Date post: | 16-Mar-2023 |
Category: |
Documents |
Upload: | khangminh22 |
View: | 0 times |
Download: | 0 times |
Ë TE§'TEIIII]IE EiI lIEGlII.llEIT UAil GIIIRlITOTIIIETARUE]I
UE]I]IEil I]I IIEE:lllPïERtl lll IWEE
lfSilllf Utll 0|SïERWUI( [ ll. 8,.I
[0uts BuLtil(tis
LABOBATORIUM VOOR AOUATlSCHE OECOLOGIEKat ho I iekc Univcrs iteit . Tocrnooi ycld, I{ ljmcgcn
r3!trr. lr0
tr[3 Í1.2!,--
:.'l
{
DE \TERSPREIDIIIG EI 0ECOL0GIE VAN CHIR0N0I,IIDEÏ-.ARVEÍ
(cHrnoroumAE: DrprmA) ïN m'tm vmlru[ ï]I DE cnÍcEvrï{c
VAN OfsTmmrr (IÍ.lr. )
Louis Bijlmakers 1983
Goirkestraal 7)5046 Ct Tilburg
I
LABORATORTUIMOR AQUATISCEE oECOLoGIEKatholieke Universiteit, Toerrrooivelcl, Niimegen
totbï
I1TEOUDSOPCIAVE
I]ÍI;EIDI]fG
1.' Voorwoord.
2 Kader va.n het ond.erzoek
3 Probleenstelling
4 De keuze van chironmidela^rven
5 De keuze van substra.at
6 Oe keuze van de vennen
a inleitl.ingb het Belvergven
c het StaalbergrenIiIAIffiIIAL E[ l,tEIHCIDEr
1 Inleiding2 Benonsteringsapparatuur
3 Bemonsteringsnethod.e
4 Ververking van de roonsters
J Substraatbeschriiyins6 De tleterninaties7 De benonsteringptiif
III: VOOROI{DffiZOE( - resultaten1 InleicLing2 Monsterpatroon
3 De aard van het nonster
4 Deelnonstergrootte
I Monstergrootte
a inleicLingb de nininunarea"albepaling
W VOOROI{DERZOFff. - d.iscugsie
1 Bemonsteri:agsnethod.en
2 De nini-nr:mareaalbepaling
a inleicl.ingb minisunareaalbepalingen
c resultatentl. problemen bij d.e niniuunarea.albepaling
V HOOFDOI{DERZOH( - resultatení De definitieve bemonstering
2 Overzicht va.n d.e resultaten
3
3
3
4
5
5
6
6
6
8
10
í010
12
13
13
15
16
17
17
17
22
23
26
26
26
29
29
31
31
32
33
33
35
35
35
II
4
5
2
3
4
l
De versprbid.ing van chirononid.elarven binnen d.e
ond.ers che]i-tlen substra.at typen
a ]-nle1ë.1n9
b microf- enmacrodistributiepatronenpatronen
en sEurrenstelling van d.e chirononid.e-geloeens bir:nen de ond.erscheid.en substraattypen
a inleb vegetatie
tes vegetatievegetatie
vs
36
36
37
38
41
4t42
43
44
45
45
45
45
46
46
46
47
4B
48
50
50
50
50
51
51
52
53
54
54
56
62
c
tt
e Carex-bod.en
f Salix-bod.em
g lris-blad.erenh venige bod.en
i pmtilod.era Belversvenj za.niliodem Belversven
k pmt{od.em, zand.bod.em met d.r:ane organische 1aa6en zdnd.bodern Staalberryen
6 Rnaty"" ,1,r", de gemeenschapsopbouw
7 De versp{eitl.ing van chironomid.elarven 6ver en bíranend.e ond.eraochte wateren
8 oe spreiding in tijrlstip van bemonsteren
VI HOOFDOIIDffiZOE(. - discussie
1 Inleidinà - cl.e initiële larvenverspreidingIa d.e orripositie
b tiifei.itr<e planlctonische activiteitc de rplatie rnet d.e waterbeweging
tt cle lbtere activiteitInI eicLinb - cle uit eind.e1if,<e latvenverspreicling
l
Het micrb- en macrod.istributiepatroon
Relaties tussen substraat- en monstersamenstelling
a inlef.tLing
b relahies tussen substra^at- en monstersamenstelling
62
62
Vergeli.fiing van d.e opbouw van de chirononid.egemeen-schappenl voor de verschillend'e substra"attSpen
a inldid-ingI
b verefeliJking van de opbouw van d.e chironmidege-meedschappen voor d'e verschillencle substraattypen
1
Kwalitatieve en ktrantitatieveoàers cUeid.en substraatt;rPen
a lcnalitatieve vergelif,dng
b }cwantitatieve vergeli$cing
Kwalitatieve vergelifting van
a vergelilsirg rran de faunasubstraattYPen
vergel[fl<ing van fle
(soortenrif,oaom) 66
(i:cAiviauereritrsclm) 66
cle ord'erzochte wateren 67
nan cle ond.erscheid'en 67
mn beicl'e wateren 68
rD.bov. cle chiro- 69
66
b vergeli$cing van de totale fauna
I $pering van ct'e onilerzochte wateren
nonitlefauna
a het Belversven
b het Sta^a1berryen
9 Selectie van tl'e nonsterpla'atsen
10 0verzicht van cl'e verspreicling en oecolog'ie van derv
"ölttàrfen chirononidetaxa
a i-nleid.ing logie vanb overzicht rran d'e verspreid'ing en oeco
èe chirononitletaxa
- de Chironcrnini
- cle TarqPod'inae
- de TanYtarsini
- de Orthoclad'Linae
VTI SA}IBTVÀMITG BÏ AIÍIE!{BIE COI{CLUSIES
VIII SUC,GESTIES VOOR VffiDER OT{DMZOK
B LI,IERAfiIUR
69
69
71
72
BIJLÀGE A
BUI,AGE B
BTJI,AGE C
SIJI,AGE D
SIJI.AGE E
SIJI.AGE F
BIJIÀGE G
BIJIÀGE }I
BIJI,AGE IBIJIÀGE J
BIJIÀGE K
BUIAGE t
72
73
73
g0
96
9B
105
108
109
o4 pp.
1P.1p.
10 PP.
15 PP'
6 PP'
6 PP'
28 PP'
1P.2 PP'
4 PP'
1 P'
geme enscbaPs4'i ag3 annen
ninimrnar ea"albepaling
nininunar ea'alb ePaI ing
rninimumareaalbePal ing
resultatenaanrnrllenile gegevens
soorts4.iagranlllenversPreiclingskaart
j es
substraat-relatieswerzichtstabellenoverzichtstabellen en -kaart jes
soortenlijst
i.t
il
t
-3-
IIII,ETDI}IG
Voorwoord.
Dit rapport is het resultaat van een onderzoek naar d.e verspreid.ing en oeco-
log'ie van chironomidelarwen in twee veruren in de omgeving varl Oisterwi3k (N.Br.).Eet orrd.erzoek is opgezet in sa.menwerking met d.r. II.K.l[.Mo11er Pi11ot, d.ie te-vens zorg heeft ged.ragen voor een groot d.ee1 van d.e begeleiding.Het ond.erzoek is verricht in het kad.er va,n de doctoraalstud.ie Biologie aan d.e
Katholieke Universiteit Nijmegen, als hoofd.vak bij d.e afd.eling Aquatische Oeco-
logie. Uitvoering en uitwerking vond plaats in d.e periode april 1982 - decem-
ber 1983.
Een woord. van d.ank aan ieder d.ie zich op een of and.ere manier heeft ingezet
voor het slagen va.n clit onderzoek is hier zeker op ztn plaats.In het bijzorrder ga^at mijn tLa.nk uit naar Herk tíoller Pillot, d.ie niet alIeen d.e
aantzet tot clit ond.erzoek gaf, maar tevens een enorme stimula.ns was bij de uit-voering va.n de werkzaa.nheden. Theo Brock ben ik zeer erkenteli3k voor d.e hulp
bij tte verslaglegging. Zinvolle d.iscussies ziin met hem en ook andere stafled.en
en stud.enten va,n d.e afdeling Aguatische Oecologie gevoerd.
Prof. C.d.en Hartog bood. nij welwillend. d.e gelegenheid. het onrLerzoek te verrich-ten en gebmik te maken van de faciliteiten va.n d.eze afdeling.De Vereniging tot Behoud va.n Natuurmonunenten in Nederlancl gaf de gelegenheicl
het ond.erzoek uit te voeren in enkele van haar terreinen.Dhr. G.Schiltlers en Dhr. de Jong (chef-badmeester Staalbergven) steld.en bereid-rillig een roeiboot ter beschik)<ing.
Voorlopige versies van dit rapport zijn critisch tloorgenomen docr Theo Brock,
Henk Moller Pillot, Ronald. Buskens en Sylvia Terwisscha van Scheltinga. Hier-voor nogmaals mijn harteli;ke dank.
2 Kader va.n het ond.erzoek
A1 geruime tljd word.t d.oor Henk liíoller Pittot een omvangrilk onderzoek verrichtnaar d.e systematiek en oecologie van d.e nederland.se chironomid.en. In eerste
insta.ntie heeft d.it onderzoek zíc}r gericht op d.e stromend.e wateren.
Dit ond.erzoek leid.d.e niet alleen tot een ornvangri;ke hoeveelheid. informatie (o.".Iríoller Pillot 1967, 1971t 197L79),,tna.ar was tevens bruikbaar bij het opzetten
van een systeemvoorbiologische waterbeoortLeling (o.a. Mo11er Pi11ot 1971, 1980,
1)81; cle La.nge en d.e Ruiter sine dato). Eiermee werd. het oecologisch-hydrobio-
logisch werk in Ned.erla.nd. aa.nzienliSk gestimuleerd..
I
[x,
I
_A _
De hoeveelheid informatie is echter nog steeds te vaag, om d.e oecologie van de
chironomid.en uitgebreid. te beschrijven (Moller Pillot 1981). Verder ond.erzoek
is d,us nood.zakelijk.
Een overzicht van de oecologie van d,e nederlandse chironomiden zal tezijnertijdwaarschijnli3k d.oor bovengenoemd.e auteur beschreven hrorden in een derd.e band.
(Ua^na Ic) van rDe Larven der Nedertand.se Chironomidaer.
Vrijwel alle verspreid.ingsonderzoeken aaÍl stilstaande wateren vind.en plaats ind.e relatief grote (aiepe) wateren. Zowel buÍten Nederland. (Denemarken: Lake
Kalgaard., Lake Erken; Zwed.en: Lake Malaren, Lake Innaren; Schotland: Loch Lo-
nond.; Begland.: Windermere; West-Duitsland: Bod.ensee, Grosser Plöner Seen)
als Ín Nederland (tSeukemeer, Vechtenmeer, I{aarsseveense Plassen, Usselmeer)
was en is d.it het gevaI. Over de verspreiCing van chironomid.elarven binnend.e kleinere, ond.iepe, stilsta^and.e wateren zoals poelen, vennen e.d.. is weinigbekend (Mclachlan 1961t 1974; Mclachlan en Dickinson'1977; Titmus 1!81). De
aand.acht is hierbij meestal gericht op de organisme-substraat relaties.Buskens (tgB:) verrichtte een inventariserend. ond.erzoek naar d.e verspreidingvan chironomid.elarven in ongeveer lO geïsoleerd,e ond.iepe plassen, gelegen op
d.e pleistocene zandg:ronden en in d.e d.uinen. Het hier beschreven ond.erzoek kan
gez:-er: worden in het verlengde van het verspreidingsonderzoek van Buskens.
Probleemst el- l ing
Het in ond,erhavig rapport beschreven ond.erzoek heeft a1s doel het verkrijgenvan inzicht in de wijze'waarop d.e beschikbare habitats d.e aanwezigheicl van
chironomid.esoorten bepalen in geïsoIeerd.e, stilstaand.e wateren. Br is vanuitgegaan dat d.e beschikbare habitats in deze wateren bepaald. word.en d.oor d.e ver-scheid.enheid. aan substraten.Orn cle wraagstelling te kunnen beantwoord.en is getracht een ind.ruk te geven van
d.e kwantitatieve en kwalitatieve sa^menstelling van d.e chironomid.efauna in en
op substraten in twee geselel<teerde venneno Tevens word.t ingegaan op d.e oecoLo-gie van d.e aanwezige larven.Ruimtelifre variatie en abundantie van de chironomid.elarven in relatie tot ver-schillende substraatt;rpen vormt een belangrijk facet van het ond.erzoek. Ook isde aand.acht gericht op de verband.en tussen de resultaten van het onderhavige
onderzoek en het verspreid.ingsond-erzoek van ijuskens (t983).Het ligt in de opzet van deze studie ingesloten om a1s aanzet te d.ienen voorverd.er -specifieker- onderzoek naar d.e versprei.ding en oecologie van ned.er-
land.s e chironomidelarven.
-5-
{ De keuze veult chironomid.elarwen
Chirononid.elarven zijn veelrmldig aanwezig in d.e sed.imenten van stilstaand.e en
stromend.e zoele en braklse wateren. Deze larven vortren vaak het grootste d.ee1
van d.e zogenaamd.e benthische far:na; De organismen voltooien hun levenscyolusniet in het bod.emsubstraat, maar hebben een korte terrestrische (tareal') re-prod.uctiefase.Vooral uit ond.erzoek aan stromend.e wateren is gebleken dat d.e larven een ge-schikte d.iergroep vormen voor het verkrijgen van betere inzichten in het zoet-waters;rsteem, (fhienemann 1954). Chironomidelarven hebben een ind.ikatorrol en
zijn bruikbaar bij d.e biologische waterbeoord.eling (ae hnge en d.e Ruiter sinedato).Het grote aantal soorten (neer clan 300 in Nederla.nd) en hun tolerantie a1s dier-groep voor een brede range van oecologische onstand.ighed.en hebben geleid toteen grote hoeveelheid. wetenschappeli;ke stud.ies aan d.e familie. Een zeer uitge-breid.e opsomming van literatuur worrlt gegeven d.oor Fittkau, Reiss en Hoffrichter(tgte)' en.,Hofflichter en Reiss (t98t).
De larven komen neestal voor in grote aantallen. Als detritus-, d.ier- of plan-te-eters spelen ze een belangrijke ro} bij ile uitwisseling van stof,fen birurenhet sed.inent en tussen hén en de watermElSSè. Ze vettegenwoord.igen vaak een be-langrijke verbinclingsschakel tussen primaire (fytoplanfton) en tertiaire (vis)prod.ukt i eniv eauls .Doordat zij m.n. een goed.e voedselbron voor vissen vormen is veel prod.uktie-gericht onderzoek uitgevoerd.. Vooral in cle mssische naar ook in d.e skand.ina-vische literatuur zijn hiervan veel voorbeeld.en te vinden.
I De keuze vaJr substraat
Zowel voor stromend.e. a1s stilstaand.e r+ateren is het belang van het substraatvoor verspreid.ing van masrofaunaorganisnen herhaald.eli3k aangetoond.. In veelonderzoeken komt d.e doninerend.e invloed. van het substraat op d.e organisrne-
verspreid.ing d.uid.eliSk naar vo?eno
Globale substraatverschillen binnen een water zijn relatief eenvoud.ig vast teleggen b6ven een aantal and.ere (hoofd)verspreid.ingsfaktoren voor mdöbofauna-
organismen zoals voed.seltype en loka1e fysische en chemische verschillen.In onderhavig ond.erzoek is er vanuit gegaarl d.at de beschikbare habitats voor
chironomidelarven bepaald word.en door d.e verscheid.enheid. aan substraten.
-6-
Oaderscheiden substraattypen fi:ngeren d.an ook als uitgangspunt in d,it habitat-ond.erzoek. Met d.e term rsubstraatr wordt i.:r d.eze stud.ie zowel mineraal als or-ganisch sediment én vegetatie bed.oeld..
6 De keuze va.rr d.e veruren
a) inreiding
De keuze va^rr een ond.erzoeksgebied moet nauw gerelateerd. zijn aan het onderzoeks-
d.oel. In eerste instantie is er varruit gegaan d.at het mogelijk zow zlyr binnen d.e
beschikbare tijd. twee ondiepe stilstaand.e wateren rond.er d.e loupet te nemen.
Dit uitgangspunt is gekozen in samenhang met d.e vereiste rged.etailleerd.heidr.
AIs ond.erzoeksobjekt is d.an ook gekozen voor twee vennen.
Een belangritke rol bij de keuze van d.e situering van het ond.erzoeksgebied. heeftde woonplaats van d.e auteur gespeeld.. Teneer d.aa,r beicle vennen vaak bezocht
moesten word.en was het noodzakelijk dat de afstand. van woonplaats naar ond.er-
zoeksgebied. niet te groot was, med.e vanwege beperkte vervoersmogeliSkheden.
Tevens is d.e affektie met het eigen woongebied. belangri3k voor d.e mate van be-
trokkenheid. bij het onderzoek.
In overleg met Henk Moller Pil1ot en gebaseerd. op d.e toen beschikbare informatievan Buskens is a1s ond.erzoeksgebièd gekozen voor het Belversven en het Staal-berg'ven.
t) fret Belversven
Het Belversven ligt ongeveer 2.5 lm ten oosten va,n Oisterwijk (N.Br.). Coör-
d.inaten van het centn:rn van het ven zijn: 398.20 NB en 145.25 OL. Het ven vormt
d.e westgrens vaJr Natuurmonurnent Ka.npina en is in bezit en beheer van d.e Ver-
eniging tot Behor:d van Natuurmonumenten in Ned.erland.. Het totale rvens;,rsf,ssrnt
beslaat een oppervlakte va^rr meer d.an 13 ha , waarvan ongeveer 6Uf" ingenomen
wordt door het open water en het resterend.e deel gevormd word.t d.oor de oever-
vegetatie van het ven. Het Belversven is ongeveer 600 meter lang en 300 meter
breed..
Noord.eli3k en oostelijk van het vensysteem is een hooggelegen heidegebied. Zui-d.eli.1k en westelr:k ziin er naaldboss€Ír.
De westzijd.e van het ven
plaatsen Myrica gale ofbestaat uit een broekbos van Salix spo met op d.e open
Betula sp. en in d.e ond.ergroei Carex rostrata. Noord-
oost- en zuid.zijd.e van de oevervegetatie word.t ingenomen door een plaatsel4k
erg bred.e Phrapites-zone, terwijl d.e d.irekte overgang tussen vegetatie en open
-6-
onderscheid'en substraattJ.pen fr:ngeren dan ook a1s uitgangspunt in àit habitat-onderzoek' Met d'e teru tsubstraat'word't in d,eze std.ie zowelnineraal a,s or-ganisch sed.iment én vegetatie bedoe1d..
6 De keuze van de vennen
a) tnteiaing
De keuze van een ond'erzoeksgebied noet nauw genelateerd zijn aarr het onderzoeks-d'oel' rn eerste instantie is er varruit gegaarr d.at het mogeli3k zoa ziytbinnen d.ebeschikbare tiit twee ond'iepe stilstaade wateren rond.er de roupsr te nemen.Dit uitgang§p,nt is gekozen in sanenhang net d.e vereiste ,ged.etailreerdheid.r.aIs onderzoeksobielrt is dan ook gekozen voor twee vennen.Een belangz.rjke ro1 bij de keuze van d,e situer .
de woonpraats van de auteur ;.::;= ;::*t* va'n het onderzoeksgebied. heeft
noesten worrren was het ""*ri:i,ïÏ;-ïlïi daar beide vennen vaa,k bezocht
stand van woonplaats naar onder_zoeksgebied' niet te groot was, mede vanweg:e beperkte vervoersmogeligkheden.
Ïffi:r:";ï:ï-;;::1"ïl eisen'*ï"or"d belangrrrk voor de nate van be-
rn overleg net Henk Morler Pi110t en gebaseerrl oF de toen beschikbare informatieva^n Suskens is als ond'erzoeksgebièd gekozen voor het Ber.versven en het staar_bergrren.
b) fret Belversven
IIet Belversven ligt ongeveer 2.J Io ten oosten vah .li6+^---ii- )
dinaten va.n het centrum van het ven zijn: 3e8.2; f":rï;ïr1jlï";,;"jïl;_d'e westgrens van Natuurmonument Kanpina en is in bezit en beheer van de ver-eniging tot Sehod' va'n lfatuurmonumenten in ïfederland.. Het totare ,vensysteeprbeslaat een oppervlakte van neer d'an 13 ha., waarvan ongeveer 6vÍ ingenomen
""i**"Ï: "Ï:ïï"::ï:-ïït resterende deel gevornd wordt door de oever-
breed.. _v... ,su oeav€rsven is ong,eveer 6OO meter larrg en 300 pg1.,
iïil:Ï.:1,ï:J";,i liÏ].;:::i]"* is een hooggelesen heidesebied. zui-
{J-ïïffi*;;ïJi-J]-j"ïï:ïï: vansalix sp. net op de open
oost- en zuidzilce van de oevervesetatie wordt dï]j],,ff ffi; *""11-t
erg brede gh""mit"s-zone' terwijl d'e d.irekte overgang tussen vegetatie en open
?7 -
rilater rrrijwel steed.s bestaat uit een snalle zone van Typha a^nzustifolia (soms
in ctrijftillen). Verspreid in d.eze vegetaties is o.a. aangetroffen: li[yrica Rale,Scirpus lacustris, §§ pseud.acorusr Sparsanium @Sr Hydrocotyle vulgaris,Lvsima,chia th.''rrsiflora, Hypericum elodes, Lythrun salicaria, Rurnex hyd.rolapa-
!EIg, Scutellaria salericulata, .99 rostrata en Rorippa.ggp!i}!g.De aard. van het ven is in d.e loop va.n cl.e till sterk veranderd. hetgeen o.a. blilktuit vroegere lilaarnemingen van Drosera g46Liggr Liparis loese1ii, Hammarbyapaludosa en gjliglgglg intermed.ia (Aei3e 1976). I)oor eutrofiëring zijn in hetBelversvetl oo&o Littorelletalia-vegetaties verclwenen (van d.er tÍeer 1955, 1956;Schoof - van Pelt 19?3).'In tLe bred.e Phrapites-zone in d.e zuidoost-hoek van het ven is een laagte met
lacustris-lÍ.rmphaea gfE ", Utricularia rmlgaris. Ook word.t hier een Scirpus ,
en een carex curta-vegetatie aangetroffen. ars waterpranten in het open waterzijn alleen Nyuphaea gf@ en truphar lutea gevond.en.
Het water in het ven is vrij troebel. Eet ven is in gebruik als viswater d.ooreen vissersclub. kacte gegevena over het visbestand konden niet worrlen ver-kregen.
Een eenmalig uitgevoerde wateranalyse leverrle d.e volgend.e gegevene op:
TABEï, 1
tÍateranalyse Belversven
to4 2.9*'r/l 1'5ro4 160
cr 41o
ynot/tynot/tynot/t
370 ynot/ti6.5 ynot/t42 ynot/t
1.0 pnol/I
Jo ynoL/t12J lanol-/L
32o ynol^/tt/t
*4Mg
Ca
IÍa
Fe
K
ifri
GIas ( 1957) vermeld. voor het Belversven een pH-waanrle v€ur 5rT. Op Z4-O8-19A2bedroeg d'e pH 8145 en de alkaliniteit 0158. De pH van het water van de beschutteNvmphaea-zone was 5r1o! B*àkens (tga:) vermeld pH-waard.en van 6rT (11-05-19g2)en 'l ,ZJ (o:-09-r98r ) .Het Belversven is op basis va,n vegetatie- en wateranalyse-gegevens te typerenals een meso- tot eutroof ven.
via een duiker in d.e zuid.westhoek van het ven stroomt water uit het ven in d.enabijgelegen Rozep. Deze beek ligt ongeveer 2 meter bened.en het winterpeil vanhet Belversven. De aarrwezigheid van d,eze d.uiker heeft tot gevolg clat cte hoogstewaterstand' €tan een bepaard' naximum gebonden is. De raagste waterstand. in cLe,,azomer van 1982 ría' ,ngeveet 2J cm. bened.en dit maxinum.
-8-
De gemiclctelcle ctiepte van het Belversven (tot op d.e za.nctbod.em) is ongeveer'llO cm , terwijl de ma:rimale d.iepte 22O cm" is. Op het overzichtskaartje van
het ven (fig.à rp.t9) zi;rr, tLe globale d.ieptelijnen aa.ngegeven.
c) tret Staalberryen
Het Staalbergrren ligt ongeveer 1 Io ten oosten van Oisterwi;k (N.Br.). Coör-
dinaten van het vencentrum zijn: l!8.25 IfB en 143.48 OL.
Het ven is in bezit en beheer van d.e Vereniging tot Behoud van Natrrurmonumenten
in Ned.erla.nd.. Het noord.elijk d.ee1 van het ven is in gebmik als zwernbad. Recrea-
tie vind.t plaats langs aIle oevers en over het gehele wateroppervlak (water-
fietsen, bootjes €.d.).Het totale rvensysteemr beslaat een oppervlalrte vaÍr ongeveer 6 ha. Oevervege-
tatie ontbreekt plaatseli;k en is zeld.en bred.er ctan 1 meter. De spaarzame oe-
vervegetatie bestaat uit lr,[yrica €3]g, Molinia caemlea, Juncus effusus, J.bulbosus. Hvd.rocotvle vulsaris. Luronir:n nata,ns en Littorella uniflora.
#-'
De bod.em va^n het open water word.t bed.elct d.oor een d.ichte tot ijle mat van Lit-torella uniflora en Isoëtes lacustris. Een globaal overzicht van d,e versprei-cLing va^n beid.e plantesoorten binnen het ven is weergegeven in fig.l(p.2 0) .
Glas ( 1957) trof in het Staalbergrren verder o.a. nog Echinodonrs Igg en
Lobelia dortmama aart.
Vrijwel d,e gehele bod.en is bed.ekt door een d.ichte deken van §!}34gg cf. cus-piclatr:ro. fn d.e ondiepere vengedeelten is cleze §ÈryIaag relatief d.r:n en
bestaat d.eze uit levend veenmos. In de diepere venged.eelten is cleze laag vaak
erg dlk (tot 7O cm ) en bestaat ttan nogelift uit afgestorven veennos.
Het Staalberryen is ongeveer )00 meter lang en 120 meter breed.. De o,ngeving
van het ven bestaat uit naald.bossen. Het water is meestal vrij helder. In au-
gustus '1982 is echter een sterke tzwartkleuringr t{aargenomenr
Een eenmalig uitgevoerd.e wateranalyse leverd.e d.e volgend.e gegevens op:
lIABEL 2
IrÍat eranalys e St aalbergrren
*4 85 lqnotf tMg Bo ltnot/tCa 1OO .poof/f:.
I{a 850 ynotf tFe 7.5 lwot/tK 73 pnor/rMn 3.6! 1nol/I'
*4 O.)J ynoi.fl-
*or/l 20 pmor/r
to;'- Uo ynotf ,tcI 9oo pnor/r
-9-
Op 24-08-1982 is voor het open water een pH geneten veulr 4t4 en een alkalini-teit van OrO5. Glas (1957) vermeld.teen pE van 5 t4 - 5r5 en een chloorgehalte
van 32 ns /L (= 9o2 ynot/t ).ïn cle zomermaand.en (en vaalc ook in het najaar) worrlt ontijzerrl grond.rvater inhet ven geponpt. Hi.ermee worrlt getracht het waterpeil volcl.oend.e hoog te houd.en
voor recreatieve ctoeleind.en (zwemnen, scha"atsen). Y6fu 1969 werd. het water nietontijzerd.. Het aa.ngevoer-d.e water is waarschrjnlltrc van voldoend.e buffer.capaciteit,hetgeen een mogeli3ke verkl.aring is voor het nog niet sterk verzuunl zijn van het
venwater. Tevens is tlit nogeli3k een belangrifte fa-ctor voor d.e aamwezigheid. vart
d.e zeer zeld.zame lqq_ëles lacustris in het Staalberryen.
IT
-10-
MATMIAAT E{ IIETTIODBÍ
Inleiding
Vanwege het kwantitatieve karakter van tlit ond.erzoek is getracht het aantalverschillend.e bemonsteringsnethoden(-technieken) zoveel mogeli!< te beperken.
Cnnnins (1962) en Ttrorsorr (1957) benadrruklcen het belang hiervan. Het is voorhet verkrijgen va.n een konpleet, betrouwbaar en representatief overzicht va^n
de chironomidefar:na essentieel een goed.e keuze van kruantitatieve en kwalita-tieve instnrnenten te maken. Voor het verlrijgen van een ond.erling te verge-lilken bee1d. van d.e ma,leofar:nasamenstellirU: rl.ient gebruik gemaalst te word.en
vEux een zo gering mogetifi aantal en a,atrl elkaar komplementaire bemonsterings-
technieken ([horson 1957). De verzane]nethod.e d.ie toegepast wordt moet zowel
aangepast ziyt aan het te bemonsteren substraat a1s aan d.e te bemonsteren
cliergroep. In ond.erhavig geval zijn dit vrifwel. uitsluitend weinig mobiele,
niet rrzijzwemmend.e organismen.
De strata waarrnee we in d.it onderzoek te naken hebben kunnen verd.eeld- worden
in twee kategoriën:
- het sediment / ae Uoa",
- cle vegetatieDeze d.ienen elk met een eigen bemonsteringstechniek aangepakt te worden.
B em ons t er inge apparatuur
Voor het verkrijgen van gegevens van d-e na.lcrofar:na d.ie zich óf en Ín d.e bod.ern
bevind. (d.e zgn. bentische evertebraten) ziin bij onderhavig onderzoek bod.ern-
monsters genomen met een messing steekbuis (fig. 1rp.11). Deze steekbuis wordt
o.è. d.oor Leuven (tg8t) aanbevolen voor bemonstering van de wat hard.ere sedi-
menten net eventuele aanwezigheid. van wortels (ti3v. bemonstering in het nym-
phaeïcLensysteem) .
De doorsnede van cle buis is 8 cm en d.e hoogte 1J cm. Per handeling net d.e
steekbuis (zie bemonsteringsmethod.e) word.t 50 cnz bod.emoppervlak bemonsterd)
ofwel JlO cnJ bod.ennateriaal verzameld.. Een benonsterd.iepte van 1l cm in het
sed.iment liJkt voltLoend.e voor het verzamelen van d.e gpote meerd.erheia (gS/")
va,n de chironomid.elarven.
Bij d.e benonstering van het plantenateriaal is geen specifieke bemonsterings-
apparatuur gebmilct.
-12-
Bemonsteringsmethode
Voor het verza,nelen v€ue bod.eronateïia^al worrlt d.e lege steekbuis net geopende
bovenkant (zie fig. 1) volled.ig in het te benonsteren substra^at gedrrrkt. De
buis wordt tot aan d.e bovenrand in het substraat gebracht. Hierrea word.t d.e
bovemka.nt afgesloteÍr r.b.v. een mbber d.op of net een kraantje. Door het ver-ticaal naar boven bewegen van d.e buis zal zich hierin een vecuirm vormen riraa,r-
door het zich Ín d.e buis bevindende bod,emateriaal mee naar boven getrokken
word.t. Met d.eze methode kan ond.er id.eale onstand.igheden op een hrantitatiefverantwoorde nanier bod.eronat eria.al verzameld. wo?d.otr.
fn het veld bracht deze nethode d.e volgentle problenen met zich mee:
Bij sed.inenten bestaand.e uit weinig grof nateria.al bliift het bod.emnateriaal
vaak niet in de buis zittett. Zotn week (waterig) monster vatt uit d.e buistrarneer d.eze boven het wateroppervlak kmt. Door de steekbuis ond.er water afte sluiten met een plastic Petri-schaaltje kan ctit voorkomen yÍolTilen.
Monsternateriaal rnet veel grof organisch materiaal (rietstengels, bladeren e.d.)word.t d.oor d.e buis naar bened.en ged.rulct waard.oor geen materiaal in d.e buis te-recht komt. Za^nd.bodems zijn soms té stevig, waard.oor geen materia^al in d.e buisachterblijft. Deze laa,tste problemen zijn opgelost (t) d.oor steed.s nieuwe monster-pogingen te ond.ernenen totd.at deze succesvol ïra,reno
Het bodemnateriaal is na bemonstering in een net (maaslriÍlt e O.27 rnn) gebracht
waarna het monster -vaak in gecleelten- uitgespoeld. is. Het uitspoelen issteed.s ond.er water ged.aan. Dit aIs remed.ie tegen beschadigingen van het benthos(Resrr D79i H3mes 1961). Steed.s is voorkomen d.at venwater d.oor d.e netopening
naar binnen ging. Hierd.oor zoud.en organisnen uit het open water in het monster
terecht kr:nnen komen. Het uitspoelen ter plekhe was noodzakelift om de hoeveel-
heid. nee te nemen nateria.al te reduceren. Dit vanwege beperkte vervoersmid^d.e1en.
Het uitgespoelde materiaal is in plastic zakjes of bakjes getransporteerd en
hierna verder verwerkt. Het net is na ied.ere monsternarne zorgrnrl§.ig uitgespoelcl
zod.at geen materiaal en orga,nisnen kond.en achterblijven. Dit tspoelratert is bij
het monster verza,meld..
Bij een poging te komen tot een vera^ntwoord.e kwantitatieve monsterrrane van d.e
makrofar-maorganismen 6p en Ín vegetatie is d.e volgend.e methode gebruikt:
Pla.ntctl.elen zijn benonsterd door d,e stengels/blad.eren (Onaer het wateropper-
vlak) zo d.icht mogeli;k bij d.e wortels af te snijden met een scherp mes. Het
monster is hierna voorzichtig uit het water gehaalcl, waa.rna d.e ond.erste 1l crn
in een plastic zak verzameld is.
_13_
Bij Nrrnphaea zijn d.e bladeren rl.b.v. een mes gescheid.en van d.e bladstelen e'n inplastic zakken verzameld..
Stengel- en bladnonsters zijn in het ve1d. niet uitgespoeld. of gezeefd. maar
steed.s volledig meegenomen.
Ter voorkoning van uitd.roglng en beschadigingen is een geringe hoeveelheid.
chironomiclen-rrij oppervlaktewater toegevoegd. aan d.e nonsters.
4 Verwerking va.n d.e monsters
De bakjes en zakjes met rnonsteruateriaal zijn voorzichtig verrroerd en thuis ver-tÍ€rkt.Gestreefd. is naar een verwerking bínnen 12 uur r:a, verzermelen. In d.e prak-tilk is het materiaal meestal tussen 4 en 10 uur nà verzaneltijd. verruerkt, met
uitschieters tot 2{ uur bij zeer bewerkelilk materiaal.Daar d.e rnonsters niet d.irekt ge.oonserveerd zijn is mogelilk in geringe nate pre-d.atie opgetreden (zie ook Davies en McCau1ey 1970). Het uitzoeken van de le-vend.e organismen is echter te prefereren b6ven het uitzoeken nan gecohserveerrle
monsters. Mobiliteit va.n d.e organismen verg?oot d.e vangkans aanzienli3k.
K1eine porties substraat zijn in een witte lage bak gebracht net een hoeveel-heid. leicLingwater. Bij het uitzoeken van de nacrofarnaorganisnen is gebnrik ge-
maatct van een zgn. bord.uur- of loupelamp. Dit is een vergrootglas (cLoorsned.e
ongeveer 1! cm , vergroting 1Sr) met een 22 Watt ronde ttaglicht Tt-buis in d.e
rand..
Chirononidelarven zijn kwantitatief verzarneld. De and.ere macrofaunaorgÉmisrnen
uitsluitend. kwalitatiof. AIle organismen zijn in 7@ efhanol-oplossing gecon-
serveerd..
fu te voorkomen dat d.e nauwkeurigheid. van het uitzoeken (de tbottle-neckt voorhet gehele onderzoet) bepaald. zou word.en door exterrre fa.storen zoals vermoeid.-heid'r gemakszucht e.d.., is d.e nininale uitzoektill per monster gesteld op 1 uur.In veel gevallen is echter aanzienli3k néér tijl nod.ig geweest voon het verzame-Len van aIle larven. Steed.s wamneer een nieuw individ.u gevangen werd. is nognininaal I minuten verd.er gezocht.
Substraatbeschrijving
Ikralsteristieke eigenschappen van rsubstraatr zi;n (torramp 19go) :
- sarnenstelling:
- structuur:
- clynamiek:
_14_
partikelgrootte en oorsprong van het minerale en organische
nateriaalmimtelilke verti.cale én horizontale variaties, stabiliteit,poreusiteit, pakking
tenporele verand.eringen in structuur
Naast genoernd.e eigenschappen zijn ook chennische eigenschappen van groot belang
bij cle larvenverspreicling. Hoewel het belang van d.eze chemische eigenschappen
geenszins ontkend. worrlt is d.e aand.acht in onderhavig ond.erzoek vooral gerichtop cle fysische karalsteristieken.
ïn d.it onderzoek is vooral-snog geen ged.etailleerd. ond.erzoek naar d.e relatietussen substra.atsamenstelling en d.e verspfeicling van chironomid.elarven ged.aan.
Het ond.erzoek is primair opgezet voor het verkrijgen van -in eerste insta.ntie-gLobale informatie en inzicht in de verspreicling van de diverse chirononid.e-
la.rven. h is vooral aancl.acht besteed. aan het tfpe substraat, zond.er veel in tega.an op de exacte samenstelling ervan.
Aan d.e samenstelling van het substra"at is beperkte aand.acht besteed. op d.e pla"ats
waar de macrofar:nanonsters verzameld zijn. De gegevens zijn verkregen d.oor w&a,r-
nemingen aan het bodemnateriaa.l wat d.oor d.e steekbuis naar boven gebracht is.Van clit nateriaal is een beschrijving gemaakt, gebaseerd op d.e overheersend.e
ird.ruk van het monster. f\.lee aspscten zijn hierin onclerscheid.en:
- allereerst is geschat welk voh:rnepercentage d.oor nineraal (zand) of orga-nisch materiaal werd. ingenomen
- vervolgens is het organisch materiaal
materiaal r , t fijn organisch nateriaal r
Schattingen van het volumepercentage v€uÍt
ond.erscheiden in I zeer fijn organisch
en tgrof organisch materiaalf.ied.er van deze categoriën z\n in het
velcl gernaakt. Schattingen zijn gemaakt ín 5/*k1assen, behalve bij zeer geringe
hosveelhecLen lmarbíi'-4/"'genoteerd. is. Een verfijnd.ere schatting is niet ver-
antwoonJ.. Het zaL duicle1ifl< zijn clat hiermee slechts een zeer globaal beeltl
verkregen worrlt van de intl.eling van de substra"atcomponenten.
- rzee? fijn organisch nateriaalt is het deel organisch materiaal wat bij het
uitzeven va.n het monster door d.e rrazen van het net (maaswijdte O.2J mn) uit-
gespoeld. vÍerd.. Dit nateriaal is vaak amorf, bruinzwart van kleur'ffijn organisch nateriaalr is het nateria^a] wat in het net achterblijft en
waarbij d.e oorsprong valr het nateriaal niet of nauweliJks herkenbaa'r is'
Partikelgrootte is ongeveet O'27 - 2'O mm'
-15-
- tgrof organisch nateria.alr is het orga,nisch nateriaal met een partikelgroottevÉLn meer d.an 2 m. Ilierbij behoren d.rrs tevens takjes, bladeren, steeltjes,rrrrrchten, schors, overblijfselen van hogere planten maar ook levend. plante-nateriaa.l . De oorsprong van tl.it nateria^a1 is nog herkenbaar.
Verfijningen in d.e ind.eling van het minerale materia^al (zancL) zrjn niet aange-
bracht. 0p een zeer gering cteel van d.it nateriaal n6, werrlen alle minerale
deeltjes bij het zeven uitgespoeld.. De partikelgrootte is d.us geringer ctan 0.27
nn (uaaswijclte net).
De d.ete:minaties
Bij een habitatoncterzoek is het van groot belang d.at d.etetminaties verricht kr:n-
nen worrlen tot op soortsnivo. Zelfs nE[nfferyÍante soorten van hetzelfd.e geslacht
knnnen zich oecologisch gezíen zeer verschillend. gedragen.
Door het recenteligk verschijnen van diverse goede (ned.erland.se) dete::rrinatie-
literatuur (o.a. Moller Pillot 197*79; KIfuk sine dato 1983; ItÍo11er Pillotin voorbereiding) worrlen cte nogeliSkheden voor het verrichten van oecologisch
chirononiden-onderzoek sterk vergroot.
Bij het detemineren van d.e chirononid.elarven is naast een 40x binoculair veel-rmldig gebruik gemaalct van een 400x lichtmicroscoop. Bij noeili;ikheden bij het
dete:mineren v€ue zowel tle chironmitl.elarsen aIs d.e and.ere macrofaunaorganismen
kon een beroep gedaan norrl.en op cl.e hulpvaa,rr:Ligheict en d.eslcund.igheid. va.n Henk
Moller Pillot. Determinatiecontroles zijn eveneens door hem verricht. .
Voor d.e cleterminatie en naangeving va,n d.e lanren van de Chirono4idae is uit-sluitend. gebmik genaalrt rra.n de volgend.e werkenl
- voor d.e hoofclgroep $!ry!i en subfanilie .T*r@ioae t
Moller Pillot 197U79
- voor de subfamilie 9g$rocfg4iig:Moller Pillot in voorbereid.ing
- voor cle hoofd.groep &4Ég!gi:Klirlk sine d.ato
Ond.erstaand.e werken zijn bij d.e d.ete:minaties geraadpleegd:
- Bqrce en Hobart 1972
- Fittkau 1962
- Kalug'ina '1975 (vertaling en sanenvatting lrloller Pillot)
LI
I
I
i
I
i
I
-16-
De verzameld.e chironomidepoppen zijn bekeken door Henh Moller Pil1ot.De exuviën ztyr ged.eteroineerd. d.oor Alexander Klink en Henk MoIIer Pi1lot.
Zowel de poppen als d.e onrvi'én geven geen duid.eli3k uitsluitsel betreffend.ed.e soortsnaamgeving binnen ond.erscheid.en taxa. fu zijn geen ta:ra aangetroffend.ie niet a1s larve gevond.en zijn.
De benonsteringptijd
De faotor rtijdr speelt een betra.ngriJke rol bij d.e verspreid.ing van organismen.
Seizoensflu.ctuaties zullen optred.en, niet alIeen in verband net de levens-cJrclus, maar ook in verbantl met verand.eringen i:e het verspreiclingspatroon(Cr:ornins 1962).
In het voorjaar (period.er (t9-o4 / ll-oS) en in de zmer (periodez 19-oT / zg-oA)
uan 1982 is een volledig bernonsteringsprogra'nma afgewerkt. Een spreic},ing intÍ]l va.n ongeveer 6 weken kon on practische red.enen niet voorkonen word.en.
_17_
IIMOR0I{DffiZOfr< - resultat en
1 Inleitl.ing
Uitgangspuat van het ond.erzoek is orn een zo representatief nogeli3k beeld. van
d.e verspreid.ing van chironomid.etara binnen twee vennen te verkrijgen.
Daar het systeem niet volled.ig te bemonsteren is zulIen (aeel)monsters geno-
rnen moeten wonilen die een zo representatief nogeliSk bee1d. van het systeem geven.
Een monster is opgebouyrd. uit verechillentle monsteraspecten, clie aIle van in-.vloed. zijn op de betrouwbaarheid. van het monster. Deze monsteraspeeten zijn;
- monslegpgtrogn: w6ilr (ruimtelijk), wanneer en hoevaak (temporeel) moet bemon-
sterrl wortlen,
- gagd_vgn_hg : wót d.ient benonsterd te worden
- È"glgogslegggogtle: wat is d.e onvang van de te gebruiken deelmonstereenheid
- monsterggootte (mininr:nareaal): hoeveel deelnonsters vormen één represen-
tatief nonster,
Een voorond.erzoek, waarin d.e ideale cornbinatie va.n monsterpatroon, monstertech-
niek, deelmonstergrootte en deelmonsteraa,ntal kon worden bepaa.Id., is -vooralvanwege tiilgebrek- lnaar voor een d.ee1 gerealiseerd.. In het kader van een eco-
logisch stud.entenond.erzoek {.at meestal beperkt is tot rveld.werkr in één
groeiseizoen- is er meestal geen nrinte voor de uitvoering van zowel een voor-als hoofd.ond.erzoek. lÍacrofaunaonderzoek heeft d.an nog als extra nadelen d.at
het verzamel- en d.eterminatiewerk zeer arbeidsintensief is. Met nane onderzoek
aan chirononid.elarven levert noeilifihed.en op vanrrege d.e grote variatie in om-
vang ( ( 1 nn - 2 cm) va.n d.e larven, hun koker-habitat en hun voorkeur voor dichtpla.ntemateriaal en d.ood. organisch materiaal.
Een deel van d.e genoend.e monsteraspecten zijn bij E mvang van het ond.erzoek reed.s
vastgelegd. Dit betreft rD.n. !
- welke wateren ond.erzocht word.en (Belversven, Staalbergren)
- d.e d.uur van het ond.erzoek (één groeiseizoen)
- cl.e aard. van het substraat wat ord.erzocht worllt (Uoaen en vegetatie)Ook waren bij aanvang d.e benonsteringsnogeliJkheden beperkt d.oor d.e beschikbarebemonsteringsapparatuur (steekbuis) .
Monsterpatroon
Door de onderzoeksvraa6stelling op ruintelifte schaal iluideliJk te definiërenis het neestal mogeliSk on bÍnnen het ond.erzochte systeen honogene subsystenen
-18-
(strata) te ond.erscheiclen. Bir:nen d.eze subsystenen kan men d.an at ra.nd.om mon-
steren. Deze rstratified rarrdon samplingt is practisch gezien efficiënter en
claaron te prefereren bóven rsimple rand.om samplingr (nftiott 1977i Brinklnpst1974). Echter bij verspreid.ingsonderzoeken in een relatief gevarieerd.e omgevingis het vaak moeililc on (relatief) uniforme strata te ond.erscheid.en.
In het voorond.erzoek is een globale substraatkartering uitgevoerd. voor beid.e
ond.erzochte wateren (fig. 2rp. 'l)i fíg.3rp. 20). Tevens is een globale d.iep-tekartering verricht (fig. 2rp. 1)i fig. {rp.21). Substraat- en diepterelatiesnemen een belangrigke plaa.ts in in het onderzoeksd.oel. Beid.e karteringen zijnda.n ook uitgevoerd. met d.it cloel voor ogen.
De bij d.e substraatkartering naar voren gekomen thoofd.substraattypent (voor een
overzicht ervan: zie tabel 3) fungeren aIs uitgangspr:nt bii dit ond.erzoek. Ditbetekent d.at d.eze substraattypen beschouÏíd. zijn aIs rhabitats' (zíe ook p. 4 ).Monsterplaa.tsen kwanen vast te liggen d.oor het uitzetten van een aantal raaien(Selversven: 5 raa,ienl Staalbergven: I ra^aien) vanaf de venrand ,r"^u, fr"tcentrum. Hierd.oor ziyr ' iclentieker substraattypen op verschillende pla^atsen bin-nen een ven bemonsterrl. Voor een overzicht van d.e situering van d.e monster-plaatsen zie fig. 2 en 3.op iedere monsterplaats zijn steed.s d.rie nonsters (rtriplotsr) genornen, waarbijd.e nrintelifte spreicling biruren het ogenschijnli;k homogene substraat zo geringrnogelijk gehouden is. fn d.e pralcti;k betekent clit tLat de nonsterplaatsen van
cle triplots ma:rimaa,l 2f rneter uit elkaar liggen.
Met behulp van een planimeter en d.e oorspronkeli;ke substra^atkaarten (Belversven
1 : 1750; Staalberryen 1 : 1700) is voor ied.er onderscheiden substraattype de
totale oppervlakte (in ,2 "r,
ínfi va;rt het totale venoppenrlak) bepaa,ld:
TABEI, 3A
Overzicht van de benonsterrle rhoofdsubstraattypenr en hun oppenrlakte voor hetStaalbergven
substraa,ttype?Ïry""'*"
oppervlakte(%
"ut het totale ven)
zand.bod.em
zandbod em met d.ur:ne org. laag
prutbod.em
u55
50327
58782
17.3
82.7
=a{=IU'ÉrraJa,gÉ
se
Ëes , ˧:
;i˧iËl§Ë'l-!'sJge n5
E
.ËËe
§íË:íl
íÉlH6
-1.9-
=
ï
\\
1l\
\
-f.s4il j
-
JJ
-20-
=+-
d
t
ii;
'\i t "
\\,i.-J}\\ \\ii ,
\\liï it ï ii iIrit:
\"nlï'-
\\
\
g
-B
ErEïlr§E!ïË
í0, "
íí)Í.rtt.ilH'.
0
-22-
TASEL 3b
Orirerzicht van onderscheiclen rhoofdsubstraattypenr en hun oppervlakte voor hetBelversven
substraattype?lpi""'**"
oppervlakte(11
"*, het totale ven)
Salixàod.ern
Phra6mites-boden
Spha-bodemvenige-bod em
Carex-boden
Nlrmphaea-bodem
Nynphaea-d.rijfblad.eren (raai I)Nlpnphaea-d.rijfblad eren (ra^ai fV)
Nlrmphaea- ond. e rwat erb 1 ad er en
Iris-bladerenza,nd.bod.em
pnrtboden
't5956
26836
3404
1592
10o5
1035
828
1097
1097
10
1772
76340
130943
11.8
19.9
2.5
1.2
0.8o.B
o.1
1.3
56.7
3 De aard. va.n het monster
In het voorond.erzoek is bepaald. clat in het open water zowel zand.bodem a1s zgn.
prutbodem bemonsterd dienclen te worden. Hoewel de tqrm rprutbodemr voor beid.e
vennen gebruikt is, wordt hiermee voor het Belversven een geheel andere substan-
tie bettoeld. ctan voor het Staalbergrren. De rprutbodemr in het Belversven bestaat
uit een vaak ttikke sapropelir:nlaag va.n nid.d.elgrljsbruin orga.nisch materiaal met
vooral in tle omgeving va.n d.e oevers herkenbare plasteresten.
De rprutbodemr i:e het Staalberryen bestaat uit een d.onkere, vaak zwarterrsmeuïgel
sapropeliunlaag met nauwelijks herkenbare bestard.dlelen. Meer naar d.e oevers toe
bestaat de toplaag vaak uit halfverteerd §PEE4UE'fn het Staalberg:rren zijn bij d.e bemonstering vaak gasbellen met (o.a.) tirS-geur
opgemerkt. In het Belversven was clit d.uid.elijk mind.er vaak het geval.
De ond.ergrond. van beid.e vennen bestaat uÍt zand., waarbij de voornaa.mste variatie
veroorzaakt word.t d.oor het detritus. In d.e ondiepere vend.elen is het d.etritus
vrij grof en zowel autochtoon a1s allochtoon van oorsprong. Dieper zien we een
toenemend.e verfijning, d.ie veroorzaakt word.t d.oor verdere fragmentatie van het
materiaal uit d.e ondiepere zones en het uitzal<ken daarvan naar grotere d.iepten.
Mogeli3k komt daar nog een a.ccr:mulatie bij van zeer fiin planktond'etritus.
_23_
Op basis van d.e substraatkariering en rekeni::g houdend. met d.e onvang en kwets-
baarheitl. van de substraattypeer is bepa.altl d.at -naast d.e zand.- en prutboden-
d.e volgende planten bemonstenl dienen te wozden:
- Nyuohaea-d.rijfbladereà.
- Nymphaea-onderwat erbladeren
- Ilpha-stengeld.elen
- Phragmit es-st engeld.elen
- Iris-bladeren
Met@word'enuits1uitentltIed.rijvend.eb1aderen'zorrd'erbIadste1en,[email protected]'ezestudied.eoud.ere lÍyrnphaea-bladeren bedoeld. clie na een drijfperiode r:aar beneden zaklcen
en zich d.an volledig onder water bevirden, meestal in decompositerend.e staat.IVoha steneeld.elen zijn uitsluitend afkonstig vari d.sd.e .planten. Levend.e IYpha-
st engels zijn nauweli;ks waargenotren. Phra"emit es-st eneeltlelen en §!g!]g4gzijn afkonstig van levend.e planten.
Deelnonstergrootte
Een onderzoek naar de meest geschikte d.eelmonsteronvang voor d.e bod.enmonsters
is niet vemicht. I{aarschljnl1k was dan voorbij gegaan aan het ond.erzoeksd.oel.
Vooral d.oor d.e beschikbare bemonsteringsapparatuur is voor d.e omva.ng va.n één
deelmonster gekozen voor llO "^3 b*"rrateriaal. Dit is d.e hoeveelheid. mate-
riaal d.ie met één hand.eling van cte steekbuis (zie p. 12) verzameld. Ican wonllen.
Voor de pla.nteuonsters noest zowel voor d.e bladeren als voor d.e stengeld.elen
gezocht word.en naa.r een rstand.aardmaatr(kwantificering): d.e hoeveelheicl te be-monsteren materia"al noet niet alleen neetbaar zijn, naar tevens is het in hetkader van een kwa,ntitatief ond.erzoek nood.zakelif,c clat ín het ve1d. steeds id.en-
tieke hoeveelheden nateriaal te verzanelen zijn.Vooral bij een habitatontlerzoek is het van bela.ng de relatie te vind.en tussend.e hoeveelheid. plante-nateriaal en de beschikbare oppervlakte voor d.e onder-zochte maorofaunaorgaaisnen. Dit is een vrij onnogelilke zaa)<, temeer d.aar d.eze
relaties in ied.ere situatie arders kumen zijn.Bij d'e bemonstering va.n het plantemateriaal is -in navolging van het bod.en-materiaai- gekozen voor benonstering van ;ulslrgplolpgryralste. De gevond.en
resultaten hebben d.a.n ook betrekking op nz-planteoppervla.lste.Ond.erzoek naar d.e relatie tussen planteoppervlak en bod.enoppenrlak is nietuitgevoer.d wegens tiilgebrek.
-24-
- deelmonst eromvang Nlrmphaeadrijfbladeren
Gekozen is voor een d.eelmonsteromvang van 10 NJrmphaea drijfbladeren.Orrer 10 deelmonsters (d.us 100 d.rijfbladeren) is het voor macrofar:naorganismen
beschikbare substraatoppervlak bepaald. m.b.v. een planimeter. DrijÍtladerenzijn maar éénzillig beschikbaar voor deze organisnen (van dqAa en Cuppen 1974).
Het gemicldelde eenzijtlige substraatoppertrlak pér d.eelnonster (tO ari5ftladeren)))
was 2346 cm' bi5 de voorjaarsbemonsteringsronde en 3194 cm- bij de zomerbemon-
st eringsrond.e.
Deze gegevens zijn gebruikt voor het omzetten van d.e gevond.en fauna-aantàllenin 'individ.uen ,"" ,2 pla.ntenoppervlakt.
- d ee Imons t eromvang lhrmphaea-onderwat erbIaderen
Het bladoppervlak van ond.err,ratero-Iaderen is tweeziilig beschikbaar voor macro-
faunaorga.nismen. In eerste instantie is gekozen voor een deelnonstergroottevan d.rie ond.erwaterbladeren. Bij cle eerste verwerking van het materiaal bleek
cle rijkclom aan chirononid.elarven erg groot te zijn. Hoewel een grote lndlvid.uen-
ri3ikitom helemaal niet hoeft te wijzen op een grote soortenri;lkd.om (meestal zelfsomgekeerd! ) is uit practische overtíegingen gekozen voor een geringere d.eel-
monsteromvarrg van é6n ond.erwaterblad. In verba.nd met d.e toch al arbeid.sinten-
sieve verwerking van het materiaal is het onverstandig te kiezen voor een grote
en dus bewerkelijke d.eelmonsteromvang.
Het gemiddeld. beschikbare ttubbelzillige substraatoppervlak is geliJk gesteld aan
aan 2 x 'tf 'tO van d.e gemictctelcl.e oppervlakte van een d.eelmonster Nruphaea-d.rijf-
bladeren. De oppervlakte van d.e ond.erwaterblad.eren is niet neetbaar aangezien
d.eze bladeren erg kwetsbaar zijn.
De berekend,e oppervlakte was voor de zomerrond.e 639 " 2 per d.eelmonster.
- d.eelmonst eromva^ng kpha-stengeld elen
. A1leen ondergedoken stengeld.elen van d.ode S4lg-pforten zijn bemonsterd.
