gestopt bent met uw doctoraatsonderzoek)

tot het behalen van uw doctoraat (indien u uw doctoraatsdiploma reeds hebt behaald)

Internationale wetenschappelijke workshops of congressen:

ja of neen? in welk jaar was uw eerste dergelijke deelname?

het aantal dergelijke deelnames

1. met presentatie ja / neen ……… (jaar) …………

2. met posterbijdrage ja / neen ……… (jaar) …………

3. deelname zonder presentatie/ poster

ja / neen ……… (jaar) …………

Nationale wetenschappelijke workshops of congressen:

ja of neen? in welk jaar was uw eerste dergelijke deelname?

het aantal dergelijke deelnames

4. met presentatie ja / neen ……… (jaar) …………

5. met posterbijdrage ja / neen ……… (jaar) …………

6. deelname zonder presentatie/ poster

ja / neen ……… (jaar) …………

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 166

84. Aan welke buitenlandse opleidingen en verblijven nam u deel?

tot op heden (indien u nog werkt aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven )

tot het verlaten van de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven (indien u vroegtijdig gestopt bent met uw doctoraatsonderzoek)

tot het behalen van uw doctoraat (indien u uw doctoraatsdiploma reeds hebt behaald)

Opleidingen in het buitenland:

ja of neen? in welk jaar was uw eerste dergelijke opleiding?

het aantal dergelijke opleidingen

1. korter dan 2 weken ja / neen ……… (jaar) …………

2. 2 tot 6 weken ja / neen ……… (jaar) …………

3. langer dan 6 weken ja / neen ……… (jaar) …………

Onderzoeksverblijven in het buitenland:

ja of neen? in welk jaar was uw eerste dergelijk verblijf?

het aantal dergelijke verblijven

4. korter dan 2 weken ja / neen ……… (jaar) …………

5. 2 tot 6 weken ja / neen ……… (jaar) …………

6. langer dan 6 weken ja / neen ……… (jaar) …………

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 167

85. In welke mate was er van bij de aanvang van uw doctoraatsonderzoek sprake van een uitgewerkt onderzoeksvoorstel?

Er was van bij het begin een volledig uitgewerkt onderzoeksvoorstel (met werkplanning, methoden van onderzoek, theoretisch kader, …) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Er was een beknopt onderzoeksvoorstel dat nog verder uitgewerkt diende te worden ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Er was geen onderzoeksvoorstel, maar wel een onderzoeksidee/ richting/ onderwerp ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Ga naar vraag 88

Ik had nog geen onderzoeksonderwerp en moest nog volledig uitzoeken welke richting ik uitwilde met mijn doctoraat ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Ga naar vraag 88

86. Verloopt/verliep uw doctoraatsonderzoek volgens dit plan?

Ja, helemaal ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1 Ga naar vraag 88

Ja, in grote lijnen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 88

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

87. Waarom niet? (omschrijf zo precies mogelijk)

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 168

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 169

88. Hebt u uw doctoraatsonderwerp fundamenteel veranderd?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 91

89. Na hoeveel maanden bent u van doctoraatsonderwerp veranderd?

…………… (maanden)

90. Waarom bent u van doctoraatsonderwerp veranderd? (omschrijf zo precies mogelijk)

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

91. Bent u van promotor veranderd tijdens de periode van uw doctoraatsonderzoek?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 94

92. Na hoeveel maanden bent u van promotor veranderd?

…………… (maanden)

93. Waarom bent u van promotor veranderd? (meerdere antwoorden mogelijk)

Emeritaat van promotor ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Verlaten Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven door promotor ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Langdurige afwezigheid van promotor ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Onbevredigende samenwerking ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 170

Heroriëntering doctoraatsonderwerp ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Andere reden ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

6 Specificeer

Specificeer 'Andere reden': ..........................................................................................................................