Stengeld.elen met een lengte van 1l cm -geneten vanaf de wortelstok- zijn alsuitgangspunt genomen. Gekozen is voor een deelnonsteromvaÍrg va.n 3 stengeld.elen
van deze lengte.Bij d.e zomerbemonsteringsrond.e kon sorns geen at rand.om keuze va^n d.e stengels
gemaakt worden omd.at op d.at tijtlstip zich roaar een deel van de stengels voldoend.e
ond.er water bevond.
Het oppervtak wat voor d.e macrofauna beschikba.ar is per d.eehnonster bed.roeg
voor het voorjaar 411 cn2 en voor d.e zomer 445 . 2. Deze waard'en zijn bepaald-
op basis van het genid.delde van 1! tleelmonsters. Bij tte berekening is alleen
het buítenoppervlak van de stengel betrokhen. De werkelifie voor macTofar:na-
L-
-25-
orgÉunismen beschikb€lre oppervlakte zal aanzienl[ft groter zijn. Met nane de nine-
rende organismen lcunnen ctoord.ringen tot tle holten ín ile stengel.De genoemd.e buitenoppervlaktetnaten zijn gebnrilst voor d.e omzetting van d.e aan-
getroffen aantallen organisnen in I intLivid.uer, ,"" ,2' .
- d e e lmons t eromvang Ptrram it es-s t enge ld.e1 en
E\renals bij d.e Brpha-stengels is bij d.e Phra^emites-stengels een stengeldeel van
1l cm -gemeten va.naf de wortelstok- als uitga.ngspr:nt genonen. Tien van tLeze
zich onder water bevindend.e stengeld.elen vornen één d.eehnonster.
Een at rand.om keuze van stengeldelen was in de zomer niet mogeli!< ornd.at maar
een gering d.eel van d.e stengels voldoende d.iep ond.er water stomd.
De beschikbare oppervlalste per deelmonster bedroeg op basis van het genid.d.eld.e
over 1! deefmonsters in het voorjaat 193.12 "r,
in d.e zomet 281 cm?. De door-
sned.e van d.e rietstengel is bij cleze berekening als cirkelvorrnig beschouwd.,
(zie ook Roos in: Ringelberg et aI. 19BO).
Voor d.e macrofan:na is alleen het buitenoppervlal< va.n de eenvoudig gestnrcte-
reenle rietstengel beschikbaar. De stengelholte is niet beschikbaar, tenzij
beschadigingen optreden (Glowacka et aI. 1976).
- deelnonsteronvang Iris-bladerenDrie zich ond.er water bevind.end.e levende fris-bladeren van 1l cn lengte vormen
d.e ornvang van één d.eelmonster.
Het voor macrofan:naorganisrnen beschikbare buitenoppervlak per deelnonster be-ó
d.roeg '1396 cm'(genid.d.elde over 10 deelnonsters). Het werkeliSk beschikbare op-pervlakte zal aanzíenli;k groter zijn. De holten Ín Iris-bladeren zijn toegank+
l1i3k voor o.a. minerende chironomid.en.
In d.e zomer is d.e Tris-veg:etatie niet meer bemonsterd. vanyÍege haar geringe o[tvang.
TABE 4Overzicht omvaïrg d.eelmonst"r" ("r2 bod.enoppervlak of buitenoppervlak van d.epla.nt)
voorjaar zomer
pnrtbod.em
za.nd.bod.en
Nymphaea-d r ijfb 1 ad eren
N" -ond erwat erblad. eren
Ifpha-stengeld.elenPfu'a gmit es-s t enge Id.e I el
fris-blad.eren I
l';lln 193
I rge
5o
5o
3194
639
445
281
-26-
I
Monstergrootte
a) inreicling
Naast een globale substraat- en tlieptekartering va,n beid.e veruxen is een be-langrijk d.eel van het voorond.erzoek besteed. aan het bepalen va.n d.e minimale
monstergrootte per onderscheiden substraattype.
Informatie omtrent d.e variabiliteit en d.e verspreiding van een populatie ka^n
alleen maar verkregen word.en d.oor het nenen van een groot aantal kleine -af-zonclerlijk verwerlste- (aeet)monsters (Ur:naie D57).Voord.elen van het nemen va.n rvele kleine d.eelmonstersr b6ven rweinig grotere
d,eelmonstersr zip (ufriofi D77; A1len 1959)z
- met vele kleine deelmonsters word.t een gevarieerder beelcl van d.e habitatverkregen en wordt het oecosysteem representatiever beschreven.
- door méér tleelmonsters wordt d.e statistische fout gereduceerrl d.oor het gro-tere aantal vrijheid.sgraden
Nadelen zijn echter:
- het nemen van vele kleine monsters kost rneer till en arbeid
- hoe kleiner het monster, hoe groter het ramdeffect, vooral bij erg mobiele
organismen (een cirkelvormig monsterapparaat is om deze redenen €la,n te be-
velen b6ven een hoekig)
Diverse auteurs d.oen een taarrbevelingr voor d.e betrouwbaarheid in cLe monster-
nane:
- een relatieve standaardfout van 6-25% is laag (Zimbalevsl<aia 1972)
- een stand.aardfout van 2$ van het gernittdeld.e is een red.elijke fout voor d.e
meeste bodemnonsters (E11íofi D77)
- veel van d.e ta:ca hebben een 95Ëbetrouwbaarheiclsinterval van ongeveer 5V"
va.n het gemidld.eld.e (Per:ning:bon en Grosslein 1978) d..i. e€r standaard.fout
van ongeveer Zflo
In onderhavige str:die is gestreefd naar het verkrijgen va.n een nauwkeurigheid.s-
niveau van 2)$. Bij cle minimr.mareaalbepaling word.t hier nog op terug gekomen
(p.zB).
U) ae minimurnareaa,IbePaling
B e 1 angr ijke geme ens chaps c omponent en waarme e bij
ning gehouden noet worden zijn volgens Elliott
- het aantal soorten evertebraten
- tl.e relatieve abund'antie (aa'ntatlen) van d'e
- d.e totale biomassa van d'e evertebraten
d.e minimunareaalbepaling reke-(tgtt) o.è. !
evertebraten
-27 -
De monstergrootte cl.ie nod.ig is voor een bepaalde statistische nauwkeurigheitl i
bij cle bepaling van aamtal soorten en relatieve abund.antie van evertebraten i
(of rle totale evertebraat-biomassa) trr, bepaaltL word.en door analyse van d.e I
In navolging van Minto (lltt) en Stark (tggO) is de volgend.e methode gebruikt
voor de bepaling van het nininaal te bemonsteren oppenrlak per onderscheiden I
substraa.ttype: :
Per substraattype is een serie van 10 of 15 opeenvolgend.e deelnonsters geno- i
men met de omva.ng va.n één steekbuis (opp. 50 cn", inh. 750 cmj), of vart een I
arrdere deelmonstereenheid, zoals beschreven op p. 2J). Deze monsters zijn i
apart in plastic balcjes verzaneld. en thuis verrler verwerkt. De methode vart
verwerking is beschreven op p. 13). AtIe aangetroff"r 9]oiror*ida" zijn ver-za^me1d, ged.eternineerd en geteld.
De mininale nonsteronvang is bepaald d.oor het cr.mulatief aantal monstereen-
heden (d.eelnonsters) uit te zetten tegen de soortsdiversiteit, zoals gemeten
door d.e Sha.nnon-tíiener-index n(S) uit cle vergeli.lking (Southwood 1966i Shannon
en uiener 'l949r l{ilhn l)'lOa, 19?0b) I
I
ofwel tt(s) = c (log1fl -* 3r" rogronn)
waarbij nr= aa,ntallen va.n d'e rde soortN - tota.al aantal individ.u{n
: : j:$ï;rffi:1."!3ï*ii,"rtingsractor o'r ro*,0on te zetten in log,
De stippellijn in figuur5 en'í4van bijlage À geeft de orginele H(S)-waarden
weer zoals d.eze verkregen zijn voor één serie van 10 opeenvolgend.e d.eelnonsters.
Het verloop vaa1 de cunre worrlt uiteraard sterk bepaaltl. door de volgord.e waarin
d.e deelmonsters weergegeven word.en, vooral bij een gering aantal deefuuonsters.
Juist orndat het aantal deelnonsters on practische red.enen niet al te groot kart
zijn, moet geprobeerd- worrlen om te voorkomen dat toevallig afwi:kende relaties-{ie veroorzaa)ct zouden kunnen worr:len d.oor een willekeurige d.eelnonstervolgorrle-
zullen optred.en. 0m d.eze reden is steeds gebnrik gemaalct van elke nogeli3ke
combinatie valn het aantal d.eelnonsters. De d.eelnonsters zijn naraelilc steeds
onafhankelift van elkaar genoluen.
€
-tó-
Op basis van at rand.om tabellen (van Elteren 1!80) zijn voor d.e reeks d.eel-
monsters 8 verschillend.e volgord.en vastgesteld. De mancimum (r), minimum (f )en gemiddeld.e (f ) waard.en z11n in de figuren 1 ffm J0, bijlage A weergegeven.
Twee rekenvoorbeeld.en zijn vol1ed.ig uitgewerkt en weergegeven in bijlage B .
De gemid.d.elde diversiteit van d.e eerste monstereenheid hoeft niet lager te zijn
dan voor een hogere eenheid. Va.n belang is de variatie tussen ma:cimum en mi-nimum (variatiebreed.te) .De monsteromvang waarbij het verschil van maximurn en minimum een waard.e bereiktvan 25/. d.i. het vooraf vastgesteld.e nauwkeurigheidsminimum, zíe p. 26- isa1s minimaal te bemonsteren oppervlakte (tminimumareaalr ) beschouwd..
De uiteindelijke resultaten van d.e minimumareaalbepalingen voor de chironomid.e-
famna zijn weergegeven in tabel l. Een grafische weergave van d.e totstandkoming
van deze resultaten is terug te vinden in bijlage A.
Bij d.iverse substraatt;.'pen bleek het minimaal te bemonsteren opperl,Iak groterte moeten zijn dan 10 deelmonstereenheden om te kumen vold,oen aan d.e nauw-
keurig'heidseis. In deze gevallen is binnen 2 à 3 dagen een aan\ rllend.e seried.eelmonsters genomen. Bijlage C geeft een overzicht van d.eze aanuullende series.
De minimr.urarealen zijn bepaald. met behulp van gegevens varr de chironomidefanrna
op bepaald.e monsterplaatsen. Het is onjuist d.eze minimumarealen te gebruiken
voor kwantitatieve bemonstering van 6ndere diergroepen. Andere diergroepen
zijn d.an ook uitsluitend kwalitatief verzameld.
ïABEL 5r t R.rul.trt.n rlnlrunarlealbrprllng Brtvrrcvon
orrohrllvlngr nin. rrrrel..nt. de.l..
uootJ. zonct
rl,n. rrrealcr r bodm- o?planèopprrvl.vootJ. tonar
nln. trrrelcr ! bodlr-lnhoudvootJ. ,ofrat
po.ltl.( rrelnr. )
Typhr bodrnTyphr ctengelcPhrrgaltaa bodrrPhrrgnltre atrngrbSallx bodrlllyrpheor bodml{yrph!.. drllfbladlÍlynphara ondrtr.bl,Crrax bod.rIrl. blcd.s.nyerlrboduzend-bodcrp rut-bodor( órg..llb
59xSE
l0 rt(5aI rlt
lílx3aI6
7aI
53x39rl xl0I20 rÍ03 r'l
:
2503698
400I 930
150200
9584
5501 584
200400300
350?00a00
250I 233a50
1121ao0100
2s560191?a50
l3zso
6000
2250r3o
8250
30006000tl500
3?s0
6?50
6000r10
6?50
52500s006000
IIv
IUU
IIUIUIUIUII
tttttII
orrchr[ving r rln. arcaalaant. deeIn.rroorJ. zooer
nln. arraalcn " bodenopp.voorJ. zomar
rln. creaalcn.l bodellnh.voorJ. zonet
poaltl r( raat nr.
zend-bodrn(<t ca org.rat.)
zand/ptut-bodrn((5 cr org.rrt.)
grut-boden( otg. rllb)
12
9
ta
1t
12
I
600
450
?00
550
600
ao0
9000
6?so
0500
0250
9000
6000
x
XII
XI
ÍABEL 5bt Ra.ult.t.n rlnhumrlaelbrprllng Staelbrrgven
IV
- 29-
VOOROI,IDffiZOE( - d.isclussie
Bemonst eringsmethod.en
A1s uitgalgspr.rnt bij d.it ond.erzoek fi:ngeren substraatt5rpen, zoals d.eze ond.er-
scheid.en zijn in het voorond.erzoek (p. 22). Binnen deze substraatt;ryen ziin
twee hoofd.t;pen te onderscheid.en, nI. de bod.em en pIanted.e1en. Deze ziyt beid.e
ond.erzocht.
Chironomid.elarven zljn veelvuld.ig aanwezig in d.e sedimenten van stilstaand.e
wateren. De meeste larven zijn in hun ruimtelijke verspreid.ing gebond.en aan d.eze
sed.fimenten. Inzichten in d.eze verspreid.ing lcunnen verkregen word.en door het
nemen van sed.imentmonsters en d.eze te onderzoeken op aanwezigheid. van la"rven.
Een bemonsteringsttiepte van 1l cm in het sed-iment -zoals toegepast in d.it on-
derzoek- ligkt vold.oerrd.e voor verzarneling van het overgrote d,eet (95f,) va.n cie
chironomid.efauna.
fn zowel stronend a1s stilstaand. water met zachte bodems verblijven ongeveer
9fr van aIle chironomidelarven in de bovenste 10 cm (Berg 1938; Cole 1953;
Mund.ie 1957; Ford. 1962; KajSk en Dusoge 1971), met erg weinig beneden rie 40 cm
(Lenz 1931; Colema.n en H5mes 1970; tsishop 1974; Huhges 1978). De meeste larven
ilie penetreren tot bened.en 10 cm zijn koker-bouwende Chirononid.ae. Cole (tgff)vonct gg4f,pgllg tot op 7 cm diepte. Shiozawa en Barnes (tglt) vond.en neer
aan94 van d.e larven in d.e bovenste 7à cn van het substraat, met een maximale
ctichtheid in de bovenste $ cm.
De d.iepte tot waar d.e larven penetreren is afhankeli3k van d.iverse factoren:grotere larven lcunnen d.ieper g?aven clan kleine. Zuurstofgebrek en harclheid.
van het substraat beperken de graafd.iepte. ïn wateren rnet veel vis graven de
larven d.ieper clan in wateren zoncler vis. Hoe beter de vissen in staat zijn
larven te vind.en, hoe ttieper deze zullen gaan graven (Konstantinov 19?1).
De toegepaste nethode voor bemonstering van sedimenten is in het algemeen
goecl bruikbaar voor het verzamelen van id.entieke -dus vergelijkbare- sed.iment-
monsters. Niet aIleen is d.e bemonsteringsd.iepte steeds constant, waard.oor inde verticale kolorn het overgrote deel va.n de aanwezige chironomid.efauna ver-zameld. wordt, ook is het bemonsterde bod.emoppervlak en -volume steed.s id,entiek.Dit maakt een kwa.ntitatieve aanpak va^n het ond.erzoek moge1i.1k.
- 30-
Het belang van aquatische macrofyten als habitat voor veel evertebraten isreed.s lang bekend. (zie o.a. Lurrdbeck 1,olS; Needharn 1928). Plantesoorten zijn
in het algemeen niet in gelÍjke mate beschikbaar voor chironomid.elarven.
VeeI soorten fytofiele Chironornidae vertonen een bepaald.e mate van specifi-citeit bij het selecteren van bepaald.e soorten of soorteng?oepen (groeivormen)
van (water)planten binnen een bepaald.e locatie. Een belangrijk punt hierbij vormt
waa.rschijnli;k het morfologische karakter van de bladeren of stengels van plantenen hr:n levenscyclus.
Elmond.son ('t94o, 1944, 1946) en Dvof6k (lglo) merken op clat diverse macrofauna-
soorten in hun voorkomen en verspreid.ing sterk gebond.en ziy aan d.e oppervlaktevart bepaald.e planten. Ook is gebleken uit ond.erzoek v€ut o.a. Soszka (lgtl) en
Higler (lgll) dat de bionassa a€Ln macrofauna op levend.e planten hoofd.zakelijkafhankelijk is van het beschikbare oppervlak aa.rr macrofyt (substraat).ftt d.e fanrnanonsters va.n verschillend.e planten ond.erling te kunnen vergeligken,is het van belang om d.e relatie te vind.en tussen d.e te bemonsteren. hpeveelheid.plantemateriaal en het voor de ma.crofaunaorganismen beschikbare oppervlak.Dit is een rrij onmogeli3ke zaak, temeer daar d.eze relatie in iedere situatiearrders kan zijn. Ook in d.e titeratuur (o.a. Rosine 1955; Stark 1!BO; Elliotten Tr:I1ett 1978; hlieser 1951; I{acke;r 1977a)komen deze problemen cluideli3k naarVOf €h..
Diverse bemonsteringsapparatuur is in de loop d.er till ontwikkeld. om Ín het vetd.
steed.s id.entieke hoeveelheclen pla.ntemateriaal te verzanelen. Vrijwel steed.s isdeze apparatuur maar in bepaald.e situaties te gebruiken (o.a. Minto 1977i Sphag-
num, Phragmites, Equisetun; Stark 1!80: Elod.ea) zod.at vergeli;king vaÍr de resul-taten van verschÍIlend.e plantesoorten onmogeliJk is. Daarnaast zullen verschillenin groeivormen, d.ichtheden van d.e macrofyten en ook oud.erdom van d.e maeofytende monsterbetrouwbaarheid sterk beïnvloeden (f'rigge et al. 1979; Resh 1979).
Door bepaling van het aantal stengels of bladeren per vierkante meter bod.em
(zie o.a. Roos inl Ringelberg et aI . 1976) of bepaling va.n d.e plantebiomassa
per vierkante meter bodem, kan een maat verkregen worden voor deze verschillenin clichthed.en. Bij ond.erhavig onderzoek zijn dergelilke bepalingen niet uitge-
voerd. vanwege tijctgebrek. Hier zijn macrofauna-dichthed.en gerelateerd aan het
gemeten buitenoppervlak van d.e betreffend.e plantesoort. Dit maakt het verge-
li;ken va.:a d.e resultaten binnen vegetaties mogeli3k ind.ien de variatie in d.eze
oppervlakten tussen de monsters niet te groot is. Het vergelijken van vegetatie-
monsters is meer een relatieve d.an een absolute kwestie, zod'at beter onder-
ling clan tíssen vegetaties vergeleken kan word'èD.
- '31 -
Higler (lgll) bespreelct een aamtal nethod.en voor vergelijking van tracTofauna-
gemeenschappen in verschillende vegetaties of verschillend.e locaties en ge-
bnrikt het planteoppervlak als referentienaa,t (zie ook Koíinkové 197'l; Ko-
walczewski 1975; Glowacka et aI. 1976). Krecker (lglg) komt tot een krrranti-
ficering va.n de epifar:na d.oor gebruik te maken van lengte-eenhed.en van de
stengel. Mol et aI. (t98Z)teschouwen het substraatopperrrlak bij s;moecologisch
ond.erzoek aIs een bnrikbaar referentiekader.
2 De ninimuraareaalbepaling
a) inteiaing
De monstergrootte is normaal gesproken een compromis tussen d.6,t nonster wat
een representatief beeld. van d.e gemeenschap in zrn geheel geeft én factorenzoals beschikbare tijd voor het bemonsteren, het uitzoeken en verder verowerken
van het materiaal of de ver::ietiging van cle habitat (Southwood. 19'66).
In de pralciijk zaL d.e monsteromvang en ook het aa.ntal monsters neestal zo gtring mogeli.1k moeten zijnr terwijl het monster nog een betrouwbare stee§roefvert egenwoorr:Iig,t .
Door het verloop van d.e levenscyclus, d.oor veranderingen in het versprei-d.ingspatroon van de diverse taxa (Southwood. 1966i Cr:nnins 1962) en d.oor ver-and.eringen in de microhabitat (rcff6k 1968i lblug"ina 1959; Barthelnus 1962b)
als aa^npassing aan gewljzigd.e (seizoens)omsta.ndighed.en zal d.e uiteindeli3ke ver-spreiding van ieder taxon voortd.urend aan veramderingen ond.erhevig zijn. Ditbetekent tLat het minimumareaal van elk taxon voortdurend. vera.ndert en hiermee
d.us ook cIà omvang van het deelmonster wat een representatief beeld. van d.e ver-spreiding van het betreffend.e ta:ron vertegenwoordigt. I:c feite bezit ied.er taxon
in ied.ere habitat een eigen minimr:.marea.a1, wat zowel in ruinte als in tiil voort-d.urend. vera.ndert.
Het bepalen van een mininumareaa,l voor biivoorbeeld. de totale chironomidegemeen-
schap voor e1k van de ond.erscheiden substraattypen -zoals in ond.erhavig onder-zoek- is een vergaand.e generalisatie. Toch worrlt hiermee in veel gevallen een
betrouwbare indruk gekregen van d.e te gebruiken monsteromv€urg. Een rwillekegrigtbepaald.e monsteromvang op basis van eigen ind.nrkl«en of gebaseerd. op literatuur-gegevens c.o. raanbevelingent (zoals bijvoorbeelcl Zirnbalevskaja 1972 of Brink-hurst 1974) zal veel mind.er aangepast zijn aan cte specifieke omstandigheden en
zal nind.er betrouwbare resultaten opleveren.
-32
De stand.aard.fout word.t door de meeste auteurs als belangri$ste maat gezienvoor d.e betrouwbaarheid. van d.e monsters (nllioff D77). De standaard.fout word.tsterk beïnvloed. door het verspreidingspatroon va,n het organisme.In tl.e formule voor d.e standaard.fout is rnr (aantaf d.eelnonsters) te gebruikenbij het bepalen van het aantal benodigd.e monstereenheden.-,
, = +v*- waarbij standa.ard.foutgemid.d.eld.e waard.eaantal steekproeven v€ueéén bepaalde plaatsvariantie
De waard.en vEuÍL d.e betrouwbaarheidsmaat verand.eren met het aantal monsters.Elk extra d.eelmonster d.raagt steeds mind.er aan d.e betrouwbaarheid. van hetgemitld.eld.e bij.
U ) Uininnnareaalbepalingen
Volgens Elliott (lglt) noet bij d.e rninimr:nareaalbepaling reke,ning gehouden wor-d-en net d.e volgerrd.e gemeenschapsconponenten:
- het aantal soorten evertebraten
- de relatieve abundantie van d.e evertebraten
- d.e totale bionassa van de evertebraten
Het mininaal te bemonsteren areaal is o.a. te bepalen m.b.v. de in d.e vegeta-tiekund.e veel toegepaste rspecies-arèa-cllpv€r (lEiller-Dmbois en Ellenberg1974). De toenane van het aa.ntal taxa wordt geleideliJk nind.er naarmate de
monsteromvang toeneent (zid figuur J). Deze rnonsteromvang kan word.en uitge-d.n*t in rarear, aantal monsters (Stout en Vand.ermeer 1)'lJ; Frigge et al.1979\ aantal NJnnphaea-blad.eren), aantal gemonsterd.e ind.ivid.uen ofnonstertijrl (negen 1979).
arn+sl€.ott rr
AIIeen het aantal soorten evertebraten wordt bij d.eze methode betrokl«en.
Bij d.e door Ringelberg (lne), Panma (lgll) en Leuven (tgAt) gebruikte methode
word.t het gemidtteld. aantal soorten met bi.l-behorende variantie-coëfficiënt uit-gezel tegen het aa.ntal bod.emnonstereenhed.en. Bij een relatief tvlakr verloop
van beid.e lijnen kan het minimaal aantal deelnonsters bepaald, word.en.
D:x:n:
2
eÍ?e
-33-
De in d.it ond.erzoek gebnrilrte method.e (zie p. 32 e.v.) is te prefereren b6ven
d.e hier aangehaalde method.en ondat zowel rekening gehor:den worrlt net het aan-
tal soorten (soortsd.iversiteit) als met d.e relatieve abundantie v€un de ever-tebraten.
c) resultaten
Een overzicht van de resultaten van cte nininr:mareaalbepalingen geeft tabel l.IIet mininaa'I te benonsteren bodenoppervlak voor alle onderscheiden substraat-t;rpen ligt tussen 1!O en ?00 cr2, ofw"l een bod.envoh:ne van 1!OO tot 1O!O0 cn3.
Voor het pla.ntenateriaal ligt cte minimale bemonsteringsoppervlalcte tussen 112{)
en 2)J6O cm-. Ilierbij moet opgenerlct worden d.at voor een aantal substraten hetvoor chirononidela^rrren beschikbare oppervlak aanzienlift groter zal ziyt. F,en
vergeli;king van boden r. planten is d.a.n ook nind.er relevant.
In het ond.erzoek naar bentische evertebraten word.t zelden een vooronderzoek
verricht naar d.e nini-maa.l te bemonsteren oppervlakte. Literatuur over d.e om-
vang van nininumarealen is nauwelifl<s aangetroffen: Fligge et aI. (t979) ver.-melden voor $p@ lutea een ninimr:mareaal van 2O drijÈbladereni voor §;4-phaea alba eveneens 20 bladeren en voor §g3p@ peltata 120 blad.eren. Het
betreffende onderzoek is uitgevoerrl in ite Orde I{aaI (omgeving Nijmegen).
Leuven (lg8l) ve:meltl.t een ninimumareaal voor Nruphaea alba van l0 bladeren.
In ond.erhavig ond.erzoek is voor Nruphaea alba het miniuumareaal voor het voor-jaar {0 tLrijÍtladeren groot en voor d.e zorner 80 drijfbladeren.
d ) problenen bij d.e mininr:nareaalbepaling
In de literatuur worrlen vaak bernonsterings-, ver!{erkings- en berekenings-method.en gepresenteerd., zonder veel aandacht te bested.en aan d.e problenen diehet gebruik van clergeli;ke methoden net zich rneebrengen. Vooral bij onderzoekenmet een beperlrte tillsttuur moet vaak een keuze genaalct worrlen voor het toe-passen vzur een in d.e literatuur aanbevolen nethode, z6rrder eerst te lcunlentragaan of- d.eze keuze voor de gegeven onstand.ighed.en weI juist is. Dit pleitopnieuw voor een uitgebreicl. vóóronderuosk.
I
I
I
- 34-
Zo bleek d.e gebruikte methode ter bepaling van het miniraumareaa.l een aantalnadelen te bezitten die pas achteraf duidelilk werd.en.
Aan het gebnrik van d,e Shannon-Wiener-ind.ex voor bepaling va.n d.e soortsd.iver-siteit kleven een aantal bezwaren. Deze zijn in d.e literatuur aI veelrnrld.ig be-
schreven (o.a. Hill 19?3; Peet 1974; Pielou 1966). Zo word.t door deze index een
t6 geringe waard.e toegekend. aan d.e zeLd.zamet weinig abundante soorten. Tevens
wordt de monsteromvang niet bij de d.iversiteitsformule betroklsen. Wanneer d.e
soortsverhoud.ingen niet vera,rrderen zal d.e index -onafharrkelifi van d.e monster-
omvang! geliJk blijven.
ïnd.ien toegepast in oecologisch werk heeft het werken met d.e stand.aard.fout
maar een beperkte betekenis. Vooral wa,arrreningen varl 1a6e abr:nd.a^nties (Urjrr.
i U) zullen al snel hoge diversiteitswaa,rden bezitten. Dit is te wijten aan
het ontbreken van d.ergeli;ke soorten in d.e meeste d.eelmonsters. fud.at bij veel
oecologisch onderzoek levensgemeenschappen in hun gehéél word.en ond.erzocht,
zal een groot d.eel van de weinig abr:adante soorten toch vaak van belang ziyr.
In d.e meeste soorts-abund.antie-modeIlen hebben cte lage abuncLantie-klassen de
hoogste frequenties (Krebs 1978; Eegen 1979). Zeld,zane soorten vereisen een
kwalitatieve benad.ering (weI of niet present) terwijl voor meer abunclante soor-ten een kwantitatieve benadering op ztn plaa,ts is (hoe groot is het abr:nd.antie-
verschil?)(zie ook Hill 19?3)
Een belangrijke ro1 bÍj d.e hier gebruiktc method.e ter bepaling van het ninimum-
areaal speelt d.e tat randomt-volgord.e van d.e deelnonsters. De intLnrk bestaat .
d.at d.eze volgord.e in belangrigke mate de mininumareaal-omvang bepaalcL. Dit ismet name het geval $ra.nneer één of neenlere d.eelmonsters d.iversiteitswaarcle 0
hebben. Deze waarde word.t o.a. verkresen víEtJÍrneer alle in het deelnonster €r€rJ:r.-
getroffen ta:ra vertegenwoordigtl zijn net 1 exenplaar.
Vooral bij gebruik van een relatief kleine d.eelmonsteromvang (zoa1s in d.it on-
zoek) of wanneer cte individuendichthecten plaa.tseli;k gering zíp (zoals in clitond.erzoek), za\ d.it lqxrnen voorkomert.
Voorbeeld.en vaïr, een dergelilke situatie zijn in het Belversven d.e Carex-bodem in
het voorjaar en zomer en in het Staalbergrren de zand.bodem in het voorjaar en
d.e zomer. Het aantal d.eelnonsters waarbij d.e ninimr:m nauwkeurigheidl bereikt
word.t is vrijwel volledig bepaald d.oor d.e volgor'd.e van de deelnonst€rs. D€
minimale nauwkeurigheid word.t in dit geval bereikt wanneer het/d'e d.eelnonster/s
met H(S) = 0 ttoevalligr niet gebmikt wor6t/word'en in d-e at radom reeks'
_35_
V HOOFDOI{DERZOH( -resultaten
1 De tlefinitieve benonstering
P]aats va.n bemonsteren is bij d.e voorjaarsbemonstering vast komen te liggen. De
situering vag d.eze monsterplaatsen is zod.anig beschreven d.at bij tle zonerbemon-
stering op zoveel mogeli3k itlentieke pla,atsen verzarneld. kon wolden.
Monsterplaats I-06 (prutbod.en Belversven) is in cle zoner verlegd. naar d.e Nrm-
p@-zone in d.e nabije ongeving van deze plaats. 0p d,eze plaats was s4@in het voorjaar niet waargenonen.
Monsterpla^ats V-OJ (Belversven) is in het voorjaar op basis va.n substraa,tsarnen-
stelling als rzantlbodenr geklassificeerd. en in d.e zomer als tprutbod.enr.
De bod.em van d.e llYpha-vegetatie is in het voorjaar in a1le vijf d.e raaien van
het Belversven bemonsterd.. Va.nwege cle verlaa6de waterstand. en noeilfikhed.en
bij tl.e bemonstering is dit substraattype in cle zomer nog maar in d.rie raa,ien
bemonsterd.
Iypha-stengelclelen zijn in het voorjaar op vijf pla^atsen benonsterd. In ile z(mer
zijn op nonsterplaats V-@ geen monsters genonen omtlat niet genoeg stengels
volcloend.e d.iep in het water storulen.
Bemonstering van Phraoeoites-bod.em en Phragnites-stengeldelen leverde vaak veelproblemen op. In het voorjaar zijn op tree plaatsen Phragnites-stengel-triplorsverzaneld. In d.e zoner nas clit rranwege d.e waterstandsdaling nog naar nogel{k
op é6n irlaats.In d.e beschutte l[:rmphaea-zone (zuiiloosthoek Belversven, raai fV) zfh in het
voorjaar op twee verschillend.e tiilstippen (resp. 1444 en 0l-0J) bodenmonsters
yerzameld. DrijÍbladeren zijn in d.eze period.e eennaal benonsterd. Bij d.e zomer-
bemonstering zijn naast ctrijÍtladeren (één triplo-+onster) en bod.em (twee triplo-monsters op d.ezelfde dag) ook onderwaterbladeren bemonsterd. Deze ond.erwatep
btad.eren zijn in d.eze period.e op twee verschillend.e data benonsterrl (resp. 2747
en 14-08).
fris-bladeren zijn alleen in het voorjaar benonsterd vanrege tte geringe omvalrg
van d.e Elgpopulatie in het Belvepsv€tlo
2 Overzicht va.n d.e resultaten
De tabell en 1 tfn 2J ín bijlage D geven een overzicht van de resultaten van
d.e voorjaars- en zonerbemonstering. De onderscheitlen substraten zijn in af-zorrclerlilke tabel len -per bemonst eringsrord.+ ond.ergebracht . Soortsnamen zijn
in cle tabellen in afgekorte versie weergpg€v€Do De gebnrilcte a,fkortingen Iig-gen voor de ha.nd. en ziin te herleiden n.b.v. de volled.ige soortentijst (Ui;fage L),
t:
;
-36-
De cod.ering van een enkelvoud.ig monster bestaat uit een raainurnmer, een mon-
ster-pilàa.tsnulmer en een monsternummer. Raainurnmers en monsterplaatsnr.unmers
zijn aangegeven op d.e overzichtskaartjes van beid.e vennen (fig:uur 2 en 3, po 19
en 2O).
Een nonsternurnmer wat begint met een tOr cluid.t op een voorjaarsmonster. Een
monsternumer nat begint met een r 1r duid.t op een zomermonster. Monsters met
een id.entiek raainr:rrmer en monsterplaatsnu:nmer zijn afkonstig van eenzelfd.e
locatie.
Een overzicht van cl.e bij d.e bemonstering geregistreerd.e raanrmllende gegevenst,
met o.a. substraatbeschrijvingen (zie p. B ffn 1)), worttt gegeven in bijlage E.
De resultaten voor zowel cle bod.em- als d.e vegetatienonsters ziyt omgezet en
weergegeven in rind.ividuen per vierka.nte neterr. Voor d.e bod.enmonsters is d.itgeen juiste weergave aang:ezien d.e bod.en steed.s tot een cliepte van 15 cm be- .
monsterrl is, zod.at er in feite spralce is va.n een inhondsmaat. Met één vler-kante meter bodem word.t genakshalve één vierkante neter bod.emopperrrlak neteen cliepte van 1l cn bed.oeld..
Voor d.e pla.ntenmonsters is d.e eenheid.sna.at rvierkante metert wél juist €Enge-
zíen d.eze ma"at ind.edaad een oppervlaktemaat vertegenwoord.igt. Zoals beschre-
ven op p. 31 zitten hier echter ook veel haken en ogen aan.
Het vergelilken van d.e oorspronkelijke of d.e ongezette aa.ntallen larven van d.e
bodemonsters net d.e plantemonsters is in lcwa.ntitatief opzicht onmogeligk aan-
gezien niet net eenzelfd.e meeteenheicl gewerkt word.t.
In knalitatief opzicht zijn vergeli;kingert -ned.e door de pér substraattlpe be-
paalde rnininumarealen- wél goetL mogeli;k.
De verspreiding va.n chirononidelarven binnen de onderscheid.en substraatttrrpen
a) inreiaing
Alvorens cte tabellen rnet de bemonsteringsresultaten uitvoerig te bespreken ishet wellicht zinvol een ond.erscheitL te maken tussen het tmacrod.istributiepa-
troont en het rmicrodistributiepatroonr (zie fig.J, p.38).
Het nacrod.istribltiepatroon van de diverse chirononid.elarven geeft inzicht en
info:matie over d.e verspreid.ing bÍr:nen een -in eerste instantie als ihomogeenr
ii.rfti:
ilHE
[.
-37-
I
beschouwd- substraatt.rpe. Dit wordt verkregen d.oor een vergeli$<ing van cle triplo-
resultaten vÉLn hetzélftte substra"attlpe uit d.e verschÍllencte raaien. Niet alleen
presentie, mérar ook d.e abund.antie v€ut de tarca is hierbij van groot belang.
Hoewel ook het tiltstip van bemonstering van groot belang is, is cLit niet bij d.eze
benadering betrokken.
Grote overeenkomsten in soortensanenstelling en ook abund.antie van de soorten
tussen de verschillend.e triplors cLuid.en op een hmogene verspreid'ing van cle
soorten bínnen het ond.erscheid.en substra.attype. Uitgangspr:nt hierbij is d.at d'e
vastevoren bepaalde monsteroruvang (nininunarea^a1) voldoende groot is voor het
geven v€un een representatief beeld. va.n de chironomidefan:na.
Het verkrijgen van inzicht in d.e microd.istributie van d.e chirononid.etaxa be-
hoord.e niet tot d.e onderzoeksopzet. De te:m rnicrodistributiepatroonr wordt
hier uitsluitend. gebmikt on het verschil net het hiervoor genoemde tm@ro-
d.istributiepatroon I azÍr te geven. Met het nièrod.istributiepatroon wordt op
een kleinere schaal gekeken naar d.e verspreiding (zowel wat betreft presentie
a1s abr:ad.a3tie) van d.e chirononidelarven binnen de monstersl 1noll. bímen cle
triplors. Overeenkomsten in soortensamenstelling tussen d.eze drie monsters wii
zen op een yrij hornogene larvenverrieling binnen ctit lokale substraat (thatitatt?).
Ie monsteromvang -zoals bepaaltL in het minimunareaalonderzoek- is vold-oend.e
groot voor d.it substraatt;pe. Grote verschillen in soortensanenstelling zullen
in d.e meeste gevallen wijzen op een inhmogeen substraat binnen het onclerschei-
d.en substraattype of op sterk geclusterd voorkomen van taxa.
)b ) mioro- en macrodistributiepatronen
De verschillen in soortensanenstelling en abund.a.nties van d.e ta:ca bÍmen d.e
triplors zih in het algeneen geri-ng, Voor de neerrlerheitl. van de bemonsterd.e
triplors wijst d.it microdistributiepatroon cta,n ook op een vrij homogene larven-
verspreicling over het betreffend'e lokale substraat.
Een onderlinge vergeli;king van tLe triplo-+onsters geeft o.à. ill onderstaande
gevallen zeer grote overeenkomsten in far:aasamenstelling te zien:
- za.nd.bodem met dunne (<t cm) organische laag (StaatUerflenr voorjaar)
- N.'.uphaea-drijfblad.eren (Belversvenr zoner)
- Smphaea-ond.erwaterbladeren (Belversven, zoner)
- N..,mphaea-bod.em (aelversvenr voorjaar)
- venige bod.em (Belversven, voorjaar en zorner)
- prutbod.en (Be1versven, voorjaar)
-38-
In slechts enkele gevallen zijn de verschillen aanzienli.lk:
- zarrd.bod.em (Staatbergrren, zomer; triplo X-01)
- Ca^rex-boaem (tretversven, zome?j triplo IV-OT)
- t&lgi-bod.em (tretversven, voorjaar; triplo I-04)- fVpha-stengelcl.elen (Belversven, voorjaar; triplo ï-05)- zand.bodem (Staalbergrren, voorjaa,r; triplo XI-01)
De verschillen tri.ssen de d.iverse triplors verr eenzelfd.e substraattlpe zijn echtervaak erg groot. Het makrodistributiepatroon geeft aan dat rrrijwel overal groteverschillen bestaan in presentie en abunclantie v€ui de taxa tussen (tripfo-)monstersaf,lcomstig van eenzelfde substraatt;'pe maar van verschÍI1ende lokaties. Ditwijst op een inhomogene l-arvenverd.eling bÍruren d.e ond.erscheid.en substraatt;rpen.
Genoende vergeli.lkingen op micro- en mac?oniveau zijn niet statistisch getoetst.Het algemene beeld. van d.e micro- en maqroverspreid.ingspatronen is overduideliSkte herleid.en.
wricroniveeq --------,(lriplo's)mecrDnirreeu
,tl l lttruOle/^- .
subetreetnivesL(
Plsot€r^)
Figuur !
Verspre id.ingspatronen
De tnraargenomen verspreid.ing van d.e d.iverse chironomid.eta:ca birenen d.e ond.er-zochte wateren zíp te herleid.en tot een aantal kenmerkende verspreiilingspatro-nen. Diverse verspreidingspatronen komen regelmatig voor. Voor een aantal ta:ca
(m.n. enkele algemene ta:ca) lijkt in d.e verspreicting echter nauweligks patroonaarmezig te zijn.
De volgend.e verspreid.ingspatronen kunnen ond.erscheid.en word.en :
1 - uitsluitend in het open water
Een aantal taxa is in ha.ar verspreid.ing beperkt tot het open water van het
Belversvenr Microchironomus ten-er, Einfeld.ia g.insolita, 331!glg intex-tus, Crl'ptochironomus, Cladotanl,tarsus. A11e in het Staalbergven aangetrof-
fen ta:ra (zie soortenlijst, bijlage L) zijngevonden in het open water.
(eu661*u1-+YP?n)
IIItI
-39 -
- iuit
s luit end.. Ín' ofl óp vegetat iest anclpl aat s en
Somnige taxa ontbreken in het open water en word.en uitsluitend. Ín of 6p
vegetatie gevond.en. Literatuurgegevens (o.a. Ttrienemann 1954; Mol et aI.1)82i Cranston 1982) bevestigen d.e vegetatievoorkeur voor d.e neeste van
d,eze laxat $!g[!ry albipennis, Nanocladius bicolor, Parataqytarsus,
Psectrotarlpus 1g4!5r Tanypus kraatzi, Acricotopus lucens, Dicrotendipes
AT.notatus, _ Cricotopus Ér.cylind.raceus'restiveIIus, C. trifasclatus en
C. intersectus/sylvestris.
3 - uitsluitend. in vegetatie-bodems
Eeke1e taxa word.en niet aa^ngetroffen in planteclelen maar zijn in hun voor-komen in d.e vegetatiezones beperkt tot bodems: Ablabesm.yia longistyla, A.
nonilis en Egctrotarrrc, EI&.- uitsluitend in tle plantedelen
Erkele taxa zijn in hun verspreid.ing binnen d.e vegetatiezones beperkt totde plantedelen: Parachironomus arcuatus, Cricotopus trifasciatus en min-d.er d.uid.elijk Ead.ochironomus albipennis.
- beperkt tot tle za.ndbodems
Somnige taxa ziyt in hun verspreiding vrijwel beperkt tot tte zandbodems. Inhet Belversven zijn dit: Tribelos intextus, Cryptochironomus en Cladota,ny-
@Ë. fn het Staalberryen is ditl Endochironomus gt.dispar. !g!§!g e,Cladotaqvtarsus zijn in het Staalbergrren niet aa.ngetroffen.
- beperlct tot cle prutbodems
&rkele taxa zijn vrijwel beperkt tqË de pntbod.ems. fn het Staalberryenzijn clit: Acamptocladius, Polypedilun Rr.sord.ens, Cor.ynoneura, Snd.ochiro-
nomus tend.ens, Parachironomus gz.arcuatus en Chironomus g.thr:nni. In hetBelversven komt dit niet voor.
- beperkt tot één substraatt.ype in d.e vegetatiezoneDrkele taxa zijn in hun verspreid.ing binnen de vegetatiezone rrijwel beperlrttot één substraattype. Dit ge1d.t m.n. voor d.e relatie tussen d.e taxa en
plantedelen (stengels en bladeren). !,Iat betreft d.e bodem zijn weinig ta:ratluid.eligk geassocieerd met een vegetatietype:* Cricotopus intersectus vlvestris en Nanoclad.ius worden vrijwel uitslui-
tend in T.rpha- en Ptrra€nitesvegetatie gevond.en, m.n. op d.e stengeld.elen.Corvnoneura worrlt níet in Phra*pitesvegetatie gevonden maar vrijwel uit-sluitend op d.elen van llVphar Ntrnphaea en lris.Polwedilun At.sordens worrlt vooral (in rret voorjaar) op Phraernites(-bod.em), typha(stengels en bodem) en lris gevonden.
8-
9-
-40-
- fulg,bfg4@, m.disoar word.t verspreid. gevond.en in vegetatiebodems.Verd.er is d.it tarcon aangetroffen op vooral lYpha-stengels en in mind.ere
mate EgeijË-stengels.* Iticrotend.ipes g:r.nervosus en Erd.ochironomus albiperuris word.en vooral op
Iris-bladeren gevond.en.
* Parachironomus gr.arcuatus komt vooral voor op Nlrrnphaea-drijfbladeren.
,* Tanvtarsus','trordt veel in bod.ens' vaJo vegetaties gevond.en. Het ta:con iswat betreft pla.nted.elen uitsluitenA (in grote aantallen) aangetroffen
op [ruphaea-d.rijfbladeren en -ond.erwat erbladeren.
* Linnophyes is uitsluitend. aangetroffen op het grensvlak watet - l^ard,f
plant (Belversven: S@, Phragnites; Staalberryen: ondiepe oevers).In het Staalbergrren is een d.uid.eliSke relatie tussen de verspreiding van
chirononid.eta:ca en de verspreid.ing van waterplanten (Littorella, fsoëtes)afwezig.
op cle overgang rlandt-water
Een aantal ta:ca word.en in het Belversven voornanelijk gevonden op de over-gang varr d.e vegetatiezone naar het open water. Deze overgang word.t steeds
gevormd. d.oor llrpha-, Phra^euites- of Iris-vegetatie. De ta:ca d.ie vooral op
d.eze plaatsen gevonden worden zijn: Eedochirononus albipennis, E. gz.d.ispar,
E. tend.ens, &IyIgliE st.gordens, &Iig!-ggg lucens en grygOok in het Staalberryen zijn een aantal ta:ca beperkt tot d.eze overgangszone:
Po1vped.ilun cf.uncinatum, timnophyes en in mindere rnàte A}}gE§EïE monilis.Ïíaarschijnli3k prefereren tle betreffend.e taxa de dlmamische, vaak tsemiter-
restrischet overgErlgssituatie op d.eze plaatsen.
a,fwezigheid. in het centrale vend.eel
Vrijwel alle taxa die voorkomen in het open water va.n het Belversven en
Staalberryen konen veel mintler of niet voor in d.e centrale gedeelten van
d.e vennen. Uitzonderingen hierop zijn Chironomus pF.plu.nosus (Selversven),
hoclad.ius (Belversven), @1§}!!g gr.insolita (Belversven) en Pserrd.ochi-
Igtsonus (Staattergven). Afstand. tot d.e oevers, invloed van d.e wind, water-
beweging en eventueel d.iepte zullen mogelijk billra6en aan d.e totsta.nd.koming
van d.eze verspreiding.
optinr:m in d.e zuid.oost-hoek van het Belversven
De zuid.oosthoek van het Belversven is uitzonderlijk soorten- en ind.ividuen-
rijk ten opzichte van de rest van het ven. Het optimum van d.iverse ta:ra ligt
i:n d.eze regio: gIi.I@. m.thr:nmir &Öggb@9. @gr Polvped'ilum
10-
- +t -
cfe uncinatunr §fïP!.@!P§ paripes ^I1ens, A}lgpgEIE EgEÈÏE en
hoclad.ius (vooral in d'e zomer) '1'l - zeer lokale versPreid.ing
In het Belversven zijn twee taxa aangetroffen met een zeer lokale versprei-
d.ing! Psectrotarlrrpus varius en .TSIlIPllg @!3!. Beide ta:ra zijn uitsluitend
aangetroffen in de vegetatiezone van raai f'
12 - ontbreken van een d'uid.eli$ patroon
voor een aantal algeneen voorkomend.e tarca is weinig of geen patroon in d'e
verspreiding te ontdekken. Dit is vooral in het staalbergven het geval'
Mogelijk heeft dit te maken met de geringe variatie in biotopen die clit
ven tte bied,ent heeft. In het staalbergven zijn d.it"de volgende ta:ra:
Chironomus s.thuromi (voornamelijk in d.e zomer), @ en 4EbesmVia longistyla. In het Belversven is dit Procladius (voornameli;k in
het voorjaar).
! Structuur en sanenstelling val de chironomidegemeenschappen binnen de ond'er-
scheid.en substraatt;rPen
a) inteiding
De resultaten van cle kwantitatieve bemonstering geven informatie omtrent d'e
abundantie van elk. taxon op elke monsterplaats en omtrent d.e frequentie van
voorkomen va;1 elk ta:ron (d..i. het aa.ntal monsters van een bepaalcl substraat-
t;rye waarin het taxon aangetroffen is) 'Met gebrrrilonaking va.n d.eze twee ParaSreters karr d.e gemeenschapsstructuur ge-
analyseerd worden voor ied.er afzonderlijk substraattype op de volgend'e masier:
- voor elke substraattype is het totale aantal ind.ivid.uen (") van de afzon-
cterlijke ta:ra en het totale aantal ind.ivid.uen (N) vart aIle ta:ca sa.men be-
paa.Id.(u=Én) - nxlooo
- d.e relatieve abuntlantie-ind.ex is berekend. volgens -il.-
- de relatieve abuncl.antie-ind.ex van elk taxon is ond.ergebracht in één van d'e
d-rie klassen: code rel.ab.-indexI
IIIII
à100 (clus >1U/,)
1O-1Oo (aus t-td,)t rc (aus4/")
- d.e freguentie va.n voorkomen van e1k tanon birunen d'e totale hoeveelheid
(lOili monsters v€Ln een bepaald. substraattype is berekend í"%"
I
-42-
- d.e freguentie van elk ta:con is ond.ergebracht in één van d.e d.ri-e klassen:code frequentie
A
B
C
> 6fl"
33-67/"(33/"
EIk ta:con is in één van de negen ond.erstaand.e categoriën in te d.elen:
De belangriScste taxa in de gemeenschapsstructuur zijn in het algemeen d.e meest
abund.a.nte en frequente taxa (categorie il, IB, IIA). fu zijn diverse tana d.ie
abr:nd.arrt ziy:r ma.an in weinig monsters voorkomen (categorie IIB) of clie wijd ver-spreid. maar schaars zijn (categoiie IIïA, IIïB). Een laatste cate§o?ie wordt
gevormd. d.oor de zei-:d.zame en weinig frequent voorkomende taxa (fffC) binnen
het betreffende substraattype.Hoewe1 vaak grote verschillen in chirononidefaunasaaenstelling bestaan tussen
monsters van eenzelfd.e substraattype va.ïr verschillend.e locaties (zie p. 5354)is -t.b.v. het overzicht- bij bovenstaand.e klassificatie uitsluitentL gelet op
d.e verschillen in substra,at (".q. d.e ond-erscheiden substraattypen). De gemeen-
schapsstructuur is tot stand. gekomen op basis van gegevens vÉrr d.e ond.erscheid.en
substraattypen van d.e verschillend.e locaties en is d.us niet neer d.an het tge-
mid.deld.er over deze monsterplaatsen. Voor een overzicht: zíe bijlage F.
In d.e navolgende beschouwing worden chirononid.egeneenschappen van de d.iverse
substraattypen besproken, zoa)-s d,eze totstand. gekomen zijn op basis van boven-
staande klassificatiemethode. Er zal hier niet uitgebreid. ingegaan word.en op
d.e oecologie va.n d.e afzonderlijke ta:ra binnen d.e wateren. Dit komt later aarr
de orde.
t) typna vegetatie
In het voorja^ar d.ornineert op [fpha-bodero Chironomus g.plumosus (gem, {00 ind..
/^2) *.1 Glyptotend.ipes paripes ' -Ilens (gem. Zo5 ina.fnz) en in mind.ere mate
&rd.ochirononus g.r.d.ispar (g"r. 45 índ..fn21. E"r, gr.oot aantal taxa is biruren
het type zeld.zaam en wordt weinig frgquent aangetroffen.
In tle zomer word.t de chironomid,egemeenschap opnieuw gedonineerd door Chirono-
mus g.plumosus (gen.3o? ind./mz) met nu Psectrotanypus varius en gggypus,
}r:rlaa,lzí. Deze twee laatste ta:ca zijn nergens anders in d.ergeli;ke grote clicht-
hed.en aa.ngetroff"r. .§fïp§!gg}i.g. paripes/pallens en Egg§!1ry gr.d'ispar
I
fi
-43 -
zijn relatief mind.er abr:nda.nt (resp. 18 en 4 ina./nz).Het aarrtal zeld.zame en niet frequent aangetroffen taxa is in d.eze period.e
geringer d.a.n in het voorjaar.Het bela.ng van &Iigjgpus, lucens binnen de chironomid.egemeenschap neent ind.e zomer tluitleli3k toe t.o.v. h€t voorjaar. Dit taxon is maar sporadisch op
andere plaatsen drr, @-bodem aangetroffen.
De chirononidefar:la óp en í, .W-stengeld.elen wordt in het voorjaar gedo-
mineerd cloor 9fyg!g!g!ig paripes ^Ilens ,"t &fIE$!$ gr.sord.ens en
Cricotopus intersectus/sylvestris. Een groot aantal ta:ca komt bij klassifi-catie naar relatieve abund.antie en frequentie terecht in klasse fIB, flcen ffIC, wat wijst op een gevarieerde chironomidefaunasarnenstelling va.n d.e
monsters.
In de zomer word.en eveneens veel ta:ca aangetroffen in de klassen voor d.e
mind.erabund.ante en frequente taxa. Dominerende ta:ra zijn opnieuw §lrmto-tend.ipes oaripes/pallens en Cricotopus intersectus/s.vlvestris met verd.er
EEry.c) Phraenites vegetatie
De@,-bod,enworrlt-neta1sde'rVpha-boden-gekenrrerktd'oor(voora1in het voorjaar) het voorkomen van een groot aantal niet freguente en nietabund.ante ta:ca. In het voorjaar domineren beide Gl.vptotend.ipes-soortengroe-
pen en Tanvtarsus, terwijl Chironomus Az.thr:rnrni, Drdochironomus gr.dispar en
Procladius een mind.er belangrijke ro1 spelen.
In cLe zomer worrlt d.e chirononid.efar:na gekarakteriseerd door vrijwel clezelfd.e
tanca, zij het in een gewijzigd. patJoon. Chirononus g'r.thummÍ is in cle zomer
niet meer aangetroffen; $!ry gr.plurnosus li;kt d.e plaats van $ gr.thummi
nu in te nemen. Eed.ochironomus Érr.d.ispar is in d.e zomer -net als bij d.e gp@-boden- ctuitteli3k mind.er belangrift binnen d.e gemeenschapsstructuur d.an in hetvoorjaar.In het voorjaar worrlt cle chironomidegemeenschap op d.e Phragites-stengeldelenged.omineerd. d.oor Gricotopus intersectus' yivestris met Limnophyes en @!rymus g.plu^nosus en in mindere mate Glyptotenclipes cf.virid.is en @§}!g.Het voorkomen van Chirononus gr.plumosus in d.eze voorjaarsnonsters is noge-liJk toe te schrijven aan de zeer grote larvend.ichtheden van d.it taxon in d.e
aarr d.e Phra@iteszone g?enzerrd.e Salix-vegetatie in raai I (zie ook p.{!).In d.e zoner d.omineren op d.e Phra.grites-stengels wrijwel d.ezelfd.e taxa als inhet voorjaar. $!3ry gr.plumosus ontbreekt nu.
ïn d.e zomer speelt Glvototend.ipes paripes/pallens een belangriJke ro1. Ditta:con is in het voorjaar niet gevond.en in d.e stengelnonsters. Gemicld.elde
larvend.ichthed.en voor d.it substraattype nenen in d.e zomer sterk toe tooovo
het voorjaar, hetgeen vooral toe te schrijven is aan Cricotopus g'r.intersectus
[email protected].) Nymphaea vegetatie
De ïÍlmphaea-bodern van hei open water (raai I) word.t samen net de tprutbod.emsl
besproken" De §anenstelling van de chironomid.efauna -en in mind.ere mate de
larvend.ichthed.en- van de Nrmphaea-bodem van het open water vertoont ctuideliJk
grotere overeenkornsten ÍDet clie van de tpnrtbod.emsf d.a,n net d.e fanrnasamenstel-
ling va,n de beschutte ï[.rruphaea-bod.en (raai fV).Dominarrte taxa in de zomer z[in Gl.yptotend.ipes paripes/pallens (g"r. 1217 índ./.2), lggïlgry (g*. 3033 ind.. /^') , Proclad.ius (g"*. 683 ina./n2) en chiro-
gr.th,mni (gem. !!00 ind.. /^2).OpvallencL is tle aarmezígheid. van Chironomus gr.thunmi; ctit ta-on ontbreekt
volled.ig in het voorjaar. Proclad.ius en Glyptotend.ipes paripes/pallens zijn
t.o.v. het voorjaar sterker vertegenwoord.igË. lggylËs speelt zowel in het
voorjaar aIs in de zomer een dominerend.e ro1 bir:nen de chironomid.egemeenschap.
Chironomus ffi.plunogug en $!fg@ggg!g lonsistyla vormen in het voorjaar een
belangri3ke component van de gerneenschap. In d.e zomet zijn beicl.e taxa vrijwel ver-d.wenen!
De chironomid.efauna van tle clrijfbladeren van §J@p@E in het open water (raai I)word.t ged.onineerd cloor Parachironomus g.arcuatus, Corynoneura en s!g3-9p.intersectus/qylvestris. De larvend.ichtheden van Glyptotenclipes paripes/pallens,
Polvpectiluru gr.eordens en @}gtiE zijn relatief geringer, hoewel cleze taxawel frequent aangetroffen zijn.
Zowel in het voorjaar als in de zomer word.t de chironornid.egemeenschap va.n d.e
drijfblad.eren van de beschutte zone (raai fV) geclonineertl door Glrptotend.ipes
paripes ^Ilens, lg4f,!ru en &fX@ cf.uncinatu.m. In het voorjaar zijn
sporadisch andere taxa gevonden. fn de zomer spelen naast genoemd.e ta:ca ook
chironomus gT.prumosus, B19s4&I}9gl§. tendens en glrp!@iE, cf.virid.iseen belangrlke rol binnen d.e gemeenschap. De larvendichtheden van d.e d.omine-
rend.e ta:ra neemt in d.e zoret d.uid.elijk toe.De chironomid.egemeenschap op Nymphaea-ond.eiwaterbladeren word.t ged.omineerd.
door 9fïpjg!g!ig, paripes'-allens, Ta.raytarsus, E{gctrironry te,ndens en
potyp"aitum cf.*ucin . Beid.e laatste taxa zijn echter rninder abund.a.nt.
-44
-45-
e) Carex-bod.em
De chironomid.efauna van de Carex-bodem is in d.e zomer arm aan abr:nd.ant voor-komend.e ta:ca. In het voorjaar is d.e fauna aanzienlijk gevarieerd.er.
De chironomid.egemeenschap word.t in d.e zomer volledig ged.onineerd. door PoIy-ped.ilurn cf .uncinatu.m en @!g!!g. Ook in het voorjaar d.omineren deze beide
ta:ra, nu echter sanen met $!ry g.plurnosusr terwijl Linnophyes, -Para-tarsrtarsus en &!Éry eveneens fregtrent aa.ngetroffen zijn.
f) sarix-todem
De bod.em van het salix-broekbos aan d.e westzijd.e van het Belversven is rela-tief arm aan chironomid.eta:ca. De larvendichtheid is echter n.n. in het voor-jaar zeer groot . Deze is vrijwel vo1led.ig toe te schrijven aan Chironomus gr.plr:-urosus (gem. 588! ina. /^2). In het voorjaar word.en verd.er alleen Psectro-
tarvpus varius en Eg}glt§ abundant aa.ngetroffen, terwijl Telmatopelopia
nemorum een zeer beperlcte rol speelt binnen de chironomidegemeenschap.
fn cle zomer is een ctuitleli;ke afname van zowel het aantal ta:ra als het aan-
tal individuen waar te Demeno De gemicldeld.e larvenclichtheid. van Chironomus
g.plr:mosuE neemt af tot 50 í,,d,./;2. ilaa"t Chironomus ," ,"""t"o]Fvarius in d.e zorner het enige chironomidetaxon van betekenis.
g) IEq-bladeren
De chironomidefauna op bladeren van fris oseud.acorus wordt gedomineerd. door
Erd.ochironomus albipennis, Gl.yptotend.ipes paripes/palIens, Polyped.itr-un cf.uncinatum en met geringere frequentie d.oor Polyped.ih:rn ptr.sord.ens en g-gaE
W.h) venige-bodem
Het is moeili$< aan te geven welke ta:ca het belangrijkst zijn binnen
de chironomidegemeenschap op tl.it substra"attype. Zowel in het voorjaar a1s
in d.e zomer komen alle aa.ngetroffen taxa abund.a.nt én frequent voop.
hocladius, lggLlglÈE en Polyped.ilum cf.uncinatum ziyt zowel in het voor-jaar a1s in d.e zomer abunda^nt. De larvendichtheden voor d,eze taxa zijn ind.e zomer steed.s geringer d.an in het voorjaar.De soortenrijlacl.om neemt in de zomer opvallend toe. Chironomus Er.thunni isop tl.it substraattype uitsluitend. in het voorjaar aangetroffen. dblabesmyialongistyla, Linnophyes en Glyptotend.ipes paripes/pallens zijn uitsluitend. inde zomer gevonden.
r---- g -
-46-
i) pmtbodem Belversven
De prutbodem in het open water va.n het Belversven is erg soortenarm. fn hetvoorjaar d.omineert Chirononus m.plumogug. hocladius en Einfelclia E:.inso-.' ,
lita zijn mind.er frequent aangetroffen in d.e monster§.
fnclien in d.e zomer gesproken ka"n worden van td.onina"ntiet binnen een zo soor-tena.rue gemeenschap, word.t deze rol verrruldl d.oor hocladius. Chironomus gr.plumosus is weinig, en @[!ry A:r.arcuatus sporadisch aangetroffen.
j) zand.bodem Belversven
De chironomid.egemeenschap van d.e zamdbodem in het Belversven wordt in hetvoorjaar én zomer gedomineerd door Cladota.r|tarsug. Dit taxon is in het BeI-versven vrijwel uitsluitend. op clit subetraatt;pe gevond.en.
trn het voorja,ar is Eg§lS codoninant. In d.e zomeXwordt d.eze plaats bin-nen d.e chironomid.egemeenschap ingenomen cl.oor gl.rrptotend.ipes paripes/paIIens.CrTrptochirononus, @§!ry tener en Tribelos intextus zijn'in reclelijkefrequenties en abr:nclanties gevond.en in het voorjaar en zoner. Deze laatstge-noemd.e ta:ra zijn in het totale ond.erzoeksgebied. maa.r in beperkte mate aan-getroffen.In tle zomer zijn -naast bovengenoemd.e ta:ra- Polrrpetlilun cf.nubeculosum, gl-ypto-tend.ipes cf.virid.is en @snyia nonilis in redeli3ke rnate aangetroffen.Het abuntla.ntiema:cimum van d.eze taxa ligt echter bij andere substraatt;4pen.
\k) pmtbod.em, zand.bod.em met d.unne orga.nische laag en za.nd.bod.en Staalberryen
fn d.e zome? zijn m.n. op cle zanclbod.em en op d.e pnrtbod.em aanzienl{ft meer chi-rononid.eta)ca aangetroffen d.an in het voorjaar. Veel taxa konen echter maa,r
sporad.isch voor (klasse fIC en IIIC) en spelen geen belangrigke rol in de chi-ronomid.egemeenschap.
De gemeenschapsstnrctuur is opgebouwd. uit een beperkt aantal taxa.Ook d.e totale larvendichtheitL neemt in cle zomer ttuid.eliSk toe. Dit is vooraltoe te schrijven aan d.e grote aantalstoenane van Pseud.ochirononus cf.prasina-tus. Dit ta:ron d.omineert zowel in het voorjaar als in d.e zomer op àIIe ond.er-
scheiden substraattypen, vaak sanen met een va.n cle Ablabesmyia-taxa. Op d.e
pmtbod.em neemt Chironomus gr.thrrruni in d.e zomer echter de plaats in ían Àb1a-
besnvia lonsistvla.
-
Po1yped.ilun cf.uncinatum speelt in voorjaar en zomer D.Íto op de zandbodem
een belangruke rol binnen d.e gemeenschapsstrrrctuur. Ook op tle zanclbod.em met
d.r:nrre organische La,ag is d.it ta:con vrij frequent en abund.ant gevond.en.
fn d.e zomer neemt het aan:d.eel van Proclad.ius binnen de gemeenschap oflalle
-47 -
substraattlpen toe. $!a&Egg!g phatta is in het voorjaar codomina.nt op het
zantlig substraat. In d.e zomer speelt tl.it taxon nergens meer een grote ro1.Op zand.bod.em 1i31st dit rhiaatr in d.e zoner ingenomen te worden d.oor Ablabes-qvia fig49,lg.
6 Analyse va,n d.e gemeenschapsopbouw
De opbouw van de chironomid.egemeenschap is te analyseren E :r d.e hand. v€r.ï1 en-
kele regelnatig optred.end.e patronen. Hiertoe zijn de ta:ca behorend.e tot de ge-
meenschapsklassen IA, fB en IIIL als rdomina.ntt, de ta;ca uit klassen IIB, fC en
IIIA aIs tintermediairr en de taxauit de klassen IIIB, IïC en IIIC a1s rzeld.-
zaattr bestenpelcl.
1 - op veel ond.erscheiden substraattypen besta"at de chironomid.egeneenschap
uit een relatief groot aantal d.ominante en een relatief groot aa^ntal zeld-zameltaxar waarbij de internediaire taxa d.uideli3k nincler vertegenwoordigil
zlyt,
a in enkele gevallen zih neer d.minante d.an zeld.zame ta:ca aanwezígz
Irig-bladeren (voorjaar), Carex-bod.en (voorja^ar), venige-bodem (zomer),
Nrmphaea-drÍjfblad.eren (zomer, raai I), §nryhae"-onderwaterbladeren (zo-
mer) en N.rrmphaea-bod.em (zoner).
b in cle neeste gevallen is clit echter omgekeerd.:
Sa1ix-botten (voorjaar en zorner), Carex-bodem (zomer), I[rrmphaeadrijÍbla-
deren (zoner, raai W) r trpha-bod.en (zorner), Ptrrapites-bod.em (zoner),
§gg@-stengels (zomer), prutboden (voorjaar, Belversven), zandbodem (zo-
mer, Staalberryen) en prutbod.en (zoner, Staalbergrren).
2 - in een aantal gevallen bestaat d.e chironomidegemeenschap uit een gering
aantal doninante taxa, een wat groter aantal intermed.iaire taxa en een
(""S) groot aa.ntal zelclzame taxa. Dit is m.n. het geval in het voorjaarbij o.a.:tYpha-bodem, llYoha-stengels, Phrapites-bodem, zandbod.em (Belversven) en
pnrtbod en (Sta.attergven) .
3 - een vrij gelifuatige verd.eling binnen de gemeenschapsstructuur van d.e d.o-
minante, d.e intermecliaire en d.e zeLö.zame ta:ra word.t bij enkele substraat-
t;pen gesignaleerd:
Nymphaea-bod.em (voorjaar), pmtbod.en (zoner, Belversven) en zand.bod.em met
clr:nnel organische laag (voor5aar en zonerr Staatbergrren).
- 48 -
7 De verspreiding van chironomid.elarven 6ver en bínnen de onderzochte wateren
Voor e1k aangetroffen chironomid.etaxon is getracht inzicht te verkrijgen inde factoren die een dominerend.e rol spelen bij de verspreiding over d.e habi-tats binnen beid.e ond.erzochte vennen.
Zoals eerd.er aI opgemerkt is, is het substraattype a1s uitgangsprrnt genomen
bij alit ond.erzoek naar de verspreid.ing van chironomid.elarven. Gebaseerd. op
clit uitgangspr:nt kan een overzicht verkregen word.en van d.e verspreid.ing van
de ta:ra d.oor eerd.er besproken (p. 41-42) gecombineerde klassificatie uit tevoeren voor d.e afzonderliSke taxa. E1k taxon is op basis van freguentie en re-latieve abunclantie geklassificeerd voor ieder substraattllpe waar dit aange-
troffen is. Een overzicht van d.e resultaten van d.eze klassificatie geeft bij-lage G.
Een overzicht va.n het voorkomen v€uíI de afzond.erlijke tarca en bi3'behorend.e lar-vend.ichthed.en op aIIe bemonsterde locaties is verkregen door constructie varr
verspreidingskaartjes van e1k taxon. Deze verspreid.ingskaartjes zijn terrrg tevind.en in bijlage H. Ka^artjes van een aantal relatief zeld,zame ta:ca binnen d.e
ond.erzochte wateren zijn niet opgenomen in dit rapport.
8 De spreid.ing in tij,ttstip van bemonsteren
Zoals eerd.er als opgemerkt is, speelt het tijdstip van bemonsteren een ergbelangri:ke ro1. fu onderling vergeli,lkbare resultaten te verkrijgen moeten aIIemonsters in een zo kort mogeiijk tij,Csbestek verzameld word.en. Een spreiding ind.e till van ongeveer 6 weken kon bij ond.erhavig ond.erzoek echter niet voorkomen
word.en.
On d.e effecten van het verschil in bemonsteringstijd.stip na te ga.an ziyr in de
beschutte Nymphaea vegetatie (raai fV) enkele extra triplo-monsters verzameld.
op wisselend.e tijd.stippen.
ÍlBEr 6:uoorj..srsarultrtrn (fna./rl) v.n d. rl{yrph.ttsbod..'
ta.lnuonatt I v.onrtatpl..t!nu..as! 02
ionttaadatuit laoa
roort:
tv tvl tv Iv Iv02 ozl oa oz 020r 031 06 05 0a
1.0. r.0. p705 0705 o?05
fndochl.0r.dlrp.sfndochlr. tandantPotyp.9r.^ub.c.Chlron. rpac.Abl!b. 6onllltGlyptot. p./p.
Abl.È. lon9l.tyl,.Írnytar.u!Proclrdlu!ChlroÀ.9r.01uil.Plactaocl. pI.ty9.
P!.ctrocI. e./t.L linophy.!
50
50
150 100 t5050 100 230
!50 100 550
50 ?00 too250 100 200
150 150 r50
ro0 100 1 00
100 150 t0050 50 50
100 50 50
50 50 50
-49-
Tn 23 dagen tijd. treden in het voorjaar in d.e Nruphaea-bod.em o.a. de volgende
vera.rrd.eringen op in d.e chironomid.efauna (zie tabel 6a):
- Ablabesmyia monilis en qIp3gj@ilg paripes/pallens rverdwijnent
- Psectroclad.ius platyprrs en @!gg!g!!g pr.sordidellusflinbatetlus (en
Li-mnophyes) tretLen op aIs rnieuwe taxat
- er is een afname in gernicLd.eld.e larvendichtheden voor:
Ablabesnvia loneistvla van 333 índ'.fm2 naar 100 ina./mz
Proclad.ius qan 250 ínafnz naar 1 l7 ína.fmz
Chironomus s.ph:nosus van 1)0 Lrra.fn2 naar )0 índ'.fm2
- er is een toenane van gemicLdeld'e larvendichtheid' voor
Erg@ va,
TT3EL 6II z orrrrroul trt ta ( ílaa. / ;2.) ym dr' Èri!,h..H^d.È.t.sa l.d.s.n r
117 índ,.fnz n"r* 2633 íttd'./nz
tvl lu Iv lv0.1 0. 0. oa121 1. 16 l5
2?07 naoe 1a0a 1a08I
[email protected]: lv IVI .gn.t.aDlaatrnmrr: 0l Oa'adltatiu..at! 1l lS
.o^!t.td.tunt 2707 2707
roolt:T anttrrrurclyptot. p./0.
Polyp. gt.uÀcln.
EndGhlt. ta^dant
Chlron. gr.glur.
Glyptot. cl.Ylsl.Chlron. gs.thuxl, socl.dlu.C oarno^.9ta9..ctscl. i./1.
r-
In 18 dagen ti]l tred.en in d.e zoner op d.e N.rmphaea-onderwaterbladeren o.a.
d,e volgend.e verald.eringen op in d.e chirononid.egemeenschap (zie tabel 6b ):
- Chironomus A:.plunosus, §fP@!g!!PE cf.virid'is, $!3949ggg E:[email protected] en §9g4qry treden op als rnieuwe ta:car
- er is een afnarne in gemid.cteld'e lanrrend.ichthed'en voor:
Ta.rrytarsus van 191 ira-fnz rraa;. 77 irra.f^z
Glrptotend.ipes Pgl]lgylailen§ van 393^ind .f^2 n r* 20) ínA.fn2
Polypeclilum cf.uncinatuq van 76 írrd,.f^z naar 38 ind-.fnz
De verschillen in soortensanenstelling en abr:nd.anties zijn erg groot. Naast
een verschuiving in soortensanenstelling tred.en ook grote verand.eringen op
in cte totale larvendichtheden. Tabel 6bgeeft bli;k van een verand.ering vart
een soortenarme en i-ndivictu-ri3ke gemeenschap in een soortenri;ke en ind.ividu-
axme gemeenschap in 18 clagen tiil!Hoewel Nymphaea nogelijk wat mind.er representatief is vanwege d.e relatief korte
ontwiklcelingstiÍf (levenscyclus) en relatief sne11e verand.eringen in het abio-
tische nilieu tooovr a.nd.ere vegetaties, geyen beid.e voorbeelden duid.elijk het
grote bela.ng van de factor rtiidt aan.
?8 'lto .2t!8 1 51 2à7
21 52 a2
21 3l 2lr.r 5ó! 151
t.l tó 63
?8 5? 3r521165S
203 '162 209
532 266 3t'ló3 El t!t6 3t 21
-50-
VI HOOIDOIiI-DffiZOEK - diseussie
1 Inleitting - de initiële larvenverspreicling (zie fig. 16) ia) ae ovipositie
De initiëIe verspreicling van ied.ere larvale populatie halrgt af va.n cLe plaatsvan ei-afzetting d.oor het imago. Selectieve ovipositie worclt aangetroffen bij
eenaarrta1aquatischeinsektensoorten(tt,tacarr1961).De@vorIDenhierop geen uitzondering (tr'ryer 1959).
Het ovipositieged.rag word.t beïnvloed. d.oor d.iverse factoren, vooral wind. (Jo-nassore 1972; Armitage 1970; Mr:nd.ie 1956).
De meerd.erheicl van de chirononideta:ca zetten hr:n eieren af aan de oeverlijnvan een water (Armitage '1974i Berg 19381 Davies 1973; Morduchoj-Boltovskojen Shilova 1955). De selectie van ovipositieplaatsen gebeurt m.n. door hetmillen van bepaald.e substraten en d.oor het leggen van eieren op objecten d.ieboven het water uitsteken (lfyer 195gi of op oevervegetatie (Davies 1976).VeqI chironomid.e-eieren blijven gedr:rende korté tij,rt drijven. Da€rna absorberenze water en zinken (HilsentrofÏ 19671 Jonassen '1971; Davies 1973). Dit reidttot grote ophopingen van eieren langs de aan d.e wind geëxponeerd.e oevers(Armitage 1971; Jonassen 1971).
U) tijaefijte planktonische activiteit
Veel auteurs vermeld.en planktonische activiteit van d.e eerste-sta.d.ir:mlarven(ttitsentrotf 1966; Le1làk t968; lr[clachlan 197il. Hilsenhoff (1966) conclud.eert
dat cle eerste-stadiumlarven plahlcbonisch gaa.n leven bij het uitkomen van d.e
eieren, I^Ía.ruaeer geen geschilst substraat gevond.en worrlt on zich d.irect aa3
vast te hechten. fn tegenstelling tot deze facultatieve planlrtonische levens-wijze vermelden Morduchai-Boltovskoy en Shilova (1955 uit: Davies ?976) een
obligate planlóonische fase voor gfpSg@lig paripes en Gl.yptotendipes p!]9. Jonge larven van deze ta:ca hechten zich niet d.irect aan het substraatvast, ma€,r zwemmen ged.urencte 5 à 6 d.agen in het water rond.. Deze larven zijnmorfologisch duid.eli.lk aangepast aan d.eze pla.nktonische levenswijze. Ihree ei-genschappen die belangri3k zijn bij tLeze planktonische levenswijze van d.e larvenzijn de positieve fototaxis (neestal het geval) en tte mogeli3kheid zich te voe-den in d.eze planktonische fase (soms het geval).Positieve fototaxis bij eerste-stad.ir:mlarven is o.a. gevonden d.oor Morduchai-
Boltovskoy en Shilova (1915 uit: Davies 1976) voor glXpjgj3l1!!.ees,.@18 en
G. pallens, d.oor Kajak (1960) voor @!3ry plumosus en Tarlvpus }1g4Í3irdoor Armitage (1970) voor ooa. Cladotarrvtarsus.9g. en door Davies (t973J vooi
h--
-51 -
o.a. IE@, @r .Tggg!ry, B9I§r Psectrocladius psiloptems
en Cricotopls -g3* (-zie ook Konstantinov en Lisita 1972). Deze positieve foto-'.--- tf isc6È activiteit verd.ween steeds na ongeveer 3 d.agen.-
Wanneer d.e larven in het tweed.e-stadir:n raken verand.ert de positieve foto-taxis in een negatieve. De larven zoeken een vast substraat op, meestal ma.cro-
vegetatie (etetselev 1955; Le115k 1968). De positieve fototaxische activiteitkan opnieuw optreden bij bijvoorbeeld zuurstof- of voedseltekort, té lage tem-
peratuur of verandering in d.e chemische sanenstelling van het water (f,effít1968).
Een planktonische levensfase heeft tot gevolg dat d.e larven zich gemakkeli;ker
verspreiden over het gehele wateroppervlak.-De horizontale verspreid.ing van
d.iverse chironomidetaxa wordt sterk beïnvloed. door het gedrag van d.e positieffoto-aktieve planktonische larven en rd.rift' (frant 1)82; Leltík 1968; Davies
1976; Konstantinov en Lisita 1972),
c) ae relatie met de waterbeweging
Het voorkomen varl locaties binnen stilstaand.e wateren I{aEr opvallend grote
larvend.ichtheden aangetroffen word.en d.oet verooeden dat waterbeweging een be-
la.ngrijke ro1 speelt bij d.e verspreid.ing van chironomid.elarven (Rawson 1930;
Lwrdbecl< 1926). Hoe groter het water, hoe groter de waterstromen zullen zijn
met hieraan gekoppeltt cte verspreid.ing va^n het benthos. Temeer d.aar veel lar-ven tenminste tijd.elijk in het open water leven (zie hierboven) is de invloed.
van wind en waterbeweging van grote iàvloed op de passieve verspreid.ing van
de larven. Golfs1a6 en waterbeweging beïnvloeden tevens Ínclirect d.e larven-]verspreiding d.oor hun invloed op d.e sanenstelling van d.e sed.imenten. Fijnkor-
relige sedimenten zullen worden afgezel aan de beschutte oevers, terwijl de
zwaardere sedimenten zoals zand. en kiezel meestal afgezet word.en in de cen-
traIe, geëxponeerde d.elen van het water.
a) ae latere activiteit
Lellík (tg0B) beschrijft voor de latere-stadiunlarven een bepaalde tgebonden-
heid.r aan het substraat, hoewel ze -bij verslec[tering van d.e omstand.igheden
voor de larve- tijdeli.yk het substraat verlaten en aangetroffen worden in de
waterkolom. Ook Kalugina (lg>g uit: Davies 1976) vond diverse soorten (m.n.
Erdochironomus albipennis, E. dispar, Giptotend.ipes @9ifE, G. glaucu_s)
in het open water, top zoek; naar betere levensomstanclighed.en. Veel auteursvermelden vangsten van latere-stadiunla^rven in het open water (Davies
'1976; Mr:ndie 1957; Armitage 1970; Berg 1950; Hilsenhoff 1966; Oliver 1971).
AlIe stadia van de prederende -bpg!!g zijn vrij-levend. en d.us niet gebon-
. den aan een bepaald. substraat (Thienenann 1954).t ---
uLndI
lII
tzue'ltlng
Idlng
rmlng
El.eren
tlöIe verspa-stadl.um larl,.a fR..
idlngen)
OrrrtKríuaubatro Eltttertstoaubgtr. type G -t
LARUEN-.UERSPREIDI
\t{7uater;-baureging
andere fys.-chem.?aktoren (o.rpH ralkal. 1
Fer0a rr,rataróiepte etc. )
lnteraktlea tussen omgevingaparameters uaaroP de aoort reageertLnvloed van de omgevlng op Ben soort
..'.'invloed van een soort op de habltatJ-)Lnvloed van de ene face van de levenecyclus op een 'andErg ?aae
Fi4uur 6
stríf/ttl
i/í/t
il//
mego uparl
Ii-afze
(l
I
I
/
U
\*
\\\
-52-
2 In1eitling - de uiteind'e1i$<e lanrenverspreid-ing
Deuiteind.el[fteverspreidingvarr4e.sta.d.ir:rnlarvenval}eenbepaaltltaxonzalhet resul taa,t ziyt va, cle wisserencle invloed vÉur een groot aarrtar fa'ctoren'
Factoren d.ie van primair belarrg liscen te zijn en a1s tsoortspecifiekr a'a'nge-
merlrt }cunnen word.en zijn: het verloop van de levenscyclus (m'n' de pla'ats van
ovipositieencleverspreidingvarrjongeenookouderelanren)end'ehabitat-preferentie (zie ook fig' 6) '
Ttreoretisch gezien zurren er twee praatsen zíyt waar grote larvenconcentraties
van een bepaaltt taxon voorkomen (zie figuur ? ):
- cLe plaats van ovipositie (geconcentreerde ei-afzettingen)
- de ridealethabitat
InnrintelijkezinkaI,Id.ittweeidentiekeplaa,tsenbetreffen:overlevingvartdesoortword'thetbestegewaarborgdlurarrrreerhetimagod.eeierenafzetopplaatsend'ieovereenkomennetd'eid.ealehabitatvarrdelarven!opdezecon-centratieplaatsen za1 een populatieg3oei ; plaatsvind'en'
Internepopulatied'nrkzaleenverspreidingvarrdelarvenvarruitd'ezeconcen-trat ieplaat sen bewerkst eII igen'
Diverse(externe)factorenzullencleuiteinclelijkeverspreidingsterkbeïnvloe-den door hun invroed op het verroop van d.e levenscycrus en d'e (iaeare) habitat
va.n het betreffend.e ta:ron. Dit betreft zowel abiotische factoren (wind' water-
beweging, temperatuur) als biotische factoren (beschikbaarheicl varr voed'sel,
aa.nwezigheid. van predatoren etc.). Deze factoren zoI:g'en ervoor d'at er vanuit
d.e concentratiepra.atsen een ruitwaaieringr praatsvinclt naar andere +inder
geschikte- Pla'atsen'
Latere-stad.ir:nlarvenzullenda'nooknietuitsluitendophr:nconcentratieplaat-sen aarlgetroffen worden, maar ook hierbuiten' Dit kan zijn in:
-eennirrdergeschiktnilieu:hierblijvend'elarveninlevenwaarbijmaa'reenklein ged'eelte d'e levensc.vclus voltooid
- een ongeschikt rnilieu: hier blijven d'e larven maar
geen voltooïng van de levenscyclus plaats
kort in leven en vind't
$i3r"n 7.\
í....{
&"/.-r'... \
,rJ i
t oLats van--à*teoS,rreonerrlotrcgtrirFg?4lrdUr-
lI,l'QÀ
IOEALEHA6:ITET
oncentot'rePlagb,ordeft-CtadLrrl^
/
IIj
I
i
7/ ..,
I
I
i
.ts
Verd.er lcunnen taxa hier en
bijvoorbeeld imnig?atie uitd.aar in kleine aantallen optred.en als gevolg vanand.ere wateren.
-53-
fuitwaaieringt d.oor o.a. d.e pra,nktonische levensrijze van d.ejonge larven, wind., waterbewegingr voed.selgebrek, pred.atie-d.ruk, het f zoekenr naÉrr een geschilrte habitatruitwaaieringr d.oor o.a. popuratie-regurerend.e neeha.nismentmigratiesr door o.a. vera.nderingen in de habitatseisen voord'e verschilrende rarvenstadia of d.oor verand.eringen in d.e ha-bitat d.ie leid.en tot ongrrnstige omstandighed.en
rn theorie zullen verspreidingepatronen (nrioteli.1k en temporeel) geanalyseerd.lcunnen word'en rD.b.v. de vorgurde verspreicringsnecha,ismen:- uitwaaiering va'nuit d'e id'eale habitat naa;r een nind.er geschilct nirieu- uÍtwaaiering varruit d.e icteare habitat na€r een ongeschikt nilieu- uitwaaiering va.nuit cte plaats van orripositie- nigratie d.oor veranderingen in d.e habitat- migratie d.oor vera.nderingen in d.e habitatseisen- er vind't nauweri3ks uitwaaiering plaats naar a,nd.ere -al d,an niet geschikte-
nilieut s
3 Het nicro- en macrod.istributiepatroon
overeenkomsten in d'e verspreicting (presentie en abundantie) van d.e chirono-midelarven bÍnnen triplo-nonsters (microd.istributiepatroon) wijst op een ho_mogene larvenverd'eli4g-en een rrij identieke gemeenschapsopbouw op d.e betref-fend'e monsterlocatie. voor d.e meeste triplo-ronsters uit het Belversven enstaalbergven bli3ken d.eze overeenkomsten rmij groot te zijn.Grote verschillen ziin er daarentegen rnijwel steed.s trissen d.e tripro-aonsters(macrodÍstributiepatroon). verondersteltt nag word.en dat grote overeenkornstenin d'e fawrasamenstelling van twee verschillend.e monsterplaatsen wijst op over-eenkonst en in hoofd.verspreid.ings fact oren.uit d'e resultaten van d.it ond.erzoek bIilkt dat bínnen d.e onderscheid.en sub-straattlpen d.e overeenkonsten in fanrnasanensterling op microniveau (zie fig.5, P'38) vrij groot zijn. 0vereenkomsten in faunasanenstelrtng:op-B@r_o,.iveauzijn gering, evenals d.e overeenkomsten op substraatniveau.De larvenverspreid.ing is op kreine schaar 'rij honogeen. e>d.e larven -ook bÍnnen eenzelfde substraattype!- heterogeen
grotere schaal zijnverspreid..
-54-
3ij d.it habitat-onderzoek zijn I op het oogt onderscheid.en substraattypen a1s
uitgangspr:nt genomen voor het verkrijgen van inzichten in de verspreid.ing vart
chirononid.elarven binnen twee ver:nen. Feiteli;k is ieder ond.erscheiden substraat-tSrpe a1s een afzond.erliÍ<e thabitatt beschouwd,r waarbir:nen een karakteristiekefan;rrra (aI 'dan niet) homogeen verspreid, zou ziyt.
Bij het ond.erscheiden van d.e substraatt;rpen is vooral gelet op structurele ver-schillen. Habitatseisen van chironomidelarven bli$<en vaak op een heel and.er
niveau te liggen. Structurele verschillen in substraat b1ifien d.e thabitatbena-
d.eringt van chirononid.elarven na€rr voor een d.eel te overlappen.
De onder eenzelfde noemer vallend.e substraattypen zijn in eerste instantie alsthomogeent beschouwd.. Een minimrmareaalond.erzoek t.b.v. bepaling van d.e nini-maLe monstergrootte, is voor ieder onderscheiden substraattlpe maar op één
-willekeurig gekozen- locatie uitgevoerd.. Het hier bepaald.e nininr:mareaal isa1s representatief beschourud voor het gehele substraatt;pe.De waargenomen grote verschillen in fan:nasamenstelling van de monsters af-konstig van eenzelfd.e door mij onderscheiden substraattype, d.uid.en op een groterheterogeniteitr va.n het substraat. Dit betekent clat de nonsteromvang niet af-gestemd. geweest is op d.eze andere omsta^rrd.igheden.
Voor een aantal locaties zal d,an ook géén representatief monster genonen zijn.
Dit laatste is alleen maa.r te voorkomen d.oor op íedere nonsterlocatie een mini-munareaalbepaling uit te vo€psÍlo Dit kost niet alleen veel tiÍl maar is tevens
géén garantie clat wéI representatieve monsters verkregen word.en.
llheoretisch gezien is het zelfs va.n belang voor íeder taxon een afzond.erlifie
mi:riuumareaalbepaling te vemichten! !
Relaties tussen substraat- en monstersarnenstelling(zijn de verschillen op ma,croniveau te herleiden tot verschillen in bepaaltleongevingsfactoren)
a) inteiaing
De verspreiding van macrofamna-organismen over d.e bodens (open water en vege-
tatie) za1 bepaald. worden door o.a. partikelgrootte rran het substraat, oor-sprong vart het substraat en omvang van d.e waterlaag (aiepte)( frecker en Lan-
caster 1933; Sublette 1957, 1958; Cr:rnnins 1962). Ook zullen winclrichting,waterbewegingr goIfsIag, temperatuur, afstand. tot het open water (voor cle
vegetatiezone), aangrenzend.e vegetatietypen of locale chemische verschillende verspreiding van het benthos sterk kunnen beïnvloed.en (o.a. Tolkarop 1!80;
Y1n enBryant 1974; Beattie 1981; Mcl,achla.n 1961).
I
t
iI
IIt
fI
i
I
t
-55-
De aanwezigheid. van een vegetatiezone heeft grote invloed op d.e presentie en
abr:nd.antie lEn ma,crofau:ra-organismen. Begroeïng met waterplanten en d.e aan-wezigheid. va.n een helofytenkraag betekent een enorme verri;king veui macrofauna-
biotopen in kwalitatieve zin:
- verruiming van het beschikbare substraat-oppervlakl rr1. a1s aa^nhechtings-
plaats voor veel d.iergroepen en voor perifyton (als voed.selbron)
- rrrime keuzemogeliSlkhecten m.b.t. het voed.sel
- het grensvlak waler/vegetatie a1s nilieud.ifferentiërend.e component (à"raer
grensvlak in vergeli:k met bod.emr/water; hier is bijvoorbeeld. geen zuurstof-gebrek of gered.uceerde chemische onstancLighed.en)
- schuilplaats
- vegetatie werkt als een soort d.etritusval
- iLe bodem va:r d.e vegetatiegorclel word.t verriftt met d.e daarin cloord.ringend.e
wortel- en rhizoonstelsels
Plantesoorten zijn in het algemeen niet in gelijke mate geschikt voor
chironomiden. VeeI soorten fytofiele chirononid.elarven vertonen een bepa^ald.e
mate van specificiteit bij het selecteren van bepaa,ld.e soorten of soortengroepen
(groeivormen) van (water)planten binnen een bepa.alde locatie. Een belangriJk
pwrt hierbij vormt waarschijnli3k het norfologische karakter va.n d.e bladeren ofstengels van planten of hun levenscyclus.
Het belang van planten voor d.e fan:na gaat echter verrler. Er zijn sterke aan-
wijzingen d.at bepaa.Id.e waterplanten d.oor biochenische invloed.en een d.irecte
invloed. op cl.e ontwikheli:rg va.n het perif)rton op hr:n oppervlakten en nogeliftzelfs op d.ieren in het water om hen heen kunnen uitoefenen (Abdet-Malek 1948
uit: Rosine 1955).
Lévend.e macrofyten zijn slechts voor enkele nacrofauna-organismen van d.irect
belang a1s voed.sel: ind.irect speelt d.e bionassa van ile nacrofyten echter wé1
een belangrin<e ro1 in de voed.selkringloop. De voedselbeschikbaarheid. is in d.e
vegetatiegord.el veel groter d.an in tle onbegroeide plasd.elen.
Het d.oor helofyten gevo:mde grensvlak van land. en water word.t m.n. beyÍoond
door E}§!1]4 en s!1gggg!!g. De gevarieerde soortensanenstelling bevat
zowel f;rtofiele, minerend.e, d.etritusetend.e als pred.erend.e larven (nrvryjovr4
en Kvét 1978). Met name de rietzone lilst een eigen karakter te hebben
(MoI et aI. 1)82; Mason en Br,snt 197D net d.iverse exclusieve taxa en
een opvallend hoge productiviteit (Mason en Bryant 1975).
-56-
Op ied.ere monsterplaats zijn substraatgegevens vastgelegd. (zie p. 13-15 en
bijlage n). Rfleen eenvoudig waar te nemen substraateigenschappen zijn ge-
noteenl. Om d.uiclelifl<e correlaties te vind.en tussen substraateigenschappen
en d.e fanrnasanenstelling (c.q. cle opbouw van d.e chironomidegemeenschap) iserg gedetailleerd. ond.erzoek noodzakeliSk. Het onderscheiden en vastleggen varr
d.eze relaties 1ag niet in de opzet van d,eze stud.ie. tíéI kunnen hier een aantal
suggesties ged.aan wor.rjlen omtrent omgevingsfactoren die een dominerend.e invloed
op d.e verspreid.ing van de larven binnen een ond.erscheid.en substraattype zul-len hebben. In enkele gevallen li3kt een correlatie aanwezig te zijn tussen
ond.erscheid.en omgevingsvariabelen en de verspreid.ing van d.e }arven.
b) relaties tussen substraat- en monstersamenstelling
De faunasamenstelling van d.e ftpha-bodem wordt waarschlinllik sterk beïnvloed.
d.oor d.e omstand.ighed.en dat d.it substraatt;rpe vrijwel rond het gehele Belvers-
ven d.e overgang vormt van het open water na€r de vegetatiezone. tíaterturbu-lentie en golfbeweging zullen d.e fysisch-chenische eigenschappen van d.it substraattype sterk beïnvloed.en en d.aanmee van grote invloed zijn op de samenstel-
ling van d-e chirononidefauna. De faunasamenstelling van d.e Tlpha-bod.en bIi;ktvan plaats tot plaats sterk te wisselen. Genoemde eigenschappen zullen dan ook
waarschijnli;k va.n plaats tot plaats sterk variëren. frrdochironomus g&i!g§,E. prn. dispar, E. :!glË, Pol:,'pedih:m gz.sonlens, Acricotopus lucens en gErlmoneura zijn in hun verspreid.ing vrijwel beperkt tot deze overgangszorrèc
De verspreiding van d.eze ta:ra is echter zeer onregelnatig. Drid.eli3ke corre-Iaties tussen. d.e aanwezigheitl van ta:ca met vastgesteld.e substraatverschillen
lzijn niet te leggen.
Bij d.e Tl'pha- en Phra.qÍnites-stengels za\ d.e mate van rd.roogrrallent en d,e mate
van begroeïng met algen of fytoplankton van groot belang zijn voor d.e samen-
stelling van d.e chironomid.efan:na. Oud.erdo.m en mate van d.ecorupositie zijn even-
eens vÉrn groot belang voor d.e macrofauna. Deze eigenschappen zullen -opnieuw-van plaats tot plaats sterk variëren. Zo merken Rud-escu en Popescu-Ir[arinescu
(lglO) op dat rietvegetaties a1s habitat een zeer grote variatie vertonen.Vergeli.fting van d.e re.srrltaten van verschillend.e stud.ies wordt hierrloor ergbenoeili.1kt.
Grote clifferentiatie bliJkt niet alleen te bestaan trissen verschillend.e PhrEI-thabitatsr. Het is d-a.n ook een (tC) ver-mitesvegetaties, maa.r ook bíruren deze
gaand.e simplificatie van de onderzoeker om een bepaald.e Phra,mitesvegetatie
a1s é6n habitat te beschouwen.
-57 -
I,tason en Brya^nt (Dlq) komen na gedetailleerd. ond.erzoek bir:nen een 2J meter
bred.e rietzone tot cle conclusie dat larvend-ichthed.en aan d.e rand. van de riet-zone het grootst zijn: verschillende monsterplaa,tsen op wisselend.e afstand.en
tot cLe rand. bezitten steed.a een d.uideIift verschillende d.iergeneenschap. Naar
het cent:rrm van de rietzone toe is een duid.elilke pH-afnarne geconstateerd. met
een lagere zuurstofconcentratie (d.econpositie-invloed., DvoíÉk'1970 ).Substraa.tkarakteristieken zijn bij onderhavig ond.erzoek niet ged.etailleerd. ge-
noeg vastgelegd. voor het lcur:nen signaleren vaÍr eventuele relaties rnet de fau-nasanenstelling.
-Integenste11ingtotd"[email protected] tl.e verschillen in fawrasanenstelling voor d.e Nymphaea-bod.em wél voor een
groot deel verklaarbaar op basis van in het veld genoteerd.e substraatkarakte-ristieken (zie bijlage E). De sanenstelling van d.e Nrruphaea-bod.en in raai Ikornt sterk overeen met d.ie van d.e prrrtbod.ens (zie ook p. 44 ), terwijl er grote
verschillen zijn met d.e bodemsamenstelling van de l@Èaea-vegetatie in raaiïV. De waterdiepte in raai I is groot (t4O.m) en in raai fV gering (fU+O
crn). Uogeti;k zu11en ook andere milieufactí)ren zoals ternperatuur, zuurstof-voorziening, waterf.rrbulentie, voedselbeschikbaarheicl. en pred.atie van belang
zijn voor de verschillen tussen beid.e Nlmphaea-boderns en d.e overeenkomsten
tussen d.e NFphaea-bod.ern van het open water (raai f ) en d.e pnrtbod.ems.
Deze overeenkomsten (n verschillen lijlcen ook in d.e faunatabellen tot uitingte komen.
- Voor tle Nlmphaeadrijfbl.aderen zijn d.e, vetschillen tussen d.e monsterplaatsen
in het open wat€r (ra,ai f) en de beschutte zone (raai fV) eveneens erg groot.
fn structureel opzieht (norfologisch) zijn tte drijfblad.eren van beitte pla^atsen
id.entiek en d.aard.oor goed- te vergelifien. Grote verschillen zullen er zijn
in perifytonbegroeïng (kwalitatief én knantitatief), watertemperatuur, golf-elag en waterbeweglngr far:nasamenstelling van de nabijgelegen substraten,
ztrurstofvoorziening, pred.atiednrk, afstand. blad-bod.em net bijbehorend.e fauna, till-stip en d.uur van d.e aanrwezigheid. va.n de bladeren etc.
De verschillen in chironornid.efaunasanenstelling tussen beid.e monsterplaatsen
zijn cla,n ook aanzienlifi. [í.ll.v. beÍd.e Glyptotend.ipes-soortengroepen zijn er
gé6n overeenkomsten in soortensanengtelling! Dichthetlen van cle Glrptotenclipes-
larven zijn in tle beschutte zone steed.s aanzienli;k groter clan in het open
water. Glrptotenclipes-larven verblijven in zelfgenaakte kokertjes van (draad.*)
algen. Mogeli;k is een correlatie aanwezig tussen de rnate van algenbegroeïng
en de abundantie van Glyptotend.ioes-larven. Deze begroeïng net algen tiBt bij
cle tlrijÍbladeren in het open water geringer te z[jn dan in de beschutte zone.
Kwantitatieve gegevens zijn hierva,n echter niet vastgelegd'.
-58-
opr tte bladeren in d.e beschutte trruphaea-zone zijn I chirononicl.etaxa (raa.:sran
5 frequent) aangetroffen ttie in het open water op tle ttrijftlad.eren ontbreken.
Omgekeerd. is ctit het geval voor 10 tara, waa.rvan I freguent.Taxa d.ie zowel op de bod.en, cte tlrijÍtladeren én tle onderwaterbladeren in d.e
beschutte zone domineren (Ta,nytarsus, &Le$Llgg cf.uncinatrr.m, s!g$!gnotrus teldeag, Chironomus Az.plumosu§) rorrlen op d.e d.rijÍïIaderen in het open
water helemaal nÍet aangetroffen.
Overeenkomsten in chironomid.efaunasanenstelling tussen s§ "t ÏVpha lnrnnen
epigzins verwacht worden d.oor d.e in rlirntelijk opzicht ittentieke tplaatst bin-nen het vensysteem. Beid.e pla.ntesoorten zullen dloor hun verschiílen in le-venscyclus, structuur, voed.selraarrbod.t, ord.erdorn, chemische omstand.igheden
€.d.. €€Íl voor chirononid.elarven volled.ig verschillende habitat lqrnnen ver-tegenrÍoord.igen.
De faunasanenstelling van lris-bladeren kmt in beperlste mate overeen met
d.ie va.n lYpha-bod.ems en IYpha-stengels. Overeenkonsten zih er enigzins ind.e aarrwezigheitt van de algenenere soorten. ll\rpha+onsters zigt aanzienliJk
soortenri.Sker. De verschillen tussen I\mha en §§ zijn echter niei erg ab-
soluut , aangezlen veel meer fYoha-+onsters veruerlrt zijn d.an lris--oonsters.
- De bod.en va.n het wilgenbroekbos G"fit-Uoaem) bestaat voor:namelift uit half-hetgeenen onverteer.rle Salix-bladereno Anaerobe onzettingen vinden plaats,
o.tt,. 8f te leitlen is uit tle hier raargeaonen ErS-Beur. I)e zeer a.rme chi-ronornitlefauna en de domina.ntie hierin van Chi4o4onus Ar.plunosus en -Psectro-tarsrpus varius wijzen voor deze bod.en op ertreen lage zuurstofspanningen.
rllaar enkele chironomid.etaxa, m.n. beide genod.e taxa, zijn bestand. tegen lage
zuurstofspanningen (Watstre 1951; Brrrndin 19N; Hynes 1)6Oi l,lacan 1!63; Berg
en Jonass en 'l)6Ji Moller Pillot 1971)
- Ïíat betreft sanenstelling is d.e venige bod.ern aan d.e zuid.oostramd van het BeI-
versven (raa,i IIf) ogenschijnlijk vrij itl.entiek aa.n de bod.en va.n cle beschutte
Ntrmphaea-zolao De faunasanenstelling va,n de venige bod.em in het voorjaar isaanzienlilk soortenamer d.a.n d.ie van cle l§Ephaea-bod.en. In d.e zomer zijn er
echter grote overeenkornsten in fatrnasanenstelling. Genid.d.eltLe larvend.icht-
hed.en voor d.e venige bod.en nemen in d.e zomer aa.nzienliSk 6f t.o.v. het voor-jqar (van 110o tot 630 ind.r/mz\. D"r. a^firame is nogeli;k het gevolg van tle
lagere zomerratersta,nd, d.ie een ruittlrogingt van het venige substraat totgevolg had.
-59-
De pnrtbod.em van het'Belversven bezit een erg soorten- én incLivid.uena^:me chi-ronomid.efEllrrr€Lo Dit is over d.e gehele bod.en het geva.I , zowel in het voorjaarals in d.e zomer. De waterkwaliteit van het Belversven (zie p. 7i meso- toteutroof water) li3kt geen beperkend.e factor te zijn voor een roptimalet popu-
latieontwikJreling van een groot aantal chironomidetaxa (ttlofler Pi1lot 198í).Hoge pred.atietlrr:k d.oor vissen kan va^n grote invloed. zijn op de inclivid.ueryri$<d.on, en hoogstwaarschijnli;k minder op de. soortenrifid.om veuÍl d.e pmtboden.
Gegevens mtrent het visbestancl van het Belversven kond.en helaas niet ver-kregen word.en.
l{past deze waarschijnli.lk hoge predatiedzrrk door vissen is het r+aarschijnlilk
ctat tl.e pmtbod.em van het Belversven geen geschilcb substrapt vormt voor her-berging varr een soorten- edof individ.uenr[fte chironomid.efar:la. fn los, be-weegli.$ sed.iment zu1len d.e vestiging -, en oveni'eÍlngs mogelifl<Ïred.en voor chi-nonmiden beperlst zijn (Uaitland et aI. 1972; Jonassen en Lindegaard 1979).
Gerking (lg>l) vond. een d.uideli;ke correlatie tussen het benthos 'en cLe aan-
rezigheicl. van pla,ntewortels in de bod.em. Plantewortels stabiliseren d.e bod.en.
De resultaten van zijn ond.erzoek tonen aan ttat cLe kwantiteit va.n d.e bod.enfauna
geassocieerrl is uet d.e stabiliteit van tl.e bod.ern.
Beattie (t9?4, D82) signaleert een afname van larventLichthetlen langs een
transect varruit de ri.etzone naar het centnrm van het Tjer:kemee" (Zt t 2)
loop orao Chironmus t@r Glrrptoterd.ipes .ElfËr Polrpedilum scaleun.
en @LI9ggE!ry, Bs. Een d.ergelilke gradiënt is ook waargenomen in an-
d.ere grote, onÀiepe wateren net ontbrekerd.e macrofytenrregetatie.het open water' biivoorbeelcL cLe l{eusiedlersee (3OOtcn2: Skinner 1979), Lake
Àrresf (+r r*2: Jonassen et al. 197», Uold.erviid (18 lo2: Beattie 1981).
In d.eze neren zal golfslag het bodensubstraat onroeren, zelfs bij natige
vrird..
Voor d.e pmtbod.ems van het Belversven ligkt
te bestaan tussen tLiepte van de waterkolom
rononidefauna(zie bijla6e I) :
- aIle rnonsters vaïr een tLiepte van ni-nd.er d.an 140 cn word.en gekenmerkt d.oor
aanwezigheid. va,n hocladius en $!1ry g.plumosus
- alle monsters \ran een ttiepte van neer d.an 160 cm worrlen gekennerlct door het
voorkomen vm Eig§}!!3 gr.insolita en het al clan niet voorkomen van Chiro-
normrs gr.ph:mosus , net vriiwel totale a,fwezigheid. van,antlere chironomid.etaxa.
- monsters van een ttiepte van 14O - 16O cn zijn relatief soortenriÈ net een
chirononidegeueenschan van, Procladius, Sigre g.plunosus, Einfekliag.insolita en als karalrteristiek ta:ron Díicrochirono4us teaqt.
in het voorjaar een correlatienet d.e samenstelling van tte chi-
L
-60-
In hoeverre deze gevonden correlatie aI tlan ni.et ttoerralligr is of toege-
schreven kan word.en aan andere -ni-et geregistreerd.e- nilieu-variabelen isniet cl.uicl.eli$<. Een plausibele verklaring voor d.e raargenonen correlatie ont-breelct.Ook voor d.e zomerresultaten zijn cle verschillen in chironmidefar:nasanenstelling
tussen de nonsters \rttn tle pnrtbod.ern in relatie te brengen net d.e ratercliepte:
- bij een ctiepte van 1{O cm of neer bestaat de chirononid.efauna uit EgglgllggtChirononus gr.plumosus en -bij een relatief grote hoeveelheidl zancL in het non-
ster- Parachironoutrs .Eg!5.- monsterplaatsen \raln een diepte varr meer cl.a,n 160 cm worrlen gekenmerlrt d.oor
het rrijwel ontbreken valx chirononicl.elanren; alleen Proclad.ius is sporad.isch
aa,ngetroffen in deze monsters
Opnieur is niet rluid.elift in hoeverre d.eze correlatie benrst op rtoevallig-
hed.ent. Een verklaring voor het waargenonen verspreitlingspatroon ontbreelst.
Voor d.e za.nd.bod.en van het Belversven zijn geen d.uid.eli.fte relaties te leggen
tlssen substraat- en chironomid.esanenstelling. liogeli3k ziin verschillen insaneDstelling en hoeveelheicl van het organisch nateria"al verantwoord.elifi voor
d.e verschillen in faunasamenstelling en larvenilichthed.en. Het geringe aa.ntal
waa.nreningen naalrt het echter onnogelilc hier tLuitLeli$e conclusies aan te ve:r-
bind.en.
IIet verschil in korrelgrootte van het zand tussen d.e d.iverse monsterplaatsen
is raarschrjnl\È rrij gering.
Cladotarf,ytarsus speelt in het voorjaar én zomer een bela.ngriJke ro1 binnen d.e
chironmidegeneenschap nan tle za,rdbod.en in het Belversv€no Het voorkomen) va.n
Cryotochirononus. Itlicrochironouus tener en Ibibelos intertus in het Belversven
is rrijwel beperlct tot d.e zandbod.ens. Chaxles et aI. (lgll) en Seattie (1981)
vind.en op ond.iepe, zanlíge boclens een alge,mene soortengroep net §!&!g§!gnomus histrio, Pol:rped.ih:n [email protected]:n,Crtrptochironoutrsr 9Lf!ÉgE4iE .E1i.pg,Chirononus plumosus en &Ig!!!g4, nubeculosun. Lenz (lgSS) trof op zand.bod.em
i-n'holsteinische. Seeno o.a. Stictrochrronolrus lÉstrio (lzooo - 77ooo ina.fn2t),Cladotanvta.rsus en Crrrptochironosus E€Ino
- Voor tLe prutbod.ems va,n het Staalberryen zÍjn in het voorjaar geen cluiclelijke
relaties tussen soortenri$d.om en substraatsanenstelling te ontd.ekJsen. Rela-
tief soortena,rme triplcË zijn steed.s aflcomstig van plaatsen op meer rLa.n 30 n
uit tle oever! Soortenri.Skere monsters zijn vooral afkonstig uit cle oeverzones.
De pnrtlaag in tle oeverzones is meestal beclelct door een tapiit levend §È@gg.Irr cl.e rliepere vend.elen op grotere afstamd. uit d.e oever ontbreelst d.it Sphaenun-
tapiit meestal. Hier bestaa,t d.e prutbod.en uitsluitenal. uit een zwarte massa on-
herkeabaar organisch nateriaal.
-61 -
Grootste larvend.ichthed.en van Pseud.ochironoutrs cf.prasinatus zijn in het voor-jaar en zomer gevond.en op pla^atsen met een relatief geringe a^fstand. tot cle
o€vëPo ÈIogelift wijst d.it (oot) op een relatie net het voorkomen 'va,n levend.
Spha^grun op d.eze plaatsen. Kwantitatieve gegevens van tl.e Spha*numvegetatieziin niet vastgelegd..
De naargenonen verschillen in faunasamenstelling tussen d.e pnrtmonsters vanhet Staalberryen zijn rrij groot. Het ond.erscheid.en va.n één pnrtbod.en is een
té eenvorclig uitgangspunt geweest. Een verrleting naar tLiepte, Benenstellingen tl.ilrte van het bovenste d.eel van tl.e pnrtlaag (Ieventl. Spha^qrun) eod.. zalwaarschijnlift rneer bnrikbare resultaten opleveren wat betreft cl.e verspreiclingvan d.e verschillend.e chironomid.etaxa.
De verschillen in far:nasamenstelling tussen cle triplors van cl.e zanitbod.en
met een d.u:one orga.rcische laag wonlen traarschiinlifl< veroorzaakt d.oor d.e ver-schillen in samenstelling rra.n het organisch nateriaal: het orga,nische be-stand.cleel 'van rnonster-triplo XII-01 bestaat voorroamelilc uit allochtoon blad-nateriaal (Ee"*,, Pinus). ïn monstertriplo XII-04 is ctit vrijweL uitsluiterd.levend. §!E@gg. Met name Ablabescvia nonilis en Polrrped.ilum cf.unci:ratumli$eca een vootrkeur te hebben voor het allochtone bladmateria.al.
De overeenkomsten in substraatsa'nenstelling van de zandnonsters Èit het Sta^a1-
bergrren zijn ogenschijnli;k vrij groot. VerschÍllen i-n expositie, golfslag en
chenie zijn nogeliSk vera.ntwoordeli3k voor d.e lraa.rgenomen variatie in d.e fannatussen d.e monsterplaatsen.
Po1rped.ilun cf.rrncinatr:rn, AEIgEgEig noniLis en in nind.ere nate Ibrtrtarsusli.$<en een voorkeur te hebben voor zandbod.ems. Daarrraast zijn op ttit substraat-type tl.iverse taxa aangetroffen (neestal in mind.er grote ctichtheden) d.ie ook
op tle pmtbod.en van het Staalberryen veehnrl-cLig gevond.en word.en: .0,bIabesqyia
lonBristv1a. Pseud.ochironomus cf.prasinatus en ook Chirononus sT.thumi en
hoclad.ius. Deze Laatste taxa li.1ken vrij ongevoelig te zlyt voor tlifferentiatiein substraatt;pen.
-62-
Vergeliffing van d.e opbouw va.n d.e chironomid.egeneenschappen voor d.e verschil-Lend.e substraatt5pen
a) inleicting
In eerste insta.ntie is verondersteld. d.at rte substraatt;rpen, zoals deze oad.er'-
scheid.en zijn, gekaralsteriseerd. zoud.ea lcunnen word.en d..t[.v. een kenmerkend.e
chirononid.efaunasamenstelling. Zo' ond.erscheid.en Ra.mcharan et al. (tgZA) rha-
bitatst, zoale ÉodltLerig orga,nisch substraat , W-bladeren en@-petio-len net ied.er een karalsberistieke chironomid.efauna.
Habitatseisen van d.e chirononidelarven blilken volgens orrd.erhavig ond.erzoek
echter op een heel a.nd.er niveau te liggen. Karalsterisering va,n d.e ond.erschei-
d.en substra.attypen d..ru.vr chirononidegemeenschappen is d.a.n ooknoeilijk. ,
Ook ziin er geen tsubstraatspecifieket chirononidetaxa te ond.erscheid.en (d..w.2.
taxa clie in hun verspreid.ing beperH zijn tot één onderscheiden substra^attlrpe).