94. Bent u veranderd van onderzoekseenheid tijdens de periode van uw doctoraatsonderzoek?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 171

95. In hoeverre gaan/gingen de volgende uitspraken al dan niet op voor u?

ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

we

l

ze

ke

r w

el

nie

t va

n

toe

passin

g

1. ik wissel(de) vaak van gedachten met collega-onderzoekers over mijn doctoraatsonderzoek

1 2 3 4 5 6 9

2. ik heb/had vaak de idee dat ik het nodige doorzicht in mijn doctoraatsonderzoek mis(te)

1 2 3 4 5 6

3. ik heb/had het gevoel met mijn doctoraatsonderzoek zinvol bezig te zijn

1 2 3 4 5 6

4. ik heb/had de neiging om de dingen voor mij uit te schuiven

1 2 3 4 5 6

5. doctoreren beleef(de) ik meer en meer als iets dat ik nodig heb/had voor de verdere uitgroei van mezelf als persoon

1 2 3 4 5 6

6. andere onderzoekers tonen/toonden veel belangstelling voor mijn doctoraatsonderzoek

1 2 3 4 5 6

7. mijn doctoraatsonderzoek is/was te ambitieus opgezet rekening houdend met de tijd die ik heb/had

1 2 3 4 5 6

8. ik krijg/kreeg gaandeweg spijt van mijn keuze om te doctoreren

1 2 3 4 5 6

9. ik kan/kon mijn creativiteit kwijt in mijn doctoraatsonderzoek

1 2 3 4 5 6

10. tijdens mijn doctoraatsonderzoek is/was het vaak alsof ik alleen op een eiland zit/zat

1 2 3 4 5 6

11. ik maak(te) tijdsschema's die ik zo goed mogelijk probeer(de) te volgen

1 2 3 4 5 6

12. ik krijg/kreeg meer en meer het gevoel dat doctoreren voor mij te moeilijk is/was

1 2 3 4 5 6

13. ik heb/had het gevoel dat ik voldoende voorbereid ben/was op het maken van een doctoraat

1 2 3 4 5 6

14. doctoreren is/was een eenzame bezigheid 1 2 3 4 5 6

15. ik geef/gaf mezelf van bij de aanvang van mijn doctoraatsonderzoek een stevige kans op slagen

1 2 3 4 5 6

16. mijn doctoraatsonderzoek blijkt/bleek minder boeiend dan aanvankelijk gedacht

1 2 3 4 5 6

17. ik zit/zat meestal goed op schema 1 2 3 4 5 6 9

18. ik vraag/vroeg mij vaak af wat mijn doctoraats-onderzoek wetenschappelijk gezien eigenlijk bijdraagt

1 2 3 4 5 6

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 172

96. In welke mate bent/was u tevreden met de volgende elementen in uw werk als doctorandus?

ze

er

on

tevre

de

n

ee

rde

r o

nte

vre

de

n

no

ch t

evre

den

no

ch o

nte

vre

de

n

ee

rde

r te

vre

de

n

ze

er

tevre

de

n

1. het loon 1 2 3 4 5

2. de werkzekerheid/ statuut 1 2 3 4 5

3. de vakantieregeling 1 2 3 4 5

4. de inhoud van de job 1 2 3 4 5

5. de collega’s 1 2 3 4 5

6. de kansen op promotie 1 2 3 4 5

7. de fysieke werkomstandigheden 1 2 3 4 5

8. de werkdruk 1 2 3 4 5

9. de uurregeling (de tijdstippen waarop u werkte) 1 2 3 4 5

10. de mogelijkheid om iets bij te leren tijdens de werkuren

1 2 3 4 5

11. de mate waarin u initiatief kan nemen 1 2 3 4 5

12. het werk in zijn geheel 1 2 3 4 5

13. de mate waarin u uzelf kan ontplooien 1 2 3 4 5

14. de valorisatie van de resultaten 1 2 3 4 5

97. Werd uw werkperiode aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven voor méér dan 3 maanden onderbroken?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 99

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 173

98. Omwille van welke reden(en) werd uw werkperiode onderbroken? (meerdere antwoorden mogelijk)

Werkloosheid ten gevolge van niet-aansluitende contracten ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Legerdienst/burgerdienst ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Langdurige ziekte ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Geboorte kinderen (ouderschapsverlof, zwangerschaps- en/of borstvoedingsverlof) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Loopbaanonderbreking ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Andere reden ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

6 Specificeer

Specificeer 'Andere reden: ..........................................................................................................................