Kerunerkend.e chironomid.egerneenschappen zijn nauwelijks te ond.erscheiden. Tach kan d.oor
vergeligking van d.e gemeenschapsopbourÍ van de fauna voor d.e verschillend.e sub-
straattypen inzicht verleegen wonlen in nogelilk aarnezige relaties tussen de
fpr:nasamenstelling en substraatkarakteristieken. Een 6^6nvu11end. inzicht kan
worden verlregen d.oor een knalitatieve én kna.ntitatieve vergeli.Sking va,n de
monst erresultaten van d.eze verschill end.e substraattypen.Plantenonsters lornnen --met het nodige voorbehoutl- in hralitatief é.n lcwanti-
tatief opzicht net bodemmonsters vergeleken wozrlen d.oor te verond.erstellen
dat voor e1k substraatt;rpe steed.s representatieve monsters verzaneld. ziyt.'Volgens Beattie UgAZ) kunnen d.e resultaten van de nonsters d.ie genonen zijn
met verschÍIlend.e bemonsterfpgeapparatuur en in verschillende substratenz6nd.er enige correctie met elkaar vergeleken word.en ind.ien er vanuit gega"an
word.t dat net d.eze nethod.en meer au 95fi va.n d.e totaal aa,nrezige chironomid.e-
Iarven verzameld. worden!
b) vergel$cing van d.e opbouw van de chironomid.egemeenschappen voor d.e verschil-Ienile substraatt;rpen (zie ook bijlage J)
De faunasanenstelling van tte IYpha-boden- ep d.e [lpha-stengelnonsters vertoontnogal wat overeenkonsten. Vergeligking va.n d.e chironomid.egerneenschappen van
beitte substra^atttrqpen geeft a.an d.at Gl.rrptotend.ipes paripes ^]}ens bij beid.e
een belangri$<e rol speelt binnen d.e gemeenschapsstnrctuur. Qt tle Ilpha-bod.enis $!ry RT. plumosus vaak cod.oninasrt. Op de IYpha-stengels is d.it Cri-cotouus intersectus' vlvestris. Deze laatste soortengroep ontbreekt rrijwelop tte bod.em.
_63_
De chironomid.ege,meenschappen van beicle sybstraattSrpen wor-den gekenmerlst door
d.e aanrwezigheid. vaÍl een groot aantal relatief zeld.zane en niet frequent voor-konend.e ta.Ea. Dit is hoogstwaarschijnlijk het gevolg van een grote heterogeni-
teit bimea de monsters (zie p. 43 ). IGralcteristiek voor de flrpharstengels
zlh §g49ggggr !!@&E en @§!5ry A.roa,rcuatu§. Deze taxa z[fn zowel
in tLe voorJaars- als d.e zomermonsters van d.e stengels aa,ngetroffen, terwijl ze
in tle [Vpha-bod.ermonsters rriiwel volled.ig ontbreken. Deze taxa spelen echter
geea beIa,ngr1fte ro1 in de gemeenschapsstructuur.
De d.iversiteit van d.e chirononidegeneenschap op lYpha-stengels en ltSrpha-bod.em
neent in tl.e loop van het seizoen sterk af. Dit is voor een deel te verklarencloordat in d.e z@et nind.er triplors genonen zijn waa,rdoor het totaal aan d.if-terentiatie biruren rle nonsters geringer zal zf,in. Ook het verloop van d.e le-venscyclus of sterke concumentied.ruk van d.ominante taxa kan tLe gemeenschaps-
ctiversiteit ttoen afnemen.
Van tle in het voorjaar donina,nte taxa op d.e stengels verdwijnt potrpedilun .&,sord.ens in cle zone?, waarschijnli3k cl.oor generatierisseling. Het belang va.n
Coiraoneura in d.eze gemeenschap neent in tle zouet sterk toe.Bi'r"en cle gerneensghap op llVpha-bod.em is in tle zomer tle d.oninante ro1 van Ta-
Igpps kraatzi en fglglggrc, variue opnerkeli$. Beide taxa zijn in hr:rr ver-sgreid.ing rr[iwe1 beperlrt tot één erÈele nonsterplaats! Afwi$entle chenische
onstamd.igheden vormen mogel{ft een verklaring hiervoor.Het gemid.tlelcl aa.ntal taxa wat aa.ngetroffen worrlt in d.e S@-stengelmonstersin het voorjaar is op vrijwel alle nonsterpla"atsen hog:er d.an in d.e 'I\rpha-
bod.emonsters (zie bijlage K). Daarentegen i9 het genid.d.eltl aantal ínA./nz
voor d.e stengeLnonsters steed.s la,ger d.a.n voor cle bod.erunqlsters. Bod.en-
monsters zijn in het voorjaar relatief soortenarm naar ind.ivitLuenrilk. Het
mgekeercle gelclt voor de stengelnonsters. In d.e zomer is clit bee1d. globaal
gezien hetzelfd.e.
De chirononid.efauu nan d.e Phragites-ètengels word.t t.o.v. d.ie van tle Phra"q-
Eiteq-boden geÈaralrteriseerd. d.oor d.e aanwezigheitl. van Cricotopus intersectus'
sylvestris, liryÀIgg en @!g![g. Deze taxa zijn in het voorjaar én zoner
niet of nauweli;iks in cle bod.emmonsters aangetroffen- Tarwtarsus en !1121{.3g!!g
zijn tcarakteristiek voor d.e bod.em. Seiile Ghrptotend.ipes-soortengroepen ziin ge-
regeldt in bod.em- én stengelmonsters gevonden, bij beid.e bemonstering§ronden.
Bij cl.e Phragnites-boden neemt het aa.ntal relatief zeLd.zse en niet freguent
voorkonend.e ta.lca in tl'e zomer -net als bij cLe [Vpha-bod'em- 6f t'o'v' het voor-
jaar. Dit is echter niet te wijten aqn hst aantal monsters.
-q-
De genid.tteld.e la,nrend.ichthed.en van de meer abu:rd.ante taxa EgE-1ry) nemen in cte zomer cluicleliJk toe t.o.v. het voorjaar. Dit betekent mo-
geli& een toenane van d.e concumentiedrrrk. Concumenti.elsachtige taxa bepen
ken d.e vestigingsnogeliflàed.en van and.ere taxa, hetgeen cle d.iversiteit 'van de
totale chirononidefanrna lcan d.oen afnemeu. Tevens besta"at ile mogeliSikheitL tLat
ni3fler concumentie-krachtige taxa rverrl.rongent word.en naar amd.ere plaatsen
binnen het vens;rsteen (Ca.ntrell en Mclachlan 1977). Volgens IdoI et aI. (OaZ)
en Eigler (tgSt) neemt in cte loop va.n het seizoen cLe tl.ifferentiatie in eco-
logische omstanclighed.eu echter toé en d.aamee d.e tliversiteit aErn macrofauna!
Het gemi6.de16 aa.ntal waargenomen taxa per monsterplaats (Ui;fage K) is voor
cle phra^mites-bod.en in voorjaar en z(Eler ongeveer gelift. Dit is ook het geval
voor cle genicldelcle larrrenilichthed.en per monsterpla,ats.
Binnen de chirononidegeneenschap van d'e trrmphaea-boden, -d'rijfbladeren en
-orrderwaterblad.eren spelen Ta.rtrtarsus en 9].IP!g3gL!!j=, parioes ^I1ens
steed.s een clominerend.e ro1. .@E{iIE cf.uncinatum is tS4pisch voor d'e
Nymphaea blad.eren en ontbreekt vollecLig op d.e bod.em. In d.e zoner spelen
Chironomus tr.plunosus en pq{gg[!ry. tend.ens een bela.ngri3ke ro1 binnen
d.e gemeenschap val de d.rijf- en onderwaterbladeren. Beide taxa zijn op cle
bod.ern relatief weinig gevonden.
De aamwezigheict varr g§!ry gr.thunmi en Eg§llgg op d.e onderrater-
blad.eren is waarschljnlLtrc te wijten aan d.e grote larvendichtheclen va,n tleze
taxa op d.e [lrmphaea-boden.
Chirononus g.plunosus-laruen worrlen ia het algeneen in d.e bod.en gevonden.
fn d.e NJmphaea-zone is echter in d.e loop va.n het seizoen een vera,nd.ering
va.n habitatpreferentie waar te nemen: in het voorjaar d.onineert het taxon
op d.e N.rruphaea-bod.em; in de zoner echter op d.e ctrijf- en onderwaterbladeren!
Mogeli;k word.t het taxon rverrlrongenr d.oor de concurrerende invloed- van de
nauv, verwa,nte $!ry s.thr:mmi of and.ere concurrentie-krachtige taxa
zoals Glyptotentlipes paripes /"allens of @}g!!5. De codoninantie van d.e
waarschijnliftminclerconcrrrrentiekrachtigeTaqrtarsusdoetvermoedend'atermeer factoren in het spel zijn t[a,n alleen maa.r concurrentie. Ged.etailleertl
onclerzoek za\ neer inzicht moeten geven in d.e verschuivingen clie in d.e loop
van het seizoen in d.e chirononidegemeenschap (op bepaaltte substraattypen) op-
tred.en. De §gplgg-zone li3ikt voor een tLergeli$< ond.erzoek geschilsb te ziyt
d.oor de relatief lage soortenri$<rlon en de relatief hoge larvenclichthetlen.
-65-
Het genicld.eld.e aantal taxa is op d.e N.nnphaea-boden relatief laag t.o.v. d.è
tl.rijfblad.eren en ond.erwaterbladeren. Gernid.d.eld.e larvendichtheden op d.e bodem
nenen in d.e zoner zeer stek toe too.v. het voorjaar en zijn hoog vergelekenmet d.e a.rrd.ere bemonsterd.e substra^att;pen in het Belversven. fGenid.d.eld.e larverd.ichtheden voor d.e lfJrnphaea-ond.err*aterblad.erËn zijn aa.nzien-
l[ft hoger da,n voor tLe cl.rijfbladeren. Dit heeft marschijnligk te maken net d.e
mate va.n verteerrlheid. (d.econpositie) en voed.selbeschikbaarheid. van beicl.e
substraatt;pen. tÍat betreft de soortenri$<d.on zijn de verschillen niet ergtluitleli;1<. Verschillen in oud.erd.on, d.econpositie en begroeïng tusssl cl.e cl.rijf-en ond.erwaterbladeren lÍSèn eerd.er in cle larvend.ichtheden d.an in d.e soorten-ri.pcclon tot uiting te komen.
Verse en nauweliflcs met algen begroeide
nig macrofaunaorganisnen (o.a. van dernaken echter vaak meer da.rr, 54 va.n het
et aI. 1976).
,.t'
Nlmphàea: -drijfbladeren hertergen wei-Aa en Cuppen 1974). Chironomidelarventotale aantal individ.uen uit (frigge
Bii het vergeliJken va.n substraattypen net elkaar zijn vaak overeenkmsten insoortensAYnenstelling aatwezig. Grote verschillen zijn er steed.s in gemeen-
schapsopbouw (clominante, intermediaire en zeld.zane taxa). fn d.it kader ishet va.n belang te realiseren dat het totaalbeeld. van d.e gemeenscha;rstruc-tuurtot stand gekonen is op basis van vaak zeer heterogene nonstere va.n hetbetreffend.e substraat. Deze heterogeniteit binnen d.e monsters is primair ver-a.ntwoonleli;k voor d.e vaak grote rsoortsd.iversiteitr in d.e gemeenschapstabel-
f en (Ui3fage F). Vooral d.e aanrwezigheicl. va.n veel taxa in d.e gemeenschapsklassen
ffCr ffC en fIfB (de relatief zeld.zane ta:ca) wijst op een grote heterogeniteitin d.e mongterg. SoortenriJikd.oà van de monsters is beter af te lezen uit d.e
overzichtstabellen (ti3fage O) .
-DvoË6k.en Best (tg8z) naken neld.ing van een grote sinila^riteit tuesen d.e fau-nagemeenschappen va.n Phratgites-en -s@ en ctrijftladeren van lqlygornrn.Dergelifte overeenkomsten in chirononidegeneenschap tussen Phragnites- enI\rpha-bod.em of stengelmonsters zijn in het Belvelsven nauwelrJ'ks aanrezig.
-66-
Kwalitatieve en knantitatieve vergelifirng nan d.e onrlerscheiden substra,attypen
a) fraf itatieve vergeli3king (soortenriisclon)
Het genid.d.eld aa.ntal chirononirletaxa in het Belversven is in d'e vegetatiezone
tluitteli$< hoger da.n in het open water, ID.ÍI. t€Íl opzichte van de pmtbod'en (zie
bijlage K). Uitschieters naar boven vonnen in het voorjaar cle Carex-bodenr d'e
lypha-stengels en de Nyrnphaea-bod.en (raai fV) en in de zoner tle lÍrmphaea-d'riif-
bladeren. De prutbod.en is extreem soortena^rm' [I.rlo in de zoID€Pr ll[ogelfke oor-
zaken hiervoor zijn eerd.er besproken (p. 59)'De soortenrililcrrLorn van de zand.bod.en in het Belversven is redelilk hoogr al is cle
variatie tussen d.e monsterplaatsen in cl'e zoner vaak erg groot' Volgens Lenz
(lg>il bied. een zand.bod.em overal rlezelftte nechanische onsta.nctigheden. Ïíater-
beweg:ing (aie Uet zand. in beweging brengt) werkt volgend deze auteur als mini-
numfactor voor erg veel taxa.
De soortenriSit<ilom in het Staalberryen is voor alle ond.erscheiden substraattypen
red,eli;k hoog. De prutbod.en wonlt in d.it ven níet gekenmerlct door een la,ge
soortsdiversiteit. Het genittcteltle aa.ntal taxa op tle zanclbodem is in het Staal-
berryen met nane in de zomer hoger tlan in het Belversv€Ilo
t) tcna.ntitatieve vergelijking ( inaivl6ogu'iJ'kiton)
Een kna.ntitatieve vergelilcing vaÍr vegetatienonsters (blad'eren en stengels)
net bodernmonsters is onjuist (zie p.36 ). onderlinge vergeriFing van clicht-
hed.en gebaseerd op bod.emnonsters (zowel uit cle vegetatiezone als uit het open
rater) is voor beic1e vennen we1 nogelifl<, aangezien verondersteld' mag worden
dat tl.oor tle afstemning van de nonstergrootte op het vooraf bepa^alcl'e nininr:m-
areaa.l .voor d.e chironomid.efauna, representatieve en d.us ond.erling te vergelij-
ken rnonsters genonen zijn.
Eet genicld.e]de aantal larven in het open water van het Belversven is -evenals
het gemitltteltt aa.ntal taxa- relatief 1aa6 too.vo de vegetatiezone' Grootste
larvend.ichthed.en in het open nater vi-nd'en we
verd,ichthed-en bezit het salix-broekbos en cle
het Belversven (n.n. d.e Nlrnphaea-boden en de
is in het algemeen rrij larven-ri;k.
op d.e za.nttige bod'ens. Grote 1ar-
zuid.oostelifte vegetatiezone van
venige bodem) . BrPha-vegetatie
In d.e zomer is ttit beeltl geriizigd: grootste cLichthetLen worden nu gevond'en in
de 1\rola-vegetatie aan d.e (noor.rt)uestoever na.n het ven en in tle zuitloosthoek
($Ae$a"a-toden, venige bod.en, Phra*tites-bodem). Ook nu vertoont tte pmtboden
naast een grote soortenarmoed.e een opvallend. schaarse populatiegrootte'
Lalnrer:dichthetten in het Sta^albergren ziin vergeleken met het Belversven cluicle-
tig Uogerl rrrDr in de oeverregiors. Deze hoge tLichthed.en zih afkmstig vart
i
-67_
een relatief gering aa.ntal ta:ra.Samenvattend: in het Staa,lbergren zih relatief weinig taxa vera,ntwoorrlelilkvoor grote larvend.ichthed.en, terwijl in het Belversven méér taxa net in to-ta,al geringere larvend.ichtheden gevond.en yrorden.
Relatief lage larvenclichthed.en word.en in het Staa,Ibergrren -net a1s in hetBelversven- aangetroffen in het centrale d.eel van het ven. Dichthed.en in d.e
zoÍner z[jn voor het Staa,Ibergren vrijwel overal duideli;k hoger d.an in het voor-jaar'
7 Kwalitatieve vergeli;king van d.e ond.erzochte wateren
a) vergeli;kins van d.e far:na van d.e ond.erscheiden substraattypen
Beid.e ond.erzochte vennen ziyt zeer verschillend va.n kara.lster (zie p.7-g),Hoewe1 het niet in d'e opzet van d.eze str:die ligt cteze wateren uitgebrei6.net elkaar te vergeliJken gtra macrofanrnasamenstelling, naalrt een globalevergeli;king van d.e chirononicLefar:na uit het open water het verschillendekaralrter van de vetmen nog eens d.uicleli;k. Overbenkomsten in de open-watenfan:na zijn er door d.e aarrwezigheid va.n Chirononus Au.plunosus, @]g!!5, enGlwtotend.ipes paripes ^]lens. Deze taxa zijn zeer algemeen en konen voor inaller1ei rateren. Overeenkmsten in chironornirl.efauna van d.e zand.bod.ens of ttepnrtbod'ens ziin gering! tÍaterloualiteit en hieruee sanenhangend. substraatsamen-stelli:cg zar hiervoor waarschijnrilk vera,ntwoord.erift ziyt.In het Staalbergren worrlt een groep taxa aangetroffen d.ie in het Belversvenuitsruitend in d.e vegetatie gevond.en worden: chironoutrs r.thurnmi, &d.ochi-rononus -tendenq, Polyped.ilun cf.r:ncinatum, Linnophyes, @!g§!!5, sor-ttitt'eIlus imbatellus en ook corynoneura, Psectroclad.ius psiloptenrs en Taqy-.!@. Een d.uid.elllke verklaring voor het bestaat va:r een d.ergeli3ke soorten_groep ontbreelct.
Ond.erstaand.e taxa ziin in redelifte aa.ntallen (neer dan 4 erenplaren) in fretBelversven en nÍet in het Staalbergrren gevond^en: Qhironornus Er.senired.uctus,Dicrotendipes Éíronereosu§, D. Érr.notatus, Einfeld.ia g.insolita, &td.ochiro_noulus albiperuris, Ui.gegehironomus tener, Microtend.ipes chloris, parachironrmus AT.vitiosus, porrrped.irun cf.uncinatumr rbtb"r;;*"or", ar;;;mlsus, Paratarrrrbarsus, Acricotopus lucens, Cricotoous A:r.cvlind.raceus ,festi_
.@,, C. intersectus/sylvestris, Nanoclad.ius, psectroclad.ius Blatyous,Psectrota,rtmus varius en Ta,r\ypus @!g!.
-68-
Dit betreft voornarneli$ taxa die een voorkeur voor vegetatie hebben (o.a.
Moller Pillot 197r" 79, 1)81; Thienenann 1954)- .9fglg!9gÉgg$, @}giger.insolita en llhibelos intextus zijn typisch voor het open water van het
Selversven en wotden niet in het Staalberryea gevond.en. Omgekeerd. is cl.it
het geval voor !igg!g!!Bg, Érr.tritomrsr @ .g[3ggg!4g!ggrAcanptoclad.ius, @ cr:rtistvlus en AblabesqÈ .@!g.
b) vergel$<ing va,n de totale fanrna van beicle nateren
tn het Belversven komen in vergeltftins net het Staalbergren een groot aa.n-
tal chironomicletaxa voor: in het Belversven zi$ 46 taxa waargenomen, in het
Staalbergrren 23 ta.:ca. Buskens (tg8:) vernelt voor d.eze vennen respo 28 en
16 chirononidetaxa.Het Belversven liÍst rilc aant taxa te zifu ond'at
- er geen bijzonder ongunstige fa,ctören zijn (nogelijk wel plaatselitk)
- er veel verschillende rhabitatst aanwezig ziin (Ufio. het zure, relatiefwELpDe lhrnphaea-plasje i-n d.e zuid.oosthoek, het wilgenbroekbos) aie aIle kun-
nen fungeren als tconcentratieplaatsent (zíe p.J2 ).l{aarschijnli3k speelt ook d.e omrrang, d.iepte, expositie en geografische posi-
tie va.n het ven hierbij een rol.Het Staalbergrren is relatief soortena,:m. Dit is nogeli.yk terlg te voeren op
het ontbréken van een groot aantal verschillentl.e habitats en chenisch on-
gunstige(re) factoren (zie p. I ). Verzuring van een water leittt in het aI-gemeen tot een tenrgga.ng van d.e tl.iversiteit van tle fauna (soortenriilodm),
r'raarbij ctichthed.en van d.e zuurtolera.nte taxa vaak sterk zullen toenemen
(l'fr"" et aI. 1974; Sutcliffe en Camick 1973; Grahn en Hultbery 1974;
Schneider et al. 1974).
Volgens Buskens (tg8f) is het Staalbergven birnen d.e d.oor hen onderzochte
wateren relatief soortenriSk. Deze auteur noent voor d.e zure wateren een
gernicld.elcl aantal chirononid.etaxa van )r'1.
De soorter:riftd.on va.n het Belversven zal- in werkeli;ikheid. waarschijnli;k hoger
zijn cla.n waÍrrgenomen is bij alit ond.erzoek. Binnen clit ven zijn alleea fre-guent voorkomend.e substraattSrpen benonsterd. In het Staalbergven zaL ï&ar-schijnli.ft maar een gering aantal van cle aa.nwezige substraattypen níet be-
monsterd. zijn: cte ctifferentiatie in habitats is voor clit ven relatief gering.
Het is d.an ook niet waarschijnli.Sk d.at in het Staalberryen veel taxa tgemist I
zijn bij d.e bemonstering.
-69-
I Ilpering va.n cle ond.erzochte rrrateren rlobovo de chironomid.efauna
a) het Berversven
Op basis van (voorlopie) onderzoek vaa Moller Pillot (1981) is tret Belvers-
ven na€r aangetroffen chirononid.efaunasamenstelling te lcaralcteriseren alseen etrtroóf,iraterr hoewel d.e aanrwezigbeid v8lo orao li[icrotend.ipes ÈlgigtPolypedilun Arreaol\ilensr.@9, l4lglggr Dicroteud.ipes sr.notatus en Lrrr.tritouus (rrog) rtuiil,t op een nÍnd.er voedselri$< karalster. Opvallendl. is cl.at
aI d.eze la^atstgenoemd.e taxa maar in geringe abr:nd.a,nties aangetroffen zipi.
Tevens is het opnerkeliflc clat Erdochironouus-taxa een relatief geringe abun-
clantie vertonen in het Belversven. I)eze taxa -+.n. E. gr.d.ispà en E. albi-pemnis- konen meestal in grote tlichthetten voor in vegetatiezones va.n voed.-
selrifte wateren. Deze leringe abr:ndanties en d.e presentie van eerd.ergenoemd.e
taxa in het Belversven rijzen nogelift op een overgangssituatie van een za,chl,
en voed.selarm water na,ar een alkalisch en eutroof water.
Ord.e vegetatiegegevens (zie p. 7 ) van het Belversven wijzen op eea \ran oor-
sprong zachl en voed.selarm water met Littorelletalia-vegetaties. Dit aspect
is tegenwoordig nog znak vertegenroorrligt cloor d.e aanwezigheitl nan Evreri-gg.glgges,. De huid.ige vegetatie -a.n. cle recentelilke uitbreidling van d.e
helofltenvegetaties (fei;e 1976)- wijst op eea rrij voedselrift nater.
Buskens (lgSf) klassificeert het Belversven op basis van vegetatie en na-
crofauna als rlaag alkalien net hogere trofiet.De aanwezigbeid nan tl.e chirononicletara Psectroclad.ius psiloptertrsr $IELLpelopia s'uttipennier ![9gg}9g!g terruicalcar, .§!g!9p9!9g!g ry eÍI
Xenopelopia in het Belversven wijEt op het voorkomen va.n wisseLend.e rater-stared.en. Deze tara worrlen algemeea aaogetroffeu in semiperta.nente en tem-
poraire watenen (ttotter Pi}lot 198f).
t) uet Sta.alberryen
Eet Staalberryen nas tot voor emkele tientallen jarea geled.en op basis van
tl'evegetatietettrryerenaIseeaz*hlr'raternetgoed,ontwildse1.Ie@tElifvegetaties (zie p.8 ). Het ven heeft recenteliflc sterk te liiten van
verzurend.e werking d.oor d.e neerslag. Dit heeft waarschijnlifl< o.a. geleidl toteenvera.rming.inlcrra1itatiefenIcwarrtitatiefopzicht-rra.rr.te!i@Iiarvegetaties. De roL hierin van tle toenemende recreatieclzrrk (m.n. tle zwen-
activiteiten) is ontLuittelilk.
IsoËtes lacustris, !![!g!p uniflora en .@@ natans vorne_n aog -orË?----_-
lL.
-70-
blijfselen van cl.e vroegere vegetatiet;ryen. Het is te verrachten clat tleze
soorten in rLe toekonst nog verrler achtenrit zullen gaan of zullen verd.wii-
nen d.oor d.e (toenernend.e) ttminantie van Sphagumsoorten.
Naast Spha^eanrn rijst tl.e toenane van Juncus bulbosus op een toenemend.e ver-zuring van het venwater (Roelofs 1983).
Hat betreft tLe chirononidefan:na vi:cd.en we i.n Pseud-ochi.rononus €,gil3tggrPolyped.ih:n cf.uncinatun en A}fÈg§lqÏig phatta taxa die vooral aa.ngetroffen
wotden in verzuurd.e wateren (Uotter Pillot 1981). De aatrn ezigheitl. nan Abla-
besqyia lonsistylar @!g!g!!gg sorrlictellus/linbatellus en @!g!!g.gt.tritomus in het Sta^albergrren wijst op cle aanwezigheid. van een goed.e r*ateplcwaliteit. (Uotler Pillot 1981).
fn het Staa.lberryen wortlen rat betreft d.e laagfrequente taxa vooral taxa ge-
vond.en d.ie veel pla.ntaard.ig nateriaal en een fó&eliJke waterkwaliteit prëfèreren:Corynoneura, slgEEry gr.d.ispa.r, 9f;g!g!g!ips cf.viridis en 39LE ,
dilun A:r.sord.ens (Uotter PiIIot 198í).De fauna van het Staalbergren worrlt gelcenrnerlct d.oor een relatief geringe
soortenrigikd.om. D€ totale ind.ivictuepf iJkdon is groot, m€lar kont vooral totstand. op basis van de aanwezigheitl nan enkele zeer abunda.nte taxa zoals
Pseud.ochironouus cfoprasinatus en 4l1^besqvia-taxa. Diverse auteurs (A1-
mer et aL. 1974; Suthcliffeen Camick t973i Hemd.rey et aI. 1976; Leivestad
et al. '1976i nan Dam et aI. 1980; Roback en Richardson 1969) merken op clat
hoe zur:rd.er een water is, hoe lager de soortsd.iversiteit en hoe hoger bet
aantal ind.ivitl.uen van d.e zuurtolerante taxa! Belangri3ke taxouomische groepen
ontbreken of hebben lage soortsaantallen (Ilufttere 1974i Spnrles 1975a, 1975b;
Schneitler et aI. 1975). Dit alles li;ikt ook voor het Sta^alberryen het geval
te zijn.
Ontbrekend.e of weinig voorkonend.e taxa in zure wateren zijn vooral cle orga-nismen met een lcleine licha"msafheting, bijvoorbeetd -@Ëryof gLgdqlgnxtar-
-sus-taxa (WieaerUo1m en hi-ksson 1977).
Bij lage pH kdn de levenscyclus rran d-iverse aquatische ingecten vaak niet neervoltooid. worden; vooral het uitvliegea li;kt een critische fase te zijn (geff197Ot 1971; HalI et aI. 198t).MicrobiëIe deconpositie word.t in zure rateren gered.uceera (Leivestad.t et aI.1976).
Volgens Buskens
wateren met een
trofiet.
(fg8f ) vormt het Sta^albergven een overgang tussen d.e rzure
lage trofiet en d.e rlaag alkaliene nateren met een matige
IÈ,-rI
- 7t -
Selectie van monsterplaatsen
Bemonstering en vooral verwerking \ran macrofanrna-aonsters is zeer tijd.rovend..
Het aantal faunamonsters wat genomen worrlt zal d.an ook zoveel nogeli$ beperlsÈ
moeten word.en, zínd:er- tl.at het tloel ( lhet verzamelen van representatieve tron-
sterst) uit het oog verloren worr:lt.
De or,rderzoeksre.sultaten naken tLuicLelifl< tl,at cte samenstelling va.n een fanrna-
monster sterk variëërt van plaats tot plaats. Voor het verkrijgen van een
representatief beelcl. van de macrofauna van een bepaald. water -bijvoorbeelclt.b.vo€éÍl watertlpering blitrst het nood.zakelift te zijn cliverse monsters tenemen op uiteenlopenite plaatsen (zorel in het open water a1s in tl.e vegetatie)en enkele nalen in het seizoen. Substraa,tt;4pe moet géén allesbepalencle leid.-raad. ziin bij 'èe keuze van d.e noasterplaa,tsen. Een éénrnalige nonstername op
één locatie (of één open-wate:r*onster en één vegetatie-+onster) kan een zeer
vertekend. en niet representatief beelcl. van d.e fauna geven!
Ook Kajak (tg6:) nerkt op tl.at geg'evens uit d.e littorale zone \ran grote wate-
ren of van kleinere stilstaantLe wateren nind.er goed. bnrikbaar zouden zijn
voor een watertSrpering. Volgens d-eze auteur zuIlen expositie en tl.uitlelifl<e
chemische en fysische gradiënten d.e far:nasanenstelling erg doen vari'éren
van pla.ats tot pla.ats.
Een enkelvoutlig monster zal in d.e meeste gevallen een typisch beeldl van d.e
aa,uwezige far:na geven, tlat stérk kan verschillen va,n d.e farrna clie net een
enkelvoudig nonster uit een a.nd.er watertlpe verzameld wordt: een vergelttsing
van een willekeurig zanilmonster uit het Staalberryen met een za,ndmonster uithet Selversven geeft t;rpische verschillen te zien (tiivoorbeeld het ontbreken
van@ÉgxgginhetmonstervanhetSta^a1berryen).Hetze1fcl'ege1tt'tvoor d.e pnrtnonsters (tipoorbeeld. het ontbreken va.n Pseud.ochironomus in het
monster van het Belversven), lit wil echter nog niet zeggen tlat met een en-
kelvord.ig nonster van een willekeurige plaats een gegrgsg{ajief beeltl van
d.e macrofanrna verlcegen worrlt, waa,r'nee het totale water gekaralcteriseerrl ofgetlpeerrl kan worrlen!
Het liflst bir:nen tte stilstaa.nde wateren nood.zakelitk te zijn te tzoekent naar
monsterlocaties tlie in ied.er rater tenrg te vind.en zijn en -in ied.er geval
gga abiotische ornstand.ighed.en- ritlentiekr en vergelifibaar zijn. Door d.erge-
Iifl<e locaties te benonsteren worrlen i:c kwalitatief(én kwantitatief) opzicht
vergeli;kbare far:lamonsters verleegen. Deze zullen een betrouwbare basis vopmen voor onder meer een r.ratert;rpologie op basis va.n de macrofauna.
-72-
Het experimenteren net lomstsubstraten lilst in clit kader eeu reëeIe nogelift-
heid voor het scheppen \ran een id.entielce uitgangssituatie rat betreft het
substra,at. Een zeer doordachte situering van d-it substraat is van belang
voor het totstand. brengen van zoveel nogeligk itlentieke abiotische onstand.ig
hed.en.
Bij bemonstering nan natuurli$e substraten binnen het open water heeft zan-
cLige bod.en cle voorkeur b6ven een organische slib(pmt)bod.en. Slibbod.ens ziin
in het algeneen i'ld.ivid.u- én soortena.:m, terr*ijl de far:na in het algemeen sa-
nengestelcl is uit cl.e relatief minder leitlsche taxa.
Bij bernonstering va.n de bod.en va,n vegetaties speelt het vegetatietfpe een
ond.ergeschikte rol. Het is van neer bela.ng d.e monsters verspreid over het
water te nenen op rrillekeurige plaatsen. De verspreicling van de fauna bin-nen d.e vegetatiebodens is vrij heterogeen. Maar weinig chirononicLetaxa ziin
in hqn verspreid.ing beperlct tot cLe bod.en va.n één plantesoort.
De fapnasanenstelling 6p pla.ntettelen (stengels, blad.eren) is méér afharkel[ft
va;1 d.e soort pIa,nt. Bij benonstering va.n p1a.nted.elen zullen op d.iverse plaat-
sen éa in d.e verschillend.e vegetatietlryen monsters genonen moeten worden.
1O Overzicht van de verspreicLing en oecologie van d.e aangetroffen chironomide-ta:ca
a) inretd.ing
De verspreiding van d.e chirononid.elarven is vool het merendeel van de aan-getroffen'f,axa afzond.erlilk t eergegeven in verspreidingskaart5es . (Uiilage H) .
Voorjaars- en zomerverspreid.ing is op aparte kaartjes aargegeven.
lloor e1k aangetroffen taxon zijn cl.e verspreidingsgegevens (in ruimte en tip)beschreven en gerelateerd. aan literatuurgegevens. Hierbij is d.e aandacht
vooral gericht op de habitatseisen van het ta:conl rr.no substra^atpreferen-
ties.
De volgord.e van d.e beschrijvingen (p. 73 - 104) en d.e verspreidingskaartjes(UiSfage H) voor de verschillende taxa is gebaseerd. op de categoriën:
- Chirononini. (hoofclgroep' birnnen d.e subfamilie Chirofrominae)
- Tarrvpodinae (subfanilie)
-^ --- -Tan#arsini (hoofd.groep binnen d.e subfarnilie Chironorninae)
- Orthocladiinae (subfarnilie)
Bimen d.eze categoriën zijn d.e taxa arfabetisch gerangschikt.
!e-.-
- 73 -
b) overzicht van d.e verspreid.ing en oecologie van d.e chironomj-d.eta:ra
- Chironomus g.plu:nosus
Chironomus g.Dlumosus-l-arven zijn in het Staalbergrren in zeer geringe aan-
tallen aangetroffen op zowel zandbod.em als pmtbodem. De verspreicling bin-nen het ven is oncLuicteli,lk. Irlaterlcwaliteit, sanenstelling en stevigheid. van
d.e prutbodem vormen voor d,e larven waarschijnliSk geen goed.e onsta.nd.ighed.en
voor een optimale populatie-orrtwikkeling.In het Belversven ziyt d.e larven van Chironoruus g.plumosus zowel in het voor-jaar a1s in d.e zomer gevond-en. Een d.uid.e1i.1ke substraatvoorkeur bIi3kt niet uitd.e gegevens. Grootste larvend.ichthed.en word.en in het voorjaar aa.ngetroffen ind.e bod.em van het rilgrbroekbos (gem. 5889 ina.fnz) en op de bodem van tte §aB@-zone aan d.e zuidoostrand. va^n het ven (453
"r, 1360 ind. /^')r In de zomer
neent cle genicld.eld.e larverrd.ichtheid. van het wilgebroekbos' sterk af (tot.gem.
!0 ind../m2; t"tg""n waarschlhhjk het gevolg is van een uitvliegpiek ín juni-juIi. Dit laatste word.t o.a. ond.ersteund. door ond.erzoek van trba.nk (t9AZ).
Deze auteur vond. in een ondiep meer voor Chironomus plumosus een uitvliegpiek in jwri-ju1i en een in september-oktober.
Potter et aI. (r,gtq) en Hilsenhoff (Oq ) noemen Chironomus plumosus rbivol-
tinef . De larve zo! overwinteren in het 4e stadium. Mogelilk vormt dit laatsteeen verklaring voor het aantreffen vÉr.n grote aantallen ({e-stadir:m)larven inhet voorjaar in het Belversvsno
In het voorjaar is tl.e larve in de prutbodem va^n het Belversven algeneen ver-spreid. en in geringe d.ichthed.en aangetroffen. In d.e zoner zijn cl.e larven nog
minler freguent en abund.ant gevonden in d.it substraattype. De waterkwalieitvan het Belversven is waarschijnli3k geen beperkend.e factor in dle verspreid.ing
va.n de -zeer tolera^nte- Chironorus gr.plurnosus-1a.rven. I{aarschijnlilk is het
type (pnrt)toaem verantwoordelift voor de relatief geringe dichthecten van dittaxoninhetopenwater.Larvend.ichthed.envm@p1r:.mosusnemenafbij sterke waterbeweging inctien deze invloed. heeft op d.e verblijfplaats van d.e
larven (mond..med.ed. Mol1er Pillot). Waarschlinl4k geven de larven een voorkeur
aan een mind.er dynarnische omgeving.
Bryce et al. (l9lZ) noemen Chironomus plumosus een soort van d.e eutrofe wate-
ren. Volgens Higler et aI. (uit: de La.nge en de Ruiter s. d.ato) zijn dÉ-larven
in Ned.erland vrij algemeen in slibbod.ems van stilstaande en stromend.e wateren.
-74-
Larven leven in eea kokertje in tLe bod.em. Volgens ldoller Pi1lot (nontL.ned.ed..)
en Buskens (tg83) zijn cl.e larven in eutroof én zuur nilieu vaak talrift. Bus-
kens trof d.e lanren vrij schaars auo in zachte wateren net zand.boderns, hoewel
d.e larve volgens d.eze auteur een bred.e verspreid.ingsanplitud.o heeft.Chirononus plunosus is een van d.e neest algemene taxa in het profundaal van
eutrofl o€T€no De la.rrre vertoont een verspreitLing over een breed d.ieptescala(SanaUerg 1969). Aagaarrl. (fgZa) trof de larven in Lake lt[àIsjy'en in zomer en
winter uitluitend. aan in d.e oeverzones bij een d.iepte vErr ongeveer 0.2 m (resp.
78 en 461 ina.fnz). Beattie (rggz) verrleeld.e een transect va.n de oever naar
het centrale d.ee1 va,n het Tjer:keneer in 3 zones eu vond. tussen O en 25 m zeer
grote Chironornus plunosus-dichthetlen, tussen 2J en '165 n lage clichthed.en en
tussen 16J en 26J a en verd.errweinig tot geen lanren.
- Chironomus gz.semired.uctus
Larven vare s!3949gg, s.senireductus zijn alleen in het Belversven aangetrof-fen. De zeer geringe aa.ntallen waarin cle larve aangetroffen is geven geen in-formatie ontrent een eventuele substra,atvoorkeur vet.tn d.e larven.AIle vondsten zijn in het voorjaar gedaa.n.
Literatuurgegevens over d.e oecologie van tLit taxon ziyt etg schaatrs.
- Chironomus pr.thumi
La,nren van $!ry gz.thr:-nni ziin in beid.e ond.erzochte vennen aangetroffen.
ï:r het Belversven is d.e larve in grote tlichthetLen gevonden in rle boden van de
beschut gelegen Nruphaea-vegetatie (gen.resp. 4867 en 6833 ina./nz). Het ta.xon
is hier uitsluitend. in tl.e zoner gevond.en! In het voorjaar kont d.e larve vooral
voor in d.e bod.en va.n d.e venige oever (ra^ai fff ). Chirononus s.thurnrni-larvenlilken in het Belversven gebonden te zijn aa.n venige bodens net relatief veelrfijn orga.nisch nateria^alr (zie p. t4). De larve is echter niet in het open
water aangetroffen: mogelifi is het substraat ongeschilrt voor d.it taxon (zieook bij Chirononus g.plumosusr p.T3 ). volgens Berczik (lg6l) geeft Chirono-
mus thr:rruni t.o.v. Chirononus Dlunosus d.e vookeur aan een hard.er, zancliger
substraat!. llhienem^nn (1954) noent Chironouus thurnmi een echte rnod.der-
bewonerf.
Het verschil in de verspreitl.ing tussen voorjaar en zomer is noeiliSk te ver-klaren. MogeliSk bestaa.t er een relatie tussen het voorkomen v€ua d.e larven ind.e venige bodem in het voorjaar, net het voorkomen in tl.e N:rmphaea-bod.en in d.e
Zolr€ro Verrler ond.erzoek zal ttuicl.eli$ noeten maken in hoeverre het versprei-clingsbeelct en de habitatseiSen ir tle loop nan het seizoen veranderen.
-15-
Binnen het Sta,albergrren wordt de larve vooral aangetroffen in d.e zomer. fnhet voor j aat ziyt cle tl.ichthed.en vrij gering. Het verspreiclingsbeeld. van beid.e
bemonsteringsronden is vrij ond.uid.eligk. Het ta:ron is rrijwel uitluitend i-n d.e
pnrtbod.en gevonden, waarbij In.n. irr de zorner een voorkeur li3kt te z{in voor d,e
wat beschutte pla"atsen 6f voor levend. Spha"sn:m als substraat.De prrrtbod.em vÉua het Staalbergven 1i31rt in het algemeen een wat geschikter sub-straat te zijn voor d.e larven d.a.n d.e prutbotlem va^n het Belversven.
Het ka.n niet uitgesloten word.en d.at we in het Staalberryen te maken hebben
met een and.er taxon uit d.e thuruni-groep dan in het Belversven.
Thienena.nn (lg>q) noemt Chironomus thr:mni in Europa een wijl verbreid. tarond.at voorkomt in nodd.erbodems van strornende en stilstaa.nd.e wateren. Het taxon
verd.raagt sterke vervuiling en zuurstoftekorten en kan hierd.oor als typischesoort voor orgaÍrisch verontreinigd.e wateren beschouwd. word.en. fn noord.duitse
meren is Chirononus thr:rnni weinig gevond.en in het profund.aal en meestal inhet littoraal. Het taxon is nergens erg abunda.nt.
Berczik (116l) noernt Chironomus thummi d.aarentegen zeer talri$< voor verpestewateren, vijvers, poelen etc.
- Crïrptochironomus
Larven van Cryptochironomus zijn uitsluitend. in het open water aangetroffen.In d.e vegetatiezone van het Belversven zijn tLe larven niet gevond.en. De larveis hier sporadisch gevond.en in prrrtbod.em. Er bliftt een d.uid.eIi;ke voorkeur voor
zaniíg substraat te zijn. Hoewe1 d.e gevond.en rlichthed.en steed.s laag zijn, wortlt
d.e larve vrij regelnatig verspreid in d.e monsters gevond.en.
In het Staalbergrren ziy'r maar enkele exenplaren vELn het ta:con aamgetroffen.
Cryptochirononus-larven zijn obligate rovers (thienenann 1954). In Ned.erland.
komen tenminste 6 soorten vooro De larven zijn aangetroffen in beken, rivieren,sloten en plassen. Uit voed.selarme vennen (StaalUerryen! ) waren voorheen geen
vond-sten bekentl (Uo11er Pillot 197U79, mond-.med.ed.)
Beattie (tg8t) trof CzTr-ptochironomus-larven aanopzand in d.e period.e van eind.
septenber tot begin jr:ni, met een maximale dichtheicl van 330 ína./nz in okto-ber. Deze tlichthed.en worden in het Staalberryen en Belversven niet bereikt.Mogelift vormt in beitte verulen de waterkwaliteit een beperkend.e factor. Ook ishet mogelilk d.at tle geringe omvang van de zandbodems in d.eze vennen een opti-male populatieontwiklceling remt. In het Belversven kan d.a.n nog rle mogeli.lk hoge
pred.atied.ruk d.oor vissen een roL spelen.
-76-
Buskens (tf83) verueld.t het taxon voor allerlei nateren met een zamd.bod.en.
Cr:r'ptochirononus worrlt hier freguent aangetroffen. Volgens Berczik (lg6l)heeft Crrrotochirononus pír.defectus een voorkeur voor koele wateren.
Crrmtochirononus-larven ziin in het Sta^albergrren en Belversven vooral in het
voorjaar aa.ngetroffen. Dit kont overeecr met cl.e literatuurgegevens over d.e
levenscyclus yan het taxon. De vliegbiÍl van Crï'ptochironorus valt in d.e zomer.
Iarven ronlen het gehele jaar d.oor aangetroffen (Uotter Pillot '197fl.79).
Reiss (tgeg) ve:meld. hoogste abr:ntta,ntiemaxima voor @ s.str.
voor cle maanden ap il t/n juni net 18O - 31O irrtd''/ttz '
- Dicrotendipes *?ort€1s/os[s
Ianren van tl.it taxon zijn bij beitLe bemonsteringsrond.en alleen in het Belvers-
ven aa;ngetroffen. À1le vorri.sten zijn getLaan in tLe vegetatiezolrëo De }arrren zijn
oanegelmatig verspreirl. gevonrl.en in Phra.mites- en tYpha-bod'en, S@ha-stengels
en Tris-bladeren.
Volgens Bnrnctin (Dqg) zijn tte larven op stenen en plantent Baar vooral in
mo6cLerbod.en te vind.en. Reiss (tg68) trof cLe larrren vooral aa.n in het aan-
groeisel van stenen tot twee meter cliepte in cle brand'ingszone vaII tle Bod'ensee'
Larven van clit taxon zijn algeneen in d.e ned.erla.nd.se grote rivieren en in ]antr
zaan strornende en stilstaa,nd.e wateren (Uotter Pillot 1976-79).
Buskens (fg8f ) noent Dicrotend.ipes g'ror€rvoslls een typische soort voor de
voed.selri$<e wateren. IIet taxon is vooral talri3k in eutroof tot hlpertroof
nilieu (Uotter Pillot 1981).
Volgens M,ntLie (lgSil heeft de soort meetdere generaties per jaar net uit- )
vliegnaxima in iuni, beg'in augustus en begin septenber'
- Dicrotend.iPes gr.nolalus
Dit taxon is in geringe aantallen
Iif,<e substraatvoorker.rr bli;lcÈ niet
keur voor cle vegetatiezone'
Tenminste een d.eel rran het neclerla.nd'se materia"al van clit taxon leeft in ge-
spomlen kokertjes. vond.sten in Netterland' z[in aÍkonstig van laagla'ndbeken en
kleine stilstaand.e nateren. De larven worrjlen vooral gevonden ira cte vegetatie\.\n niet te voecl'selrifte wateren (uotter Pillot 1978-a79)'
- Dicrotend.iPes r'tritouus
Dicrotend.ipes gl.tritouus:-larven zijn uitsluitencl in cl'e zoner in het staa'l-
bergrrengevonÀen.Dela,rveisvooralgevonclenopplaatserrmeteearelatief
aa.ngetroffen in het Belve:rSVero Een d'uide-
uit cl.e resultaten. Mogelift is er een voor-
F
-77 -
d.unne 1aa6 organisch nateriaal op zand.bod-em, ma€rr ook (weinig) op de and.ere
ond.erscheid.en substraattypen. Een tluid.elilke substraatvoorkeur bliÈt niet uitd.eze resultaten.Dicrotend.ipes At.tritomus is waarschlinhtr< een uitgesproken stilstaancl-waterbewoner. Larven zijn bekencl uit vele stilstaand.e wateren verspreid. over hetgehele lana (Mol1er Pillot 197U79, 1981). Meuche (tglg) en lfiil1er-Liebenau
OgSe) noemen het taxon typisch voor vegetaties in het littora^aI.Buskens (tg83) trof het ta:ron vooral aan in zure wateren.Murrdie (lg>l) constateerde bij D.prr-lsus (ae tetangriJksie vertegenwoordigervan het ta:ron) twee uitvliegperiod.en, n1. in mei en ju1i. Uit ongepubl-iceerdened.erland'se gegevens bli;kt echter, tlat in augustus vele larven in het vierdestadir:n zijn (rnond..med.ed.. Moller Pillot). In het Belversven zijn d.e larven uit-sluitend. in de zoner aangetroffen. De hoeveelheid. gegevens is echter té ge-ring om conclusies te }cunnen trekken omtrent de levenscyclus va^n het ta:ron.
- Einfeld.ia g.insolita (incf . f.l.reducta)
Einfeldia Ar.insolita-larven zijn uitsluitend in het Belversven gevonden.Vrijwel aIle waarnemingen zijn gedaan in het voorjaar.op prutbod.em. In d.e
zomer zijn slechts twee exemplaren (op za^nd.bod.em) gevond.en. Vrijwel allelarven zijn gevonden in het zuideli.lk vend.eel, waar het Belversven op zrndiepst is. Einfeldia-l-arven zijn uitsluitend aangetroffen op een dieptevan 140 cm of meer (zie ook p. !! ).Het voorjaarsmonster V-07 is genomen op d.e overgang van zand.- met prutbodem.De organische laag op de zand.bodem is relatief dun t.o.v. de prutmonsters.Opmerkeliik is dat deze nonsterplaats de grootst" Ei"IglÈi"dichtheden heeft.Volgens Lenz (1954-62) leven d.e larven in mod.derbod.ems van stilstaand.e wate-ren. In Nederlarld is het ta>con vooral aangetroffen in het westen en noord.envan het landr aL ziyt er niet veel vindplaatsen bekend.. Einfeld.ia r.insolita-larven worden hier meestal gevond.en inplassen, soms in sloten en vaarten enzerd.en in beken (mond.ned.ed. Morrer pirrot; Morrer pilrot 197u1g, 1981).Brundin (Dqg) trof d.e larven veel aanr in het sterk geeutrofieerd.e vàxjö-meer in zweden. Buskens (tg83) noemt het.ta:ron vooral voor geeutrofieerde,laag-arkariene wateren, vaak gebond,en aanr organisch materiaal.Volgens Kolosova en Lyachov (19j7 uit: Moller pillot 1978-79) heeft het ta:conéén generatie per jaar, met een uitvriegtiirl in het late voorjaar en begin vand'e zomer' Dit komt overeen met de resultaten voor het Berversven. volgensshirova (Dle) zijn er echter twee jaarri3kse generaties.
i
II
I
I
-78-
Het lfikt waarschijnlift dtat cle exenplaren nét en z6nder tubuli tot verschil-lend.e soorten behoren (Kolosova en LJrachov 195? uit: li[o1ler Fillot 197&79).
BeitLe vormen zijn in het Belversven aangetroffen. Op advies va,n lIoller Pillot(tglUlg) zijn de exemplaren z6nder tubuli aangeduid aI" EI5§!gl. OIF
vallencl is d.at beid.e vormen niet alleen isarnen in het Belversven voorkomen,
maar zelfs in eenzelfd.e monster!
- Erdochironomus albipennis
De larven van $!g.[!ry albipennis zijn alleen in het Belversven g'evon-
d.en. Zowe1 in het voorjaar als in d.e zomer kont d.it taxon steeds in vrij ge'-
ringe dichtheden voor in vooral vegetatienonsters. Een d.uideli.lke voorkeur
voor een bepaattL vegetatietlpe of seizoen bliJkt niet uit de resultaten.Drigzins li3kt een voorkeur aa.nwezig te zijn voor Tris-bladeren. De larven
ziyt zeer sporadisch in het open water gevonden. De geringe larvenaantallen
maken het onmogelift d.uittelif,<e uitspraken te d.oen ontrent cle habitat-eisenvan het taxon.
In een ond.erzoek naar de ma,crofauna op ISgp!4!@ vermeld.en Anl<ersnid.t et aI.(lgtg) g"", cliepte-, seizoens- of plantvoorkeur rrtan End.ochironouus-taxa.
Moller Pillot (19t&79, 1981) noent de soort in Ned.erla.nd zeer algeneen
in zoete meso- tot eutrofe wateren in het holocene gebied.. De soort kont vaak
voor in grote aantallen. Volgens Brundin (lgqg) zijn Erdochironouus-soorten
irrtlicatief voor mesotrofe wateren. Saether (lglg) vermeld.t het taxon voor
oligo-, meso- en eutrofe oligohuneuze zweed.se meren.
In het Staalberryen is het taxon niet aa,ngetroffen. Omtrent het nillen va.n
zure wateren is geen literatuur gevonden. In soortenlijsten van nacrofauna
uit verzuurrle waterea is &rd.ochironoutrs albipervris niet aangetroffen (n"a-
clurn en Saether 1981; Mossberg 1!BO; Bnskens 1983). Het ontbreken va,n oever-
vegetaties kan eveneens een reden zlin voor het ontbreken van het taxon inhet Staa1berryen. De larven word.en in het algeneen uitsluitend. in vegetatie-
zones aangetroffen. Mol et aI. OgAZ) rekenen het taxon tot cle tpla^nteneters
en rnineerd.erst. Buskens (tg83) trof d.e larve vooral aa,n in.hE.Lanrren leven op planten in ond.iep stilstaa.nd water. Op of ín het substraat
rorrlt een kokertje gesponnen yÍetarmee pla.nlrton en orga.nische d.eeltjes uithet water gefiltreert wordeu (WatsUe 1951). Iaboratoriumexperinenten hebben
aangetoont dat E. albipennis-larven alleen filtreren !Íanneer vold.öend.e
fyboplankton aanwezig is. I{amneer de algen schaars zijn voed.t d.e larrre zich
met tl.ode evertebraten, of word.t het kokertje verlaten om oligochaeten, kleine
chirononid.elarven of soortgenoten te eten.
-79-
Volgens MuncLie (lgtl) heeft E:d.ochironomus albiperuris twee generaties perjaar, met vliegtillen in rnei-jr:ni en augustus-september. Titmu" (lgtg) noemt
een uitvliegpiek in eind. nei (in Scirpus maritimus-vegetatie). Overwinteringgeschied.t in het 3e of 4e stadirrrr in ctode plantenrle1en of op de bod.en, vaak
i:rgespor:nen in een cocon (Uunaie D57).
- &rclochironomus gz.dispar
E:d.ochironornus gz.dispar-larven zijn in het Sta^albergrren zeer sporaÀisch aan-getroffen. De larven zlin hier uitsluitentl op zandboden gevond.en.
In het Belversven is het taxon algemener: de larrren zijn hier nauweliSks in hetopen water gevond.en, m€Lar rrcijwel steed.s in tl.e vegetatiegordel.In het voorjaar zijn cLe larven vooral in IYpha-vegetatie (toaen en stengels)gevonclen naar ook in tle Phraneoites-bod.em. In d.e zomer wortlen d.e larven op
vrijwel d.ezelfde plaatsen gevond.en, naar in genitltteld. lagere dichthed.en.
Erdochironomus gr.dispar-larven worrilen neestal niet aangetroffen in grote
meren of in kleine (semipermanente) stilstaad.e wateren. Het taxon is schaars
in stromend water en ontbreekt in brak water (tdoller Pillot '197U79, 1981).
De larven komen vooral voor in Ineso- tot eutrofe nitlcl.elgrote wateren (ven-
nen, slotenrpetgaten etc.) met veel plantaardig nateria^aI. Het ta:con is al-gemeen verspreid in d.e pleistocene gebied.€r. In het holocene gebied. wonclen
d.e larven vooral in d.e rbeteret wateren gevord.en (Uotter Pillot 197U79,
mond..meded. ) .
Larven leven vooral Ín en 6p dode plantendelen (Gripekoven 1913 uit: MollerPi1lot D7f79i Kalugina 1961). De larven mineren in forse planten zoals
.@,Sparga.nirrm,§@(Rei"s1968iMoI1erPiI1ot19s1).VoIgensMo11erPillot (nontL.meded.) is het ta:con waarschijnli;k meer obliga^at nineerrÍer da.n
vernanten. De larven komen ook óp en Ín hout voor.De vliegtrJct is volgens Krusemam (lgll uit: Moller Pillot 197U79) van apriltot september. In Zwed.en is d.e vliegtill van nei tot eind. augustus (n:nrnain
1949). Kalugina (DeZ uit: tltoller Pil1ot 197U79) noemt het taxon rbivoltine'.
- &rtlochirononus tend.ens
Iartren va.n dit taxon zijn steed.s
Staalbergrren als het Belve?svsrlo
zomerbenonst ering aangetroffen.
In het voorjaar zlyt ma,ar weinig
en weinig in cle Nymphaea-bod.en.
fn cle zomer \men frrd.ochirononus
in geringe tlichthed.en gevond.en in zowel hetDe larven zijn zowel bÍj cle voorjaars- als d.e
larven gevond.en: vooral óp en trissen fYpha
tenclens-larven in het Staalberglren verspreid.
voor op zoyeL zafi- als prutbod.em in geringe clichthed.en.
-80-
Ln het Belversven worrlen de larven vooral aangetroffen op Nymphaeadrijfblade-
ren en -ond.erryaterbladeren.Vol6ens Reiss (tgSA) prefereren cle larwen a1s substraat een vlak/g1ad opper-
vlalrte zoaLa bijvoorbeeld. Potamogeton-bladeren, riethalmen of weinig net algen
begroeid.e stenen aa.n meeroevers. Dit is in oveieenstenming net d.e substra.at-
keuze van d.e larven in het Belversven: IÍvnohaeadrijfbladeren, -ond.erraterbla-deren en ook IYpha-stengels (i substraten met g1ad.d.e oppervlalcten) bevatten
tle relatief grootste larvend.ichthed.en.
frrd.ochironomus terrd.ens-1r*r"t, worden zelden in het sediment zelf aangetroffen,behalve in tle rinte:maand.en ï{allneer" ze in cocons in het sed.inent overrinteren(neiss 1968).