99. Werd u perioden deeltijds betaald terwijl u voltijds aan uw doctoraatsonderzoek werkte?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

100. Hebt u tijdens de periode dat u aan uw doctoraatsonderzoek werkte werkaanbiedingen gekregen van buiten de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven?

Eén keer ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Meerdere keren ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Nooit ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

101. Hebt u tijdens de periode dat u aan uw doctoraatsonderzoek werkte ooit naar een andere job gesolliciteerd?

Eén keer ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 174

Meerdere keren ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Nooit ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

102. Zou u andere mensen met analoge eigenschappen als uzelf aanraden om te doctoreren of niet?

Zeker wel ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Eerder wel ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Eerder niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Zeker niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Ik weet het niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

77

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 175

103. Stand van het doctoraatsonderzoek.

Ik ben gestopt met de voorbereiding van een doctoraats-proefschrift ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Ga naar vraag 106

Ik heb het doctoraatsproefschrift reeds neergelegd ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 111

Ik ben nog bezig met het doctoraatsonderzoek ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

104. In welke fase is het doctoraatsonderzoek momenteel?

In de planningsfase ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

In de uitvoeringsfase ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

In de afwerkingsfase ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

In de rapporteringsfase ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

105. Hebt u nog bijkomende opmerkingen, bedenkingen of suggesties?

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 176

Indien u momenteel nog bezig bent met uw doctoraatsonderzoek, stopt voor u de vragenlijst hier. Gelieve deze vragenlijst (de witte

en de gele bundel samen) in bijgevoegde omslag terug te bezorgen aan de dienst Onderzoeksbeleid / dienst

Onderzoekscoördinatie van de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven.

Hartelijke dank voor uw medewerking !

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 177

STOPPEN MET DOCTOREREN

106. Wanneer hebt u uw plannen om te doctoreren opgegeven?

…………………… (maand) /…………… (jaar) (desnoods bij benadering)

107. In welke fase was het doctoraatsonderzoek toen u de plannen om te doctoreren opgaf?

In de planningsfase ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

In de uitvoeringsfase ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

In de afwerkingsfase ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

In de rapporteringsfase ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

108. Geef aan in welke mate volgende elementen al dan niet hebben meegespeeld in uw beslissing om vroegtijdig te stoppen met het doctoraatsonderzoek.

Als reden om te stoppen: ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

wel

ze

ke

r w

el

nie

t va

n

toe

passin

g

1. het onderzoeksplan was onvoldoende degelijk uitgewerkt

1 2 3 4 5 6 9

2. de uitvoering van het onderzoeksplan liep niet zoals gewenst

1 2 3 4 5 6 9

3. ik was onvoldoende geboeid door mijn onderwerp 1 2 3 4 5 6 9

4. ik ben er niet in geslaagd de nodige gegevens te verzamelen

1 2 3 4 5 6 9

5. het wetenschappelijk resultaat voldeed niet aan mijn verwachtingen

1 2 3 4 5 6 9

6. het wetenschappelijk resultaat voldeed niet aan de verwachtingen van mijn promotor

1 2 3 4 5 6 9

7. er was geen financiering meer voor mijn doctoraatsonderzoek

1 2 3 4 5 6 9

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 178

8. ik had een gebrekkige toegang tot werkinstrumenten/ documentatie

1 2 3 4 5 6 9

9. ik had teveel werkzaamheden in het onderwijs 1 2 3 4 5 6 9

10. ik had teveel werkzaamheden in de administratie 1 2 3 4 5 6 9

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 179

Als reden om te stoppen: ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

we

l

ze

ke

r w

el

nie

t va

n

toe

passin

g

11. ik had teveel uitvoerend onderzoekswerk voor ander onderzoek

1 2 3 4 5 6 9

12. ik verkoos onderwijs boven onderzoek 1 2 3 4 5 6 9

13. ik vond met mijn doctoraatsonderzoek te weinig aansluiting bij het onderzoek van de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5 6 9