De larven konen algeneen voor door heel Ned.erland.. Ze word.en vooral aangetrof-fen in stilstaarrd. en langzaan' stromend nater (Uotter Pitlot 197U79). Buskens
(tg83) trof cle larven va.n clit ta:con vooral in het najaar aan in wateren met
een thoge nilieucL;mamiekt (netatroof, guanotroof, droogrrallena) tij aa.nrezig-heitl va.n (veeI) organisch materiaal en verder op -hE, Sparganium en [email protected] (Dqg) noemt E. tend.ens een algemeen voorkomend.e soort in Erropese
stilstaand.e wateren. In Lake hken is d.e verspreid.ing va.n het taxon gelimi-teerrl tot tLe vegetatiezone en d.e aa.ngrenzend.e zone met oucle bladeren en
stengels. De larve word.t hier niet in het littoraal gevond.en (Sanaterg 1969).
Volgens Gripekoven (t9t3 uit: Moller Pillot 197U79) mineren d.e lanren inbladeren of and.ere delen vdtrr ooèo Glyceria, Sparganir:m, Sagittaria, Pota.mo-
.Ë9@r S4P@. Sarrclberg (lg6g) noemt d.e larve een rechtet blardmineerd.er.
Reiss (1968) ve:meldt d.e larne a1s karatsteristiek ta:con voor allerlei litto-rale vegetaties. De larven leven Lor"f op dood als op levend. substraat.Volgens Kalugina(1961) is de soort bivoltine rnet vliegti]len in nei-juni en
in augpstus. Een eerste vliegpiek in d.e Bodensee werd gevonden in begin tothalf jr:ni. Een tweed.e en derde piek was va.n eild. juli-begin augustus en
begin september. (neiss 1968).
De larvend.ichthed.en in het Staa,lbergven en Belversven zijn te gering voor het
leveren va.n extra informatie omtrent d.e levenscyclus va.n het ta:ron.
- Glwtotend.ipes paripes ^'llens
De naam '9}fIg!g!ilg paripes' ^llensris gebnrikt on d.e groep van §]1g!gtendipes-taxa aan te ttuitl.en zoals deze door Kalugina( 1975, sanenvatting en
vertaling lr[oller Pillot) beschreven zlyt. Deze groep bevat enkele relatiefgrote larvensoorten. Van deze groep komen in Nedl-erland. alleen d.e volgend.e
taxa voor: §I@!.g{ipË, @}!g., G. sipekoveni, Ë. p!@, (= 9c sraucu§)en S paripes (nond..meded.. Moller Pillot).
t
-8r-
In het Belversven zijn zowel in het voorjaar als in d.e zomer grote larven-
ttichthed.en van Glybtotend.ipes paripes ^'l lens aa,ngetroffen in d.e vegetatie-zorlèc In het open water zijn d.e larven -in geringe dichtheden- uitsluitenclop zand.bodem aangetroffen! Mogelift hebben we hier te naken met twee verschil-lencle soorten uit d.e .,aripes/pallens-groep.
ï:a cle vegetatiezone wonlen d.e larven in het voorjaar vooral gevonden in d.e
flrpha-nonsters. Larvend.ichthed.en variëren sterk van plaats tot plaats.
1n d.e zomer ontbreken d.e larven in d.e [Smha-zsne of zijn hun aantallen sterk
gereduceerd, terwÍjl nu grote larvenconcentraties aa.nwezíg ziyr in d.e beschutte
Ifimphaea-zolíLè. Ook op basis van d.eze gegevens besta.at het vernoed.en dat we
te naken hebben net neenlere taxa uit cl.e Oaripes/pallens-groep.
In het Sta^alberryen zijn in totaal twee exenplaren va,n d.eze soortengroep ver-
zamaLd.. Beitle waarneningen zijn in het voorjaar ged'aa.n.
Taxa uit de 9lp!g!g!ilg paripes ^'l lens-groep zijn zeer algemeen in eutroof
r+ater (uolter Pillot 197U79).
Volgens Buskens (tgS:) hebben d.e larven een voorkeur voor aa.nwezigheid. vart
(veel) organisch materiaal. De lanwen werden door deze auteur vooral aaÍrge-
troffen in geeutrofieër.rte en verzuurd.e nateren. In de rbeterer zachte wateren
werden de larven weinig gevonden.
Glrrptotend.ipes lgEi.pggr G. pallens en g sripekoveni zijn verbreid d.oor geheel
Ehropa (frr:nain D49; I{r:nd.sch 19$). De hele groep van soorten is minerend of
komt voor op d.e bodem. De larven zijn ín en 6p d.iverse planten gevond.en. Buskens
(f98.3.) trof de larven ooso E^aÍl op.sfPEr Sparganium €.8. heloftrÉen. trbigge et
al. (197» vonden de larven veel op Nrruphaeïtl.en, tervijl ltIol et aI. (t98e) ae
la.nren aa,ntroffen op 3g!gg9g!g .]3ggg.De aa.rd. van de vinclplaatsen in het Belversven en Sta.a1berryen kont goed. over-
een met d.e literatuur§egevens van d'e soortengroep.
Glnptotentl.ipes barbipes kmt volgens Ttrienenann (lg>+) voor in zoet en brak
water (tralofiet). D" larven leven in cte mod.cler en minerqr nÍet. De larven
zijn veel aangetroffen in cle Oostzee, maa.r ook in kleine stilstaand.e zoete
nateren. Ook Krebs (in: Moller Pil1ot 1981) noemt tl.it taxon veel voor braklse
wateren. In Netlerla.nd. kont G. barbipes alleen voor in het westen vaÍr het land'.
De lagre word.t vooral gievonden in voed.selr!fte tefmen. Vooral bij toenenerrd'e
voed.selrilikclon kan cLominantie vÉuír. het taxon optreden (Uoller Pillot 1981).
Driver (lgtl) noemt het taxon voor seroipe:manente poelen.
Deze versprei6ingsgegevens maken het erg onraarschrinl5k d.at ttit taxon in het
Belversven of Sta.albergven aa^nwezig zoa ziyt.
-82-
Glrrototenclipes gipekoveni worrlt door tenz (§>q-62) ve::meld. voor het littoraalv€tlo meren, voor stilstaand.e wateren en ook stromend.e wateren. De larven word.en
rraak ninerend. aa.ngetroffen in raterpïanten of komen voor in bryozoërÈolonies.
1lïrienemann (DSq) noent tl.it taron een echte ni-neerd.er: tle larve worrlt naar
zelden buiten haar gastheer gevond.en.
Het taxon d.onineert in Stratiotes-p1amten, zowel op d.e oncterged.oken levend-e
tlelen als op d.e vemeerd.e resten. Minder algeneen zijn d.e larven op §.pggg3glg
srylgg, terwijl het taxon op levend.e IYpha-delen sporad.isch gevond-en is (Dvo-
14r 19TO). Ook I'hienenann (Oa9 uit: Thienenann 1954) trof d.e larrren ninerend
aan in Stratiotes. Berg (tgSO) vond het taxon in afgestorven lris-b1ads?eÍto
De jonge larren voed.en zich hoofcl.zakelift rnet cliatoneën, terwijl cle grotere
larnen ook pla.nterrweefsel o.d. èten (Gripekoven 19í3 uit: fhienem€utn 1954).
Glrrptotend.ipes pallens(=g1g)-larven vertonen grote variaties in levens-
wijze. De larven zijn gevond.en als echte mineerd.ers il verse, levend.e Stratie-tes-blad.eren; in halfverteer.rle bladeren en stengels van waterplanten en zelfs
in hout. Ook kornen d.e larven voor in afgebroken Phra^mitesstengels, in algen-
begroeïng van het littoraa,l in neren en tussen bladscheclen van -TyDha- en &p@stengels. In tteze bladsched.en mineren ze niet;' maar bouwen tnotmale È!3xrycan8ent. (Ihienemann 1954).
Burtt (fg+O) trof het taxon in Erglard. echter veel minerencl (!) aa.n in cle
basis vag onderged.oken tYpha latifolia-bladeren, vooral in reed.s halfver-
teerrl of d.ood. weefsel. De larven werd.en veurler gevond.en in rottend. in het
nater liggencl- hout (in eangen) en Ín (ariivenae) ptrra"mites-stengels.
Sa.ndberg (lg6g) noent d.e larven echte bladmineerd.ers. Gl:rptotend.ipes i
pallens-I€Lryen werllen d.oor Ihrofdt< (tgZO) niet aangetroffen bÍj zijn onder-
zoek aan Stratiotes, §!3gg3g!ggr Egigg!3g, .§p@ en fris!lhienema,nn (lg|,q) trof cLe Ian:ven regelnatig a^an in grove nod.derbodem vErrlr
klei-ue stilstaa,nd.e wateren.
Uit onderzoek van tÍuntLsch (lgql) en Carter (D|e) tfi$st cLat cLe larven vrij leven-
ae enÉftokertjes-bouwers zijn. De larrren ziyt zowel in zand. a1s nod.d.er €!ar-
getroffen. Mait1a,nd en Hucl.spi+h (1974) vind.en op zand. clichtheden v€ur 9926 en
18?? ind.. /^" u, 19?0 resp. 1971 in Lough Neagh. Carter (lglD noemtrvoor
hetzelfd.e water op notltlerbod.en tlichtheden van !O0 rëspo IOOO inct./n in 1970
ea 1971. Charles et al. (tgp) noeuen voor toch Leven op nodclerboclerm lar-veniLichtheden'yan 368 ind./r2. Ín het Tjeukemeer vertoont het taxon ongeveer
hetzelftLe verspreidingspatroon als Chironouus .pl:ggry: zeer grote dichthed.en
worden aam:d.e oever gevonden; meer naar het centnun toe worden weinig of
''- geèn Ia,tuen gevonden (Seattie 1982).hr{
_83_
De substraatvoorkeur van Glrrptotend.ipes paripes-lerrven is uitgebreid. ond.er-
zocjnl d.oor Mcl,achlan (Pte). Het taxon komt volgens d.eze auteur voor in wa-
teren net venige bodems. Dichthetlen kunnen erg hoog zijn. De verspreid.ing van
d.e larve word.t beïnvloedl cLoor substraatpartikelgrootte biruren straldce g?en-
zen. Een voorkeur bestaat voor d.e relatief grotere tteeltjes van het venige
substraat (tttcl,actrtan en Mcl,achl-en 1975). In een venige boden gtaven d.e la,:r-
v€rro Ire andere gerrallen kunnen ze buisjes bouwen. Ongeveer ïfrt van de 9Lg,totenrlipes gjpË-populatie kornt voor in tle bovenste twee centi-neter va,n d.e
nod.clerlaag (Mclachlan en Mclachl.an 1975).
Beattie (tgZg) nan in het Tjeukemeer waar dat d.e bod.enbewonende Ghmtoten-
ctipes paripes-larven migreren varruit d.e rietzoon tot 100 à 200 neter het
meer in. Vérrler van d.e oever word.en d.e larven niet meer aangetroffen.Volgens Reiss (tg6A) kont het taxon erg algeneen voor in tLe Bod.ensee. De
larrren zijn hier littorale sed.inentbewoners die een za.nd.ig tot notl.tLerig se-
cli.ment prefereren. De hoogst gevond.en lanrencl.ichtheitL is hier 31Q fufi../n2.[Junclsch (tg+f) noemt grote d.ichthetLen voor dLit ta:ron voor het littoraa,lop 2 tot 3 neter cliepte. De larven leven hier van het rond.zwevend.e plan]cton.
Deze auteur noemt G. pariDes een rrij levend.e kokertjes-bouwer rnet een jaar-liftse levenscyclus.In tegenstelling tot §}ïp!.@i!Ë oallens is §s!gj.g!!g, oaripes n6óitminerend in pla.ntenmateria,al gevonden ([hienemann 1954) .
Volgens Mund.ie (lg>t) treden twee generaties per jaar op mei uitvliegpiekenin mei-jr:ni en augustus-septenber.
Gebaseerrl op d.eze literatuurgegevens omtrent de verspreiding, habitatseisen
en levenscyclus va.n de Glyptotenclipes paripes/pallens-ta:ca kan aang'enomen
worrlen d.at $ barbipes niet voorkont in het Staalbergven en Belversv€no
G. gipekoveni en gc pallens lrcunnen aarrwezig zijn in d.e vegetatie+onsters(ninerend.), terwijf G. paripes waa.rschijnli;k voorkont in de pnrtbod.ern en de
venige (gJApE""g, I@ilg)bodems. Ook G. pallens kan in d.eze boderrnon-
sters ee.rr,ezíg ziyt.
- Ghmtotend.ioes cf.virid.is
De naan t$fl@ilg cf.viridist is gebmikt on de soortengroep aan tegeven zoals cleze d.oor Kalugina (1915: vertaling en sa^uenvatting Mol1er Pillot)onderscheid.en is. Het ond.erscheid tussen dléze groep '+et relatief kleinere
soorten- en d.e hiervoor besproken tglf§lglig, oaripes/paIlens-groepr
is rpij ctuictelijk. Tot cl.e hier behandeld.e soortengroep beho:re* q-g.-G- cauli-coIa. G. imbecillis. G. nartcunia.nus en G. viridis.
-84_
De in het Staa,lberryen en Belversven a€ngetroffen exemplaren vertonen d.e
meeste overeenkomsten net Glwtotentlipes g!g!1!§.In het Belversven ziin de larven in het voorjaar vooral gevond.en in .If,Èg-en3@bod'enmonsters.Geringereaarrta11enzijngevorrd.enindesten-ge1d.e1en van d.eze planten. Ook in de zomer word.en de larven vooral op -U4p][email protected]'erzijntl.e1arveninred.e1i1kedl'ichthed.en6evond.enop lÍlmphaea-ond.erwat erbladeren.
Vrijwel alle waarneningen tluid.en op een voorkeur voor vegetatie, waarbij vooral
lYpha en .!!.4f!g, als substraat geprefereerrl uord.en.
VeeI ttuiclelÍ;lcheid ontrent de levenscyclus van 9fIPl@ipes. cf.viridis-larven is niet verlcegen.
Glyptotend.ipes caulicola-larven leven in rottend Inatuurli3k verontreinigd'
water en mineren in rris-bladeren, stengels van UàpIgIr .@!&r Saaitta-
fE, !!!g, .@!969, en groene stengels van lglggggglg natans en P. .!ry.Voed.ing bestaat vooral uit d.iatorneën. Iarven zijn nergens vó6r juni aangetrof-fen (Gr:-pekoven 19'13 uit: Ttrienemaxn 1954). Moller Pillot (tg8t) vermeltlt het
taxon voor d.e mictd.elgrote stilstaand.e wateren met veel pla^ntaard.ig nateriaal.
Burtt (tgaO) trof G. imbecillis-larven sarnen aam met o.a. G, pallens-larven
in rotte lYpha-b1ad€r€n.
Omtrent de andere taxa uit deze groep zijn geen relevante literatuurgegevensgevond.en.
- Glyptotend.ipes g.siErnatus
Eén exemplaar $ F.siAnatus is gevond.en in een Phrapites-stengelmonster inhet Belversven.
Iarrren van ilit taxon leven in d.e wat grotere stirgtaande wateren in bryozoën-
kolonies, waar zij hun kokertje spinnen(Iltoller Pillot í981). Hoewel d.e larvenin vrij hoge clichthed.en lo:nnen voorkomen zijn cle totale aa.ntallen neestal nietgroot. EY zijn nog maar weinig vind.plaatsen in Ned.er1and. bekend. (Uotter Pillot't978-79).
De eventuele aanwezigheicl van bryozoënkolonies in het Belversven is niet opge-
merlrt. Het voorkomen ervan ka.n echter niet uitgesloten worrlen.
- ![icrochirononus tener
li[. @-larven zijn uitsluitentl in het Belversven gevond.en. De verspreidingbinnen clit ven beperlrt zich tot het open water. Het taxon is vooral in het
voorjaar gevond.en. In d.e z(mer zijn de larven alleen cluictel$k aanwezig op het
-85-
het zand.ige substra,at aan d.e noordoever va,n het ven.
Imag"ines zijn in Ned.erla.nd. verza,meld. va.n mei tot september (Í'msemann 1933 uit:Moller Piltot 1978-79). Het taxon heeft mogeli;k twee generaties per jaar.Vierd.e-stad.iumlarven zijn in cLe zomer en in febmari aangetroffen (Uotter Pil-Loi' 1!78.79). De zomerbemonstering in het Belversven heeft waarschijnli;k plaats-gevonden ten tijd.e va.n het uitvliegen van het taxon. Dit verklaart nogeli;k
d.e 1a6ere zomerdichthed.en.
M. lg-larven zijn gevond.en op prut- én zantlbod.em. Toch l[ftt tLe larve een
voorkeur te hebben voor een zand.ig sed.iment. In de literatuur is weinig tenrg
te vind.en over een eventuele substraatvoorkeur van de Iarve. ÏÍr:ntl.sch (lgqZ)
vermelt d.e larve voor plantenvrije zones in open water. Het is niet cl.uicleli;k
of hiermee een organisch of een mineraal sedirnent bedoeltl. word.t.
lficrochironomus tener-larven worden in Nederlancl vooral aa.ngetroffen in voed.-
selrilke plassen met redelijke waterknaliteit (Uotter Pillot 1981). Buskens
(t983) trof de larve zeer schaars aan (één exenplaar in het Be1vërsven).
- ll[icrotendipes chloris a&g,.
Iarven van dit ta:ron zijn alleen in het Belversven aangetroffen. In het voor-ja,ar ziyt de larven vooral in IYpha-bod.em en minder op llYpha-stengels gevond.en.
In d.e zomer ,ri" 4i cloris-Iarven uitsluitentL aangetroffen op za.nÀboden in het
open water (zuid.oever).
Volgens Reiss (tg6g) zijn cle larven pr:re sedinentbewoners. tÍothes (t97t) ver-melt hoge larvend.ichthed.en op plaatsen met grote hoeveelheden vers organisch
nateriaal (vaalc sa,mengedreven a€ux oevers). De larven ni;ilen een zand.i6 substraat
echter niet. Volgens Brund.in (lg+g) komt het taxon -i.t.t. ardere Microtend.ipes-
soorten- ook voor in extreern polyhurneuze veenpoelen. Deze auteur noemt de larven
tlpische bewoners va.n littorale mod.d.erbod.ems. MoI et al. (tg8Z) noemen het
taxon voor een milieu met grof zand. of grof cletritus. De larven werden het
hele jaar d.oor ( ! ) aansetroffen in net zuurstof verzadigd.e wateren.
De larven zijn algeneen in stilstaancl water en schaars in stromend water (t etr-
nann 197 'l; Reiss 1968). In Ned.erl-a,nd. zijn vele vintlpla.atsen bekencl, verspreid.
over het hele land (Uot1er Pillot 197U79). De larven word.en rDono satrlgetroffen
in (mid.d.el)grote plassen met veel pla^nta^ardig nateriaal (Uoffer Pi1lot 1981).
Buskens (t983) trof de larven vooral aan in tle matig voedselrijke, la,ag alka-Iiene, stilstaantle wat eren.
De vliegtiil van aIle Uicrotendipes-soorten ligt in het voorjatrr en de zomer.
Reed.s in cle winter zijn vele larven in het vierde-etadir:n (Uotter Pillot 197U79).
-86-
Reiss (1968) noent het taxon een tSrpische univoltine voorjaarssoort met een
vliegpiek van eind maart tot eirrcL nei met een naximun in begin mei. Volgens
Br111d.in (l|+l) is de vliegtiil van het taxon sterk begrensd van eird april toteind. mei. De larren zijn erg abund.a.nt in het voorjaar. ZoveL Brrmrtin (t9+9) afs
Mr:rriLie (lg>l) noemen M. chloris een voorjaarssoort. Beide auteurs onderzochtten
echter nÍet cLe larvenpopulaties, maar uitsluitentl d.e inagines!
De lage larvend.ichthed.en in het Belversven lnrnnen nogelift verklaard. word.en
rD.b.v. cle uitvlieggegevens: voorjaarscLichthed.en lournen relatief laag zijn tloor
d.e vroege uitvliegtiil van het taxon. Zgrnerd.ichthed.en kunnen laag zijn omd.at
d.e larven ten tiile va.n bemonsteren nog jonge larven lraren en zodoende bij be-
nonstering gemaldceli.Sk genist konden word.en. Natuurli3k }:r:nnen diverse andere
factoren eveneens verantwoord.elijk zijn voor tle lage Ití. chlorisdichthed.en
- Parachirononus gt.arcuatus
Parachironomrs É(r.arcuatus-larven zijn vrijwel uitsluitend in d.e zomer gevond.en.
In het Belversven is d.e larve in relatief grote d.ichthetlen gevond.en op Ephaea-d.rijfblad.eren in het open water (ra^ai I). Op de lÍvmphaea-blad.eren in d.e
beschutte zone (raa,i fV) is d.e larve niet gevonden. Ook zijn lanren aa^ngetrof-
fen in tVpha-stengels en de prutbod.en aan d.e noord.zille van het ven.
Uit tle resultaten blifit geen duid.eli;ke voorkeur voor een bepa,altt substraat.
De pla"atsen wa.ar d.e larve aarrgetroffen is staa.n in het algeneen sterk ond.er
invloed. va.n golfslag (Nymphaea in het open water, -UEE aa.n d.e noorcloever).
g.arcuatus d.eze' dyna,mische omgevi.ng.
uitsluitend gevonden op planterdelen en
Mogelilk prefereren de larven van &Binnen d.e vegetatiezone is d.e tlarve
niet op d.e boden.
D" E arcuatus-groep is in stilstaantle wateren en de grote rivieren zeer ver-
spreid (tÍotter Pillot 198í). De groep is in Nederland met vele soorten verte;genwoorrligtt. In voed.selarme vennen (StaatUerg'ven) zijn cte larven schaars (Uof-
Ier Fillo+ 1g7È7g). Buskens (fg83) trof d.e larven vooral aa,n in (rnatig) voed-
selri$ce stilstaand.e wateren en nauwelilcs in voed-selarme enf of zure wateren.
De uitvliegtlil nan diverse soorten van P. g.arCuatus loopt van mei tot eincl.
septeuber. Tenminste een d.eel van de soorten heeft twee generaties. Ouerwin-
tering vind.t plaa,ts a1s jonge lanrre (ttlotter Pillot 1978-|9).
fn het Belversven ziyr d.e larven vrijwel uitsluitend. in de zomer gevonden. Dit
wijst nogelig op een uitvliegtrjd in augustus of later in het seizoen. tÍaar-
schijnliÍc treectt rnaar één jaarlijkse generatie op.
De larnen 1even vaak in een zelfgesponnen kokertje. Uit een zelf opgewelc.te
waterstroon worrlt voed.sel gefiltreerrl.. Volgens Konsta.ntinov ( 1961) ziin tLe
Iarrren facultatieve rovers. h bliÍst een voorkeur te zijn voor het eten nan
Chironomitta,e en.$!gg@!4.
_87_
- Parachironornus g.vitiosus
Pareashire4gtrus Ar.rritiosus-larven zijn alleen aangetroffen in een (aanrnrllenct)
netmonster in het BelvePSVero
Deze larrren leven meestal op d.e bod.em, op stenen en planten. Ze word.en aan-getroffen in rivieren en rr€T€Ílo In lled.erland. zijn d.e larven verspreid. aaJrge-
troffen in sloten, meren en krabbescheervegetaties en een enkele maal in een
larrgzaarn stronend.e beek (Mo1ler Pil1or D7U79).
- Polrmetlilum cf .nubeculosr:m
Pol.yoed.ilrln cf.nubeculosun-larven zijn uitsluitend in het Belversven gevond.en.
De d.ichthed.en waaarin tle larven aa,ngetroffen zijn, zijn steecls zeer gering.Een d.uitlelijke substraatvoorkeur b1i;kt niet uit de resultaten.Meuche (tgfg) noent P. nubeculosurn een mod.d.erbewoner. In het Tjer:keneer isde verspreid.ing va.n het taxon beperkt tot tle zandige oeverzone. Abund.antie
enf,íequentie zijn hier gering (Beattie 1982).
Larrren van EÉIpgÈ@ cf.nubeculosrrn zijn in l{ed.erla,ncl algemeen op d.e bod.em
va.n stilstaancte en zwak stromende wateren. In eutroof milieu is het taxon
gewoon (ttotter Pi1lot 197L79i Buskens 1983). Sether (1979) ve:me1dt het
taxon voornamelil< voor de meso- tot eutrofe, oligohr:meuze wateren. fn ,zweed.se
eutrofe wateren is & nubeculosu.m algemeenl in cle oligotrofe wateren echter
schaars (nnrnain D49). Reiss (tg68) trof het ta:con in cle Bodensee ret matige
abunilantie ma"trjr grote frequenti€ àEtrloDeze auteur trof d.e larven aan tot op
106 n cliepte! De genictcteltLe abnnd.antie tussen O en 2J m tliepte was voor de
Bod.ensee 1lO lrrrà../n2. H"t abund.a.ntiemaximrm lag in februari op 0.8 n cliepte
op zand.. Titnus (lglg) ve:meLd.t de larven vooral voor d.e onttiepe oeverzones.
Ttrienenamn (lgl+) rekent P. nubeculosurn tot tLe zgrto zoaersoorten met een
vliegtill van eind. nei tot einct augustus. Reiss (tgeg) noent drie generaties
per jaar net uitvliegpieken in half nei, half juli tot begin augustus en insepternber. Ook Mr:nd.ie (lgSt ) beschouwd. P. nubeculosum a1s trivoltine.De larven voed.en zich met cl.etritus en soms ook met Copepod.a.
- Pohmeclilt-un sr.sordens
Larven van !:Éïpggifgg F'r.sonlens zijn in het Staalberg"r,ren én Belversven aan-
getroffen. fn het Belversven zijn de larven vooral in het voorjaar gevond.en.
In tl.it ven zljn de larven niet in het open water rnaar uitsluitend. in cLe vege-
tatiegorrlel gevond,eur. Sandberg ( 1969) trof tl.e larven achter ook buÍten tl.e
vegetatiegordel en zelfs in het sublittoraa,l va.n Lake hken €lEtrIo Reiss (tgeA)
noemt het taxon een plantenbewoner van het neer-littoraal.
F-
-88-
fn Nèclerlapd. word.t de larve vooral aangetroffen in tl.e nid.clelgrote stilstaand.e
nateren net (veeI) plantaardig nateriaat (uotter Pillot 1981). Buskens (tg8f)
vond een correlatie tussen het voorkomen vaÍr helofyten en d.e aanrwezigheid. va.n
d.e larve. In enkele gevallen werd d.e larve ook in bod.enmonsters gevonden.
Fbigge et aI. (lgtg) vonden d.e larven in geringe aa,ntallen op l[tmphaeïclen
(blaaeren). In ond.erhavig ond-erzoek zijn geringe aantallen & g.sordens-
Iarven aa,ngetroffen op ttrjifbladeren \ran lÍynphaea g!@.
De larven leven op planten (nrunain 1949; It[oller Pillot 197&79), voornanelijk
in ga.ngen in plantenstengels. Jonge larven bevind.en zich echter eerst in clod.e
of bescha.d.igde stengels (Berg 1950; ÏÍalshe 1951). De larve spint een netje en
veroorzaakt d.[r.v. lichaansbewegingea een gerichte waterstroom. IIet voed.sel
bestaat uit algen en cletritus (Uo1ler Pillot 197U79). Berg (tg:O) trof de
lagren aan in stengels en .voor een deel aanengevouríen bladeren van Pota.mo-
geton-soorten. De overwiatering van d.e larve vond ook hier plaats.
- Polrroed.ih:m cf .uncinatr:m
P. cf.uncinatu.n-larven zijn in beitle vennen bij beicle bemonsteringsrond.en ge-
vond.en. In het Staalberryen kont de larrre in het voorjaar in geringe d.icht-
hed.en voor op d.iverse substraattypen, In d.e zoner is cle verspreid.ing hier
beperkt tot cte za^ndige bodens net weinig tot geen organisch nateriaal.
In het Befversven zijn P. cf.uncinatu.ro-Iarven nÍet in het open rrater, naar
uitsluitencl in de vegetatiezone aangetroffen. De larven zijn in het voorjaar
rond.orn het hele ven aanwezíg. In d.e zomer is d.e versireid.ing birrnen d'it ven
yrijwel beperlct tot cl.e zuid.oostzoneo EeD ttuid.eli;ke verklaring is hiervoor niet
te geven. De verschillen in substraatpreferentie tussen Staalberryen (zanit-
bod.en) en Belversven (voorjaar: vrteI. -@§, zome:^i vrttl. veni§e bod-erns)
doen vernoeclen d.at we te maken hebben net verschÍIlenil.e soorten. '''
Meer d.uid.elÍfiheid. kan hierover pas verleegen worr:len wanneer uitgebreidere
d.eterminat ieliteratuur beschikbaar is.Literatuurgegevens over P. r:ncinatum zijn schaars. Buskens (t983) verneld't het
taxon voor r,rortels van !f,Pg. Moller Pillot (t980, 1981) noent het taxon aI-
geneen VOO1 Oo&o pOelen, moefa5sen en VOedSela3me SlOten' T'O'V' P' nUbecu-
losun zou ! uncj.:eatum vaker in nin of meer voedsela^rme wateren aangetroffen
wor,ilen. Dit word.t ond.ersteund. door de resultaten van ond'erhavig orrd'erzoek:
P. pubeculosr.rm is niet in het voed.sela.rue staalberryen maar wel in het voetl-
-§e-lri!CereBe-].vergvqngevord'en.@isinbeict'evennengevond'en,steed'sin hogere dichthetl.en ttan P. nubeculosun'Beicle taxa ziin nooit ire eenzelfd'e
monster gevonden. vorgeers Bnrnilin- (lg+g) begint de uitvliegtrÍl van P' r:nci-
natrrmvroegertl'arrcl,ierrarrandereP.-soorten;somsaleirril,april.
-89-
- Pseuclochironomus cf .prasinatus
pseud.ochirononus-Iarven zijn niet gevonden in het Belversven. Trr het Staal-
bergren zijn cl.e larven algemeen aangetroffen in vr[iweI aIle monsters. De
Iargend.ichtheid. neemt in d.e zomer op rrijwel alle pla"atsen sterk toeT met
relatief lagere clichthetLen in het centrale d.ee1 van het ven.
pseudochirononus-larren li;ken een voorkeur te hebben voor een organische
slibbod.em. De verspreitting 'uan het taxon han€:b in het Staalbergrren nogeliJk
sanen net cle aanwezigheitl. van levend §!E@gE. Levend. Spha^srum kont 'urijwel
uitsluitend. voor in cle oeverzone va.n het ven (zie p. 8 ). In hoeverre
Spha,qnrrm van belang is als aa,nhechtingspla^ats en/of voor d'e voed'selvoor-
ziening voor de lagre is niet ctuiclelifi en vereist verd.er orrd.erzoek hierrnaar.
Zowel Reiss (fgOB) als Errenberg (1957) ve:melcl.en een talri$< voorkomen van
cle larven in het aangfoeisel van stenen in cle bra^ntl.ingszone vE[n gfote tuererr.
Hoewel cte larve tot op grote tliepte voorkont word.t een abundantienaximum ge-
vonden tussen O en 5 meter diepte (g*. 1310 incl./r211n"i"s 1968).
Pseudochironouus cf.prasinatus is bekentl van trerenr vennenr rivieren en beken.
Zowel in noord- als zuitl.d.uitse meren is het taxon een algenene bewoner van
het littoraal. In cl.e meren rra.n het zuiclzweed.se hoogland. bereilct P. Drasinatus
haar hoogste abunclantie op open sed.iment va,n het onderste littoraal van oli-gohumeuze neren (naxirnaal ongeveer 2OOO ind./r2;(n",o,aín 949). Humphries
(fgfe) vermel6t ongeveer ge1ifl<e ctichthed.en voor Lake Winclelmere- In cle
grosser plöner Seen (tenz 1%7) is het taxon zeer t54pisch voor het Agryphila-aangroeisel op stenen. In zweed.se meren is @ nee*
eurSrtoop, hetgeen te wijten is aa.n een betere zuurstofnoorziening in d.eze
laatstgenoemde meren (Humphries 1938; l[euche 1939i Bnurclin 1949).
Blskens (tg8f) noernt cLe larre voor enkele grotere verzuurd.e vennen rnet
een zamd.boden, rÍa€ur recentelift h"t @ verd.wenen is of cl.reigt
te verd.wiinen. Ook noemt hij dit taxon voor laag:-alkaliene wateren waar nog
tittorelletalia:vegetaties aartwezig zijn. Ook Moller Pillot (tgat) noent het
taxon vooral voor de zure nateren, hoewel rle larven plaatseli.Sk algeneen
schijnen te zlyt in Ned.erla^nd..
Pseudochirononus prasinatus-larven voed.en zich net algen en ctetritus (tr[oUer
Fi1lot 1978.79).
Volgens tenz ('t954-62) vliegt het taxon van rnid.tlen mei tot eind. augustus,
met een ma:cimu.m in jr:ni. Sether (lgll) noernt uitvliegtiid.en nan eind naarttot begin olstober. Vliegtiilen in zweed.se meren waren va^n e!n{._mei _tot q_inil _juli (Bnurttin 1949). Volgens Mund.ie (lgSl) is tLe larve univoltine. De uit-
-90-
vliegtill is volgens cleze auteur sterk a^fha.nkeli!< va.n d.e tLiepte r ar cle larve
zich bevindt en cle cl-aar heersend.e temperatuur. Lanryen va,n 1.1 n cliepte hadtLen
een uitvliegpiek ctie nrin één naand. eerr:ter was dan tle larven van 5-6 n d.iepte.
De uitvliegtrjd Iffi voor het Staalbergren -t.o.v. d.e literatuurtre:cmelclingen-grij laat in het seizoen te zijn. Een plausibele verklaring is hiervoor nietaarrwezig.
- tribelos intextus
Ibibelos-larven zijn in het Belversven in voorjaar én zomer gevond.en. In het
Staa,lberryen is d.e larve niet aangetroffen.
De vÍndplaatsen in het Belversven zlyt aIle afkonstig va.n zand.bod.en,
niet net een d.un laagje organisch nateriaal. In de vegetatiezone isniet gevond.en. De larnen zijn vooral gevond.en aanr d.e oostzijde nan het ven.
Dichthed.en zijn in het voorjaar tluitleli3k lager tla.n i-n d.e zomer.
I,grven van Tribelos intextus worrlen gevond.en tussen pla.ntengroei en in clod.e
plantend.elen (!). ttet taxon is bekend. va,n vele meren in noorrl- en oost Europa.
(An:rrain D49, Lenz 1954-62). Een enkele maal word.t het taxon gevond.en inLattgzaam stronend water (f6fp 1956 uit: Iiíoller Fillot 1978-79).
Literatuuropgaven naken rrijwel steeds neltling van plantenmateriaal als sub-
straat ÏÍaaxop of waartussen d.e larve aangetroffen word.t. De vindplaatsen
in het Belversven zijn hierrnee d.uideliJk in tegenspraak! lbibelos b1if,st hier
een cluideli3ke voorkeur te hebben voor zand.bod.ens in het open water. Ook
Buskens (tg8f) trof het taxon voornaneli!< aan op zand.!
IIet is nog ontluicteli$< wat de oorzaak is voor d.eze verschillen.
Volgens BnrÍd.in (lg+g) vliegt het taxon in zuid.-Zweden in mei en jr:ni.
llbibelos heeft in Ned.erla.nd. waarschljnli;k twee generaties, aangezien zowel in
het voorjaar als in augustus vierde-stad.iunlarven gevond.en zi;n (Uoffer Pillot
1g7u7g).
- Àblabesmvia longistYla
À. longistyla-Iarven ziin in beid'e vennent zowel in het voorjaar als in d'e
zonet aa.ngetroffen.
ïn het sta.albergrren is d.e verspreitling in het voorjaar beperlrt tot cLe pla'atsen
met een relatief geringe afstasd tot tl.e v€ÍIo€v€Pr De larven ziJn op zanclbod'en
ninder frequent en abuntta.nt gevond.en èa.n op de andere substraten' Grootste
larvenrtichthetlen zip aangetroffen in het westeli;k cleel va'n het ven' Dit is
rnogelifi te rijten aan cle relatief beschutte lissing ya'n d'e nonsterplastsen'
aI d.an
fbibelos
-91 -
Een cluiclelifl<e substraa,tpreferentie 1i31st op basis van cle resultaten niet tebestaam. De larven liflcen -morlr in het voorjaar- het centrale venged.eelte temijd.en. Ook in het Belversven is het taxon maar weinig gevond.en in het cen-
trale vend.eel. De grootste larvend.ichtheclen word.en vooral op venige bodens
aangetroffen.Reiss (1968) trof d.e larven vooral aa,n in kleinere stilstaarde wateren.
Fittkau (OeZ) venneld.t cl.e larve voor het littoraal van grote stilstaancLe
wateren.of stromend.e water€ro lrr Ned.erlamd. word.t het taxon vooral gevond.en insloten, beken en laagveenplassen (Uotler Pillot 197&79). Buskens (1983) trond
het ta:con nÍet in wateren met een hoge tnilieucltrmamiekt, maa.r we1 in eutrofe
wateren van rrij goed.e lcrvaliteit. De la,:nre werd d.oor d.eze auteur gevond.en op
za.nd.boclen, aI dan niet rnet organisch nateriaal. Het ta:ron werd. ook gevond.en
in cle wat grotere zure vennen-en in zar.h+e wateren.
![olIer Pillot OgAl) noent Ablabesnvia loruristyla vooral voor venig milieu,sorns met veèI slib op cLe bod.em.
De regultaten van het ond.erhavige ond.erzoek rD.b.t. A. longistyla sluitengoed. aan bij tl.e literatuurgegevens over dit taxon.
- Ablabesmvia nonilis
-
ÈA. monilis-lanren zijn vooral in het Sta^albergren en mind-er in het Belversven
gevoncten. De verspreicling binnen het Staalbergren lijst vooral bepa^ald. teword.en d.oor d.e aarrwezigheid. van zand.bod.en met weinig of geen (g,"of) organischnateriaal. In vegetatie is het ta:con maar sporadisch gevond.en.
Mothes (lgll) trof A. nonilis-larven vooral aan in ond.erged.oken vegetatiesen in cle nod.tlerbod.em. A. lonFistyla wenl rtaarentegen vooràI in d.e zand.ige
open rietzone Íra.ngetroffen! Deze waarrremingen wi.lken sterk af van d.e waarge-
nomen verspreid.ing van d.e taxa in Belversven en Sta^albergven.
De larrren leven in beken, rivieren, neren, plassen en sloten (Uotler Pillot \197UT9). In neren wordt het taxon in het littoraa,l vooral aangetroffen tus-Sen pIa.nten. I:a eutrofe meren wordt A. nonilis gevond.en tot in het sublitteraal, in oligotrofe meren tot in het profunilaa,t (neiss 1968; Fittkau 1962).Volgens 3rr:nd.in (Dqg) zijn d.e larven (incl. A. longistyla) eulytope bewonersrran d.e littorale zone in zowel oligohruneuze als eutrofe zweedse meren maar ookin venige poelen. A. nonilis-Iawen zijn d.oor Buskens (lg83) vooral aangetrof-fen in matig voed.se1rifte, laag alkaliene wateren.De larven va.n A. nonilis vliegen uit in cte periode van juni tot olstober (Uof-ler Pi1lor 197U79; Mundie 1957; Srund.in 1949; Reiss 1968).
-02-
- Ablabesnyia phatta
A. phatta-larven ziin niet in het Se1versven gevond.en. In het Staalberryen komen
cle larven in redelifte dichtheden voor op de zand.ige oevers. È litrrt een d.uid.e-
I[ke voorkeur te zijn voor cl.it za,nd.ige sed.iment. Larven ziin weinig freguent en
met geringe abund.anties aangetroffen in pmtmonËters. Toch is het ook nogeliSk
cLat cle larven een voorkeur hebben voor oeverzonas? onafhankelift van het tlpesubstraat. Larven zijn uitluitencl aangetroffen op plaatsen met een oeveraf-stand. va^n mind.er dan l0 meter. Larvend.ichthed.en zijn steed.s gering.De larrren bewonen het littoraal va.n zowel oligohumeuze als polyhr:meuze meren
en bevind.en zich hier volgens Brundin (lg+g) op zowel organogene als uinero-gene bodem. Sand.berg (lg6g) vemeld.t de larven voor Lake hken vooral voorhet littoraal en niet voor het sublittoraal. Het taxon werd. d.oor d.eze auteurfreguent gevonden in zones nët buíten d.e oevervegetaties!In ilecler1a.nd. is het aa.ntal vind.plaatsen beperlst. Deze liggen verspreid d.oor
het gehele land. (ttotler Pitlot 197U79). Het taxon komt voor in vennen, slotenQrd.. ln€I€.r waarschijnli.lk steed.s bij goed.e waterlcnaliteit (noncl..ned.ed..Moller Pillot).Suskens (tg8:) trof tLe lanrren vooral aan in het voorjaar in rDone zur€ nate-ren en maar weinig in a.nd.ere natertypen. Ook ldoller Pillot (tggt) noent de
larven voor zrlre tenporaire en semipe:ma.nente stilstaand.e wateren met veelplantaardig nateriaal. A. phatta word.t d.oor d.eze auteur genoend. voor d.e
tPseud.ochirononus-soortencombinatier, d.ie beperlct is tot d.e zr:re yrateren.
Radclun et al. (tgSt) troffen de larven va.n tlit taxon niet aan in de meer
neutrale (zweecl.se) meren.
Het geringe aantal larven wat in de zorner gevond.en is wijst op een nogelilkvroege uitvliegtlitl. Dit is in overeensteming net d.e meeste literatuurgege-vens (Motler Pillo+ 197U79; Reiss 1968; B:n:ndin 1949). .
- Guttipelopia zuttipennis
Van d.it taxon is maar één exenplaar aa.ngetroffen (in fret Belversven).Buskens (tg83) vond in het najaar van 1981 eveneens één exemplaar va,n tlittaxon in het Belversven.
Volgens ZavIeI en Ttrienemann (1!2'l uit: Moller Fillot 197U79) is cl.e larveoprrallend traag en word.en ze d.aan'door gemakheli.gk over het hooftt gezienlDe presentie van het ta.ron is van belang voor d.e lcaralcterisering va.n d.e
ond.erzochte wateren. Het taxon is eea kentaxon voor de soortencombinatie van
mid.clelgrote wateren met veel pla.ntaa.rdig nateria^at (Uotter Pillot 1981).
In Ned.erland. kont Guttipelopia zuttipermis verspreid. voor, vooral in veen-
gebied.en. Meestal worrlen maar weinig erernplaren gevond.en (ttol1er Pillot 197U79).
In lcabbescheervegetaties kont het taxon vaak in grote d.ichthetten voo?
(tU.gter 197'l). Volgens Kreuzer (lgqO uit: Bnurtlin 1949) konen d.e larven voorin d.iverse kleine stilstaand.e waterenl llono cle alkalische en venige poelen.Hr:nphries (lgfe) trof d.e larven aan op l meter cliepte op een fijndetritus-bod.em. vorgens Bn:nal.in (Dqg) i= §g!3!!gk!E zuttipennis te beschouwen alseen d.uid.e1ilke eurytrope soort van stilstaand.e nateren. De larve is aangepast
aa.n tenporair zuurstofame littorale biotopen. Hoewe1 de soort lcaralsteristiekis voor polyhuneuze voedselarne wateren is tle larve ook aangetroffen i-n hy-pertroof milieu.
- Monopelopia tenuicalcar
Van dit ta:con zijn twee exemplaren aangetroffen in het Belversven in cte Carex-bodem.
De larrre is in Ned.erland. algeneen verspreid. naar worrlt niet algeneen aange-
troffen in vennen, lealbescheervegetaties en (schone) sloten (tttotter Pil1ot197&79). Het taxon is lcara.lsteristiek voor nid.d.elgrote r.rateren net veelplantaard.ig urateriaal, De larrren word.en ook veel gevorrclen in senipermanente
kleine stilstaand.e wateren (lttotter Pil1ot 1981). Volgens Fittkau (t902) ishet lcaratsteristieke habitat: moerassige poelen tussen trossen en rottend plan-terunateriaal. De vinclplaats in het Belversven vold.oet reclelilk aan deze beschriiving.
Natarsia
Van tlit taxon is één exenplaar gevond.en aa^n d.e zuid.grens van het Belversven
in cle venige bodem. Het substraat bestaat op cleze plaats voornemelilk uit rrrij,-
wel onverteerd. cl.ood. Sphamuq-nateriaal.Uit E\rropa ziyt tot nu toe twee soorten bekentl: N. prrnctata leeft i-n bronnen
en beken, tloch pla"atselilk in poelen met rottend. planter:materiaal en soms inde oeverzone \ran grotere plassen (ttlolter Pillot 1978-79, 1981). Deze laa,tstgenoemde habitat komt overeen rnet tl.e vincl.plaats van de larve in het Belvers-veno Ook ZavIeL en llhienenann ( 1921 ttít: tr'ittkau 1962) vonden d.e larven van
Natarsia punctata in poelen met organisch verontreinigt water, zowel in nod.-
cler vermengt met grove plantendelen, als tussen mossen GlLegUg, S@gg).Van d.e a.ndere europese Natarsia-soort -w.. ggggg- is rrrijwel niets bekend..
- hoclad.ius
Larvenvarr@zijninbeiclevenneninvoorjaarenzomeraarrgetroffen.
I
-94-
De lage cLichtheden in beicl.e vennen zijn nogelift te verklaren d.oor cle pred.erend.e
levensrijze varl hocladius-Iarven: pred.atoren zijn in het algemeen rnind.er abr:n-
tlant rlan cletritivoren. Deze pred.erend.e levenswljze naalst het taxon ook mind.errsubstraat-gebond.ent da.n niet-pred.erend.e chironomiden. In het Belversven isnogelilc ook d.e hoge pred.atied.nk d.oor vissen, d.e lage chirononid.ed.ichtheicl
en de weke bod.en va.a invloecl op cle larrrendichthed.en va.n hocladius.Ia tle zomet nenen cl.e genid.tl.eld.e larvenctichthed.èÍr oono voor d.e §lflnhege-bodenen cle nabijgelegen Phragnites-bodem (ra.ai III) sterk toe t.o.v. fr"t voorjaar.De and.ere bod.ennmonsters uit tle Phrapites-vegetatie zijn ctaarentegen erg arm
aan Èoclad,ius-lanrerl.o It[oI et aI. (lgBZ) troffen hocladius-larven vooral aan
in vroege voorjaarsmonsters en vooral nÍet in Ptrraemites-bod.en!
Vo1gensMo11erPi11ot(lglt)word'envo1groeic[[email protected],aangetroffen vana.f het rrroege voorjaar tot in d.e herfstr vooral vanaf apriltot in d.e nazomer. Titmus (lglg) vond voor hocladius in oncliep water een
uitvliegpiek in nei; in tlieper open ryater echter pas in jr:ni. Mogelijk speelt
d.e ternperatuur hierbij een ro1.Potter et aI. (lgl+) noemen de zeer algemene P. choreus bivoltine. Overwinte-
ring vind.t hoofclzakeItts in het tweed.e.'stadiun plaats.
- Psectrotanrrous varius'
P. v.afius-larven zijn ui'i;sJ.ui.tenil in hei Belversven gevond-en. Grootste larven-
c1ichthed.en ziin in het voorjaar gevonden voor de boden van het wilgenbroekbos.
In tl.e zoger zijn cle ctichthed.en hier aaazienliflc geringer en word.en hoge tlicht- ,
hecl.en gevond.en voo! de boden van de r:ab[felegen (ra,ai I) fu@-zotlèoOpyallencL is d.e zeer locale verspreicting van het taxon in het Se1versven.
Tevens is c[e verschuiving in larrrerd.oninantie van wilgenbroekbos+bod.em'in
het'.voorjàar naar cle lisctocl.cl.e-bod.en in cte zw,et opnerkelilk. De larve over-
ri.ntert waarschijnhÈ in cle bod.en van het broekbos.
De larven van P. varius zijn bod.enbewoners in (tteine) stilstaa.nÀe en langzaam stromende wateren en komen vooral voor bij natige tot sterke verrmiling
trÍolIer Pillot 1971). Bn:ndin (lgqg) noemt de soort een algemene soort voor
d.e eutrofe wateren. De larven leven in het neer-littoraal, in bror:nen en
beekjes, en in verontreinigde wateren. Ïn voed.sela,:m milieu kont het ta:con
a1leen voor bij aarrwezigheid. van veel pla.ntenresten (Uotter Pillot 197U79).
Thienenamn , (g5O, 1gi4) en Fittkau (lgeZ) noemen de lagren algemeen
voorkomend.e mod.cl.erbewoners i:e vooral tl.e kleinere, zuurstofarme, organisch
verontreinigtle, stilstaard.e wateren.
-95-
In Neclerland is het taxon zeer algemeen en algemeen verspreid., vooralla.r:§zaam stronend. vervuilcl water (nond..med.ed..Mo1ler Pillot). Btrskens
trof d.e larven vooral aa-rr in plassen met een thogere nilieutllmamiektstabiel milieu), vaak net d.od.e pla.ntenresten.
Het voed.sel vasr d.e larve bestaat vooral uit chironomid.en, cladoceren,
meën en groenwieren (Uolter Pillot 1978.79).
1n
( rg8r )(irr-
cliato-
- TartrrPus lgaatzi
Ta.rtmus-1a;rven zijn in het Sta^alberryen niet gevond.€Di fn het Belve?sven is het
taxon in voorjaar én zomer weinig freguent en weinig abÈrd.ant aanrgetroffen.
In cle §Eha-bodemonsters v n raai ï i" Iggf5 in het voorjaar níet, en inde zomer in relatief grote cLichtheclen g:evonden. Een duicl.eli;ke verklari.ng ishiieorfoor niet aarrwezí9. Mogeli;k spelen locaIe chemische onstand.ighed.en hierbijeen ro1. Opvallentt is cle grote overeenkomst in cle zqnerverspreitLing van Psectro-
tarsreus varius en gegrc, lggglgi. Beide taxa word.en door Moller Pillot (tg8t)genoemd voor de tchirononus-combinatiet (zeer tLtrmanisch nilieu) en d.e tAcri-cotopus-cornbinatiet (venige nilieuts ) .fn l[ed.erla.nd worden Taanmus leaatzi-laxven vooral gevonden in eutrofe, stil-staand.e wateren in laagyeen- en overgangsgebied.en, maar ook in slibrigkekleisloten. Het taxon ve:draagt veel vervuiling. t. teratri-larsen zijn schaars
in het pleistocene gebiett aangetroffen (Molter Pillot 197&79, mond..rned.ed..).
Buskens (tg8:) vermeld.t het taxon voor zowel cle wateren met een thoge mi--
lieud.ynaniekr als voor d.e voeclselrifie wateren.
lbrÀyp1ls kraatzi-larven eten vooral algen (o.a. veel tliatoneën) en bod.emate-
riaal. Het taxon is nind.er carrnivoor clan rte meeste and.ere Tarttrpodinae (Uof-ler Pillor D78-79).
- Telnatopelopia nenorun
Í\,yee exemplaren va.n T. nenoru4-larven ziyj. aangetroffen in bod.mmonsters
van de Salix-zone in het Belversven. Verd.er is het taxon niet gevonden.
Larven van d.it taxon zijn karalsteristiek voor kLei:ee afgesloten wateren (tUot-
Ier Pillot 1981) eu konen volgens Kreuzer (lgqo uit: Morrer Pilrot 197U79)en Cuppen (tgAO) uitsluitend. voor in tenporaire wateren. De bod.em van hetwilgenbroekbos kan inclerdaad a1s een temporair milieu beschouwd. wold.en.
Ook Fittkau (DeZ) noent als habitat voor lraqolg-Iarven periodiek d.roog-
vallend.e d.ystrofe poelen in moeras- en bosgebied.en. De larven komen vooralvoor in wateren net lage pH (Kreuzer 1940 uit: Mo1ler Pi1lot 1978-79).
II
-96-
- Xenooelooia
-
Va11 het taxon Xgnopelopia zijn in totaal clrie exenplaren aaagetroffen. Allewaarneningen ziin geclaanr in tte vegetatiezone vart het Belversvotro Buskens (tgS3)
verzaneld.e één erenplaar op @, pseudoc:rpenrs in het Belversven.
Een tluicleIi3ke substra"atpreferentie bliJlst niet uit de gegevens, hoewel er een
voorkeur Iffi te bestaan voor vegetatie.lÍol1er Pillot (lg8t) noent Xenopelopia bij soortencombinaties van de semi-
pe:manente, kleinel stilstaenile voedseltiJkere wateren. In Ned.er1and. word.en
d.e la.rrren vooral gevonden in poelen en sloten, vooral op bod.ens met rottend.
planterunateriaal e.d.Seide europese soorten @ nigicans en & falcigera) konen in velerlei wa-
teren voor, naar zeld.en in het littoraal 'na.n meren en niet in snelstromend.
water. Uit het oecolog'isch getLrag eu d.e verspreid.ing kan geconclndeerd. worclen tl.at het genus the:mofiel is. Eea scheicling va.n de soorten op oecologi-
sche grorrd en kan (tos) niet genaalct worrJ.en (ritttcau 1962) .
- Clad.otanrtarsus
Cladotanrrtarsus-larven zijn bij beid.e bemonsteringsrond.en uitsluitentl in het
Belversven aa.ngetroffen. Icrrren zijn vrijwel uitÉ.uitend. aangetroffen in mon-
sters nan d.e zand.bod.em.
Br:skens (tg83) ve:meId.t voor het voorjaar van t982 voor het Selversven een
clominantie van Cladotanrtarsus. Bemonstering vond. pla.ats bij tl.e zuid.westoever
op een zanilíg substraat met weinig organisch ma$priaal (nontL.Etd€d.Buskens).
Eoewel er weinig zandbod.emaonsters verzameld. zijn kan +ed.e op basis van d.e
resultaten van Buskens- geconclud.eerd. word.en dat Cladotartrrtarsus een zand.ig
substraat prefereert b6ven een bod.ern net veel organisch slib of veel pla.n-
temresten. Ook'Rei§s (tgeg), Bnurd.in (lg+g) en Beattie (tg8z) noemen CIado-
tanvtarsus-larven vooral voor zand.ig substraat.
Clad.otanrtarsus-larvea worten gevonden in nicld.en en bened.en(t)-topen van beken
en verd.er in verschillend.e t5pen stiletaancLe wateren. Sons is het taxon zeer
talriil< in grote plassen (ffi"t sine d.ato). Buskens (tgS3) trof de larven vooral
aarr in ;z*}ate nateren net zandbod.en en weinig tot veel organisch nateriaal.Ook zijn d.e larven d.oor d.eze auteur gevond.en in eutrofe wateren, maatr niet inznre venndr. Ook RadcLum et aI. (tggt) troffen Cladotaqrrtarsu§ @,)niet aa.n
-È=zure- o,m-tand.igheèea. Hoge1i$ is het ontbreken van @larven inhet Staa,lbergrren te wijten aan clit rmi]lent van zu]e milieurs.Ontrent het verloop van d.e levenscyclus van @Iarven bestaan
nogal wat onctuitl.elifldted.en :
-97 -
De neeste auteurs noenen Clad.otanrtarsus bivolti.ne. Macan (lgqg) noent )ettaxon echter eenjarig met een uitvliegpiek in nei of jr.uri. Sand.berg (lg6g)vermeld.t uitvliegpieken in jr:ni en ar:gustus/septernber. Sokolova (lg7l) echterbegin juni en begin juli. Ina6"ines werd.en in noorrl-Dtritsla.ncl (Hr:nphries 1938)
en nicld.en- en zuict-Zweaen (BztnAír. D49) gevond.en in tle zomer en herfst.Volgens Potter (Dlq) vind.t overwintering in het clerd.e-stad.ir:m pla^ats, voI-gens Beattie ( 1982) echter in het tweede-stadiun.hoblenen orotrent cle oecologie en levenscyclus va.n Cladota,rrvtarsus-Iarven kun-lcun pas opgelost wor"'ilen wanneer tLeterminatie van d.e larven tot op soortsni-beau nogeli;k is. Hoewel Cladotanrrtarsus rc, veelrnrltlig aangetroffen worrlt
aIs adult t W er niet va,nuit gegaan word.en -zoa1s bijvoorbeelcL Reiss 1968 ditd.oet= cl.at uitsluitend. d.eze soort voorkomt.