14. de begeleiding en ondersteuning door mijn promotor liet te wensen over

1 2 3 4 5 6 9

15. wetenschappelijke onenigheid met mijn promotor 1 2 3 4 5 6 9

16. een onbevredigende samenwerking met mijn promotor

1 2 3 4 5 6 9

17. wetenschappelijke onenigheid met mijn collega's 1 2 3 4 5 6 9

18. een onbevredigende samenwerking met mijn collega's

1 2 3 4 5 6 9

19. onenigheid met betrekking tot de valorisatie van de resultaten

1 2 3 4 5 6 9

20. belangrijke wijzigingen in de onderzoekseenheid 1 2 3 4 5 6 9

21. ik ervoer het behalen van het doctoraatsdiploma als onnodig

1 2 3 4 5 6 9

22. ik kreeg een andere aanbieding waarop ik ben ingegaan

1 2 3 4 5 6 9

23. de inspanning bleek te groot 1 2 3 4 5 6 9

24. een algemene ‘burn-out’ 1 2 3 4 5 6 9

25. persoonlijke omstandigheden (langdurige ziekte, …)

1 2 3 4 5 6 9

26. familiale omstandigheden 1 2 3 4 5 6 9

27. geen steun van partner, vrienden, … 1 2 3 4 5 6 9

28. andere, nl. ......................................................................

............................................................................................

............................................................................................

1 2 3 4 5 6 9

109. Welke van de bovenstaande redenen was doorslaggevend om vroegtijdig te stoppen met het doctoraatsonderzoek?

nummer ……………

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 180

110. Hebt u nog bijkomende opmerkingen, bedenkingen of suggesties?

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

Indien u vroegtijdig met uw doctoraatsonderzoek gestopt bent, stopt voor u de vragenlijst hier. Gelieve deze vragenlijst (de witte

en de gele bundel samen) in bijgevoegde omslag terug te bezorgen aan de dienst Onderzoeksbeleid / dienst

Onderzoekscoördinatie van de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven.

Hartelijke dank voor uw medewerking !

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 181

INDIENEN DOCTORAATSPROEFSCHRIFT

111. Onder welke vorm hebt u uw doctoraatsproefschrift neergelegd?

Gepubliceerd boek bij externe uitgever ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Gepubliceerd boek in eigen uitgave ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Thesisvorm/onuitgegeven manuscript ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Bundeling van gepubliceerde artikels ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Andere vorm ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5 Specificeer

Specificeer 'Andere vorm': ..........................................................................................................................

112. Welke van de volgende situaties deed zich voor met betrekking tot de voorlegging van uw doctoraatsproefschrift aan uw promotor?

Het proefschrift werd onmiddellijk aanvaard ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Het proefschrift werd aanvaard mits kleine wijzigingen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Het proefschrift diende grondig herwerkt te worden ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Het proefschrift werd afgewezen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

113. Welke van de volgende situaties deed zich voor met betrekking tot de voorlegging van uw doctoraatsproefschrift aan de jury/examencommissie?

Het proefschrift werd onmiddellijk aanvaard ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1 Ga naar vraag 115

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 182

Het proefschrift werd aanvaard mits kleine wijzigingen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Het proefschrift diende grondig herwerkt te worden ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Het proefschrift werd afgewezen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

114. Waarom werd uw proefschrift afgewezen? (facultatief in te vullen)

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 183

115. Hebt u nog bijkomende opmerkingen, bedenkingen of suggesties?

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

Hartelijke dank voor uw medewerking !

Gelieve deze vragenlijst (de witte en de gele bundel samen) in bijgevoegde omslag terug te bezorgen aan de dienst

Onderzoeksbeleid / dienst Onderzoekscoördinatie van de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven.

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 184

ONDERZOEK NAAR

HET WERKEN EN HET

AL DAN NIET DOCTOREREN

AAN DE UNIVERSITEIT

Deel 2

Enkel te beantwoorden door diegene die (tot op heden) geen doctoraatsonderzoek zijn gestart.

Eerst deel 1 invullen.

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 185

51. Geef aan in welke mate de volgende elementen al dan niet hebben meegespeeld om (nog) geen doctoraatsonderzoek aan te vatten.

ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

we

l

ze

ke

r w

el

nie

t va

n

toe

passin

g

1. geen interesse in verdergaande specialisatie 1 2 3 4 5 6 9

2. weinig interesse voor het voorgestelde onderwerp 1 2 3 4 5 6 9

3. weinig interesse voor onderzoek 1 2 3 4 5 6 9

4. meer interesse voor het geven van onderwijs 1 2 3 4 5 6 9

5. geen zin in regelmatige congressen/ onderzoeksverblijven in het buitenland

1 2 3 4 5 6 9

6. gebrek aan stimulans van de professor(en) 1 2 3 4 5 6 9

7. gebrek aan stimulerende werkomgeving 1 2 3 4 5 6 9

8. de persoon van de professor 1 2 3 4 5 6 9

9. de reputatie van de onderzoekseenheid 1 2 3 4 5 6 9

10. de beperkt ingeschatte arbeidsmogelijkheden met een doctoraatsdiploma

1 2 3 4 5 6 9

11. de moeilijke combinatie doctoraatsonderzoek en gezin

1 2 3 4 5 6 9

12. het feit dat doctoreren te weinig vrije tijd over laat 1 2 3 4 5 6 9

13. ik dacht dat doctoreren mij niet zou liggen 1 2 3 4 5 6 9

14. doctoreren was niet een van mijn ambities 1 2 3 4 5 6 9

15. er waren geen middelen om te doctoreren 1 2 3 4 5 6 9

16. er was geen geschikte promotor 1 2 3 4 5 6 9

17. ik vond geen goed onderwerp 1 2 3 4 5 6 9

18. niemand heeft mij ooit aangesproken om te doctoreren

1 2 3 4 5 6 9

19. het doctoraatsvoorstel dat ik indiende, werd niet aanvaard

1 2 3 4 5 6 9

20. onenigheid met de potentiële promotor over de valorisatie van de resultaten

1 2 3 4 5 6 9

21. geen zin om voortdurend met eenzelfde onderwerp bezig te zijn

1 2 3 4 5 6 9

22. andere, nl. ........................................................................

..............................................................................................

1 2 3 4 5 6 9

52. Welke van de bovenstaande redenen was doorslaggevend om (nog) geen doctoraatsonderzoek aan te vatten?

nummer ……………

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 186

53. Hoe is/was uw onderzoekseenheid feitelijk samengesteld? (Met onderzoekseenheid bedoelen wij de directe omgeving waarmee u samenwerkt(e) voor de uitvoering van uw taken. Indien u bij meerdere onderzoekseenheden hebt gewerkt of indien de samenstelling van de onderzoekseenheid in de loop van de tijd veranderde, beantwoord de vraag voor die periode die u het meest relevant acht.)

1. aantal professoren: ………… personen (eventueel bij benadering)

2. aantal postdoctorale onderzoekers: ………… personen (eventueel bij benadering)

3. aantal andere onderzoekers (hiermee bedoelen we ook assistenten):

………… personen (uzelf niet inbegrepen)

4. totale omvang: ………… personen (administratief en technisch personeel inbegrepen)

54. In hoeverre gaan/gingen volgende uitspraken al dan niet op voor uw onderzoekseenheid? (Indien u bij meerdere onderzoekseenheden hebt gewerkt of indien de samenstelling van de onderzoekseenheid in de loop van de tijd veranderde, beantwoord de vraag voor die periode die u het meest relevant acht.)

De onderzoekseenheid … ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

wel

ze

ke

r w

el

nie

t va

n

toe

passin

g

1. in de onderzoekseenheid is/was er een stimulerend doctoraatsklimaat

1 2 3 4 5 6 9

2. de onderzoekseenheid heeft/had contacten met onderzoekseenheden en labo’s in het buitenland

1 2 3 4 5 6 9

3. de onderzoekseenheid beschikt(e) over voldoende werkingsmiddelen voor onderzoek

1 2 3 4 5 6 9

4. er is/was een gebrekkige communicatie tussen de leden van de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5 6 9

5. in de onderzoekseenheid wordt/werd er aan groepspublicaties gewerkt

1 2 3 4 5 6 9

6. het onderzoek van de verschillende onderzoekers van de onderzoekseenheid kadert/kaderde binnen een onderzoekstraditie