- Paratamrtarsus
-
Paratartrrtarsus-larven zijn bij beid.e bemonsteringsronden aa.ngetroffen in d.e ve-getatiezone van het Belvepsveno In het Staalberryen en in het open water va.n
het Selversvea is het taxon niet gevond.en.
De verspreid.ing over het ven is onduitl.el[ft: enige voorkeur bliJkÈ te bestaat
voor de T.rpE- en @-zoÍleo Het aantal waartremingen en gevorden d.ichthed.en
zijn echter té gering om conclusies aan te verbinden.
Parata.q.rtarsus-larven zijn d.oor hrskens (tg8f) vooral in d.e natig voedselri.lke,
laag alkaliene wateren gevond.en. Volgens Klink (sine dato) zijn cle meeste Para-
tagrrtarsu,s-soorten aa,n te treffen in plasseD; màtx ook in uidlclere en bened.en-
lopen va.n beken en kanalen. D€ aa.nwezigheid. van Paratarrrrtarsus-larrren hangt
volgens d.eze auteur sanen rnet het voorkonen van rraterplanten.
- Ta.rrvtarsus#
Tarrtrtarsus-larven werden bij beicle bemonsteringsrond.en in beitLe vennen aange-
troffen. Grote larventlichthetl.en ziin in het voorjaar gevond.en voor d.e venige
bod.en en de Nlruohaea-bod.en in het Belvepsvèno Ook in d.e zomer worrilen d.e larven
hier veel gevond.en. In deze period.e zijn ook grote cLichtheclen gevond.en voor d.e
ÏÍrmphaea-ond.ematerbladeren en d.e Phra^mites-bodem in cle ztritloost-hoek va.n
het Belversvero Tarttrtarsus-larven zijn weinig of niet aangetroffen in monsters
rran Phramites-bod.en afkornstig van and.ere pla"atsent Mogeliflc vind.t er i.:e d.e
zoner door d.e cl-ali-ng va.n de waterstarrd- een nigratie van èe laeireaplaats'ra,n d.e venige oever naar d.e nabijgelegen .@ijg-zoÍl€rDe ElÉarsus-Iarven in cLe vegetatie-zone van het Belversven liften een flpi-cl.e1i$e voorkeur te hebben voor een venig substraat.
-98-
Mogelitr< hebben we il d.e vegetatie-zone te raken met een andere Taqvtarsus-
soort 6a1 in het open water van het Belversven of in het Sta.alb€rgï/e[o
Tar\rrtarsus-larven werden cl.oor Buskens (1983) vooral gevonden in zure vrate-
ren, maa3 ook in natig voedselri3ke, laag a] kaliene wateren. Deze amteur trofcle lagren vooral aan op zandbod.ens, eventueel met grof organisch nateriaal.
Mol1er PiIIot (tggt) verrelclt Tarryta.rsus voor zure, stilstaanile wateren.
MoI et aI. (1982) troffen d.e larven vooral nÍet aa.n in Phragnites-botl.em!
llhrnJrtarsus-soorten komen volgens KLinlc (sine tLato) voor in erg uiteenlopend.e
biotopen.
- Acamptocladius
' Acanptoclad.ius-Iarven zijn uitsluitend. aangetroffen in het Staalberryen. Maar
5 een gering aa.ntal larrren ziyt verzamelcl. Vrijwel aIle exemplaren zijn in cte
zomer gevondeu. AIIe aangetroffen la.rrren behoreu tot het vierd.e-stad.ium (con-
tro1eIdo11erPi11ot).Btrskerrs(tg83)trof@1arverruits1uitentIaan in het Staalbergven in het najaar (van 1982).
.r De vind.plaats iD'het Staalberryen is cle enige in tred.erlamd. Tot nu toe zip nog
meua;p zeeÍ weinig vi:od.plaatsen \raÍr het taxolr bekend..
Atlulten va,n A. submontauug zijn verzamelcl aan de oevers rra.n hooryeenmeren ind.e schotse hoogland.en . en aan d.e rand. van een polyhumeus meer in Sphagzrur
vegetatie.Larven val A. tl.entilateus zijn verzameltl. in kolonies van d.e blauwgroene alg
ÀohanocaoBa BDo in een oanadees lue€ro
A. reissi is opgekneekt uit la::nen uit een veeaplas'
Grote clichthed.en van een onbekerd.e Acampioclad.ius-lartre (waarschijnh$ 4g sub-
nonta,nus) zijn gevoniLem in vier zure poelea in Dorset, Groot Bnittannië (Cran-
ston en Sether 1)82i Crenston 1982). fDe i-u het Sta^albergven aangetroffen larven behoren raarschijnlifi tot Acarnpto-
clad.ius suhontautrs (nond..ned.ed.I{o11er Pi1lot). Aarnnrllend. ond.erzoek zal uit-sluitsel moeten geven hierover. I
- Acricotoous luceas
Larven van 4gigglgg§ lucens zijn alleen in het Belversven gevond.en bij beicLe
benonsteriagsrond,ea. I)e verspreitLing van d.e larve beperlct ziclt tot d.e oeve:r-
zone varl het ven. In het algemeen zijn cle cl.ichthetLen waarin d.e larve aangetrof-
fea is zeer gering.
OnÀanks het beperlcte aantal waarreemingen kan voorzichtig geconclud.eerd worrien
\
-99-
d.at Acricotopus-larven een voorkeur hebben voor een vochtig tot nat (seni-pe:manent/seniterrestrisch ?) nilieu en een substraat net veel grof orga-nisch nateria,al.De verspreicLing van @!gg!9g, lucens i:a het Belversven kont overeen net dierran Li-uroohves.#
Over d.e oeoologie van het ta:con is maar weinig bekend. In de literatur:r wozrltgeen neld,ing genaakt va^n een eventuele voorkeur varl d.e larven voor een serni-terrestrisch milieu.Acricotoous lucens-Iarven word.en algemeen aangetroffen in stilstaand.e wateren(Cranston 1982; Hirvenoja 1973). Bnrrld.in (Dq» en Berczik (1956) noemen A.lucictus (=-A. lucens) een eur;rtrofe en eurythe:me soort die voorkomt in vijvers,plassen, bror:nen, zout water en het littoraal va.n grote neren, verspreid. overheel Ehropa.
- Corynone,ra \
I:n het Staalbergrren zijn maar twee exernplaren vaJr Corynoneura gevond.en. In hetBelversven zijn de larven rrrij frequent aa,ngetroffen. Corynoneura-larven li;kenbfr hun verspreiding in dit ven d.uid.eliflc gebond.en te zijn aanr d.e aanwezigheicl
va,n waterplanten. Het taxon Iilcb binnen d.e a^aàwezige helofyten en r5mphaeïd.en
een voorkeur te hebben voor $p@. De larven zijn uitsluitend. op d.e stengelsvan deze plant aangetroffen. Opvallend is het volletLig ontbreken van Corïno-nenra-Iarven in de .@!!gg-zorlaoIn tle zomer neemt d.e larvend.ichtheitl op cle vind.plaatsen in het algeneen d.ui-tleli;k toe t.o.v. het voorjaar.CorFoneuE-soorten kornen voor in d.e meeste wateren. In }Ied.erland. worden d.e 1larven vooral aangetroffen op planten in stilstaa.nd.e wateren (ttigter et aI.uit: d.e Lange en d.e Ruiter sine datolFbigge et al . (1919) troffen Corynoneura-
larrren vooral aan in het voorjÉrar op iets rottende §EI@, &ÈgE en UEphoïctes-bladeren. Imagors bleken steed.s tot C. scutellata te behoren. Ook
Ankersnid.t et al. (tgZg) d.oen cleze wa,arrrerning. Ramcharan (19?8) verneld.t een
larvenclichteitt van 3 ina./tOo "r2 op Nuphar-blad.eren.
Corynoneura scutellata is een algemeen voorkomende soort in stilstaa.nde wate-
ren. (Bnurd.ín 1949; Cranston 1982). Deze soort is in d.e Bod.ensee uitsluitentl. ge-
vond.en in het aangpoeisel van littorale stenen (Reiss 1968). ileuche (tgfg)
trof tle larven talri;k aan in het algen-aangroeisel va,n de littorale zone in"holsteinische Seen'l
Buskens (tg8:) trof Cortrnoneura-larven vooral aan in drentse zure vennen met .
venige bod.em.
-100-
- Cricotoous
-
Vind.plaatsen van larrren uit d.eze soortengroep zijn beperlct tot tl.e Phramites-
zone aan d.e zuid.oever \rar het Belvepsv€Do In het Staalberryen ontbreken d.eze
larven.Eet taxon is in tred.erland. nog rnaar weinig gevond.en, in vooral neso- tot eu-
trofe wateren (nond.ned.ed.Ii[oller Pillot). Volgens Buskens (tg83) hamgt het
voorkomen van s!g!g3gg .cylind.raceus/festivellus-larven sanen met d.e aan-
wezigheicl nan vegetatie inren. Het taxon is d.oor cleze
vooral cle natig voed.selri;ke, laag alkaliene wat+I auteur nauweli;ks gevonden in eutrofe wateren.
- Cricotopus intersectus g6§. en Cricoïopus svlvestris agg.(= §Ilsg$gBgg, intersectus/ sylvestris )
Bij het clete:mineren zfin problenen ondervonden bij het bepalen va.n het ond.er-
scheicl tuesen Cricotopus intersectus !ffso en Cricotopus sylvestris ggg. De
iniln*bestaatd.ateenbeperktd'ee1rrarrtl'eexemp1arend.iea1s'[email protected].'aangec[uittzijn,behorentothet'i@36E.'d.ooreenverkeerriebeoor-cteling van het aantal haren op d.e T4 en cle lengte hiervan. Deze interpretatie-fout is nette genaakt d.oor het beperkte bereik va.n d-e gebruilrte bi-noculair.
Omd.erzoek n.b.vr een microscoop is erg tillrovend. en daarorn niet consequent
bij ied.er exemplaar uitgevoerrl.0n d.eze reden word.en beitle aggregaten tes..en besproken en heeft het ook
weinig zin in te gaan op waargenomen verschillen in d.e verspreid.ing rran beitle
aggregaten.
Beitte Cricotopus-aggregaten ,ijo ,iiet in het Sta^albergrren naap weL bij beicte
bemonsteringsrond.ea in het Belversven gevond.e[. D@ verspreid.ing in ttit ven
beperlrt zich rrrijwel tot cle vegetatie-zone. De larven zijn vooral aangetroffea
il stengelmonsters van Sha en!!l34i!8. De rbijbehorend.er bod.em bezitsteed.s duid.elift geringere larvend.ichtheden.
Iloewel d.e verspreitl.ingspatronen niet erg rLuiclelift zijn, zal d.e aanwezigheicL rran
vegetatie en nogelifl< ri.rd.erpositie, golfslag en waterstroming een ro1 spelen
bij tl.e verspreiding 'nan beid.e aggregaten. Volgens MoIIer Pillot (nontL.rnecLed..)
wordt Cricotopus intersectus 866. tooovo C. sylvestris !fisr neër aangetroffenop ttl.ynamischet plaa,tsen,
Cricotopus intersectus g6g.-larven zijn zeer algemeen in d-e grotere (eutrofe)wateren (Uotter Pillot 1981). Cricotopus intersectus wordt cl.oor Brr:niLin (1949)
beschourd. aIs tSpische soort voor eutrofe meren. De lanren zijn extreem eurJr-oiitiont. Éunphries (lg:O) en Reiss (rgOA) troffen de larve aan in cLe litterale vegetatie in d.uitse In€leDo De larrre. bezit twee generaties per jaar netuitvliegpieken ia nei-juri en september-olctober (Hunphries 1936; Reiss 196g;
I
F--
Bn:lrd.in 1949). \
-101-
Cricotopus sylvestris 96g. is zeer algemeen, o.B. irl eutrofe tot hygertrofewateren (Uotter Pi1lot 1981). Saether (lglg) trof het taxon vooral aa^n inmeso- tot eutrofe, oligo- tot polyhr:meaze zweed.se meren.
Buskens (tg8f) vond d.e larve niet in zure en zaptrte wateren. Hart et at.(1974)noemen een pH van 7.4 - 8.4 voor d.e r.vateren rraarin C. sylvestris-larven wor-d.en aa.ng:etroffen. Volgens Titnus (tglg) kont het taxon vooral voor op orrd.iepe
plaatsen en mind.er in centrale meerzones. Een relatie tussen d.e verspreictingvan cLe larven en de aanwezigheid. va,n vegetatie word.t d.oor d.eze auter:r nietaa.ngeha^a1d. Diverse auteurs (o.a. Higler et al. uit: d.e Lange en d-e Ruiter sinectato; Mackey 1977; Errenberg '1957; fitienena.nn 1954; !fiiller-Liebenau 1956) noe-nen het ta:con erg algeneen in tle epifytische macrofanrna va,n onderged.oken plan-tenl samen met taxa zoals À!}3@gÈ @!Egr Eedochirononus .9g. en Psectro-cladius sp.( Korinkova 1971). Fbigge et aI. (lglg) vermelden d.e
larrren van.EigglgEE, sylvestris var.ornatus veel voor r5rnphaeïtl.ea. Arker-sniclt et al.(tgZg) vermelden een voorkeurvan C. sylvestris-larnen voor $p@b6ven §1gp@. Dvofàk (lglO) trof tLe larrre vooral aan op Sparsanium [email protected] Stratiotes, EgEgEg fluviatile, .s@ en -IL!E, werrl cle larrre niet gevon-
tlen!'Gripekoven (tgtf uit: tÍoller Pillot 1978-79) vond. het taxon vooral vriilevend. op waterplanten, naar ook ninerend. in bladstelen van diverse wate:r-
planten. Ook werd.en larven aangetroffen í-u a^fgebroken rietstengels.Het voed.sel rra.n d.e larve bestaat niet alleen uit bladweefsel naar ook uitctiatoneën, a,nilere plantaard.ige nicroorga.nismen en plant{.etritus. De larven
verrlragen zeer lage zur:rstofspamningen (Hirvenoj a 1973) .
C. svlvestris heeft twee generaties per jaar. Uitvliegpieken zijn er in mei
en olctober (fr.:nain D49). Titmus (lglg) noent echter naar één uitvliegpiekvoor zowel C. j4@lgg als C. sylvestris. Deze is in augustus.
- Cricotoous trifasciatus aAA.
Larrren va,n ttit aggrega.at zijn uitsluiterd. in het Belversven gevond.en.
De larwen zijn sporadisch gevonden en vooral op [\rpha-stengels en NJ@ohaea-
tLrijÍbladeren.C. trifasciatus-larrren kornen volgens Thienemann (O>q) algeneen voor in klei-ne stilstaa.nde wateren, het meer-littoraalr maa.r ook in langzaam stromend.e
wateren.
De 1arve word.t oo€lo €r&rlgetroffen op cl.rijftladeren van dj.verse waterplanten
(ttotter Pillot 1981), bijvoorbeeld. Potamogeton g!g, Polvgonr:m arnohibiup
en §@p!gi$ peltata ([hienemann 1954)'
-102-
- LimnoDlayes
-
LinnopLyes-larven zijn in het Staalbergveo uitsluiterd. in tl.e zomer waa,rgenomen.
De larye is hier alleen op cle za,nd.ige bod.en aan d.e ond.iepe venranden gevond.en.
Het ta.ron ie niet aangetroffen op zand.boden op d.iepere plaatsen.
In het Belversven kmt het taxon niet voor in het open nater. Limnophyes-Iarven
zijn hier in voorjaar en zomer vooral op fYpha-- en Phragnites+tengels gevond.en
en in geringe nate in bod.emonsters uit d.e vegetatiezone.
Verder onderzoek zal tluittelifl< noeten naken of tl.e Lirnnophves-la,rvert in het
Staalbergren tot tlezelfrle soort behoren aIs clie in het Belversven. en in hoe-
velÍre substraatpreferentie va,n belang is voor de verspreicting rra,n het taxon.
De meeste Linnophves-soorten zijn seni-temestrisch en vertonen een voorkeur
voor vochtige -niet natte- habitats. ItÍolLer Pi1lot (tggt) noemt Limophyes-
soorten karalsteristiek voor langdnrig geïnr:nd.eerd.e oeverzones in tLichte vege-t t"ti"". In tred.erland is het ta.roa zeer algemeen in oevers van vooral kleinere
stilstaand.e wateren ,Reiss (tgeA) noemt uitvliegpieken voor ligggpÀg, in het voorjaar en in het
'i rr"jaar. Volgens Cra,nston UggZ) worr:len Linnophyes-adulten vaak erg abr:nd.ant
aangetroffen, maar worden de larnen zeld.en in grote hoeveelhed.en gevond.en.
- tranoclad.ius cf.bicolor GS&) ,Ilanocladius-larven zijn uitsluitend. in cl.e vegetatiezone van het Belversven aan-
getloffen. Eet taxon kont hier sporad.isch voor in cle bod.en van de I\rpha- en
Phra*oites-vegetaties. Grotere aantallea larven zijn gevond.en ia de stengel-mongters rran tleze helofyten.Het taxon li;kt ctuitl.eliÈ gebond.en te zijn aan het voorkomen \raJo vegetatie, waarbij
in het Belversven eeu atuidelilke voorketr l[[ct te zijn voor Phra+oites en [email protected] over d.e oecologie rran lÍanoclad.ius is zeer scha€rs.
Ito tred.er1and. is tranoclad.ius lnij algeneen, vooral in de grotere stromend.e wate-
reno D€ larven zijn verd.ep ooèo gevondea in enkele kanalen en grote plassen.
De larrre stelt in stilstaand.e rateren waarschijnlilk hogere eisen (nond..ned.ed..
Uoller Pillot). Buskens (tg83) noent het taxon voor d.e natig voed.selri;ke,
laa$ alkaliene stilstaand.e nateren, vooral bij aanwezigheitt nan (geschilste)
vegetatie.trgmqglad.ius bicoloplarven ziin in Groot Brittannië (nog) niet in stilstaantlerateren aangetroffen (Cranston 1982).
-103-
F Psectrocladius
In het Staalberryen z{in larven van d.eze soortengroep onregelmatig verspreid-
vooral in d.e zomer aa^ngetroffen op vooral zand.bod.em. De laruen zijn ook ge-
vond.en op pnrtbod.ens op geringe afstand. tot cLe oev€To
ïn het Belversven zijn cle larven b[j beid.e bemonsteringsrond.en gevond.en. P.
.sorrlidellusEinbatellus-larven zijn hier rrijwel uitsluitencl in d.e vegeta-tiezone aangetroffen. Dichthed.en en verspreitting bÍmen d.eze vegetatiezonegeven geen tluitlelilc bee1d. va.n een eventuele substraatpreferentie rran het taxon.Moge1i;k worrlt het taxon in beid.e vennen vertegenwoorrligd. d.oor meezrlere soorten,
ied.er net specifieke habitat-eisenr hetgeen het verspreicLingsbeelcl sterk kan
vertroebelen.Ianven va.rr P.
grote wateren, van voed.sela,rm tot voed.selri$, maar niet te veel vervuild. (Uof-
Ler Pillot í981). Meestal worden cle larrren aangetroffen op planten.
Buskens (tg8f) trof het taxon vooral aan in zachte en ook eutrofe trateren.Psectrocladius sordid.ellus .is volgens Reiss ( lgSA) een in noorrl-E\:ropa algemene
en veel voorkomerd.e soort. De la.rrre leeft in meren en kleine stilstaand.e
nateren. In deze Beren bevinden de larsen zich in het littoraal op zowel
organogene als ninerogene bod.en. De larven ontbreken voled.ig in sterk be-
weegliSk water. Ze bouwen losse, aan het substraat bevestigde kokertjes(Thienemann '1954).
Psectroclad.ius linle,tellug-larven zijn votgens Cra.nston (t98e) karalcteristiekvoor d.e grotere stilstaand.e wateren, zoals meren en reservoirs.
- Psectrocladius plattrpus
Iarven van dit taxon D\in in het voorjaar in tle bod.em van d.e beschutte Nym-
!@g-zone in het Belversven gevond.e[. De pH va.n het water va.n d.eze Nlrnphaea-
zone nas !.1 (zie p. 7 ).Idoller Pillot (tg8t) noent het taxon algemeen in zuur water, vermen, veen-
putten en regenplassen, P. platypus-larrren worden in Neclerland. alleen i:r het
pleistocene gebied aangetroffen (noncl..med.ed..Moller Pillot). Buskens (19S3)
trof tl.e larve uitsluitencl aan in zr:re wateren en beschouwd het taxon als
karalcteristiek voor deze wateren. Sather (lgtg) vermeld.t het ta:con voor meso-
tot potyhr:rneuze zweedse tnèI€Ílo Thienemanur (lgS+) noent P. platvpus een t5rpho-
bionte soort, d..i. een soort cLie alIeen in hoogrreenwater met hoog humusgehalte
en lage zuu:rgraad leven kan. t
De 1arrren rra,n P. pJ.atrrpus leven in kokertjes van d.raadalgen. De larven li:ken
alleen voor te kmen op pla^atsen waa,r vold.oende ctraad.algen aarrwezi I zlyr (rtrie-
nen,n 1g5D. Ook het hoofctvoedsel bestaat uit ttraa.d.algen (Uto1ler Pillot 1981).
.sordid.ellus/1i-nbatellus worrlen neestal gevond.en in niet te
-104-
- Psectroclad.ius sr.psilopte:nrs (= ggigg!g4g,)
In het Selversven is clit taxon zeer sporadisch gevond.en. In het Sta,alberryen
zijn, cl.e larven zowel op zand.bod.em met weinig organisch materiaal, als op pmt-bod.en gevonden. De verspreitting binnen het ven is vrij onregelmatig. Een d.ui-
ligke voorkeur voor een bepaald substraattSpe of cliepte blitrst niet uit de re-mrltaten. Larven zijn uitsluitend in tle zoner aangetroffen. Dit is in overeenstenning rnet MoI et aI. (1982) die het taxon vooral in het najaar ea ind.e nazomer vond.en. Buskens (tg8:) verzamelde cle lanre echter vooral in het
voorjaar!hlund.j.n (lgqg) noemt Psectrocladius psiloptenrs een sedimentbewoner v€rre grote
en kleine stilstaand.e nateren. Diverse auteurs maken echter neltti.ng VErrI een
relatie tussen aarrwezigheid van het taxon en het voorkomen van plantergroei.Berczik (ll6t) trof het taxon aan i.n Potamogeton.@,. ItIoI et aI. (lgAZ)
vonden de larven in Iotanoe"tor, lucens-vegetatie. Buskens (tg83) trof de
larnen vooral aan in nonsters met veel oaverteerrl orga.nisch uateriaal.Psectrocladius g.psilopterres-larven zih in l[ed.erland. rrij algeoeen in stil-staanal en znak stromend. water. Dit betreft neestal mesotrofe, maar sons zure
of eutrofe wateren net veel plantaard.ig nateriaal (nond..med.ed..Itlol1er Pillot).Buskens (tgSf) trof het taxon vooral aon in zure wateren (nesotrofe nateren
werden maar weinig bemonsterrf) en ook in zachte wateren, naar niet in eutroofni1ief,.
\
-105-
VTI SA],IHIVATTING ETI AI.CUUMIE CONCLUSIES
In cLe literatuur wordt veelvuldig nelcling gemaakt v€ui een tluicteli.Ske comela-tie tussen substraattype en chironomid.efar:nasa.menstelling. Verschil in sub-straat (op basis van structurele kenmerken) is aan ook als uitgangspunt ge-nomen bij d.eze studie naar de verspreid.ing van chironomid.elarven in twee v€rÍle1oOm tle mininale monsteronvarrg te bepalen voor het nemen vErn representatievechironomidefau:na,nonsters is voor ieder ond.erscheiden substraattype en vóórbeide bemonsteringsrond.en (in voorjaar en zoner) een mininumareaalbepalingverricht. De gebruikte methode heeft enkele tekortkomingen waardoor in een
aa.ntal gevallen twijfelachtige resultaten verkregen werd.en.
In eerste instantie werd. tverwachtr dat ieder ond..erscheiden substraa,tt;rpe
een min of meer rkaralcteristieker chirononid.efauna zou bezitten, waarbij tleverspreiding van in ieder geval een aantal taxa beperkt zolu ziyt tot één
substraattype. Eenvoudig weergegeven zou een rd.warsd.oorsned.et door een ven(c.q. het verloop van een raai) d.a.n bijvoorbeelcl het volgend.e verspreid.ings-beeld. opleveren:
substraatt;pe
taxon 'l
taxon 2
taxon 3
taxon 4
i r | ,, I rrr irv i
ï-i\rit_---l I
II r I l--i I 'n
li
fr
CI
uentie
Het
alsaangetroffen verspreiclingsbeeld. voor de algemenere taxa ka.n
volgt word.en weergegeven:ttl
echter beter
Tevens is d.it beekl va.n plaats tot plaats telkens weer a.nd.ers.
Dit betekent d.at de substraattypen -zoals deze ond.erscheid.en zijn op basisvan structurele kennerken- géén overheersend.e rol spelen bij d.e larvenver-spreid.ing (tsubstraatniveauf ). Habitatkeuze d.oor de larven zal- pla,atsvin-
den op basis van de wisselend.e invloed. van zowel abiotische aIs biotischefactoren en sterk bepaaltl word.en door d.e plaats va^n ovipositie en het ver-Ioop van d.e levenscyclus.
Een in structureel opzicht rhomogeenr substraattype zal bestaa.n uit een
groot aantal rsubstraatvariabelenr, zoals partikelgrootte, orga.nische stof,rstevigheid.r, voedingSstoffen, zuurstof, pH, HrS etc. Deze variabelen maken
-106-
substraat tot een conplex geheel waarbij niet of nauwelijks correlaties te 1eggen zijn tussen stmcturele substraatkenmerken en d.e verspreicting va.n d.iersoorten.
complexsubstraat
treactie r
van defar:na
rcdinas-S{o'Sen
l@rítl-gíEl{e
Oz-qehat+e
chïrovpm,as
Tàn\{arss?rodeaius
t
Ond.er voed.selriftere onstand.ighed.en (Urjo. het Belversven) zullen correlatiestussen presentie en aburrd.a.ntie van chirononidelarven en substraatvariabelen
waarsch{jnlifl< pas bij zeer ged.etailleezri onilerzoek(variatie in één factor, ove-
rige onstand.ighed.en stabiel) ontdelst worden; in schrale gradi'éntsituaties--net diverse factoren in een minimun- zullen bepaalcle factoren veel eerder
te correleren zijn net d.e verspreiding van d.iersoorten.
Grote. verschillen in faunasamenstelling zijn niet aIleen aartwezíg trissen d.e
d.iverse ond.erscheid.en substraatttrpen (substraatniveau). Een vergelijking van
d.e chironomidefanna van verschillende nonsterplaatsen bírurentreenzelfd.ertsub-
straattype toont aan clat ook hier d,e farina bij lange na niet r.rniform verdeeld.
is, zowel niet in kwalitatief 'a1s in kr,ra.ntitatief opzicht! (nacroniveau).
Zelfs bíruren triplo-ronsters zijn er sorns grote verschillen! (nicroniveau).
Veel rran d.e factoren clie tle uiteind.elifte larvenverspreiding zullen beïnvloe-tlen ziin niet betrokhen bij tleze stud.ie.
)
Karakteristieke soortencombinaties voor rle onderschEid.en substraattlryen zijn - '
niet aarrwezíg. Voor d.e nonsterrrame betekent dit d.at voor het verkrijgen van
een representatief beeltl. van de chirononid.efaua.na nÍet volstaan lca^n word.en
net het nemen van een beperlrt aantal monsters op een rwillekeurigt gekozen
plaats biruren het ond.erscheid.en substraat.De wa,arrnemingen in tl.e tip (er is in het voorjaar en in de zoner een voIled.igbenonsteringsprogramm6, sfgewerkt) naken ctuideli;k ctat het nood.zakeli$ is cli-verse keren biruren een seizoen te benonsteren. Het beperkte aa,ntal monsters(vooral in cte tiil gezien) en d.e oppenrlaklcige wijze van substraat(variabele)-beschrijwing naakt het voor dit ond.erzoek niet mogeli;k genu:ulceer.r:le correla-ties aan te geven in het voorkomen van chironomidetaxa onderling of tussen
---- ----- é-- t a.ra- en b éf aalaC suts t raat ei genschappenf -vari ab e I en .
.J
-107-
Een overzicht van d.e verspreicling in nrinte en ti!1 va.n d.e afzond.erlijke chiro-nomicleta:ca is verkregen d.oor constmctie van verspreidingskaartjes. Uit d.eze
verspreid.ingsbeeltlen zijn een aantal regelnatig temgkerend.e verspreid.ings-patronen te a.nalys€T€n. Diverse taxa bl[ken in hun verspreitling binnen d.e
ond.erzochte wateren beperkt te zlin tot open water of vegetatie, bod.en of plan-tend.elen, za.nd.bod.en of pnrtbod.em, bepaaltle pIa^ntensoorten etc.h is steed.s getracht de verspreid.ing van d.e afzonderli3ke taxa in relatie tebrengen met literatuurgegevens en te konen tot (nieuwe) inzichten in cle oeco-
logie van de taJca.
-108-
XrII SUCÍGESTfES VOOR VmDm OI{DEZOH(
In 6e loop van tl.it rapport ziyt op diverse plaatsen mogelÍlsheden naar voren
gebracht'voor het verrichten vELn vezrËler ontl.elzo*. À1 eezriler is opgemerlrt
tLat het in d.e opzet na,n d.eze stud.ie ingesloten ligt aIs aanrzet te d.ienen
voor verd.er -epecifieker- ond.erzoek naar d.e oecologie va.n cle ned.erlandse
chirononid.elarven.Een aa.ntal punten d.ie prioriteit verd.ienen bij een eventueel vervolgonderzoek
zí1nz
- Ten behoeve van watertyperingen eo&o d.oeleind.en bestaat er behoefte met een
zo gering nogelifi aantal monsters een representatief beeld. van d.e macro-
, fdg.itr (chirononitlefar:na) of het totale oecosysteem te verkrijgen.
De resultatea van dit onderzoek wijzen uit d.at -i.t.t. b{ veel and.ere ond.er-
zoeken- d.e fauna irr kleine ondiepe stilstaard.e wateren erg heterogeen ver-cleeld kan ziin, ook bÍrnen ogenschlhllÈ itlentieke substraten.
Ond.erzoek zal verricht noeten worrlen naar de nogelijkheden het monsterpro-
g?arma zoveel nogeli;k te beperken, eventueel ook in cle ti!l.Eet werken met }cunstsubstraten 1i31st hierbij een goed alterrratief.
- Yoor het verleijgen nan inzichten in tte oecologie va,n de chironomideÍà:ca
lijlrt het noodzakellÈ te zijn het onderzoekstgebiedt sterk te beperken.
Eet ond.erzoek za]- zich in eerste insta.ntie noeten richten op één -in'structr:reel opzicht honogeen- substraattype. Hieraan zullen uitgebreicLe
naurkeurige bepalingen verricht noeten worrlen aan het abiotisc{e milieu.Pas tta^arna ku:cnen op een zinvolle manier biotische aspectea tli foet onder-
zoek betroklsen rord.en. iI
Opnieuw lilrt het werken net lourstsubstraten in alit stadiun te lpefereren tezijn b6ven aatur:rli;ke substraten. In een later stadiur zullen echter ook
natuurlifte substraten in ogenschour genonen noeten word.en.
-109-
il ÏrIImAmUR
A.A', A.J.![.VAN Dffi en J.G.U.CUPPU{ (1974). Een onderzoek naar d.e makrofauna inNymphaeïtLe-vegetaties in d.e OrtLe tíaa.I bij Nijnegen. Rapport no.8, Lab. voorAguatische Oecologie, Katholieke Universiteit Nijmegen.
AAGAARD, K. (t9Zg). The chirononids of Lake Malsil.r. A phenological, diversityantl prod.uction study. Norw. J. Ent. 2Jz 21-37.
ALH§EYEII' N.K. (lg>>). Concerrning the chironomid dissemination in a water bas-sin (Russisch). Vop. Ikhtiol. !: 145-149. Uit: DAVIES (l9le).
ALLEÍ, K.R. (1959). fhe distribution of strea.m bottom faunas. Proc. l{ew Zeatand.EcoI. Soc. 6: 5-8.
ALMffi, B. et at.(1974). Effects of acicl.ification on Swedish lakes. Anbio 3:3G-36.
ÀNICERSIIíIDT, U. en M.0IJ)E LOOHTIIS (tgZg). Oecologisch onderzoek naar d.e macro-fauna in nlrmphaeid.e.waterpla.nten §pp@, alba L., Nyrnphaea cand.id.a Presl.en §gp@. lutea.(L.). Rapport no.l1, Lab. Aq. Oec., Kath. Univ. Nijmegen.
ARIíIIAGE, P.D. 11970). The Tanrtarsini of a shallow woodlantt lake in south tr'in-land.r with special reference to the effect of winter conditions on the lar-vae. Ann. ZooL. Fenn. 7 z 3'13-322.
(tgl+). Some aspects of the ecolory of the Tanypodinae and otherless comnon species of Chironornidae in Iake Kuusijàrvi, South Fin1and..Ert. -Tictsk!. 9, supp1.: í3-17.
BffiC%IK, À. (lg6f). Chironomid.en-larven und. puppen aus dem H6nori-See. ActaZooLogíca Acadaemia Scientianr:n Hr:ngaricae Xf If . 1-22 'lJ-82.
BARfiIEIUUS, D. ('t96Za). i.iber die horizontale tÍanderung d.er Teichbodenfauna.Z. Fisch. 11: 183-187.
Z. Fisch.
BEATTTE, D.ld.Univ. of
BEAl[rE, D.lí.vicinity
(OíZA). Schwarmbildr:ng von @@g-larven in trYeiwàss€rÍro112 Jll-573.
(tgZA). Chironomict populations in the Tjeukemeer. Ph.D.Thesis,Leid.en. Drukkerij ZuitL-trbies1and., Lemmer.
(1981). fnvestigations into the occurence of mitLge plagues in theof Harderwig (fetfrerlands). Hydrobiologia 80: 147-159.
d.is-
BEATTIE, D.Ii[. UgAZ). Distribution a.ncl production of the larvaI chironcmid. popu-Laiion in Tjeukerneerr Hyctrobiolog:.a 95Qg), 287-306.
BH,L, H.L. (tgZO). Effects of pH on the life cycle of the midge Ta.rrytarsussimilis. Ca. &tt. 1O2l 636-639.
BmG, K. (tgfg). stuclies onVidensk Se1sk. Skrifter
-
(lgtl). Effects of low pH on the survival and emergence of aguaticinsects. Víat. Res. 5z 313-319.
BmG'c.o.(tqro)[email protected]@.Ecol. Monogr. 20: 83-t0t.
the bottom animals of Esrorn La.lce. Dr Kg1.-lanskeIÍaturv. og Meth. Afd. 9(B) z 1-22J.
l
I
I
-1
. .,-110-
BEJE' H.M. (lne). Vennen op Kanpina en hr:n beheer. Vakgroep Natur:rbeheer, Land---lcouwhoges chool hlageningen.
BmG, K. et aI. (9,e2). The respiration of some animals in the proÍ\:ndal zone of
a lake. HYdlrobiologia 192 1-39'
BRINIGIURSTI R.0. (lg6l). Sampling the benthos' Great
N32.
in easterre South ÏIales.
Lakes Inst. Univ. Toronto É
(l%q). The benthos of Lakes. l[acnillan hess Ltd, Lonclon.
iopor:ndment' Fbeshwat' Bioli,,3ir\:',#rà.*i*io, ad. chirononid d.istribution
patterns in a newly flooded. lake. Oikos 29t 429433.
CARtm, C.E. (lgle). A population study of the Chironmidae (}!g!g)of LoughNaegh. Oikos 27 z 346-354.
(tgZA). Ttle fauna of the nr:dd.y eed.inents of Lorrgh Neagh, with par-ticular reference to eutrofication. trbeshwat. Biol. 8(6): 547-559.
CHART,Es, l{.I[. et af.(t973). Ihe prod.uction.of.the larrral Chirononiclae in the mucl
at Loch Leven', Èi""à"". hoà. R.s.E. (n.) Zl(t)z z4lA\8-
COLE, G.A. (lgfi). Notes on the vertical tlistribution of organisns in the pro-fnrrd.al sediments of Douglas Lake, Michigan. Am. IltÍid.I. Nat.49:2J2-2J6.
BISHOP, J.N. ( 197D. The far:n1 of temporary rainpoolsHydrobiol ogi,a 44: 319-323'
BRUI{D1N, L. (lgqg). chironomicten unil anclere.Bod.entiere cler siidswectischen urge-birgsseen. í"r. Inst. Fbeshwat. Res. Drottningholn 30: 1-914'
(rgro). The relation of or-stratification at the mud surface to the
ecolory of tíe profi:nda1 botton ír*r.. Inst. tr"reshwat. Res' Drottningholn32: 3212.
BRYCE, D. en A.HoBARI \lgtZ). The biolory and. i6entification of the larvae ofín" @ (piit""=.). Introduótion ànct key to the subfamilies. E:to-moIoffis Gazette 232 175-217.
BURTT:-É:ï. (rgao). À filter-feed.ing necha.nisn in a rarva of the chironornid'ae'DUrLratrïri"J,'i]í"*ï"à""i:'*';;. Rl ent. soc. LonÀon (n) 152 't13=E1;-
BUSmlS, R. (fg8f). De ma,leofauna, in het bijzoncter de chirononiden, en d.e-ve-geiatie v€in een vijftigtal geeutrofieërde, zure of la^ag-alkaliene stiletaand.ewateren op d.e Ned.erlandse zandgrond.en. Rapport no. Lab. Aq. Oec., K.U.N.
CANIRELL, M.À. er A.J.MoIACHIilN (19?O). Seclinent development ancl its influenceon the ctistribution and tube structr.rre of Chirononus ph:mosus L. in a new
CRANSIION, P.S.. (lgBZ). A key to the Ia,::vae of the British 0nthoclg!!!g4 (ghtronomid.ae). rrestrwat. Biol. Ass. Scientific hrbl. no.ffi
-eà o.A.s.AETIffi ( 1982).
("yrr. PhycoitLella §!@, 1971clescription of A. reissi tlospo
A red.ifinition of Acamptocladius Brr:nd.innosJÍlro)@irt""ttctïr-:r-ÏÏEf à)ïïiE-fr;Eat. scan. 13: 25-32.
- 111 -
cuMMrNS, K.I{. ?gez). An evaruation of some techniques foranalysis of benthic saarpres with speciar reference onMidl. Nat. 67: 477-504.(lgll). tràprric relations of aquatic insects.
fot statistical analysistr'reshwat. biol . Ass. 25,
the collection and.lotic waters. Am.
Arnnual Review of
cuPPmf, H'P.J.J. (tg8o). De macrofauna in een aantal d.roogvallend.e en perma-nent stilstaande wateren in het ruilverkavelingsgebiËa grunmen-Voorst.Region. Milieuraad Oost-Ve1uwe, Apeld.oorn, 112 pp.
DAIdr -H.VAN
(tggo). veranderingen in de vennen íi.1 oi"t"rwilk tussen 1UÈ1gT6.Natura 77O):98-,t11.
Eetonologr 1B: 183-206.
Dutchet aI. (ou). rmpact of acidification on d.iatoms and chemistry ofmoorlarrd pools. Hydrobiologia 83: 425_459.
-
en H'F, vAN DOBBEI (tggz). Eïfects of acid atmospheric depositionon ecosystems in the Netherland.s. hoc. N0.-syurposirrm, Maastricit Z5-zBmei 1982. aDAVTDST c' et aI.(t98o). chironomids (chrono,midae, Diptera) fron Lake Maarsse-veen r' - Limnological Research fiT[Z'Tffisseveen Lakes 1915-1980. ar"t""-dam: 247-257.DAvrEs, B'R' (lgle).-P"-d.ispersal of chironomidae rarvae: a review. Í. ent.
DRnrmr E'A' (lgll). chironomid. communities in smarl prairie pond.s: some cha-racteristics ans controres. Freshwat. Bio1. J: 1à1-133.
Dvof;ír, J. (lglo). on some phytophilous chironomid. larvae of the nat,revation 'fDe Lind,envallei" (Chironof,ï.d.ae, Diptera). Med.ed. Ily6robiol.lz 172-174.
-
et ar.(Daz). The rore of a.nimar comrnunities in wetlalrds. rn:ry of !iletlancls, chapter ). cambri-dge university hess, canbrid.ge.
-
en E.P.H.BEST ( 1982). Macro-invertebrate conmunities associated. withwater vegetation in Lake Vechten: structural anrL functional relationships.Hytlrobiol ogj'a )J : 115-126.
DYIffJOVÍ., D. en J.K[ÉT (ea.) (nlA). pond l,ittoral Ecosystems. Ecolog:ical Studies28. Springer Ver-1-a6 Heidelberg.
reser-Ver.
Ecolo-
UIRfi{BERG, H. (lg>l). Die Steinfauna der Brandungsufer ostholsteinischer Seen.Arch. Hydrobiol. 53: 87-159.
EI,LIOTT, J.M. (tgll ). Some method.sthic invertebrates. Sci. Prb1.
of samples of ben-148 pp.
benthic inverte-en J.A.Tul1ett. A bibliography of sa.nplers forbrates. F'reshwat. BioI. Assoc.Oec. hrbl.4, 61 pp.
ELlmUVr Ph.VAN (tgeO). Syllabus veulr een elementaire cursus statistiek voorbiologen en med.ici. Mathematisch-statistische Adviesafdeling (I,l.S.A.),Katholieke Universiteit Nijmegen.
E{GE[T, S. (lglg). Stochastic abundance models338.
FrrtKAU, E.J. ( 1962).Larvensystematik
Chironomidae) . AUtranal-. 2.
en F.REïSS en O.HOFFRICHTffi (lne). A bibliography of the Chi-ronomj-d.ae. K. norske Vidensk. Selsk. Mus. Gunn.ería 26t 1-177.
in ecology. Biometrics 35: 331-
Die Tanypodinae (Diptera,d.er fnsekten 6z 1-453.
-112-
FORD, J.B. (1!eZ). llhe vertical ctistribution of larval Chirononiclaq in themud. of a strean. H;ntrobiología 19r 262-272.
49/5oz 411454.(tg1z). Eco1ory,
FRANK, C. (lglg). Horizontale r:nd.ment d.er Fed.ersees. Veröff. .
vertikale Verteilung der Maleofauna im Sed.i-Ilaturschut z Land schaft spf lege. Bad. -Wiirt t .
prod.uction a.rrd. anaerobic netabolism of §Eirc
Stratiotes-plants in Dutch broads.PP.
population d.lmamics of Chirononug plu.nosusÍÍinnebago, ÍIinconsin. ^o,nnffioI. Soc.
/
FRfGGE, P. €r II.OLDE LOOHUIS (lglg). Macrofau:raonderzoek va,n tle bladeren van ;
Nuphar lutea (L.)Sn., Nymphaea alba L. en Nymphoid.es peltata (Grne1)O.Kr:ntze.f p-dtpTilieGdZ-I{aaT-ilhaàffi sft nzenffi llE-(66ffi TEertii-riim-é-gen). Verslag no.'16, Lab. Aq. Oec., Kath. Univ. Nijmegen.
IRftrR, G. (lgSg). Lunar rhythms of energence, d.ifferential behavior:r of thesexes, ed other phenomena in the African mid.ge, Chirononus brevibuccaKieffer. 8u11. ent. Res. l0: 1-8.
CmKÍTq-§il (lgSl ). A method of sarnpling the littoral macrofauna and itsapplication. Ecolory 38: 219-226.
dLRS, P. (lg>l). Rapport vennen Ca.mpina en Oisterwi;k. Netherlands State fn-stitute for Nature Conservation Research (R.ï.N.), 53 pp.
GLOtÍACKA, f. et al. (lgle). Invertebrates associated. with macrophytes. fn:E.PIECZI-I6IG (ecl.) Selectea problems of lake littoral ecoIory. UnÍv. oftíarsaw, fnst. Zool., Dep. Hydrobiol., p. )'l-122.
GRAHII, 0. et at.('t974). Oligotrophication -a self-accelerating proces in lakessubjected to excessive supply of acitl substances. Ambio f(Z) r 93-94.
HALL, R.E. (lg>l). Iïotes on sone Chironomid-ae (liptera) from New Forest Poo1s.J. Soc. Br. frrt. 4z 54.
HART, C.tí. et at.('t974). ïater Pollution: pollution ecology of freshwater in-vertebrates. Academic hess liI.Y. p. 355-369.
HASIAIiI, S. en C.SINKffi en P.I{EI§EE-Y (1975). Britirh I'Iater Plants. FId. Stud.!,2 243-351.
HBIDREY, G.R. en R.F.I'ÍRIGH'I (1976)r .Acid. precipitation in Norway: effects onaqtratic fanma. J. Great lakes Res. 2 supp1. 1: 192-207.
et aI. (lgle)r ,Acid. precipitation: some hydrobiological changes.224-227.
plumosus L. larvae in a shallow lake. f .Ecolory and. prod.uction. Arch.fifrEt-I6r-94 U) t 46049 1 .
Anbio J:
HIGLffi, L.W.G. (lgll). Macrofauna-cenoses' RfN-verh. 11. V.3eek, Hooglantterveen
HILL, I'Í.0. (lgll). Diversity and. evaness: a uaitifying notation and its conse-quences. Ecol. 542 427432.
HrLsmIHoFF2 I{.L. (tgee). Íflhe biolory of $!ry prurnosus @ig!gg: chirono-niclae) in b.ke Íilirurebago, tlinconsinffi lffiI$, @
(lgq ). Ecolory anct
onB6
(Dipt""a: ctrirtnomictae) ii u*eAm. 6O: 1183-1194.
en R.F.NARF. (t968). Ecology of Chironomid.ae. Chaoborid.ae. and.ffil.E6t,oI. Sï-c. ïz 1173-other
1181.
iII
I
F
benthos in fo:rteen Ííinconsia lakes.
- 113 -
HIRVE{OJA, M. (lgtl). Revision d.er Gattung Cricotopus van d.er I,íuIp und. ihrerVerwandten (oipt"rr, Chironomidae). ÀrriGor. rennl-Jo,-1$3.
HOITRICIITER, O. en F.REISS (1981). Supplement 1 to rA bibliography of the @!;ro;romid.ae". Gurneria 37: 1-68. (zie FITïI(AU, E.J.; F.REISS en O.HOFER]IC-Fm-876F.
H{IHGES, B.D. (lglï). ftre infLuence of factors other than population on the valueof Shannonrs Diversity fnclex for benthic macroinvertebrates in.streans.Wat. Res. 122 359-364.
HUMPHRïES, C.F. (tg:e). An investigation of the profundal and sublittoral faunaof l,Íindermere. J. Animal Eco1. l: 29-52.
(tgfA). lhe chironomid. fauna of the Grosser P1öner See, the re-lative d.ensity of its members and. their emergence period. Arch. Hyd.robiol.38:535-564.
HULTtsmc, H. en O.GRAHII (Dlq). Effect of Aciclification on the Ecosystem of 01i-gotrophic Lakes - Integrated. Changes in Species Conposition and D;mamics.fnst. for Water and. Air Res. Gotenburg, Swed.en. Communication no.2.
IIÏNES, H.B.N. (tgeO). The biology of polluted. waters. Liverpool,202 pp.
(Del). th" invertebrate far:na of a tÍelsh mountain strea^rn. Arch.Hydrobiol . 57 z 344-388.
JOIIASSHI, P.M. (tgf8). Ttre mesh factor in sieving technigues. Verh. fnt. Ver.Limnol. 13: 860-866.
lation to(lglZ). Ecology and production of the profirnd.al benthos in re-phytopla.nkton in Lake Esrom. Oikos suppl. 14: 1-148.
en C.LIIIDffiAARD (lglg). Zoobenthos a.nd its contribution to theof shallow lakes. Archiv. Hyclrobiol. '13: 162-180.rnetabolism
KAJAï, Z. ( tg6O). quantitative clynTics of benthic Tendiped.ittae in the nuclcLysections of the Konfederatka (Pools, Drgelsè ssrn€Írvo). H<oI. po1. 8(tO):229-260.
(tf63). Analysis of quantitative benthic method.s. E(o1. PoI. Ser.A,Xf no.1: 1-56.
en K.DUSOGU (tgZO). Prod.uction efficiency of @]g!!5 choreus MeiÉ.Gt ir""otriaae; piptlra) ,ta its t[epend."rr"" ori troplffiiiTi&ffirffiArchivun Hyclrobiologii 17 z 217-224.
-
(lgtt). Benthos of stand.ing water. fn: DI,Í01ÍDS0N, T. en G.G.WII{DBffiG("d.). A manual on methods foi the assesment of secrrnd.ary prod.uctivity infreshwaters. fBP Hand.book 17. Blaclcwell Sc. Publ. O:rford.. p. 2J-6J.
KALUGïNA, N.S. ( 1959). Changes in morphologr ancl biolory of chironomid larvaein relation to grgwth (Oip-teta: th!fq4g,mlÈe). ttuay vs€so giclriobiol.obsshch 9: 8>-ó1. uitiTAffi'1ffijgt Chironomid.ae) inwater bodies of the Moscow di=t-;ilT@ïsc-n[ZooL. Zh., 542 1830-1837. (vertaling en samenvatting Mo11er Pillot).
KLINK, A. (sine d.ato). Determinatie-tabel voor d.e poppen en larven d.er Ned.ep'land.se Taqytarsini. DeeI 1: tabellen tot geslacht. Vakgroep Natuurbeheer,Land.bouwhogeschool Ïíageningen.
(tf8f). Key to the Dutch larvae of Paratanytarsus Thienemarm & Bausewith a note on the ecology sndt the phytogenetlc relatïone.Med.eklinl<èr rrr. 31 36 pp.
KOLOSOVA, N.l[. err S.M.LI'ACHOV (195?). ït" larva of Einfelcli.a of the group -E=^""""ffi"ffi mH#, $t*m: ffi#,,J ffi dï; . "i o1 osr
(lgl>). A t<"y to the larvae of the genus Glyptotendipes (Oip-onomid.ae) in water bodies of the Moscow distrícT-(mssïsch).
)I
K0IÍSTAI{TI]ICÍV, A.S.nonid larvae.
_114_
(lgll). ecological factors affecting respiration in chireLimnologica 8: 225-236.
en N.v.LrsITA (1972). Phototaxic reactions of the larvae of15-19. uit: FRAITK (tglg).Chirononus tl.orsalis. Biol. Nauki 1l:
fOÉn«OVí, l. (lgll). q;uantitative relations between subnerged macroplqrtes and.pop'ulations of invertebrates in a carp pond.. Hid.robiol. (Buccuresti) 'l2z377-382.
KREBS, C.J. (1978). Ecolory: llhe experimental a^nal;rsis of distribution and abun-íance.(ena ea.) narper and. Row, New York 678 pp.
mECI(m, F.H. err L.Y.LÀNCASIffi (1933). Bottom shore far:na of westerrr Lake EYie:a population stud.y to a depth of six feet. Ecolory 142 79-94.
subnerged.(lglg). A comparitive stutly of the animal population of certainaquatic plants. Ecology 20: 553-562.
LAIIGE, L. de en M.A.de RUIIB (sine ctato). Biolog"ische l{aterbeoord.eling. }'lerk-groep Biologische Waterbeoordeling. VakgSoep Natuurbeheer, Iand.bouwhoge-school tíageningen.
LEIIIANII, J. (t9tl). Die Chironmiden d.er tr\r1da. Arch. Hyd-robiol., suppI. 37:46G555.
LEIIIIESTÀD, H. et at.(1976). Effects of acid precipitation on freshwater orga-nisms. In: BRCEIfl(E F.H. et aI.(ed..) Inpact of acid. precipitation of forestand freshwater ecosystens in trorway.,Fn 6/76.
LELIíK, J. (tqe8). Positive Phototaxis tter Chironomid.en-Larvulae als regulieren-d.er Faktor ihrer Verteilung in stehend.en Gewàss€TÍlo Anno zool. fenn. l:84-BT.
LH[Z, F. (OSq-lge2). Die Meta'norphose cLer Tendipedinae. fn: LII{DNffi, E.(ett.).Flieg. pal. Reg., 13cz 1-69.
(1955). Qualitatieve und. guantitative Untersuchungen d.er Sandfar:naholsteinischer Seen. Verh. Int. Verein Lironol. 122 '193-211.
LUJIJIHI, R.S.E.!{. (m.m.v. LTII.T.DEDEREI) (tgAt). Een oriëntering op krrralitatieveen l$antitatieve nethod.en bij na.leofan:na-ond.erzoek, met speciale aand.acht
. voor het rrynphaeïcle strrsteem. Lab. Àq. Oec. rapport no.128, Ica+h.Univ.Nijmegen.LïItrlD3mtrrJ. (OZe). Die Bodentierwelt norrld.eutscher Seen. Arch. Hyd.robiol.
"opf,I.'l: 1413.
MACAII, T.T. (1961). tr'a.ctors that linit the rarlge of freshwater aninals. BioI.Rev. 36: 151-198.
(1g63). trbeshwater Ecolory. Longnans, London, í18 pp.
MACI(EY, A.P. ( 1977a). Species cLiversity of some larval Chironmidae @irt""")connr:nities in two rivers. Oikos 2!: 150-155.
-
....-...1-- (lgllu). Quantitative studies on the chirononidae (piÉ"r") of theRiver Tharnes and. Ker:net. rrr rhe l{uoha.n zone.-À@1fif-79-; 62-102.
MAITLAI{DI P.S. et at.(1972). helininarJr research on the prod.uction of Chirono-oid.ae in Loch Leven, Scotlamd.. In: I(AJAI, Z. et aI.(ed..). hod.uctivity pro-blé]ds of ÍYeshwaterso koc. of a.n rBp-Ixrfficosymposiumr'.7g5-g12.
en P.M.G.HUDSPTfiI (lglq). Ttre zoobenthos of Loch Leven, Kinross,ans estinates of its production in the sandy littoral area d.uring 1970 a.rd1971. Proc. Rol. Soc_. Edijnb. B74z 219-239.
MAS0I[, C.F. €Ílmr.rnities
-115-
R.J.BRYANI' (lgl+). Th" structure and diversityin a broadland. reed.swanp. J. ZooI. Lond.on, 1722
iof the a^nimal com-289-302.
and. d.ecompositionof Eco1ory 63:
(lgt>). tuod.uction, nutrient contentof !}4f!g, communis trin. and. lVpha anzustifolia L J.7 1-95.
MoLACHLAN, A.J. (Del). Factors restricting the range of 9l,tg!g!g}!!9g paripesErLwards (Dipterar Chironomid.ae) in , Èog lake. tue JöffiffiGraT---FErLwards (Diptera Chironomid.ae) in a bog 1ake. Thel-ogl. 45: 'l0l-113.
(Dtq).porate impoundment.
Ttre d.evelopment of chironomid communities in a new tem-Èrt. Ticlskr. 95: suppl . 162-'171 .
fauna of a
d * *.,.*" ":""?' Ë;?13Ï1ffi 3*Jru Ïlï ï 3llffiÏï "Ï;" "ï.; iÏ: ï^i:n I 1",u,Hydrobi o1 osi e Boj.ffiïU'A
MILBRINK, G. et at.(t974). Oe the horizontal distribution of the profundal bot-torn fanrna in a limited area of central Lake Màlaren, Swed.en.-Hyd.robiologia45G): 509-541.
MINIO, M.L.( 1977). A sarnpling device fot the invertebrate fauna of aquatic vege-tation. Freshwat. Biol. 7z 425430.
M0L1 A.lí.M. et at.(1982). De makrofauna van d.e Maarsseveense Plassen. RIN-rapportLeersurn.
MOLL6 PILLOT, H.K.M..(1g67). fnvloed van d.e stroomsnelheid op de fauna derbrabantse beken. Med.ed. Hyd.robiol. Ver. 2: '10-11.
in laagland.beken.(lgl I ). Far:nistische beoord.eling van de verontreinigingPillot-Standaarrl, Tilburg.
(tglulg). D" larven der Ned.erland.se Chironolnidae (Oip-Metted.elingen 1a. RrJksmmG Natuur-tera). Nederland.se Faunistische
Iiil<e Historie' L"i*:i:". B.rGEtss) (rgar). concept van een overzicht van
d.e oekologie vart chirononid.elarven in Nederlartd.
MORDUCHAf-BOLTOVSKOY, F.D. en A.f.SHILOVA (lg\>). On the temporary plarrktonicnodus vivend.i of the163-165 (Russisch).
I,!OSSBffiG, P. en P.IÍfBmGfnstiture Fbeshwater
Iarvae of GlJrptotendipes.Dokl. Akad. Nan:k. SSSR 1Ol:uit: DAVIES (i976).
MOIïIES, C. (lg7't). ötcologische Einheiten bei Chironomiden. Limnologica 8:143-150.
Itiil,Lfn-OOMgOfS en H.ELLBIBERG (1974). Aims and methods in vegetation science.Iríi1ey, London.
en S.M.MoIACHLAN (lgll). The physical environnent and. bottombog lake. Arch. Hydrobiol .76(z); 19U217.
(tggO). Sottom fauna of smal1 acid forest lakes" ReportResearch (Drottninghoh) 58: 77-87.
utili,m-lrEtsmIAU'I.(p>e).DieBesiecl]r:rrgd'er-3@Zo,"Seen. Arch. Hyctrobiol . J2z 470-606.
ostholsteinischer
MUMIE, J.H. ( 1957). The ecolory-of_ghironomid.ae in storage reservoirs' Tbans'
R. ent. Soc. Loncl'on 10t: 149-232'
-116-
OLIV:ffi, D.R. (1971). Life history of the Chironomid.ae. Ann. Rev. Ertomol. 16:211-230.
PARMA, S. (t9?t). @@g, flavicans (Ueieen) @ig!gfg, Chaoboridae)r ,", auto-ecological stud.y. Diss. Univ. Groningen.
PffiTr R.K. (Dlq). Ttre measurement of species ttiversityo Aïrrro
Jz 285-307.
PfELOU, E.C. (1966). The Be€Isrurement of diversity in d.ifferent
Rev. Ecol. Syst.
ttr4pes of biolo-g'ica} collections. J. lltreor. Bio1. 13: 131-144.
POTIffi, D.hl.B. en M.A.l,EARl{ffi (Dlq). .4, stua;r of the benthic nacroinvertebratesof a shallow eutrophic reservoir in South l{a1es with enphasis on the Chi-ronomid.ae (niptera): their life-histories and. prod.uction. Arch. Eyclroffif.74t fiA2-
RADDIIM, G.G. €r O.A.SAETHffi (tg8t). Chironornil cornmr:nities in Norwegian lakesÏrith ctifferent degrees of acitlifioation. Verh. Int. Verein. Limnol. 2123gg-405.
RAII{CHARAN, V. en C.G.PATffiSON (1978). A partial analysis of ecological segre-gation in the chirononid. conmnnity of a bog. Hlrtl.robiologia 18: 129-135.
RAtíSON, D.S. (1930). The botton far:na of Leke Simcoe and. its role in the eco-lory of the lake. Univ. Toronto Stud.. biol. Ser. 34: 1-183
REÏSS, F. (tggA). ökologische und. systematische Untersuchungen a.n Chirànoniden(Pi!fg"r) d.es Bod.ense€so Arch. Hyilrobiol. @: 176-323.
en E.J.FITIKAU (lgll). Taxonomie r:nd ökologie europàischer verbrei-teter Tarrvtarsus-Arten @!ryg!gg,, Iiglg). Arch. Hytlrobiol. suppl.4Oz 75-2OO.
RESH, V.H. (lglg). Sampling variability and. life history-features: basis con-sicl.erations in the tlesign of aguatic insect stud.ies. J. tr'ish, Res. Bd.. Can.'36:29É3t't.
+INGEIAffiG, J. (lgle). InleicLing tot cle aquatische oecologie, in het bijzonctervan het zoet,e water. Bohn, Scheltena en Eolkena, Utrecht, 2{0 pp.
et aI.(ed..)(tggO). Lirnnological research in the Maarsseveen lakes1975-1980. Ansterdan.
ROEL0F§, J.G.I{. (tgAf ). ftnpact of acitLification and. eutrofication on nacroph;rteconmunities in soft waters. Part r amd. rr. Aquatic Botany.
ROSINET W.N. ( 1955). Ttre ctistribution of invertebrates on subnerged. aquaticplant surfaces in Muskie LakeT Colorado. Ecolory 36: 308-3t4.
RUDESCUT L. en V.POPESCU-IIIARIIIESCU (tgZO). Vergleichend.e Untersuchungen iiberbenthischen r:nd. phytophile Bioconösen einiger enersen l[ateophyten d.esDonaud.eltas mit besond.erer Beriicksichtigrlng von Ehra€nites comunis ïbin.Arch. Hyd.robio. Suppl. 36: 279-292.
S.mTIImr O.A. (1977). Taxonomic stud.ies on Chironomid.ae: Nanocladius. pseudo-ctrjronomus and the Harnischia conpIex.ffi R;;ffi'. T9-=E=E-F-.-Holarctic Ecol. 2: 65-74.
- 111 -
SAI{DBtrRG, G. (Oeg). A q..rrrtitative study of chironomid distribution andemergence in Lake hken. Arch. Hydrobiol. Supp1. 35: 119-201.
SCHOOF-VAN PELT, M. (lgll). Littorelleta1ia. A study of the vegetation ofsome a.rnphytic communities of western E\rope. Dissertatie.
SHANNON en ÏíEAïffi (lgqg). Th" mathematical theory of communities. Univ. ïIli-nois Press, Urbana, 117 pp.
SHILOVA, A.I. (Ole). Chironomicls of the Rybinsk reservoir. (Russisch). Izd.Nar:ka, Leningrad, 1-252. Uit: MOLLffi PITLOT (l9lUl9).
SHIOZAI,'IA, DoK. €r J.R.BARNES (lgtt). Th" microd.istribution and. population trend.s
macrophytes in the lake littoraI. Hcologia Po1ska 23: 393415.
SOUfHhlooD; T.R.E. (lgee). Ecological methods.(tst edition) Chapman and HaI1,Lond.on.
STARK, J.D. (tggO). A cylinder-sampler for collecting the invertebrate faunafrom submerged. aquatic vegetation. Man:ri Ora B: 45-13.
SUBLETTE, (lg>l ). Th" ecoIory of the macloscopic bottom fauna in Lake Texoma(Denison Reservoir), Oklahoma, Texas. Amer. Mid.I. l{at. 5?z Jl1-!,O2.
SUTIICLïF'FE' D.ví. en T.R.CARRICK (lgtl).Fbeshwat. Biol.3z 437.
Tï{IBIBIIANN, A. (lg>q). Chironomus. Leben, Verbreitr:ag und wirtschaftlicheBed.eutung d.er Chironomid.en. Die Binnengewàsser 20: 1-834.
IHORSON, G. (lg>t). Sampling the benthos. Memoir geol. Soc. Amer.67(1):61-73.
TflMUS, G. (lglg). Th" emergence of mid.ges (Diptera:wet gravel pit. Freshwat. Bio1. !: 165-179. .
Chironomidae) from a
enmid.ae in
R.M.BADCOCK (1981). Oistribution and feed.ing of larval Qhironqa gravel-pit Iake. Freshwat. Biol. 11: 263-271.
fsoëtes
of certain chironomid. larvae. hoc.,
Complementary proced.ures for sarnpling15: 317-320-
TOLKAIIP, H.H. (tg8O). Organism-substrate relationships in lowland streams.tíageningen, 211 pp.
Vffi, J.vEÍr der ( 1955). Verspreid.ing en bescherming van het geslachtin Ned.erland.. Staatsbosbeheer Rapport.
(lg>e). Biesvarens in Nederland.. De Levende Natuur 59(t0):221-226.
ïÍALSHE, B.II. (1951). The feeding habitsZooL. Soc. London 121: 63-74.
WHr1IffiIDE, M.co €il C.LINDEGMRD (1980).sma]I benthic invertebrates. Oikos
I,íIDffiHOLM, T. en L.ffiIKSSON (lgtt). Benthos of art acicl lake.Oikos 2!: 261-
267.
-118-
ÏffIJIld, J.L. ( l97}a). Range of d.iversity incl.ex in benthic macro-invertebratepopulations. J. Wat. Po11ut. Control Fed.. 422 R 221-224.
(tgZOt). Effect of sanple size on Shanvronrs formula. SouthwesternNaturalist 142 441-A,45.
ZIIíBALEIISI(AYA, L.N. ( 1972). Distribution of phytophilic invertebrates and me-thods of cor:ntirig: tlren (part 1). uyd.robiol. Journaf B(e): 35-40.
adres van d.e auteur :
L. BijlmakersGoirkestra,at 79
5046 Cn Tilburs
f
BIJIÀCE A
$iq.t. ?tut-uofcrn (votlr. g.lv.íRr6.ír' f ) -
{q,2. e^.*-oor.*r (zo.rr. Brlversrnr, rrr'tE)
ol.
oÍ
ot.
o1
ol
o
1,1., Zrdbuea (\d)u.€rtveË\,cl. Éi I) {iq*
{i1.S, rwrr.-+.rrqtlaclcn (\61.r. e.l*íuvur,ri r )
'24q5ÉIct
{i16. TvOr-sttíq.tdclcn (2on r, Setvcr"evcrr.rrd E)
BHISll
ZedUcrr (uror", Èlwrslart' íti f )
H(s)
2s1
I
ic!§rr
ggrtt. [nlll ËrlÉEldil
f,tr1. n".f6,+o-§,trrq.rddo. (nocirr, Sutveeor .orr E)
qrarrl. Irtal i!.Étaacaitt lul
fqt. ft,r.q.t{o-sirrlctd.lcí (aq1. t pr.tltr.tíi E,
-l-f+rt
o
I
I
I
lr, ,
,ilOt,l
I+q 1 fr"'.
2st
I
IÏIT
7. 1.í561C9roorir.l. aOrlll trör€rereorEcrr
.bd.n (rmriltÍ , €rlvrrfuoa. rrrr I[,)
(rrt.l aàtal nrl€ccrrxdarn.tq.oJrrtrr-uei (rÈrcr. €ehererca . rrla L)
I lr ',,lll
crr
01,
tlt.
(l"t
Ot
.l
cto' cqut. laattl É.r.taratitr.da^
(.-ulr.Gc.tvccvol ,..ai If )
25.|
I
[Q.rr. n q-lrcs- U"ae ( rore. €rtscen , r..i EE)
H(s)10
r6
L2
ola
fÍ,1.tt. uv-Or?r - bod.E ( zorh"' tcfucrswo' í!'i nE )
Ot
o
ti'U Hr".,n,.ta - bod€n ( vcor'.11r, €rtvcqucn. n6r [E )
ltr''l t)
lrl
r)?.
,
urÈul lgrrtl r'qÉtt?'trírclt'r
I
.oiql {Ít'l i{íÉ{'rclr}{catr
airL
t
H(s)
t,,,.. $q tL Hv-pr,ro 'd''.iuadera' : 8a.r Selvcrswn . eilfr E,)
l{(s)
Hts)
§orirtarll rrr#giÉrn
(\orj.r, Sctve,:s'rrn. eri E)
|..*d no<btCntaCrr
[ig.r1. t i.- bhd...n {ig.,f . x-n',*. - oíd.rLrkrbbd€íeri I a.ts. Soluosrrn,ur' I[ )
H(s)
{i9.g.t.^3. u.. (*mrpr. , &t.,..suc., .íai E) fir.ur1g Ucn [an. Sdrrlsuce. d r,)
&g.rzc-.'---onrlsl roElrrErlË,
(ue . &l!ilsrr.. td f)
o5
O5
O{
o3
H(5)
olz
.?l.Ctecr-U"- (wir. &Ivrrr,\t^.rr lE)
l{(5)
HC')
ftg.f3.Sartr-toar^^" Iro"1rr. . Sr.twtsr.u, fli I) {i1.*. *ur-*** [aee .gctucrtwrr, roi t)
olL
{if.e."rta"." (tor1rr. 9irrltrrycr . íoi lfo?)
rqqrt|L aaÍhl roe(lCrctelrdar
lg.{.e*+ra"í ( rorr, g}raruqran. d nol)
fqq. Z.uouAcre + due* oíg {orrï CrEÍ18.,.*,ïftf;)
lg4.arot e^.. (ropr,€,trtl g{n. rret Í)
r2.
Z..dbodaí + dqrrr!, -g t"eq (:oar, gtalb!Ér.ft5 IL)
H(5)
crrrnd Untl roecfcgrcdar
Qql.Zr"o*.^. (aaca. S,toluqr,rrr. Í..i X)iL.tll Én.t,t rltcal
)ó'r09D-lllLt3rlÉCural- aill.'| ;Ítrirl2r\tàrlr.ll-r
(.rrl. IrlJ É.+raa6txdari
aEIoootat!aE
IIIIv
aIIiOFOCO?6.???
È {ra }t
TaaB
C'D(
car'txaaxCaxIa.ax
(, ít "1
tl It r, o Gr Gt F a ÍlaaaaaaaaaaaaGr Gr Ga Ga ol Gt tl Ít tt Ga G. ct<f <, <, < tl tl a'l G, Ga rl 7t G.
ír a Ít G. Tl tt ul a. C' to € utooaFa\oaDFoiGoaDaaaaaaaaaaaa??????fGG???
tttaÍlttAOÍD??GalDíloiororFo€ÈÍrllc.toaaaaaaoaaaaaoCl C' CI C' C' C, CI CI C) O C' CI
FÍrF a\a\ GaGag| oo c.otGa Ga Ga Ga c{ rt <, € ro a <, roaaaaalaoaaaa
G?G????????'C' C' C' CI CI C, I'' C' C' C' c, c,GlGlttCr???Gl§lN??aaaaaaa.aaa.G' GI G' 6' §' G' G' G' N G' G{ G'
..ca.aaCoaaa!
?Gaít!rIloloeFoR???
aaacoIaaoo
aC
{rrlGI
=aaaaLaE,aC
E
taa
ocoattaaItraA.aaot
Caa!aoCaaIacÀ
oC
aèa.oaaauaIaC
C
G'
!aao..oot
a..aaCotaaona
oaa
a*.rrtG'
D
aaaka-,aC
E
a,!a
raaa..Cata..Aaltadaaoolvaa!oDIaaa3èa2oC{aaoaoAaaaa.aa,araCíEm:!
lal aa
=;Fau=oiÍi o
t
oiG'ara
+
CI
Or
ao
rO
Ít
rÍt
G.
(t
tO.Il ? ? C, O Cl Ct C, Cl C, C!
Ci?G.CteeCrCrCrCrCrCt
6.??C,C,C,C,C,C,??
GC,Ga?G?ClCTCTC,C,C,a
OOGaGa?CrC'?ClCrC,C,
oorCr??CtCr?CrC,CrC,
Cl a Ga ? C, C, ? Ct C, C, C, Ct
Ct <, ? C! Ct ? C, Cl C, C, Cl Cl
IDIO???C,?C'CICtC,C,
tOF?G,G,GOOà?G,G,
rOO??CrCrOCtcCrClCl
<rclGaCr?CtCrCtCrClClG'
FJlrOGlol.
<rIlc,(I
-roc,N
atoÍlGa o|.
G.rOC,Gl 6
G'
clatllGa G.
G'
OTtD?1
i! <, Ga?4.
arrG?5
5Í??q
?olta?fl
F<'!S? Ga.
tCuaa,aCocaaD
. . 3 .+ t Ao't.da-èa;3.tO9rda-..OCadOa!!è.raíaacoa9.c\C.Oh).-aGa..aoí..CríraolrOl9rCa...C...d..OAóC,Oa33.roÀolCooOo.roO
>{dA9COt]O..!!d9oooadc{acc.,:lcrèÀcr:otlco.trÈ,
a!IoatotatlaC
II.!
?§aÉ<rÍtroFOOCl
IaCxa
D(
cIxIIaaxC
IxIaIx
íLororC'C,Cl???Glaaaaaaaaaarolra<t<raGac{GlFà'ic{GaGrGaGaGtGacaí-Ct.ttOÍiOÍltO-aaÍa<t<attÍl<,oaaaaaaaaa?????????G
§ctactctcr€!oogr€óa-a-ta7lÍ!G.aaaaaoaaaa
C'C'C'CtC'C'C,C'ClC,
ÈÈ.\FFFFFFC'ooc{GaS.GaGaGaG.aaaaaaaaaaa??????????
oiFora-FtsílrtÍloi€roOrOroOro0iOroaaaaaaaaaa
ë??t????c?
bcIaoaCotaa!
ooGa?olt<rí)Fro
atC5+
C'
or
o
F
io
Í'<,
et
6a
o<rai7tq
o<tÍl60
.,l a l,lrt Jl.
oiort Íl
oarlrf rrl
cr<tor, a.
Ít<rFc, q.
<r!rOaa.
§a<lo<r C,
Clalrara
C' I'I ? C{
<tÈ?aGa Él
€orrO§.?Ga
l,tllaaGa §a
oracrÍlG'
OrO?<,,,aOrIlO
claicrG.G'?
ala\oGl
rtGlCl<'Ír?
ICIaacoC
aa!
{tCaav,.Y,.-EO
3.Àaaot, .ara.Ja.!coaaoatod3.q,rro-a >C O3daa.crgtFo'
BUI.AGE C
Cver2lcht ernuullsnde de!lioógtGrnaoa t.b.v. dr nininunarcaalbeoalln0
ogncrklng: voor alle endare suEstrarttyoan r:jn dGze uaaaden tasp. t0 an I
uen: !ub3Èraattypo oarlod. oilv.n9 totslasorlc daelaonsters
at rando0v o Igotde
8v
Bv
8u
3u
Sv
Sv
Su
Sv
thragnltas-stangsls
C ete r-b orlcn
Typha stengeldelen
zandÈ odCn
t andb oder
P rut5odaor rndbod!nzandbod€n $rt dunnr o.t
v oor j a.ruoot j rar!onatloÍllarvoot j ar!voor J r.rtomar
zoiat
15
1a
12
16
ta15
't5
15
12
12
I12
12
12
12
12
BUIÀCE D
ïA8fL t.
UoofJ..r.s..ult.!.n 1fno./t2.1 yrl ór tTrrhebodort
ta.lnu-atraoa.tatpla.Èartt traataoaata!nu-attacoattlÈ1.È. longl.trlilcsot. càlo3l.olctot. ea.na!r.Eaóochtr. er.dl.p.!Glrpsot. r./p.Chlroíi. 0r.Dtu..Polr9. gr.rotórarÍndochlr. .lÈlr.Írnygur ta..ttlGlrpt.t. c?.rttt.Droclrólurc L.dot.art.f.rrtfnóochls. taad.nalcstcot. lecaa.P.ltg. rÉln.l.riocl..llu. c?.blc.ertcot. 9s.lntar.lbl.È. .p.c.
trEEL 2.to..!r..ult.tra (tno./.2.) urr do tTrPhtsboó.'r
t.alnrDatt tt.o.ratargtaatan[.att 0!.ooaSarnuraatrcotttEndochlr. gr.dkprrGl.tetot. c.lc.Chlroi. 9!oplu.oï.nrpua ta..ttlPaactrot. í.alu.lcrlcot. luc.naChtrqr. gr.tht-.1P atataaytatauaPrrctroclo ro/t.GttgÈoÈ. c?.rlrt.Crlcot.9s.lat.3.
It
Irtututtt0r 0t oa 0. 0. 0.0t 02 q, 0r 02 0t
tt It tt r u r ltl0! ot 0t Gl 0! 0t o30i 02 0! 0r 02 0! or
a0
.0ao
toao
rtt ttto5 0302 0!
Irt ttt ltt0s 0s 05It 12 t!
a0t0.0
a0
tt tt I t I0! ul o. 0. o.t2 r! rl 12 tt
.o .oto to tó0a0 t0 .0ao ao a0
o0 2.o 2.0 a0
ro t60 160
ao t0!o t0 200
000 610 raotoo 2!o ,2!0a0 !0 tot0 .o .0
?60 1600 720 200
a0
!o a0 a0
ao ao .0
tto !00 950
230 2000 lsso.50 300 ?00
50 30 r00
50 30
.0 t0 .0!0 a0 a0
Í^8EL 3.
voosjr.rrs..ult.È.n 1tao./.2.1 u.a d.'frPh'-rt'ng'ld'l'n'
aatlnua.aft U
.on.tasgl..t.arr.asa 0aU U II II II IIIo. o. 0. 0a 0. 0602 0s ot 02 0t 0t
Irtlll lu lY lY I I I06 06 0e 09 09 05 0i 0502 0! or 02 0l 0t 02 0laoaaÈaanuraaat
aoost r
Paaacàlroa. gt.asc.ilcrcÈ.9t.chlort.Polyp. írub.c.
C orrnooautaGlrptot. c?.rlll.Glyetot. p./p.Poly9. 9r.ror«loarCrlcot. gs.lnÈ.1.CtlcoÈ. gr..rlu.Irnocl.ólut c?.Èlc.En.tochls.9s.dl.P.tEnóochlr. trnóinrPolrp. gr.uncln.Chlscn.9r.9lu..Ll.ooghr..0lctot. 0t.n.lu.fn6166tt3. rlblgotcttcot. luc.n.ProclÍrlu.proetrocl. r./1.P at.t.nrt.3.uaOlesot. gt.noÈ.
ï rayÈrrrur
.ot
ÍleEL .í.
toretrorultrtra (tno./rz.) urn ttr rÍt9h'-'t'n9'ló'l'nl
t6t!
t..lnu.r.tt tU lU IU ltt ttl llliiiititpr..traunrtt 09 09 09 0ó 06 06
.on.t.tnu...tt lf 12 f! t'l '12 1!
aooat r
tt lt Il r I I0. 0. o. o5 05 05rt t2 13 tl 12 tl
lcrteol. Lucrar
Lhrorhr..Glyelot. P./p.Crlcot. gr.lat.r.Ctlcot. gr.rrlv.Gorraonauta
En.rcchlt. 9s.dl.P.ll'nccl'ólu' c?'Èlc'Par.chlt.9t..lc.Chlron.9s.Plu..ï.nygut lt..ltlProc l.dlu.Chlton. acac.
GlygtoÈ. c?.ulrl.Enóochlr. t.nó.n. tsPolyg. gt.t|írcln. 7 7
GnÉoehlt. .lbl9. 7
P..ctroct.../1. tg
CrlcoÈ. gt.ttl?..c.Pa.cttot. t.tlu.
t5 3 II t
.t al at
t. 3 !t55
!a 32 !O
855rt a t
tt t c
!!!at .6 l5t!ls53
27 !2 tO
5 tll !9s!l
?o 2? l?5!l
7C 95 rót at t5a 67:
t6 at ltl16 !2 f:I 11 5
5!l!
16 t8t
t 3 3 3t!la ttls
tI
? 210132.3 E t655!
!5 rr I
!
16 Itt
16 I
? t515 7 7
?7tr5 7 1
t5 7
22 !0 7
t2? .t óo
.72 !t5 rf3t0 t0 .522 67 13!
?
?2
32 17 7'232 165 255
67 .5 ?5
?10? t5
15 l? 7
t77223? .5 ?2
7
7
!?tt a5722
32 rS 22
15 1?
r5
7
rA8EL 5vooa!..s.a..ult.t.n 1na./t2.1 u'rr ó''pha'9'lt"-bo"'r'
trrtnumrrtroorÈrtDlrrtrnrnorl 0ttcaatatntaaattaooattÍJrrt.a.u.ProclrdlurChlrco. 9s.ÈhnlCaócclrtt. 9t.dt.9.tPotr9. netn.clyptct. ,./0.Glr9tot. c?.Yltl.Polye. gt..csó.n.x.nocl.ílu. c?.Èlc.Crtcitceur 9t.lnÈ.t.Endochltrr. .tbl9. ,tlGrlcot. luc.n.Chttqi. gloPlt..ChlleG.9s....lral,.GuttlP. euttlP'LldroPhr..ïrarPur k!..ttlPolYP. gt.oubre.Oletot. g!.noÈ.t.P..etrol. uatlu.lbl.È. loagt.tyl.Grlcot. 9r.cYl./?ot.
ïrlEL 6
lcorrrruttotrn (lna./r2.) rm óo rphs'9'l!'!-boó"1
taalnrlaottronrtrip lrrtans..af taonalatnlflartaootgtGrlcctrpur 9t.lnt.a.cltptot. c?.rltl.Otctot. gs.not.t.Íórt.t.rr.Procl.dtu.GlypSot. p../p.
Chlroo.9r.glur.Pclrp. rrrcln.Frettocl. r./1.Endochlr. er.ól.p.tlcrlcot. lrcrnrlbLrb. roolltr'Chlrdr. .9.c.Eadochltan. t.nd.
tt tt IU lv tvtltllllll u u u I I tór ot 06 06 06 o. o. o. ot ot ot 02 02 02
ó; ói q, ot o? ot 02 o! 02 ol os oz 03 oltt0rol
2323
2t73
23
27
2525
23
23
25
r50
2S
tu tu trt ttt06 0. oa oatl tr 12 tl
ttIITtUUYtIItTITot ot or 0l ot 0t 02 02 02 06 06tt 12 tt lr 12 tl tt t2 l! tt 12
22 22
22
22
22
?3 roo 250
30 50 too
50 23 23
23 23 i050 2s s0
2í 30 23
30 30 2523 23
?5 23
50 50 50
25 25
2s 23
t00 ?3 t00
i?527 2l ?s t00 t00t2s r?5
t00 25
25 25
6? !9 15ó
rs6 rtl 200 aa aa t9aa aa 22
t5 t?a t?!t9 aa aa
22
c9 rl! 67
a. aa t?t67 22 22
22 t9
lrr .00 956
te9 .22 .0022 22 22
.a 67 22
t56 156 2t922 22 22
22
22
22
ÍAsEr 7.Scetlutr- .n to..rrs.uttrBrn ( Èle"ln
!ii?
.t ,
-i l.,r.rÈ", , :j
'.1 ,t.. r.o ."'.. ltr.,. ,l -,1- (;.1í;'
ar:l '),t
trr.tfi,rtatt' Ïooti"tt'.mrt iifmtlnsrrrrr OJ 0! 0ll&ïtlïiuii*ïi' or o? q"'
$oo?lt i :.
Ëhtis'r. er.Ptur. l'[Tfïrf-]:.reiiaroioi I ,. l+ J!'f
t ,I' ó, fl ItÉf,Ëss" È.,.ëf,IY. [l.:" lr.il. ., (5i''.Í..;' ^
I:l-.Et{t,.r'''','1 It*hrÉ\b'tíi,la c' ' .'; I
fir. . ?tt., :.' . 1 ,t :j ' I
i -t'- t'. ; !i'"
alóÀ t, l+
C:ï ,JJ
) --. *--, .----ih t ,;lli
t{ 5i. rrl:I
..ï i.] :ó9 II
I! ti trrlrr rc s!.1-. --- e i
5
!
: 'l íl ,. i, .tl, i
i t -;tr- .11
i :, .tr*.i t
í tili ;il 1Ií:ï ït rli, í, l''ii iilli.':r.í"í JÍi l''iJr r
,:.i"'': ..
l. -... _ I
l'rl Í
it!
rÉ
r
i i;ït
íl
t'r1 Í.
,,!i l:
4
',..'
.Íi,r'. ji. .'rl'' 'ï''l'1:'t' ,.:- , ., l;i, i)a .t
r,i"I'Lï. ilt,ni,'il.r
dri;. r r,t - .$.i.1':, .' ..
,, siÉït. ,tt,,í.
' '; I .;{'} . if.=-+ r. rr* "
'?14;"rë :t!l
," f:.i ,.,:,lrr...l I *.,, i.
1à1#r.. :.óÈi"ltetï1,
,:f{rJt ra;
' ;'" )§ "
.i'#
:,:irlraii.
. rt!6,,4rÈr, dÈl?
iÉ:-.a :
't7!.v.'.!,íiteJ"i::
. ,.{, \, .
è, 67 I
I r. ,tl3 2A1, i 71
., ..2.? t.6? .?-_---ï--ll I-ilÍu 2öi tlt , 1oo ql1__.-i0 I
6t67
6?
rEult.t.r lna,/J"l ,ài co 'c.sor-D;rer'T.lëgi. t.l:..
; ,:: ,. :
,.. F ltste.. tr t'rta iaJ ,' ;.à.?,í, I i :, ' I':i:', i: :.1. 'r.'
::.ïO,t!i ..+lr'ï .ï!i
!.r..-ses.r ' :i' .;l -i? -:
++. +':+'tJ, i e-e I. ,-. .!arP i ' tJ o:, ''.,1 :
....a.È/. I,an§,, '" li ,:!
!ítËt J aaÉ:9 .IU lí
t *n :.,ur, .: 0? 0? O7."1. t?l 02 0l
a Éa8 È.1
o rocl.ótuGPoÀ,Ei.9r.cnc!n.Í trdytrÍt§*itl.ttr+.aL. O"lc.,Clrt toí1. gË.. chu?.,
Íraogc I ool rt
Càl?on.9t"olvr.Àt trrtr( 6t"r§nl il !
Paocirst" v.Í lue
l restl, iU t'iDl n! ó'l':: r? t]
r'" - -*. --i61 é&
l?22 f, r t'tL-._-..-. ---
aa
,.li : i+EI, ;ït -ï!
t.gln' iil
1r:
: ";-;ï -Ï'l,I, '5 'i ?? 731
. '3 ?Í r?91' ,c rc ,ti
c :a', r??lE lt tul
.-- 1r- ultil
rF
IU
i
' *s,ï .
.'. 'l\
,[ia .. ;':
?,
2,
:
( rnc./.2.ï"i,íSsf:'ilfrLtiiÈi.,frif.;'5n'r ía"
'*-'r; i r.rJr.r;rpt1+*::: ií ".l,il'Ï;TA8EL 12
UoorJ.a!.- .n to.alra.ultat.nuoosra.t
t.alnu..aat lI lU.oa.t.tgla.trnurrot: O3 03.oaalatnur.rt 0t 0:l
.ooattCcryncnrurrProctrdlurlÈlrb. loaglrtybGlyptot P./e.Í.nrtaa.u.Potyp. uacln.
15..acortsfndochlt. et.ó1.9.t 30
Cn.tochlt. tattd.na tO
^l: :
'rl;'t- 1'
-'. -'-b' l';i -itr IIt !'s'j
ï ' !'tlPolyD. ga.3ctÍl.na: -àCrlcct. gt.lnt.t.'
,r-4 ;.ie.: r
t**,r.]
'r*:*,
lUo5o2
toaaattt, 0?lt 12
''rillii;'ïiI'ldit''1:i'
rr .nó ,-e ;'"Os :.QF A5 ,-;rt *lïl tl i
'!l3,ib*u
*í $ :iii ,-€n -Íc it
:* r"óÍariír" bi r:
orl
72al ,sl':2'!a t3
2t 2a
0.a ÈaI O.a
2
7
2
la7
I
r.,itt.t.u. 'Fl'Í |'7;
Pclrp. $cln.Chlsc.r. gr.ptur.,..e3rcct. ../1.
àn r:à\:lïl),ret'x: "t,lÏa-r.lit:::ii;i-aip.;u-...Iíliài ih.'t: lbl.b. .oalll.
t. l- t
'r" :À. .;- , 'íq ,'rl:t i
Jï;. :li
* -", ..- ii''e,r.'i. ïb' t' , ' ..i<t. .' :'.'.r'
r..
ÏA8ELl3;t.i,riohi,trtl.:,,,íi.",iTr0tLlq,r..r..í;r.&..ffit1rrf.àt.r-at*1. 't1pr...'à:"i1.' zororrr.utt.t.n (rnd.d.)'fíro "tr 'rvreti.réboórr' o
I ry -. re:- -p,k*. ;'*é,,_r .. .;; Itrr..lr.,r..or, -- iï ' ïu*-rí*'tt ,:l,r' lu a"tnr"tts Íf ï rv tu lr lu 'lu 't ;
ronrtrrct.t..,r..orr ol o, 02 02 ' i! 'o2 -' 'on't'spl"t'nur"tt o.L-!!. 0? 02 'o2 02' qÉ
;;;a:;,-...t öi ot o! '00' "Ó' '81 :.rt.'.: 'oa't'tnu'r'3t lt - 6:' t' t' t3 1ó lti.
r00roo
ll0ó 06tt 13
Endccàlr. et.dl.9.rEndcchl!. t.aó.o.
t00
, i-;:l;íÍ,'.+
li
Po!r9. 9!.auÈ.c.Chlsoa. .9.c.lblrl. rqrlllr
:,r*" 1i;j;;. ::"r:ii.,'o#à , làt.o. lorgtrtylr
;t 'S ï.art.r.u.
; I ,:i': PtoclrrtlurChlso.i. gt.clue.rrs
i r P..ctrocf r"lff!ílt ,.r
:l ll.'et*rt. rt'lh i "
o
ra Lhrogàrai!- :iJ.rrt,., t'li.s .:o..l,.rfí
;,,,iig.r; .. .! j, ; 16! rí:í iqoj";qqa;'
.rrr:à.1ó .,ratitA:!. r i^i..;ï-i -íL.(/,.tr - r6! ...,frr:C!q
i'i :"' I ":cËI:!._.er-_.. : ...- ,.1_
Ét riïr.:;: !i:.
Jt
lbl.b. loagl.trl.clrptot. 9./9.Chlro6. gs.thrrlTrnytmrurPtocl.ítu. rq * 0,,,Q
-st*;É'
ïr8€L t5....r::ffi,,..rn-..i :F': ":;'íÍE ffiffiruronrtrroll&.ari..ií toa" lL - OE.Oa.o.r.t.rnu!rttq, r tt, tr _1_1,Uta
toottt _::, iii L
.. ".rÈ{;.fl, ' .,- -.*_--.a*__
':' .;i,ir!a3:. }r,:irnil',: - r 3. a.i t
. -!..":.:,.,
.' T anrtas.gly ,/i I r
Glyptot. U.lef, krPolye. eratne{fi *"
Eadochlr. t.a.l.naChlrm. gr.9ltr.Glygtot. c?.ulrl.Chltoa. gsoèhixlP roclrdtuoC otynoaau tt
"rr{qrytàl+iËtían:. -*.+.@'
4'.i'j.qg,r _+&-r , l.r.tttlr:1
IU 1y -+. :'it trt{ísEOa 0l
's..;* 1;*-qSa:t6 t5. . 11* ' I.*.i',:Í *-q!*'
1tr),jÍf?i,Y
: F,:,**i&
A+É.+'l.t':'é
'.i i+tïrt+':'i++au,,fri ,'r. 1 ,.at!'tfiFgl-r
r00 r00
200 t200 900 200 t.00 1.00r50 100 llto.r3g 1g6t::2[3,6
!50 rCIl1§dp I too t00 too
so;-2ooii ràlrr3o 2l0o is'srso ;-2ooii rlL.!30 2l(lo i35l,so;i§o{l ,ö | t'dd"{§fi':qrso rlio rso I 50 30 30
Èru
'óJ !! a!t6 lt 21
ler 15! 2p?
2t 52'sa{?t !r 21
.t sat í 3t16 63
?! s? lr5 2r 16
55
t----L**,,@à
r.lrp.tf1l oi.Ëè:',rorctrÍ{rr*cà D,lc
x
GlfPtct., c?.vtrl.
.t1- '
È qt,
x6NFC'7
ÉO ? C,Écr? É,€G>cra
>on
ONÉC'?
ONECI 7
o?Éo?
€7trcl?
€N'C'?
,o?
EC' ?
Écr?.
FGIF
HalaÉGl?
>Ct=
oa>o?ON
,CIF
o?>C'?
HCIÉ
xO§HC'?
HooEO?
ÉoNÉct?
ÉCrF
>ctaEFO
>C'Nx?Cl
rcl:FÉCt
EOÉxOC,
FOAECIÈ,
ECIC'
roarooON
'C'C'
toct
o7trooON
'C'C'
>C'C!
ÉÉlC,
xoiÉClC,
xCtCl
ÉCtCl
ÉCrÉ,
E(}Ct
oaÉOC,
6NÉClc'
EOCI
oaEoc,
.NÉclct
o?xOCt
EAaxCrC,
EÉlCl
xClCl
oaxCtO
ro GaÉClC,
o?xctcl
Éoc,
xOO
ÉC,o
a ítN
oJI
clornN
ro6Ul
llUI
cl c,u|6
Ul,lNi
tl rrt
1,l l,NÈ
UI JIG'N
,r
o6
nÈ
0.aa.,rra,4
arc,oc!.{acaaaooraaí-xc,aB(,6
oaEO?
IDNÉCr?
a-ÉCl?
)Or
arR,or
>o?
É tr7lHÉl?
ÉaNHC'?
Iaaa,C..L,a
-aaraaai,a ocaLl,aac,oa o.CC Oaoo ohaa a
Ca,aa,ao
aa9oo,tÀ
aECa
na
EC
Caa
,f-.-aJ'U.oa<c
aa
Cataa,ao
aagoD,toaoat
a
I,C
caa
,aaa.Ora
oo<otst
t.aÀoaoaad.arr>ac
-D!r.tílL.oaè<.aarcr\o'9caOOorrOOa-cÀatot.íO:oaCrEa.<<.Lr9rE.ECa-Eo.OaCdO9roooo-oaoalocaai,rllcog>->o-coeocao-lEi<aauuarrèuLrt
aaa,Ca
-ataaÀae,.C'.CaoI'
(líl
aa
alnala
l-l:L:Iolol:l€
*l-.1.ao'tC,F6
'=aa
NFao
oa
ctaÉnonaatsFaaoona
FAFoao
ÍiÍrooac,
.SFCt€6Cl
6€
oo
€
ÈF€€ít6
àct7lo
€
n
7lalt íl
o
50
tsttÍl€7t7!
FTlAarrÉo,'
uronoÍrono
c,
vtOa
íl6
a
a
ol
a6.
ao<, cr.
ao<t Ga
O<'
Cn<rrra
irrra
<,
<,
Oattaa
FOaaGa?
ra Íraíl
oa
O'
FOit 6a
a
a
a
a
a
OG'
on
aÈ?Ít-FOalL
F'Ít(\.
a
<,
a
oÓ.
aoo?G'C'
FaÈ
aaa
a<raa????
aoaa?iGl?
Ítaaoa??i
TlrarroaaGnaaa\orto?6n<tnaooTt<t!aNn.a?a
<,
<,FFtt?a?IlraÈ?
<r?Faoa?F'OG'?
asaOOt,lll?Ni?
artra<roo<,?<ra?CCt???altaaFaa?a??UlOa?ea?OaFPOaanar,rts§.a??7On
<,
a
a
a
a
oG!
(,
xctnx?oxÉc)§ÉÉc,xtcr?E? clxEG C'xÉ?C'xÉ? clxxcl o
r,
xoc,
xooHC'AX? Ct
ÉctnX?C'FC'?X?C,
Hro tlxoc!
x€ G.xcro
XC' C'
xcto
XC'C'
xocl
Éio atscl ox
7tnxC'C,
tlaXC'CI
X C'C'
.l.Gaxoo
xC'o
.ltrxoo
ÉC'CIxEC'C,xEC'C'xÉoraxcro
rornxoo
a
<,É€.nFC'CIxFCI CIx
ÉctoxÉC'CIx
ÉC'C'I
aCa,oIaeaa
1À
aaEoo,IèagCat
ca
DC
Caa
,aa
@!a
aoo.30F'
5<,
rt
<,
a
a
a.{..3.adaac<Àrt>ar.a-a\..arra.É.öj.{ag.cor-o'a.a--c{ocío\-r.! { o o . o !. at -.aCarC-aa-a.Oiía!!C{oorr{dl ..9>aaE-{-.coo..-OCO.UTOór-!ql-._.cocaaórrcGËE€€E?36-'.ËttËE9!!-raaadoc>a--Ed!-oo..oc.aroo-aoè J...è.3 (J §.> o i o t, È À
xocttaaa,C-at,a
-aaraaar,I acarr,aa -C'J 'íaa -.CC Oaoo orat a
rt
IlGI
ÉoaxFCIN
xxcl?
xÉo?x
xFC'-
x
x
xxcrT
Íl(
H
XG'?
l,t
xcl?
xct?
xcrT
x
xÉr?
Hct?xÉC'?x
rt
xFcrexHÉla
FCIN
Éo?
Jld
ur6nn
xo?
ÉoNxo?
xo?
XC'F
xcl?
xÉl?
xcr?
Éo6.xè7
xo?
xClf
Ca,oaDaa6
aa9oD,o
aoCa
I
!C
Caa
,ol .
U'oa<o
xo?
o,l
Jlxc!?
aaa,c-atoa
-.4Laaad 2a ocaLr, aa -coo oiaa ra cc ca oo craa a
aíajract.a>-ióra-tloo1tar€{aa\ítra!- ö È é t t r. a . a o r I o' Iia-aoa<oaoÀoo.-Eó ó rr .í o a . a a o a CCtalICaa.a.EaCÉ.ltö-ro.oaÀ3drÀoaaaír{àÈar-icé9-9e.!QCE E .r . O O r C . o ! ! O E 9. ó - cc o ., . r a r C, g C r o c;à-óóo!À!aaooocl,Jca. i o - ó -a - a o L0 r I r. o >è--ó-!uaaaaCa{o!!aF>-.--ca-oo!.4.34E!!ori c c ó É o . a < è ts c u o r, è a..J a,
ItN
gUI
ooon
óR
c,6
ooON
nc!FD
6ClFO
CIn
JI
n
ct6 c,nNtl
666N§F
n
E
U'§
ogt
rrle
Jl
cro -oclffoctctDl,IC'oactIlI'I,IFF
Ítut6o§ttí|o utoN6onl,lÉtdÈ
octcloFONO
u)IIECIFFÍlg'
c, c, tt,IC'F
6CrOCtFrrNlr!aflo'3o oooÍrF
ocrooocrrlo?FN?
DC'6
ctn
ol3o6ol
o
CIo
C'6
rrl
ít
,tF
66nCtNFFCI
!N
c,raolnONÍIÈa?
rrlAClC'NNONa
6
i,na
Íl6
ooooFC'JlÍl
lÍl
6CrÉrcrÍlN66ClflanoooÉrctn6noíra?
FFI.;lao.l
oolo6l o§
oortÍlGaffCIU'
ataa
u'ln
tld
UIÈ
06n!a'Fo oNÉc'ON!4.6n6ÈNFao
n
,t oo
oUl
o
rrlGl
UlGl
o6
aGI
UIn
66
--
TAEEL 20vooaJ..r.r..ult.È.n (fno./.2.1 u.n d. rt.ndbod.rr (Srlurtrvrn)
taal^uaaatt.onat.tgl..trnu..etr 0?aonaÈatnu.aaat
a oort t
Ela?.tdt.9r.llr..E. gr.lnr.?.l.rod.Chltm. 0s.plu..Trlbrlcr lat.rtu.ilcrochlr. È.n.rC lrdot raytrtrurPtoc lrrllurG srptochl rono.u.e\7tot. s./s.Chlson. 9r.a..lr.d.tndochlroo..lblp.Polyg. gt.nub.c.0lcrot.9!.not.t.
t aalnu..attaonaÈatpl aaÈ3nu..ar 3
.OítatatAsmat S
aoort tP rocl rd lurilcrochla. t.n.rf.nrt.r.u.Eln?.1è1.9r.In..Chlron. 9r.plr.Polyp. gt.nuÈ.c.C l.dot.ayt.r.uaGlyotoÈ. p./9.C syp loch I tono.uaGlyptot. c?.Yltl.Abl.b..oalll.ilcrol. càlorl. .99.fnÍtochlron..lblp.
U
0?ot
u u tt ll rl ll tt ll u u u07 0? 06 06 06 07 0? o? 05 05 0502 03 0r 02 0! 0r 02 0t or o? 0l
!!67
tt
IAEEL 2'IZo..rr..ult.tr. (tto./.2.) vrn ór it.ndboó.'' (golrrtrYoa)
tI II II U
06 0ó oó 03It l2 t! tt
TUos 0s12 t!
rt tt ll0? 0? 07tt 12 13
29
i
I
Fï3-3-7sl50
50 25
25 2t 25
73 50 50
2í 25
250 625 150
25 23
25
23 2s 25
50 25 23
25 25 S0
50 25 73
r00 t! !!t! 67 l!67 tt lt
25
s0 23 2t2t e5
2S 2S
23
ta ta29 la29 ta ta
ta l. t.ta la ta aó ?t 29
29 .3 t.21' ?t a!t. .! 29
2' l.
ÍA6cL zz TIoEL 23
UoosJ..s.s..ult.g.a (fnC.r/r2.) y.n d. rt.ndbod..r (SÈrrttorgYoa) Zo"aattult'ton (tnO'/r2') vrn ór ia'aóèod"'(StrrtOrtgtJtti)
xl0102
II0t0!
ItXtXtIIIXIIo? o? o? 0l 0t 0l 0t 01
o1 02 ot 0l 02 0! 0. 01
IIITIITIXIXIXI0r 01 0? o? 07 0r ot 0t12 rt tt 12 tl 'tt 12 rltaat^u.aaa t
.oí!, tatg l aataau-al taonataanuaraalaeoaS r
Cnóochtt.9l.dl.P.rP rcckdlur9.audochltoíro.ualÈI.b. 9h.tt.lbl.b. .onllt!Pclyp. et..xrcln.L lrrcehr..Abl.b. loogl'.lrI.Prrctroel. r./1.chlton. 9t.Pl."ÍoyÈrrrurGlrptot. p./P.Ctlcot@u. .9.c.
T^oEL 2qÍocrJ rrtrtrrult.tan
taaln|[.attronr trtg I rrta6u.aat tacaatatnu..aa3aooft tPaaudocàl rono.ualbl.è. Ch.ÈÈ.Poltc. gr.uncla.lbl.È..onlll.L 1oó9hy..lblrÈ. longlrÈylefan, t attur
!tt7t?
trrlnu:mtt x.onatasglaatrnumrtr 0l.onatarnrl..at:roortrCilrcn. 9s.thu..llÈ1.à..oalll.f.nyta?.u.Pclrp. gr.uncln.P aaudOChl !Onorsa
AÈ1.b. lo.r9l.trl.Proc l.dlu.Prrctrccl. r./t.Enóochls. t.ndan.Cnóochlr.9l.ól.g.rOlcrot. es. trll.P..cttocl. e.ll.abl.È. ph.Èt.L ldtochra.Glyptot. c?.vlrl.
tt
T^8EL .25
2omrrrrultrtra ( tno./r2. )
ttrtnumotr xl I II t xl IronrtrrglrrÈ.au..aat 0a 0a 0a.onaÈ.tnu...tt ll 12 t3
aoott tP rrsdochl rono.urrbl.b. lo69lrtrl.Í lnytrrrurAbl.È. ionlllrPolyo. gt.uncln.P soc I rdlurAbI!È. Phrtt.Pr.ctrocl. gill.
yan da ,t.nóÈoda. .at dunna.rg.at.eh. l..er (St..lbrrgrrn)
ItI III III0r ot 0til12ls
tt5S tt rt
l!tt
(taa./t2.1 u.a d. rr.ndÈod.. rr! dunnlotg.nl,rch. 1..9. (St..lÈrrgvra)
XII III XII III XII XII0. 0. 0. 0r 0r or0r 0? 03 01 02 or
50 t?
so !t !!50 ls t?lt !! lt
t! 1? t? s0
r? !! 50 100
5! !t 0l 100
17 17 17 l?It 67 llt? 50 t?
50 !3 50
50 50 !3t? lt 17
tt t.527 9t tO9
E3 t855 !ter??oe ?s
ló 55 1.5
t! 91 53
127 55 56
27 55 tó16 18 rt53 t6 !!1!' 1! 16
36 rt ss
16 !ó 1a
l0 36 53
rt 55 tt
a. aa 22
aa 22 67 !9 r?!6? t00 .a22 22 22
22 22 ?2
oo r33 SO
17 S! t?6? roo 50
t3 67 3l
3r? 16? 2t?
17 6l ll!3 l3 33
22
22
gincto
toiG. aC'C,Eo!
Ol?doÉt,
OOrrlrrlraec,rtSlo{Ya
OIDCtlrIt?CtltOlOY{r,
oclrrtclra?r,aoatYÉ
utoutdCrOa-aula.ooaoI,I C,C' I
C'ÍDG'.,5?C'C.raU'C,II'C'O?..rJt?.OCt
aoG. aC'C' D
oaO?Jocl ,u
ID í'C'C,
c!6ctul?r,lagaVra
Clt,lctÍl?ro<troa\,lt
C'íIC'C'?C'aga?\,<, Y
o
O
o
U,C,rado9.r,al,,?!lC''
oloorll.o|o§.,1l'?C'CrrctroaEtaGarro?e
\o ílElCl
aroGa aC'C' !
oD
ro?JOC'
'a
.. C, C, C, C, ?. C,a<aoaaYN
-.crc,ctctectaaa<ra\rc
.arC,CrCrCrÈC,oaoaa!(
urclUt.{o?raraUl?!C'' cl,lroutacrttrt..U'?C,C rtgrÍil,|,oírÍla.Ul?ÀC'
aUt?!oo o
ro,l aC'C'd
aocÍtG. aC,oda
lCtrIlUlCDClOr
lOegtDC,cto
lClcIlJrC,É,O
l,(:l rrlC'VN.
!aoËae..À.cbÀ
l.|GllrttoC'G''rr!ctaoU)(r.Ull6ac, ara , Gaul-C'C {laG.crra
o§.tulooaí,C,C'
aa..\.Eoo oaaa?!C'C' C
6IIC'C,CTclC,tsCreaarOÀeY
otaClÍtlac,c,tsC!G'F.\?
aIlcroIlClc,Èct?dÈAeYY
ca!JgI'O a-addaaraa r a.5
oaaS
*.u. rrtC'YC{.
aaoE'è4.>t
aGaL!,aoGaao!?aoa.rlrrr,.C' G'. .,oa
anaCltC'6.0o
ta'tCtC, .ocaÍl a\a dcro.oÍt? a
CIÉl r.3
lCleqCtCtct\l{ct??
lCl??C,Ctcr{!o?a
lge?C,CtCIY!C,?a
x.ox.oV!oaaÉLÀt>
r?ocraaoGaa§.'§ao! rCtooJaact Ga a -.§.C.,Ga.aO ,raac, loClGa!G'G'
Ga ÍtCI C'
aaENG' O
CI C' .O
aoGaÉ aoc, rÈ
oooutact<rcrrta
ocrooC,ctacra9?
crGrÍt00à<rcltto-^|?\a
u,oFl(
.9toaacroC>
<rFoaaoGa!Oacr o!acaFIl.laOoGaooÉ.,
taaFCtl.-9G.!
!tsaadaa,a..a.'E cld<aaakaa4{
C' C'
aa?íra !cro oax
C'CIta,n
ctoÍlClC,ct5C'Y?O
C'C'ÍIC'c,CIgrcr{?o?{^
ocroooctIlCrv?o
^?\{A
T.t(6ct vttor -laaIr a
-rfdd ca oduto<
a
a6l
aoaaaac !dack&{ aaakoJ!4,J aÍr 9ídCa
aÍlItC'.raÍrorlF.
iroolt--oíra-Èl,E<rcl UlàcrTtÉ6
aaIao,a
a
aaoa
BV.I
to-cu,cot3hcsoa
i
E
tcC
=taai
B
aao..o
!o
ol.oaJ
!
aAL.Claoa - . t,2.ot-i.!-è c r, & - .t-.> . v . r. -tLJ , o J r Àqc ! . a a J a!:t -::'' : ,--o a b I I -?!., a. t r o,EE3 i 3 t : '. 3aa.!otJó.1
cata-atao
aaI
haaaoot
aca»aoaoaoc
J.J'OCF<:
tJ"l
Ël(5
ÍàFq
ornC'?
:or§ aC'?t,
oD
Or?dCI?
'I
CroClClFC,<rFrO?\r|t
crclrrra?C,rrF'olla
Ct rrl C, Íl ? lrlaroro\rít
@CtCld+rCrO?aÍ\io?oÉ.\aa
o6C,C,L4rCtO?rÈ!o??.\.'(DOC,t.atCIO?OÈroÉ?
(DÉtcr?
C(D6. aC'?t,
oA
tO?{C'É
'
EtÍllaCl-UlirloUtÉ{Í,Y
C! Ul lrt Íl ? C!<r€to\ra
crorrlrr?c,a F ro !t)
oOc,-4.O16ttaFro?o?6.'
o@clOa4rcl'oÍt.,Fio??G.'
=@crcrr.+!ctloaoFtoÉ?
Fí'Cle o
Ea
F§'.OÉr?a
Ets?èC'?
'
ÈlClEnGC,?crvvor
lrlCrFeOCl?C,{Yol
!coclr(,?aaor?oGaa
ol!oCraCr?4.,or?Gaalf,oo,Cr?aOo?d
u.èoaaacCa2
ailOeeoC,?olvoi
ro ÍtCI?
aa!
€G. oCr?.O
Cro? CLClc E
oaoElíO?<raOr?DG.aoo oc, l.C!?a.,
(\aa=@@orOÉaOorr
EoaaaEoa
FclC,T,lOTAC,?€oíto{
tscrc,rrorac,?roctTtro\J
FG,C'UIC'I,'C'?tooÍl€Y
utG. aC'r'a
tnÍ) aC'?É
UtcC'?
I
I
I
Él?UllOC,o\aYot(
o ? ul gt cl u.SX,So { Y o O{?- - N.{a
l,a(rrr.O ? rrl Íl C, 3aa3.o { \l o o'Eara? À.Cr>.EÀEJ'
@È1Crdt!cr6aa§atJt oC,.
oOt,tc,Líloo.9íac{ul 6aC'C-
raotto,r''C,s.lG'I,, Dó
aaCI?
aa<,Nt,Or oI
a<, ?.Cc,P o
alG'
ÍlGI
oor'rooctóó:Ítrrl-tr aaU. a, .il' ?
'acEr o o c, c, c, u.ox,v r a6 C, R Íl <, èYe O !
? Ga o{a tËr.a , aa-
aOxL a-aa=ln O U'! la C, Ct CaaE r JJoëF C, ? a a è-lra 10r,6
a >t , > . t{d a r!FO'GJa !ar!
aG'
oac, Io§lagtoC''
o€acrtclCr.,tàoc {oala'O?Lloo
o.í'CI?aa
!NOa OC'?D
C,l
C'? Ic
óaCtCtCll,)U|CrC,ó - - r i! r ó e o cr 9l- i o -' rr - ..; È è B .{
A 3 Íl a!6 rO gt 'i ri e C, C, lrl tO C, C, ?* .' aó---Èocr-óeto§.qs- - O A F .Y a !; r a a tag oa odó io Ct I - la G, c, C, Ct C, aE '''!Ë - - ' n à ó É É - !c' 'e'- 7{ ; C > .C-_ cF ).L
tt?'a
a?È!C'? O
Dx
C'?Ta1n
oÍirrooclrrluloc,CtNlerocr?Oo ?o
al6cooa.ac!aa9raaaaJO'J.I
!.o ,
u.*O lJ!\r(o[i l tl
a{rt a{r,ao ca adl,lOrt
@r,looc,olJ)ctooc,Gal?Oc,t6,orrl- l. ?C'' !Ulo ul rrt d (\lor c, c, lrl o o oCfNlat?TOCTYROulE?c,
aaa,aD,a
.^-olCtoavc-a^ooó r - r c, I --,CÉÍ-.-la-;Eor-td^Ot^vi ro Ó v a t a . ll' v -'Àyi , ó , t d o ii c- -. a .
ËE- a a i . , o e s -' o - 4a-- - a; - , - . o rÀ .ióo : i r a - . a e | !:í oiia 5 - - 2 k o, , . c c o 9 !ë,ë.ó J , t - j í r o. = ! É có ö5 i ó r a . - i ! r § o
' a
iÉó o ó r: o., D o r
ca,auataE
aat.
l.,.aox
acataoa(ta!Cel:
J)oc
oiÍt aoo auo.o
OGl.,cro,è
6?!CIC' Ca
la cro actla<roN??aclol.rrcrrn,
cl ut <,t\l??Cor. ,UtC,C'-crÍl<r.o
oIlclroultc,RdG'YF
alrÉtrOgl?C,N't6'YF
aÍ|C,UlOqClatítGarF
oÍloC,
oG. acro a!oD
O?dcro,!
rnl,lc,a.,Fcro<r.aolr?aC'C l.Ul{1Il.,C'O''OLr?cC, .l,IttOC,I 4.ooa.oo
c!C,lrtÍlec,<rjtawÍ,
CtCtr|,í'?C,<rutavÍl
C,C'UI6?C,rtÉavro
asrt aoo a1'oa
oo, IB
F?!oo ca
<r crt,t ao<rl,laCr?a?oIacro,c, <, tl
O?C?1 ,aooloatt.oo?