1 2 3 4 5 6 9

7. het overgrote deel van de leden van de onderzoekseenheid is/was overbelast met werk

1 2 3 4 5 6 9

8. het onderzoek van de onderzoekseenheid stelt/stelde niet veel voor

1 2 3 4 5 6 9

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 187

De onderzoekseenheid … ze

ke

r n

iet

nie

t

ee

rde

r n

iet

ee

rde

r w

el

we

l

ze

ke

r w

el

nie

t va

n

toe

passin

g

9. de informatiedoorstroming tussen de leden van de onderzoekseenheid verloopt/verliep goed

1 2 3 4 5 6 9

10. in de onderzoekseenheid werk(t)en sommigen met verouderde apparatuur (computer, analyse-instrumenten, …)

1 2 3 4 5 6 9

11. de onderzoekers van de onderzoekseenheid worden/werden grotendeels van andere taken vrijgesteld in de eindfase van hun doctoraatsonderzoek

1 2 3 4 5 6 9

12. de onderzoekseenheid ontvangt/ontving regelmatig buitenlandse onderzoekers

1 2 3 4 5 6 9

13. de communicatie tussen professoren en assistenten in de onderzoekseenheid verloopt/verliep stroef

1 2 3 4 5 6 9

14. in geval van problemen bij mijn onderzoek kan/kon ik altijd wel bij iemand van de onderzoekseenheid terecht

1 2 3 4 5 6 9

15. de onderzoekseenheid beschikt(e) over onvoldoende uitrusting

1 2 3 4 5 6 9

16. de meeste professoren van de onderzoekseenheid werk(t)en efficiënt

1 2 3 4 5 6 9

17. de onderzoekers in de onderzoekseenheid zijn/waren elk uitsluitend met hun eigen onderzoek bezig

1 2 3 4 5 6 9

18. de onderzoekseenheid geniet/genoot een internationale vermaardheid

1 2 3 4 5 6 9

19. in de onderzoekseenheid werk(t)en de leden onderling samen

1 2 3 4 5 6 9

20. in de onderzoekseenheid wordt/werd er over het algemeen meer tijd geïnvesteerd in onderwijstaken dan in onderzoek

1 2 3 4 5 6 9

21. de onderzoekseenheid selecteert/selecteerde medewerkers van een hoogstaand wetenschappelijk niveau

1 2 3 4 5 6 9

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 188

55. Begeleidt/begeleidde u thesisstudenten?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 57

56. Hoeveel thesisstudenten begeleidt/begeleidde u gemiddeld per jaar?

……… thesisstudenten (eventueel bij benadering)

57. Hieronder staan een aantal onderzoekstaken die niet rechtstreeks verband houden met eventueel eigen onderzoek of eigen project. Geef aan hoe vaak u dergelijk onderzoekswerk uitvoert/uitvoerde.

no

oit

ee

n

en

kele

ke

er

af

en

to

e

fre

qu

en

t

ze

er

fre

que

nt

1. gespecialiseerd onderzoekswerk in het kader van één of meerdere projecten

1 2 3 4 5

2. routine onderzoekswerk ten behoeve van collega's van de onderzoekseenheid of anderen

1 2 3 4 5

3. schrijven van projectvoorstellen voor de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5

4. schrijven van projectvoorstellen in samenwerking met beginnende collega-onderzoekers

1 2 3 4 5

5. schrijven van onderzoeksrapporten voor de onderzoekseenheid

1 2 3 4 5

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 189

58. Hoe vaak is/was er grondig overleg over het onderzoek binnen de onderzoekseenheid? (Indien u bij meerdere onderzoekseenheden hebt gewerkt of indien de samenstelling van de onderzoekseenheid in de loop van de tijd veranderde, beantwoord de vraag voor die periode die u het meest relevant acht.)

nooit

enkele

kere

n

per

jaar

eens in

de

ma

and

eens in

de

veert

ien d

agen

min

ste

ns 1

keer

per

week

nie

t van

toepassin

g

1. overleg met de ganse onderzoekseenheid 1 2 3 4 5

2. overleg met enkele leden van de onderzoeks-eenheid

1 2 3 4 5

3. individueel overleg met professoren 1 2 3 4 5

4. individueel overleg met beginnende collega-onderzoekers

1 2 3 4 5 9

5. individueel overleg met postdoctorale onderzoekers 1 2 3 4 5 9

59. Hieronder staan een aantal uitspraken die men wel eens hoort over doctorandi. In welke mate bent u het al dan niet eens met deze uitspraken?

he

lem

aal o

ne

ens

on

ee

ns

ee

rde

r o

ne

en

s

no

ch e

ens

no

ch o

nee

ns

ee

rde

r e

ens

ee

ns

he

lem

aal e

en

s

1. van uitstekende praktijkmensen (onderwijs, klinische taken, …) mag men niet verwachten dat zij daarenboven een doctoraatsproefschrift maken

1

2

3

4

5

6

7

2. organisatorisch en coördinerend werk is aangenamer om te doen dan het werken aan een doctoraatsonderzoek

1 2 3 4 5 6 7

3. onderwijstaken die door doctorandi uitgevoerd worden, houden best verband met het doctoraatsonderzoek zelf

1 2 3 4 5 6 7

4. doctorandi houden zich beter alleen bezig met hun doctoraatsonderzoek en niet met andere taken

1 2 3 4 5 6 7

5. het geven van onderwijs en het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek moeten apart door verschillende personen gebeuren

1 2 3 4 5 6 7

6. het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek is aangenamer dan het geven van onderwijs

1 2 3 4 5 6 7

7. het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en het geven van onderwijs passen goed bij elkaar

1 2 3 4 5 6 7

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 190

60. Welke publicaties van u zijn reeds verschenen of formeel aanvaard voor publicatie?

tot op heden (indien u nog werkt aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven)

tot het verlaten van de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven

Wetenschappelijke publicaties waarvan u eerste of enige auteur bent:

ja of neen? in welk jaar was uw eerste dergelijke publicatie?

het aantal dergelijke publicaties

1. publicaties in tijdschriften/ boeken/ proceedings met leescomité

ja / neen ……… (jaar) …………

2. publicaties in tijdschriften/ boeken/ proceedings zonder leescomité

ja / neen ……… (jaar) …………

3. boeken bij externe uitgevers ja / neen ……… (jaar) …………

4. werken waarvan u of uw onderzoekseenheid wetenschappelijke uitgever bent

ja / neen ……… (jaar) …………

Wetenschappelijke publicaties waarvan u auteur bent, maar niet in eerste orde:

ja of neen? in welk jaar was uw eerste dergelijke publicatie?

het aantal dergelijke publicaties

5. publicaties in tijdschriften of boeken met leescomité

ja / neen ……… (jaar) …………

6. publicaties in tijdschriften/ boeken/ proceedings zonder leescomité

ja / neen ……… (jaar) …………

7. boeken bij externe uitgevers ja / neen ……… (jaar) …………

8. werken waarvan u of uw onderzoekseenheid wetenschappelijke uitgever bent

ja / neen ……… (jaar) …………

Abstracts van lezingen waarvan u auteur bent:

ja of neen? in welk jaar was uw eerste dergelijke publicatie?

het aantal dergelijke publicaties

9. abstracts van lezingen ja / neen ……… (jaar) …………

61. Wat is volgens u het belangrijkste tijdschrift waarin u, in diezelfde periode, als auteur of co-auteur gepubliceerd hebt?

......................................................................................................................................................................................................

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 191

62. Aan welk type workshops en congressen hebt u deelgenomen?

tot op heden (indien u nog werkt aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven)

tot het verlaten van de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven

Internationale wetenschappelijke workshops of congressen:

ja of neen? in welk jaar was uw eerste dergelijke deelname?

het aantal dergelijke deelnames

1. met presentatie ja / neen ……… (jaar) …………

2. met posterbijdrage ja / neen ……… (jaar) …………

3. deelname zonder presentatie/ poster

ja / neen ……… (jaar) …………

Nationale wetenschappelijke workshops of congressen:

ja of neen? in welk jaar was uw eerste dergelijke deelname?

het aantal dergelijke deelnames

4. met presentatie ja / neen ……… (jaar) …………

5. met posterbijdrage ja / neen ……… (jaar) …………

6. deelname zonder presentatie/ poster

ja / neen ……… (jaar) …………

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 192

63. Aan welke buitenlandse opleidingen en verblijven nam u deel?

tot op heden (indien u nog werkt aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven)

tot het verlaten van de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven

Opleidingen in het buitenland: ja of neen? in welk jaar was uw

eerste dergelijke opleiding?

het aantal dergelijke opleidingen

1. korter dan 2 weken ja / neen ……… (jaar) …………

2. 2 tot 6 weken ja / neen ……… (jaar) …………

3. langer dan 6 weken ja / neen ……… (jaar) …………

Onderzoeksverblijven in het buitenland: ja of neen? in welk jaar was uw

eerste dergelijk verblijf?

het aantal dergelijke verblijven

4. korter dan 2 weken ja / neen ……… (jaar) …………

5. 2 tot 6 weken ja / neen ……… (jaar) …………

6. langer dan 6 weken ja / neen ……… (jaar) …………

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 193

64. In welke mate bent/was u tevreden met de volgende elementen in uw werk aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven?

ze

er

on

tevre

de

n

ee

rde

r o

nte

vre

de

n

no

ch t

evre

den

no

ch o

nte

vre

de

n

ee

rde

r te

vre

de

n

ze

er

tevre

de

n

1. het loon 1 2 3 4 5

2. de werkzekerheid/ statuut 1 2 3 4 5

3. de vakantieregeling 1 2 3 4 5

4. de inhoud van de job 1 2 3 4 5

5. de collega’s 1 2 3 4 5

6. de kansen op promotie 1 2 3 4 5

7. de fysieke werkomstandigheden 1 2 3 4 5

8. de werkdruk 1 2 3 4 5

9. de uurregeling (de tijdstippen waarop u werkte) 1 2 3 4 5

10. de mogelijkheid om iets bij te leren tijdens de werkuren

1 2 3 4 5

11. de mate waarin u initiatief kan nemen 1 2 3 4 5

12. het werk in zijn geheel 1 2 3 4 5

13. de mate waarin u uzelf kan ontplooien 1 2 3 4 5

14. de valorisatie van de resultaten 1 2 3 4 5

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 194

65. Werd uw werkperiode aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven voor méér dan 3 maanden onderbroken?

Ja ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Neen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2 Ga naar vraag 67

66. Omwille van welke reden(en) werd uw werkperiode onderbroken? (meerdere antwoorden mogelijk)

Werkloosheid ten gevolge van niet-aansluitende contracten ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Legerdienst/burgerdienst ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Langdurige ziekte ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Geboorte kinderen (ouderschapsverlof, zwangerschaps- en/of borstvoedingsverlof) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Loopbaanonderbreking ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

5

Andere reden ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

6 Specificeer

Specificeer 'Andere reden': ..........................................................................................................................

67. Hebt u tijdens uw werkperiode aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven werkaanbiedingen gekregen van buiten de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven?

Eén keer ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Meerdere keren ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Nooit ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 195

68. Hebt u tijdens uw werkperiode aan de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven ooit naar een andere job gesolliciteerd?

Eén keer ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Meerdere keren ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Nooit ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 196

69. Zou u andere mensen met analoge eigenschappen als uzelf aanraden om te doctoreren of niet?

Zeker wel ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Eerder wel ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Eerder niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Zeker niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Ik weet het niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

77

70. Denkt u ooit nog een doctoraatsonderzoek te beginnen?

Zeker wel ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

1

Eerder wel ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

2

Eerder niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

3

Zeker niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

4

Ik weet het niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------

77

71. Hebt u nog bijkomende opmerkingen, bedenkingen of suggesties?

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

_________________________________________________________________________________________________________

Doctoreren in Vlaanderen 197

......................................................................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................................................................

Hartelijke dank voor uw medewerking !

Gelieve deze vragenlijst (de witte en de blauwe bundel samen) in bijgevoegde omslag terug te bezorgen aan de dienst

Onderzoeksbeleid / dienst Onderzoekscoördinatie van de Universiteit Gent / Katholieke Universiteit Leuven.


Recommended