-IlÉtCtCt?ClÉ?ÍtG.g-F
-.ooocr?c,F?ílG.EvÈ
IlC,C'C'?c,ar-?'t6.EYt-
ro ttoo
roG. acro a!oorc?!oo c
ax
IadDJaaO,a, CT.OJ t.r= at< aaocaooxal
lncrÍtaCr?Ul .OF'C'O ..arcrgl.,CrÉÍlFC
2Ul0C|1cl ?Ít.OC'
-?Il?5ClraövrrO
-?Íl?5cr5öV:\ao
.a.?glFIlC,ItOY\rO
ut7|CIC' Ca
airt(\.!cro a5
gl? acrodt
.1rrr 4.c, aoG.oF'C'O tra {rCr.9c, íraFCCt ta,glaro,.C'G'.oÈó
-lCt??OClö'c,vvo?
àlCr?etDClöo{vo?
àlCl??lDCtó - o \, \,O
?
<r7t aC,c,daoc<rN acto,aaa?tclo o,
3r.Í.vclO.
aaoE'ctlr!l-a
rr4!Í, a 4.c»Gloea<ra?o tUt<, 4r l,, .9 ca .+rcrc{<t-orrcFra t<, 4r c, r. .,}tEtdÍt.oGa
!Clr,l55C,C,{l,o
l.o ro I' 5 c,C!Y\,O
loulrnctoC,YYO
lt (aC' C'
IartN!oo ooa
íl? CCI C' O.
Idla &oa, a,.. .> aoc a,aoJdE
dJC'a Ora aaraatat,
?u.ll\,è.D.
aao3aètr.cEC
i,l 4.tl racl§a€aÍlDC"
or.l-C, ..CtN""aCC'd ,Íl 4.C, a.c, igl.oÍto
ctcroJ'C,ClC,?Í!C'J?O.a?
crctC'Il0llto?tlCl-o
0crcrÍlcrrrroÍto?o
C'Claag
?N Octo.a
oE'C' 9cè
T,tx.oc!ln?t{ a
a a,a3Coroa >a9AC.c oè
lrr ClCr a OC!??.OíraoohDCtCrd!o
C'??C?acaCr{., )óuictcrrooCt??.O-ítCt
t!ooatc,oncta?Àe\,
croI'crclC,G.cl{Or{
Íro{'0lr)C,NCTOY
aal.
aD,a
.AEh.-Alvc-t^oo.-aaoaJvf-aJÀ!lryo-.^Í,a-> C a, l. - L í ^ O ll, \i'a o., a v a L a . ll v . -d 9J ., o d a o o e c o a ao'C a a a a o a h . = C -trra s a I a , O, È ' O ^ -aa.. - a d t a O il, aoao E È r L . a a l. s v oaaa , a a , a è { . a C O E acca o , o a , a J o a = k c ooo, a a a i a a í a r s o a a3aa E C t J o.. E O I,
CataIa,a6
aaI
taatoot
acatao3oaE
,c!o:J,U'@c<aF<(
orÍl EC'?
'Eoagrdt,
Cl?Cax
C'?'aa6
CTc,c,TOC,N?EYowY^
CrcrOeclOdÉ?woi!v^
C,C,O?CrC,N??YO!v
Í\
(DCrc,OroulOl??-a{r.'
Docrcrac, rrl Íl 6Oi??l.§a.,OCIE,.crurursOi??9flC!
o( EC'?' !oo
O?JC'?'
Lè
oÍto? o
o
oraocrcr?ct?ÍrÍl<r?Yul
clcrcrcr?ElaUr{?VrA
crC,oo?orlut-?tto
OUlr,lcroÍrlo?l(\.'
oeg|cracroaorO?l§ëoutcrao@ír,\o?9GaO
FÍl EC'?
'ÍtooFG.9Ct?C
a
C'É' ,
octE+urc,ocr?c,Cr-rtÓ?Íta\.?\aFiea?{?a oaocrc,ailrr,|C,OCt?É,Ct<r<toor?rtÈt?{F(r?l?v?,oECtaàulctcrct?oO<t<r=OrFl,rN?vFa?lÉV
acg2I!oaaíaadd)aL
€N tCre a
EoDro?t
C'? Ca
8: ÈÉtCtcrrlel,lc,UtctÉÍtFvJoFA§ra
!ÈCrcra{?lr?lrlc, lOÉt?rrtoÈrrYorFK?N'ÈClcla.,-Èlrl?glolrtClero=F{lllFL?
6
ia
'Eo,acaa.a., a l.,adaaaartè3.OC'ooorJlco
<trt aC'?d
aoCr:!aa<a?C
cr? q
F {r/l € I C, U! Íl rn CtCrG.§a?c,tYor?À?^ar. . +llO 6 vlrlts + c, a -'n|o | 0 rn l, ur o ta{ON6.O-?O{\rOrC,?Y-?O.Gaoa aots 4i E, a ro I O ]a r! tn O Eao G. N = ? o Y Y Ot o'l.Ft?>Co. O FÀ
Ír Ítcr?aa
í,G'EC'? O
Aa(l?l
Cl? o
o4rc,..rc,c,l,lC,LlClo§tGa?<tovqo- -' a na ? Y a-?.+!t
Ovtll(D-.lrGta-rtCtC|t/)ClÍ)C)ttto}NNoÉ<rcrvqoc,<rr6aYO.? t .3@ +rrt a .1. Ct c, gt c' Ur Cl EaCl N ? = ? <, O Y ? O O.bi, h Ga v >t? C' FCl
eÍlcr?EaE?.\. OCrc.o
or?? acr? s
E
U)crulooo7to!qr?^?
tÀ Ilt!i' o draroe a c!
ur o ui c, c, c, {ra! { , a rNc,lgreIa.^
- rJ r o o O C ada. c , a. aóro .rra
Ét c, ur u! u! c, a>a dJa !- ó a o v .aE .q!q^ - ' E O o' ., E !clclst >!LL
G'
6a
oooCIFrrl .<C,a
.oocroaC)?Ou)uodocrcraclF=69c, cr
G'
a,aa,.a!:a
::.^lÀl.tvC-IaOU- a . () a --o è ! I . ^U(a->Cul-ld^Ottva .d a v a e a . lÀA,.o , O d a , o} v C . 5 a-- a $ a , a , o '
§ ' o -
{--i { . t - , . o \R 'l r , É ,. e ! . a t r ! :< r.àa , ió o a ! o' , .. c q 9 'Eë.o, ; a ó z í z o . = r c oàEE a 6 a; o a - e r È o t a--- ó ó r r (t, E o I t
ca,aAa
a.D
aaI
a'aEox
aca,aolaoao.cir:
),LJ,oc
33E3sB3'P 3 ? e B
6l,tc,O?Íl-orcvvae
aDaovgt
oclG.ro
oul(r.'o
clC'G.iO
lnoNoUIc,§C'
ortoo
6Àa Ioo a!o5
oo, b
IlC'Frol?a
.oa
UIC'OFTD..
cUlcr{tsro)
5c,C'
u)c,Nolrtc,
'|' 338993o 33Bg"g
eBR?sPctErlaoI!0?ta?9-F
ct Íl lrl o lrt p?Gl?EW-
aoaoI
c
<ruiool.?oi
<auroC,À.?6?
<, rrl clC'CT?ol?
Fí'oo
ÈÀ.oo
C'Ct
B0vIoat.
+
ÉoaEÀ
lCr?!!IlCl-O{\,O
lCt?-íl6C,-èJO
.atF
llÀa- .+.
!ca., .aro
aoaol.óC
,a{ C,ít
4iglÍ\a
.ar Ctat
<,CIrOCD
aolrto
lctFOglE''C'\,O
+tItYC'gr
aaoE'Àr>E
ctcrtlrlooÍtC,{F§
c!cratl,,oo6Ct{F§.
ctcrSr,looaClFGa
aDaoI
É
<r?ClEítG.(\.
a?C,C' í'ÀlN<t?clonN(\.
ocrolnloooÍtclv9?A?^
-cro{tC,aoÉC'YE?^?^
6ctcrrnctao6ctltD?^ea
Ia!a,J=aot
<, lrl Gaclaoa(\.
<, al tlC' <'G'G'
-ÍlNcta§
ct ct rl rrl ? Élaowo
CtCtUlt!?C,íc!ctv
É, C, .+.ctor
oclcro?O! {CC'crcr{r4rcttdo 90DI
IaDa
J
a
ctctutgre-C'.CIOYUI
CI
oootsC'
6C'
aa..ao,a
-:; !ttl.av
! i Ë;- s Y-!:e--; é O r - t d^ ollY:;; !x::, ;5.:j iÈE; ;!;"!; 5i=3;à iaas o l4 aJJdeir!.; .3..:.ïY Ëaaa , a a , a.z.àíró_ -rí I3:3e5 3ooJ a a a d aËË; ! ö i , ó J o o r
ca,aaaa,ao
aaI
taal.oct
acaaolaoo!c
tn .1
))@c<aF<
oÍlC,C'
oG,cro
G)?C' C'
Or É)o?
glG. ac!? a
!oD
O? Jè
CrUIctÍl?Íl<riOUteVA Y
glUlCrla?ílarOla?va \,ooocr?o<r€UleY<tv
O Ul Cl -lrcrNroÍ\ro??-aeGaa
aOLrcla-trCldtooF€epa?§.Ooglc,a,a.OR€=F€??l.?NO
ota tCt? a!oD
OFdC,F t
o
oÍtC)e
rautctrr?ra<rro€w\rÍt
ulocro?oa'oulgV.,
laOc,Gr?ct<rtsrogva
o c, t,, .+.ootoÈiO-l?R'
Docrcr.,a.OID€OFrcÉk?NOoClcla.atEloro=a\rOet?G.O
F?'ct?
FN tOe a
toaF-t
Cre Ca
ít rrl Cl Í) ?, Uloa(\a\r{È
ulor,lul?cl--.N?Y\/lD
laclln1r?c,NÈY\,'I
:a\
orac,o(r.ooÀGaa oogloaO(\.C'OO?LG..,€rooaocao=O?l
roÍt aCrÉ<aoc€Na
O?Jaa
rO ?.Ccr?o
lc'eroUlC,ctYvo
lorSÍlCtC!YWO
+*vl!Í, \,U'
aaoE.À9>E
tClellltoCT\Í\,OÈàc,Ctn.lJtota??oFöC,a,atctG.=ut'rr.!??ClC
C'È -,. lrl -a , 4iÉt?r-Ulo|tO? À9
g)ÉC'?
aa6G.t,Cl? o
Da
6?CC'?o.
IaLaoa,OC
aaaE -ÍOJíco
aa,taaa a.aara>arJ
atv tÍls'aao
E.À4.>El-è
ooÍr0Itctncro
ooÍ'clcrc,ncrvo?
C'C,l.lClIlC'ÍrctoO?C,?C,G'G'aa?a olD?CtaÈÉlG.o(r.arE oc
aO?CtaJ?on=d§a<,l.oFO..
a!aC'? Ia!rrRo
o?,
oaÉaCrÉ9E
u,roU'C'I,!UIC'C'?§rc,vo?
À?,{.aoU'ctrac}0cra
Novo?t^? cè
Foo9C,ÍlÉ(ra
ÈC'C'Oour?-OEÀldc
B'Fcroíd€C'U)'9? ko(\aDb
aa!ocaqcaa
t)oÍtcrc,c,G'C'YO?À?V
7t íto?
att§ aClFt
ooIA?C
cr?aa'
t6
coaEÀtl
C,c,Ulrr!?Cttr o or w
aa!o.o
-lgÀaa
c}c,UlÍlFC,ncrlrv
e,C,rrtgl?Ctg'CrOY
FCTEIct ct io???(\.
Í-crc,-oct€F?(,E'Rdc
caFCloír-ocrrd6??..Oeír.o!
aal.a,tfa
A.^..!\A
h.tv
i r ; . L, a --octta-.^11...;Éór-sÉ^cÉva ., o -
r E . . lA v !l ro o O! d a I Cl v E I t aÀCa a a a , a lr . = a -. - d;Ë- a a t . t o , s . o -
o--a - . d - , - , - o - !t .ó;ii I r b e . É .. ! Y rLà- 5 - . , e o' e . . c 9 ! .ëéà ; ; , r e í r o. = e c otó ó5 . a . à . - d t I § o . .ÉÈàpórrctr!Eor>
Ca,aata6
aaI
aÍo
aca,aoaotl,c.O.
J,U,oc<aF.(
ctÈ a?C' 'DooCt?J?cr, ..a
clrl?o CrC,.lroqC,OaO<rtyGa
crÍlctIl?raoaÈ<rÍtra§a
C'clC'CI?CIa!<roir<r\.Ga
llctrllororolO{?aoo
auloÍ|cCrrOlo,.Ga?OC'
ClaoEr.{oóo,N?LOD
oÍt aooraocgrGa ac,Cr..aaOr?tocl o'ti
IC,?7CtC,Élv\acl??
t -Ct e ? C, C,C'V\.C'??
lCl*?CrC,C'YYC'
+x.vÍt*, vu,aaoIEaaèr a>!,
FCÉ
lrt 4i ttl .arclGI-aioaÈ?
DOa§a
lo4rC,O-.aroGrldod!??c
C'6{rla{d+rc!?r.rsaorlc??Ob
oílC' C'
aaoGl9C'C' ODaO?Eoclo'
ACaa.J'J cdada
=lroo,
+x.vÍOÈ(ttt
aaoxEaaÀs a>t,FCE
541IlarOa.lGaOaG.?? .o t,aGalO-.C, O -.+.O?,.ara.'arE??c
C'l.l-!la{.,itio?r.rGaorto??.,
C,C't,'ÍIC'C'iOCr?GarO
C'C'IlC,UlC'rOC'NÍ\
C,c,clC'rrc,OC,G'F
ÈrtC,C'
aaFN!cto oo
xas?acrc»r
a
UrCrO.rtcrl,lUlcrcrècl a - t o §, c, 7t <, N G.x. atraGto.o à a\, u. aa , Ll 3o
Ut cl Ct O 4. la C, 5 E' Íl Cl l.ltw lao rt ? t o Gl o
'! a Ga , ot - t 1.
È ., ! ? (ra . !c, C .a . a .o' c
C a I.Oo O ala If {l í , .+r Cl C, Cl C, C, C, a ,. a a lAoo tt , ., o ít c, i, <t Ga ,.1i,, c a aF I O F alro! aaaó a & d66À >t!
rc ÍtclC,aa!loR o
cto.oaorO? aClo rE,
ËG'
aoa..Eè
IOC'C'C'É'c,CIQ<,Ct?O?
^?v,1Oc,C,PC'CIC'eCl?o?
^?Y^ctctoocrcro?acra@?A?{^
Il' C' C'CrÈ?.{oaÉoaI,,ocloc,F?..or,g
laCrC,raC'F?)(,4.o
!a
Dt!Eot,2
5Noo
u!?clo
ul rtoct +u,lBro
BEv..C.tooCra aa,.E>., o,
..C,??C,C,oovYCl??
ar t Cl c ?Cl Clöovvc,??
4. I c,??C, CllDo\rvc,
arrtc'c, F rrloN
ralaclC'F'ílrDNaa
aauro!c,FÍ1 .{6a?
GrO aoo a!o,c.uloCl aaacG.<, cC'CI I
--iËG.a acrc, aEo.o
ÈNcto aaaEC{? Cloo E2
+vaU.oLIAU! ílAÉY CÍlw a
a,..C
El,O aao,ra a a aaec aE>JO, OO-)1D aD
+vaU,otÀtt rrl raIl? v c?{ a
.t. oC
3(,0 a!è{a aa- r..t atl>eè oo2=6 AO
ctoctSÍlcto<rctNÈA?,l
.5C'C'ÍIC,C'C'ö<rcr?o
/t?
OC'C'C'I,'?C'ao(r.a{,t?
OCICICIC'C'C'<tcrGro^?
oooc, I,lutct.C'NFW,\?
t.aC'C,EOraraa
ctI|o7l
cl c,OÍIIaC'U!!orÍtdaE
Erocrcrcrroílctot<' o I3o.ÀC' CIora
tEl
Ét
rOC'
olaos!.<,C'<,
aoa
aoC
oaaI
aD,a
::.A-.lll
9.tvC-E^Ooaa.(Jrtoa-a'Oa-v.-.^ltlr>cs,.-at^oi,t,va ., a v a 3 a .lt v . -abt , (t J a d O v C . E aÀC a a a a O a j. . = a dlea s a t a , C, ! r O
^ ,aal - a d t a O tl. aot- É 3. r l. . a I Ír s v Oaaa , a a , k è ., . a c o ! acc.o , >, a , c J o a = l. c ooo, a a a d a a ï l. i § Gi a aII a ! O
' J O .9 ! O I
'
Ca,a..atao
aat
aaa.oot
acataoaoa9c
J,U'@c.taF<
oa. c?É aEoD(tFd
É? I
cta li cl ctc, r'l ? o?ÍtF-l,tva@crC,O€€.6?4.íYOOC'CICclroraío?,Na. otDctoacr€6=6c&NA
ar0c,Í|,t!--è?4tsÍtÍt-É
FNG'G'Gt?Orlroaílv-
orÉ.aC'?d
aoCoiN aClrJaaOr?tC'? o.
F
rBigto
lCle?CroCTYYC,
+t< u.tÀrrx.vrrl utF .{ aE'a oI tC
' O.Co,reJ>!, >FO. IEJ
tBggtoF
o.a.O CiCre.GF..C.Ct o ,tl.{O.atoÉ-OCl?{tsr!ctlc
D'O.+rrDarOC,?=J?(slocrgr&
?
FÍICte
Ca
F..EC'? Oo
xa-? aCt? sa
E-§t(rrla vu,., lól1lolrl,OIOal odclX oo(taLaau<E,aoè.C
Í,CIC'U'CI6r\a cl <? ít Ít -
EOCIorClitAetl a.]D
aoctooorO-,.?r'lr!C'C
C'ocrcríJorcr<rrdftírt.o
U)CrCrC,CroG{C'ÍIT'G.
|ncrÍlrocrc!NC'ÍI<'G'
ro Ílcrf
3a!roG{ o
O ?.O
oro? aC'? ..s
a
rtè(\l
IoauEc
crcrEllcr6aCr?Èd-^?vwclctC,6,oo:!Cl?@?aewv
oicrcrocruto-OFO?ÀeYv
gr
gr
oc,raClts.Ír9ClJEC'C'CCltsrarn,c, a.aoclla.crts=Ír..
rrl Ít .Cl?t a
DÍ)G. .Cl? g
!EU)? tI
C'? C
x.tAoUI?olq{Gvaata.C! lroct< aC r..C>a, CL
lCr?ECtoClvvO??
FutcràcrFrrdlqre
aslao-E'FT'TOorE?G..C
aaFU'C'EJ4rerFadarrnqrOOe
lCter-Crocrvvct
lCte-?Crctcrv\ro
?rot,C'? '.o
<r|aoC'? C
oEr?<ro
C'? C
zrrrl!C'?
'Díc.!Cl?C
oE<r?Cl'
C,r É
(o Cl Ul -ar I C, !r: F Ct C, IJCC, (D r! ? O Y \, C, + a=ar, Ga ? F v dAkÍ. 'oí'*.v.rl . Do O C, '.r. t c, c e Ct Cl r,)q\, a9acr o Ít ' c, rl v ct rt{' c.ECaO§aF?.aO
a. C . . C .ol .aa a Earo Jca
@ C, Ct tl J.ar I C, ? e C, G, À'aa aa!Ct o Ír d o ? Ct \, W C, ChE aua a O §. ? >JO laa
=- -l-J - -aI.lo - -!gr- -
È ln Cl .tlr I C, ? e Cl Cl ^ !CC, o r, oi - o w v C, + aats??ÉvaO,.c{ ll. C,iOaF{trlr j. tcte Gcrc, HÉ3 ;.:ct o t' or cl v v 0 ,r{ - acc(- O ? ? ? o d aO(I I C ..C a rl
a a .coo aaF rn o ! d 4r a c, f ? c, c, o,d a .!Do o a -a d oi c, Y Y o c,.E EaF a O ? ? e >.tÀ a-aaN E I -=6 a.ttó
G.o IC'? '!oo
oa Í,CrG a
aacGaí, ÀC'? C
tG.A aÉ,? a!
o.o
6a GaC'?'aaEN?o'O? ÉI
Éa
JI=a@dJL{a
aacoortloaír!C'a oatdr,
Ca
tl=aOrt+r3.d aa.cooatioa{.ocaaoa
Fctct-i(,C'C,ClCtCI^ooír€uloG.o+?^ÉvNll.
tt,tl rrtas ct ul .+r o ct la la ? cl lrl .': \,cf gi N € Ul cl ? o ! l,lYor!?Àe.e I C ..E
. a EooÈ c, o ! , - ct C, c, Ct ? Cl eldao ó ít d J o rn c, Ga G ! aeBoi a o ? ^
? :rrcl? G ,. 2)aÀÈCtC''c,C'C'C,ClC'.,ól'tG3loG.o+gr?^ÉY?l( u.r.rlts cr ul C, o Íl U| o ct rrrq{cl í,r ara € í! cl ? o Íl\aor!c^?!? a. C . rC
a - lcor\ c, ur É t -ci o c, al ut c, c, e-aaO or N d J € Ut Cl ? O auEor a O ? À e >JO'
C u -21n
aaaaD2a
::.^Éf..-ACvC-C^O.,!-- o
- . L, - --
- À ! É - .-!ta->COt-ra^Ol(va ., a v O lr ! . tt . -Àto d Crr d a O Clv g ! a aaÈ r , a a .l a I . = E ! - IíÉa a a , a t o d § o o
- J
a-r. _ a d - , - a O ll. atr., a u e e . a a u !:a ,,.oa t a . , e è o o I C o P aaÈà a t e - , - .Í or. = & c ol
EÍa O O ! J O d ! O i t
Catakatao
aau
IaÉox
agataoao|aEC
oEt o
JUL,,@c<aF.(
oLC' E'
oGa acrcr aEoD
O?dC'C'
'IÀ
-lrtl
oi
-o
ctulC,t,,?UlítctaYgl
UlCtl,lcl?C,N€ttv€
!nCtglIl?C,nla<tvlo
acrctcrorodO?a§ao
a.C'C'OC'OF..O?a,§a
C.C'C'{C,oF,OÉl§|A
Clct
F§. IctE.
!oaclc, t
IÀ
G'
G'
GI
urlactÍr?r,lÍ!??YO
Ct6CrÍl-lrltl??vO
CrCr6a-Ctt (\a vo
tO C' C'ctroUll?t?a?D
a6C,Cl0ct0utlta?J
Crrcrcl{C,tOÍl ,Í/l?lao
ro6a Iocr a!o!to?d
C'C' 'a
ro Íloo
o
ac'1,|Crirtodo?a"Ga O
aaouroo<r€,.(o?a,G.
C<,C'C'<Cla\o,o'LN!
o CrCllOIt?C!aFrav\rF.,
C,ClÍl5ËC,<ra\tovvtl
C'C'UlO?C'.FOYYÉ
4ro
t,l í,clcl
l,I.\. Eocr attoIt
U'r!oo ca
aaDoDa!t.aE
ro < cl .a.cl§.oidÍ|oa??D
ar,l.a.OO-crGaortu,oid?
Ctn+.Cl{+cr6ao|ru)ora.? À
I|rO?CrU, Ity?wsvr
Íl It?Cr5lOY?vg-.D
?la?cl,'lrlvV.V.r-R
a!a aocldaoca§. actcrdaaa ?.CC'C' è
C<raÍt{4rClerFÍlto.À
lClc?ClCt-o\rvc,??
u.?I Ct ? ? Cl Cl U.Y- ct v v ct è'
??§l .aa(,
I O e ? c, Cl Cact v Y cl o't??>C
tsc
aaulÉ,?dr|)aC'D a<ragl0CrFalaoc,
a.
ta
ÍINEocl oDa
?,?ECI C' O.
F
íl taC' C'
aÍtÍlaiC,c,Ilc,IlC'O?AF.C'YG.FrOaFClo{ttl
.Gl?aTruto--crc,r,lt,|oottwCtta\<rcrw.\.FOl/l d ! ? 3a.crca c a ao<, l, Ul < d a. c, c, n C, U) Ct Cao , d F rt o w oa F èIlarEl>tcl o I Ed
ClO. ocacrcr.
oN?.crcl r
E
<ralaCl??<ctao!
a<raÍl('C)eetrÍl0C'
Eaa1,l,tÉt??,lakóD
i,cta
toa3
,-ler?rór,'c!Èo\,ío
.a.lcr?Ull,|c!tsct{\ro
.a. I C! c lr|ul c,FClWYO
C' CI taEclct,
ocrcl I
3
a<rrrl4c,CrgCtC,C,Cr??lasÍlCr?tsÍr.oa§,\??46
.Nrt<roo--ocrul6ctc,clr-LlinCl?F?odlt ,t??C
C'{aur{r-ClCTCTCtC,ClE)??2dtsACt?F§.OlO.\??Dk
u.6<,
aoaIEa
aaI,a!)a
:: *,I.lvC-a^O(,a a . l, E -^oo.tl .^lllr>COh-h-^Oleva ., a v a I a . tt . -il, o O d a - ov C . E aèC a a a a d a a. . 3 C . - íe9. § a , a I o d s . o a daat - a d ! a O tl. a,rJ C , k L . a E a. § v da3. 2 a a 2 I o, - . a c o E aCCl, o t J a t a J gi a = !. C Ooo, a a a a a 3 < L i § o a aEa. o o , J ct, E o x >
Ca,aata
@
aau
kaagoo,aca,aooor
aECo,:
),U>Éc.ÍaF<
D-a.D,@€ l'tc-
íaoa€aoaa,a
iota
t,aa
G
6a
aaCa,
r o c t+€ x a o o. altll to I r i F a a ts a o I Eoo) rl e a lo r t c a É c É ('»è o , a . .+ o n c a a g aaa- ! a a a . i r E a aealf o a a F a - raav o . ! c o c a z a t ari- . !t g . r, a G a a o ! rtI . , - lo d a É rO o at Fo
- ll . a i c ^ o r. !-ltOvFi-tor<-aalv.-aètrcv-tr!-^aa-'OOvi-, lvqa
€arOaaÉa
!
acc,t
aa
a8NrvJoqJqINC'NOÉCJJC'Ct C! C, C, C, at .{- c F C, (,r {
a,,NJYJtlÉ.
JOiNCrà,ati-rc)clgrurcrourr'>-ocr(,r{ àraoorN
-y-r!aJJrlJCr},arF-rClC,ctl'rrcr(,.i}crur{
,ttarOI
Dc,a
E=i JC'
o
G'JC'O NJèaI
JC'
rr-g:C,AAC,gTCJJO
ClClrrCtlrlFC'grrl ,J-)tjCr^^CrlrliJ4C,CtCrs-C,l*oCr5-,
aJJ-5:clarctattirJC,ClC,:.3Cra*Crar-t
Í<atoattFa. F'!raÍ'Àa
oao,,Fèaaa?t,
!,,,aroI
Dg
p,N JC'.JN
iO
a JctÉÀ,Na)rO. JC'
.ÍstO^^À^^.NOEr,C,glulJrotJNacll}E|
aClVFNrO^^^^r\NoNCtut(,t--arrrtE,rlo
200.YiNríOAÀÀÀANÉO}'C}ègrgr--tt-N16rJ}@aItocaI
a'
JC'èJ(,coca rclI tlui
-c,(, trrON
-tl)utrl€OrDO.rFtoCloGNJË'I,t
-lOOrlOraraooooaÉJFJ('t
-lOrlclrlCrCr@
-^àrrorsrct-croC,gr
"r^ào.{sltr J c, ut tt a,
lt^,trlo!lctJtrctÈan
or,CJCIgoÈ. JC', NOr
JC'tor
oN
rO,,
oo,.NODOC'.UtC'O.gaClF'N
lotoocro
&r^OrOrtN€DOic,tJatcra,|urrtaclcro
gaAJOl-rl,C'-C'C'C'r'
ar^,oror(,gtrat0grgr
,§N
ttà,
tx oatt,Ét èooa,1.aO.rts4.otsaFa,€,r
tEJC'goè.JCIt àrrl
JCIgl rlONq-€r=OrOC,acr(rocà,q)0oqrooactgtoeaà,P'rorIBC'crulo
or^(ralJcl3atanc,Cl
llrJ&4.a,at-c,angrct
oi^-ír!a,c!'roGlctc,
rl
rt
ri oaat,loa è.ol,1.aotFa.OFa Fa,s,r
E,lCJC'É-@coè.JCII NO
JC't)o
Í, ÍlCte
Oe
E'E
NAcr?
Gl6a !Cr- a!o.o
cr?,I
opcaI
aEo
,iOC!?l,tUlrl{.1{Ioa
?lact?Ulrrl.o{${.IiD
Ét,lCt?llglO{\r {.,ï. 5
4iÍlaoa
4.to o
o*rC, Ida
ooo
ooo
ooo
C'?
?(\a aC'? '!oo
C'? Ca
I)coa,cct
!ca
,Ièoca,a
!aro.ao9l! a
Éac taaeE'o! c.ogC,lraacrcaaÀ
oaa
)IèaJJ
!a
oca,o
aaÈaÀaa
aakaD,a
ctoc,rrutc,Írro?<r<t
.ctctc,lau)c,tlo?<rt,
c, c, cl ul lo c,aroe<r-
6CrCrror,c!dgr?ír{lO
IllC'CI r,l?C'dgt?rt!gt
laCtCrtl?clRUI?I'Yra
0Í!crt?Gla?,
6rDCtCr?ÍldF?.el! aoÍlcloÉl?n9??J
ooglc, lad a.aaooctooal
-J
oortoaIi
o
-aac,ac.oaraoc,do,
6E'
oo
EIDptt5Ea{aaalÍr
xaaÈ
&aToE
aBa,aoaoaIoc
c{.
J)U'OC(a
::.^lttLa-avC-a^O.a . a --eÀ!a-.^ÉL-; ë ó t - a a o l(v:;3 !;t: ;5.Jj if I- ; a , . o ' ! ' o - 2--r - . d - , . o Èt .JöS a h v t - . a - t:r taaa 5 - . , r , . . c o E t-ëë; i ; J - , r o. = t -c 96 ó5 a - a ; - < t i È o ' 'iii u ó r r ó D o t
'
::.U,I.-aC-a^O.aa.vC-^, è ! a - .-ta--ÈOr.rí^otLva ., a v a r . il, . -avo , o , a ., v g . t ao'C a a a a J u . 2 a . - 'a,.ua s a t a O J § . O ^ Iaal - a r , a C U. a,d., a a. k .. a a I È v a,aaa , a a , t. o . a g O ! ac c.o d , J a , ! o a = u c ooo, a a a d a d g x s o a aÉ-a E o , J o ! o .. D
caohaoaat,l
xaaA
haauoot
aca
'aoaoaE
.C
J'L,>OC.ÍaF<
IaaA'
Coodacc<èa tl,
olaa
,,èata
oa)Coaco
l,rctÍrclrrtoNrra{lrl
ctonourc,ít Í! - r, lO
u)l,roEl?Lor?outuroCtF<,
ornl,lc'OÉac,
Éc. acrc! aEo0
crct,I
2IBoc
DJO.aodao a
EÉc IaaÈEAo! rocoEaac>Éaac
o
o)D
o
raC',c.O9ao3do.
EtÉ,lrtt/lqON<a?tvro
ÉtCrÍlUlqC!Ratl{€l
oClÍlÍi?CtËaí,rYro
6C'0O?lDool,ooct?6ororrClC,O?lDqro
Nd Icto aEoD
clo,c
Ia€oDoCai
aEo
o
D,o
3-'3 §§o§9ilrt-Íl t:Ít O e t,l laö'--;i l|! .lYl
6-rrle-UtO?14 lOö--c.{r..l.1ei a6àrAÈetrCr?lrlrOó-«a\.{Yrlq?a^
cro
cl ct
eN Cclo aEoDeellcrc, ca
Ia!a
oí,?c,
C,r\. É?C' '!oDCre-
?C'J
À
otaaCataEcla
crClocrglcttt ÍD a a { a\a
C'C,CtÉlT,tC,lr:oirrr{G.
C'Cllac'I"C'rr.!Tt<tYG.
I,'ou,Oía
l,toutc, Ít3aatr o o ocliríF?aE
o| Í1.oc,
oar. Écro aEoD
O?Jc'C' 'a
ta€ooa
l,lroJlo<,?l
.arr€o!Cl <, .{F'?a
!acCa og >d,oa'ttda.O r
Éactaar
o
oa.aí,acaOJatacoÀa
oloull,laUt§lts?Ul\r§a
c,U)larorruta{F?UllG.
ctttctotautCaFc€{§a
C,C'
t§(ra Iocr.ÉoD
ocrca
ra{t,oGaoolrt 4r Ctc, araoro,
aI,I{E' EoNroaC'3
uaacoaEe6
TlUlcl?rDlrl{ {xGl laCl?r,)lA
t !8
Ga U) O ? rrl ttr"F
€ÍloÉ,
toc. EC'C' 'EoD
C,C' '
tl o oC'C,C'
lac,0ooc,l.ar,!oo€C'C'C'dF?C..aE
oaa
,IÀacC,!
oI2CoaEÈ6
rlc,C'O?Clo.?F{o
lnC!C'ClpCl(\a?-!o
lalJ'l,)CI?rAGa??\rar
r, Ítoo
acaGoo a!oD
C,C,,t
o!)CoaEB
utoooGal,,G'
utooC,Gtɧar
alaoooctG.rad?a(YE
ctootautc,a€(!aíl\ra
ulcrroutuloít€Gart{<,
utoolnlrott iO Ca í, \a <,
acco,aoaÀ)asÈÀ
ítr)oo
ÍtN-ocra9o.o
C'c, '
ta0cloctít
tl o oc, gti t
arrootoÍtdt,laE
clUrCtctrrtu)roFara!){íra
crlault,llatllFF?t,It(\.
c, ul c, o l,l lrtroF(\aurY(\a
oCata.
aoa{lg.<EaÀlo
oh
E)c('aEc6
C,C'
FÀI ECI C"
!oD
crC, ca
ln4rulcl Íl"llr4.clc, (trt u
arr+.OEoÍldrta c
+.EC
,aaad9a!d
a!aa
a<crcaadc>dÉcoaott
oa:coaceo
tlCl?7Clcl\Jl?{!e0t
ÍlCr??CtCl{cY{rO
lD O ? ?Cl trle!!-ot
daata5,a
::.lt
4..-CC - a^ r, .aalrad B E É - .^*o->coe-d^ot(vÀ h- a al J a O v C . a aèC a a a a J t . = C . - {3La § a , a O r s . O ^ oaal - a r t a O u' ao-ë C , h t 3 t lr ! v Jaaa , . a , t o . a C O É acco o , t a , r cl a = e c ooo, a a a À a < t x ! c, a aaÉ. ! o ,l r o ! o x >
gaoaaDaata
xaaI
taahoo,aCa)aooC!
a!cl.la
JZOC<aFr(
cl Ít
C'GI C
Eo.o
CtF,
Iè
!lrtaaoEdtl &dooaE>ao -tI OraJ a9<34tldE
oa,coacè
C, r,' Ul Cl ? lrtaFdgl{.\.
C, Ul ct Ct ? lrta3s(\aul\lGa
crulorrt?lo<rFr|<r{N
@oc,ooo!OOC»ooaa oOOCttcrFa§a?,NI
otREC'?
'!oD
C'? 'd
ortCI?
o
(,!a!,.caCI'aaCOC\'
(D<ac,o<,N6a
o<rc,oaG' .|(D<rcrto<taN'dx
ItC'C'UIU'C'?F?tO{tl
ul u, ut ut ut ÍlGts€VO'
rrror,)oulc,?ts€Yíl
FÍ'CI?
FF. CCl? ao
oD
F?tlCt? C
a
O?clc,?aG'
aD?rao?(,N
drocCrtc'?a€,NT
oa,c.!acern
e rrt Cl e ral tÓ.J .JI
F lrt Cl É lrl ln\,l\lo^
?UlCr?|,rnr .nr|orlC'?
€NtC'?
'!oo
C'? 't(l
octc!oooG'
OC'C'clctoG' ,ocrcrt.ocrlDaa??,NX
oaa
,oacc)!
oa,CoaEeo_
ÈUlCtUl?lílÀl??{F
oCtCrCl?CldÉ?{6
ÉCtCtCrFC,oa??{o
aÍlCt-
.G.EÉl? aEoo
C»? 'tÀ
IDCIC,cN<,o
oooo§a<,oo?c .|alDC,C,a..,oNrra,oro?ia
aCOC'2atlí.4,a9tè
oa2cCIaBo'L
lacrcll,)uloNU'(\.G{\,UI
ÉlocrlarnctrrclNN{Ul
urool,lrrlo(\lUIdG'YÍ'
Írc{ CC'? 'EoD
cl?,
nÍlCt-ol-ootoo
OFC'c,0o
aÍ\c,o€o
!O.oc9è
tCa! t!acaa9>taa
cr c, Ír o rrl c,IlO?tO\r6a
ct Ét I,! ct Ít c,rao?toJ3a
Ecóas9ctc,rrrc,roctarroo?€{Ga,o
..
ooaElacaCI'aa!oèa
FÍlCIF
?È fGr- a!oDE?E
C'? Ca
c.aEEaída.Oa
Eaa<ccc<aatoí+
ora??rolarlerlrJeO
r,'Ul?-lAl,{?{.J?O
oa,CÉ,aEè
irl rrt ? ? lrt Ut{?{{?aO
o'{.ClC'c.|o
o-r.)cl (\a€,O4r C, a.oNa\o,
oahao,a
::.8.9.-ÉC-a^o..aE-^,o,!E-.^rÀ.->CO..-d^Ottva .e I v ! k .l(A a.o d Cri I a O v C r E aC\C a a a a J I . = C . - dkka ! a t a O., § . O ^ Oaar - a d , a O !l. O,dd E r Y h a E l. ! v Oraa , a o , h o o a C O E ac cD , , , a t J or a = r c ooo, a a a d a í I È § o a aEC. o o , J o !l o ra ,
catoIaDaa6
xaau
aao
aca,oeaoatc§r
J2@c<(aF<
?N E?C' 'ttoD
?o,ha
FC'oCa,oa.A
a Àa.Oac!a.E'EoocEo6
t
rroataa,acJO:aao.cae
tl rrl ct ct c) rnttFít7l?N
ourcrctutla<,FÍ'''?GI
1,lulElC,ulurttFttír-ara
laUrCtcrrno
rnutoolaÍt?y
alJlrrC,EorJ|rn{Ut?aÉE
o§{ a?C''!oD
c, ?,?C'
'
c, ít?E' !Ca,aaa'a
a o..oocto.! ,.cooo'CD6
a.
aroar-a,ac,CI!aa
OEaè
olrr1,l00I'aF(i.rt(raoa
olnc'ulol,aFAít?N
osrcroUltaaFítÍr?§a
6C,Clcro<t
UiC'taCl rO Íl?u
alaclo!(:,€CítÍl?aeE
Fctcro aEo0
ct(f,3.
C,C'La!!oa
aa
..I
O.OaíÀcat,a ocahCIJ O3ta dEOOca{
oclu,rrcro.r.4!Íro
ClC'U'UIOC'CJ<r\rÈro
oU)urulÍrul§l Ít \, 6a !O
l,lutlnCl?ÈÍ,lat,ila(,?FÍrcFta
aaiDl,lc,!.CCl?OdaaÍraa
ai
€7tct c,
rO.\l Éocta €
oocro2
Ia,Ci..Et.Cou!!Éoio{ae
I
(,uaa,.C'o,aatoèa
lD c, ur ut c, c,?l,l?NFn
lnor,lUrc,o?r,l?N?u,
clclU, lrrc,c,? rrt ? (\a ? lrt
lrclooÍt o
UI C' C'oíloÍt?C?ba
aaloooo.cctÍroí,?r?aaa-
aÍl .ood
o+<r(\.lcrcr.Éoar,?E
C,C'Cat
UlgC,lrc,C!?CrC,E,NOrt?.{?Or
ol
urCrc'.laC,C,qc'clc,o.o{?{?O! atc.Ot,tclc,ElrCrCrqClC,aócró-{?{?ocFaC Et^
a.IEoÀoUt,a-C.aE'.aOA
N(r. !ocr atoD
oct,o
Rí,oo
Àa !:taoo,ca=,a.a,A
..L
t.o a<
ACt,Ja.CasoJoatt,3 o{èa{6Hl
rrt rll oc,eo§a
ttr,lC,OeoG.}
alagrcrÉCr?o{?ac
glocrr,llt9ra?6aq
r|lCrCrl,lÍiO?a?§lE
ut c, c, ut itr c,?<r?§l€
C' C'do+
?Nlocr aÉoD
crcrca
oLI,coa3èrn
rO4rc,c, Gr ÍlÉrnàclC'6.íI?L
aUl .a.c, 9cr§al.lreO ?
a
ta,Fc, IoE
caC\d{to
utclCl?ClC,\lr{?or
rrlctCrqclC,J?{?o
ractCr?ctC,{?{eor
aaI
aD,a
::.^oltto-ÍC-t^O!aavÉ--e ó É a r oatto->ÈOr-a-o!l.v2;i !;!: ;5elj iÀaa . . a o e o = I -
t;b a s I r . a r t :í {a'a-, 5 o a , r d . o C o tt !ééö ó; J - j :r o. = k c 9ó ö5 a - a ; a < k x È or ' aiià o ó r r o ! o x ,
ca,CT
aoaa
o
xaa,aa
oo,aCa,aoaoaDclíl o
JAU'6c<aF<
?N I
!o!
?e,
è
u
ool.aa,acaC!'aaEOèa
u,UII'C'OUIrrFtr-4.-
Ct 6'rrt ra Ul DaFaeGa6a
orattooÍtrrFíldGa(\a
octc,c,ro|oo
oC,ctC,€ulo?-qlctcr'ro6uraot
?i
c, r,
c,.r. aEoD
Cl?de? )
a
oaoolat.,.cao|,a!!oca
clcrclcroc,utoTllt(r.Ga
ÍlCrlaOrrroaOílA?(\.
Íroc,rrr{'0<rOílÍl?§.
oooCrroaN
60c,ct ro ro
(\a -Oc,U)LC,iOttaNe,
!oD
Cl 7, ud
FtaC)?
ÈN 3Oe a
h
uoaI,.C'odaLEOcta
rncrJlcrulo?Í!??F
5l ct ra o tt o?ílF?F
ur cl ut c, ro cl?Íl??F
.o rO C,C'?Fro
EutctC'?Flo
,6UtCr,.Cr?Falo,
rorlCl-
rON Ecr? a
ttoD
O?dCI?
'tc
aÍo
E-èt,t/Àroa{ECOraoa
aTI'
oad,C'oaaac)èo
Í! C' CI I'I la C'NTOFN?<'
6UlÉlC'NNroe
coUIOc,Nèlro?
Jolacrt.C'.\.N''o,
ocror,tgrc,c T,tF(IÍI
octoU)lDoNI,t?RÍ!
a!,t .O?a
o+<rGt I
C'? '!oDírFO
C'? Ca
o
a)CoaEÀ
oclc,Ct(\|O
ocrc,C'N@
dC,oo,.cr6aoaF,
?t
66Cl?iAo {eO
Íll,'Cr?Utln?Y?(D
lrt lrt Cl ? Ul rrlF{?ID
c)?
Nd ICl? a
ttoo
C'F 'I
a IO.o aíACa,,a.
CaeoJoa!td3 oooa<
ol rrl C,Ct?F
OU'CICrFts
oor,lCrtCr-Fa?t?x
C'UlCrglrAr,?tl-§al,lO
n l,l c, lo lrt tlF7)?NVrO
clÍrcr6ututFÉ?NYrO
c,?d
o
-N tCrF aDo.D
F?9Cr7 C
a
otaJcoaEa,
O +.Ulcl?
O+. lnC,YF
dO 4rrn !ClvFaÉ,?i
rnClc,?CrC,{?{?o
Í)Ctc,?CrCt{Fl?Or
hCrCreClCt{?Y?Ol
aataD,o
::_. t(ha-E
C - la u .aa.vE-adO,Et-.^Ilr>Coe-d^OrtCo .J I v r s . tl J ia l.-- d Crr d a O \i C . I ac.C a a C a o h r = I -r - J!!.!.raor5-.O^ö.!.!{Ë!!r' .:""-5 !!!! , . . r & d ; - c o ö a942 ., , e . , J o o à i È ó99, a . a r o { L i s Or - -EE. E o r r o o ó - - ;
catoIaoiaa{0
Hx{!a3.
tatoi
acaa6aoaÈ
-o5À
J,OC<aF<
C.a1or!kcu
ooa.4.O.OEd aco au<e
ooo
.J
o
Eu
OCc<hu
OU
IC,A
oA
Daooo
a>>C-aOF
Uo
aao
Ia9oDIaaaEÀa
a
ao
aa
aD)a
aao
aaoo0IaI
aoaceaèr
aa
aD,a
aEo
aaEqDIaEo
aOÉ
o!
a5,a
taoo>aIJÀ
rccE< aco aceauoo
o
o
Àoo
o
c
Eo
t
uaaè
-Je..O
caUFL,o
C..Ede.OOCE.É<
.Da,<CE..Co>DtCOUC
a,oa
Uoo
À
Eg
c\oaa.raoa<À
oaOCoo>ataoe
Ca
oCo
A
uo
aaobsarcl\.aaO.Oro.>u<o-c<ECOah
.Deir r 2 . .
-OCOdloC ...O,. . À- U OI I >' i c<uíd!a..3<orrr<uoe(,<J
aoo!É
a,E9J.
<oÉauè
C',cO.>oOrCU
ot4..c, o>u oracoaaaÈ:
o
uèO"g>>CtalJF
uo
aa
Or
aaDoDI!aaEaa
2
aOÉ
aa
ao,a
aa
oo,r
aaEoDIaa
aoaEè
aA
a!
ao,a
aar
oo,aatoeIaEÀ
;AÈ
aa
aD,a
LLr-tC)
5=
O.cÀ .O .í.< O
abCÀua<<a
C ., g,0 c a
Àd . O>9 u9io<aO L LIÀeul,
a!coCJ
!toat...Àoq>E>dcr ouoo
rCula a .JCco.r rOO,rol>OE gC-c<aclUEF
lql\.rtio
rJ
rAlrlrlo
u6
a,Ia
Ioo
t\,oaC.>oÈaoauÀ
qC)èoÀ
ca
oEc
,o
u
3
IJ
cats
ooc>o
o
EuUo
aao
caaoaoaatbaEcoIaaacota
ao
aa
aD,a
taagI
caa!ÉaoCaaIaa
aoaCo
aC-
aa
aD,a
aao
C-aa0aocaaIaEo
aOÉ
aa
aD,a
aa
oo
ca
aoa
oIa
aOÉ
aa
aD)a
aa
oo,CaaoaocaaIaa
aoaECao
aa
aD,a
aa
ootcaagaoCaaIaEo
ao
aa
aa,a
.a.u, .c c rratE\,.aao >o IDr c acoraqqÀc
.o r r<a, r,oÀgoo>aíc-alUU(LIJ
Eooca
)
C
Eu
a.C.oua<aoq<
o.
O..Ào>DCC.
a
u
u
c
g
lËlolo
1".lql\-lola
là
IogaZ
oo
Coc
oI
oa
o
oo
acog
o
ao
u
o
co
ooo
uDCa)a..Oo>E-coUq
uo
aCoCax
o.EUooodCt
IoCa2
,oo
oa
è
oè
coocaJ
ao
c
u
u
À
c(,
o
Eu
cC . a .r ar u >OL9'C{aoaaÉlÀ<CF
aa, o. .g C Ccr a o a.OdC,uuorl<< b O aOCCUè
C
u
u
oao
oC
h)1
.O.UÀ>uo>r-CrOhaoè9r
od 0..C.<É 2COO.O.OAoor >cEO-ac- o<U(ÀJ
DaoDC
ÀÀo
rJ
0o r.ï
.O.tc<,oa.aèh.OED
'u<x
.A»CÀr.lco><>acSaaaIJI.,CF
aaoiII€ooICaat
a
aatao,a
aIó
aaooDItaaIJ
aÀÉ
aa
aota
aCo
aaoooIx
a
aÀÉ
oo
oD,a
EauoC
E
EU
!H
ootaaDooIcaI,aqÉ
aa
aD,a
caaaÀ
Eo,.ooC>.C{a
IC,o
oca,
r0Àa<octuÀ
aacaa
a0ooC
a>C.r(|
oua,Eauoo
»Igaaè
o
cIJ
(Jo
a
oo,aaEoDItaaIJ
a
aa
aD,a
aaH
oo,aaDooIt
a
o6x
aa!aofa
agaaC
EooCa)
gC,o
oe
aoo
o
EaUoè
oc.O
C-.DF<
ca
CoÉ
o
u
Éaoo!{CIUO
L'oa
aa
aao
CaaÉ9xao
!IaaaEca2
aOÉ
aa
aD,a
oa
CCo
ca
OÉI
D
oIaaaEgI
aOF
a
Dfa
Cxa
aa
aao
CatrOÉaD
oIaaEoI2
aOÉ
aa
ao,a
aa
aa
oo
Ca
ÉÉao
EIaaaEoE
aq-
na
ao,a
Uc,o
0o
oA.o>>cia9>
ca
oEc
q>LOEÀU9
ooaaoo>oACo!d2
aco<
EYqU
O..CE'oaÀ.og
ioaora<Àe
CCL\.4..k.oucotau<ue
,o(,
a(,
uCa
cEC
oBo
É
ua.a>tcaaOFoC.,c.OÀc
ooèU
Uo
Ic,o
oq
q
oq
o
CaF
Coa
D.ag,c-,o.aa-dooroè
acuaae
aEo
o
oco
o
Egoo:aaÀ
Uo
auoq
(,Éat..3oo>aoaqÀ
a,0aooÀ
oCo
a
criua a\ooEao.À.O,O.qal,-aac.oa9u<c<
tr c aJO,OÀ..4.1c3r.ctu<è
CaF
CoC
ou
c
EuEuoÉ,aao
aÉ!xOÉ
Caoaoaatioaa
O<to
aaaa!ooDECa
aqÉ
aa
ao,a
aIo
Ca,oaÉoaa
oaagoa)À
aOÉ
aa
aD,a
!ao
Ca,oDaa
aa9oDoca
aOÉ
aa
aD,6
tl.I.l
oxlc-l,a,oaDaa
oaa
OF
o
aa
aaooDEca
aÀÉ
aa
aD,a
taa
ootCa,oaEDaa
aa!oDtÀ
aÀÉ
aa
aD2a
aaIoo,ca)oaÉDaa
CaoooECa
aèÉ
aa
aD)a
CDoaaÀ.oDL<q
o.co,C.O.qr9
-i c00 4À<h
aoaaÀ
ca
ooc
ra a,C è.4.ui a<6 ao<c
C<EJ,E o''..O rrogoiÉ a,ac<aUUJg
cgoo,aae
(,o
EeoCaJ
Coa
oI
ca
F
oco
o
aco
D
I)q
ocEoo!)aae
(Jo
8.,
3TtirOuÈCA,\.aO.A'ca4C
aoE'o,-.OaOoh<o
ccdoot
CDo<
Ca
o>OCC'
OA,Àa.aoa>au
oco
D
EucE,aao
L'o
À
3uaÀ1,qooo>CAUTJ
Ic,o
oo
aÀoCa
!a
uoe
aIaae
ocO.
tCoa.F
aBa
a
E1ocoooa,.aa.Dlq<
C'o
cooÉ
aZoaao
aooEC
a,§a
Ioo
o
EJ
uo
c
o
oDa.o>DCca
D,C
o
oo
<c>o.co.ao€<
coO.oooÈ>uUE
CD
co
.ug,.o
c4oÉ
ca
ooa
q
À
o
o
ao
Uo
ato
ca
a,aoIaooD,o
aèx
aa
o:a
aCo
ca
a
a@
caIoIoca
aOF
o
ofa
EoÉ(,
oàri-tÀto<aoE9rOorEOCtUC
o
Eu
EaooeaC
c
qo
aa
oo
ca
ataEaaEoo,o
aèx
aa
ao,a
aa
oo
Ca
a,aoEa!oDDca
aOÉ
a
o,
iI
I
I
I
a
0a
J
Ea
Ioq
!-t
I\l
[]rl
ILrtlrl
Er-,TLE
Erl
Itr
<ít-rJ5otr,a
4
dLJoUI2I-t
c6'
C
It.t)p?tlJ
-Iaaa
tlE
HtrilErl
ilht@
ErcTt=
UI:ÍIgti)2
sIo2{D
bËa
l.ooa
El-=-Ë-1
El
ELiltltl
Etrt
tËEl E
tË41-Eil'l
ffih
rtcaa. aercoota-a.C.-raaraa oE,ca6 ta
?!
fa
F r.. aaí ttI'a
JI.(.3 a:a \.9l D t,) aaa;-a:/ aaa>D5a<-aÉj.aaa\Jot.a
--ooa
-ac aaa a!róCara-a.Oorn-aa=a-aJ a aËl--coO- rod-I.D D
eaLor -tu, aa. tEqr .a
(Et---r
aIHcíi
Io.Dtl2ó{5aca
r.agaaaaEraa(,aaaaaLo-*iaaraaoÉ.óó
o l,r.J8;J.q ra. aa'- tBaa
r/l5xoFaruril,§-62t,Fod,)Q
ooa
-:j'r'. ;ao.CBul+CaÀOaa-CrEEórIa-b-.rCC>c>>raaaraaFC-tÉlJrrl»Àit
'--
\/)lc oLa\.Y rrr19aQ. rqlC( rra=-oEf. aaaÍJ6t,
ooa
\,.J-íc c=. \.Y t -J4 aaaar -aE lqa= tra
() 3!3I3..
r-1taaö t ; i:-. ; - i-.i. ;aaJtic=ra-1r-.<rtEtr.=lcloËriic.?!!r1aEq..-crÉE=.öe;fi;;--rgEoaríí<ra.,cc=5irii;iró--ac-c>-r.'.-"É-;iri;u;tÀtr.Fèa.a-lJ!rDotr
vtJÉo2ovtooE,5
oÈcF9
\n
uó2PoaÉc)
6aiaaa
EEt*l
TLrtl[]
Et-rTtr
[-]
tltffil
ffihu9!€,-oa
65daz42
-Ita
EE
rurÉrrutr
tltlffir-rTh
tltl
nh
FuÈëU-o(lLY
u5qot-ó<)&\)
aaa
àó
vvs2)a
(,5o.oForJaU
tltltÉ ""Ë Itu-f t-Ël
ffibEE
ErrHLr
UE
ffit-rnLr
racaaa a!
àà33arravt 3irÍ aLatr a óol-doov6rDu,u;LD\)a
Fl -aaaa9oor!o^JcÀË!->É.aa,1 baH a-a:/rlav-a!:1 .cavorD
;ooa
llc aaa a!r oaor!aD.alaa o!dOO6'D
Lf,;
-aJ raa aac lEZ. tDu
t) , Jo,-.aain sa;í.-a> DraÉ:3tvo>o
;oca
lacaa.agraaoroIaD.l-aaraaco-oa6tD
o
a
orr),ÍG2f3
Tooa
raaaa!d 33d.5^9z E!i.a.2.a? aalq:Ës!{.aavott
.:a'.r'.da oc t r r tt!tt:!:338E>t > > - a a a r a atsc\tllÉ|J6rol-r
.::; j-.'. i - j-.'. j, a oc a r r + - a ol z a r ..Í:a3Oaa-Cd!a - Ca.'o,aarCJ!a, a r a lr r- a t c c a a.- a a < rr a, c 35;8i;d-aa-a- - ..EÉi--'i-E-aa>è!!Ecra D 3r t a >aal-rrít Darr
coa
Ét-ÈoJë
oJ
éJdoIFs.j,4.(-
Iaaa
aaa
tËEaa* lo € I
íLir slI f-s-l nËl' l+{t tt-l;Ia:
tlF[]J1l I
; t-J- t-sl1L rnE l- I I i
: ti--l r--lto:
EïEÈl I;t Jr,, I ll=glÉ lg-l IgL__l '1=
Et-HFËt
tlLry-f r-lHh
rlrlf-v-l
TLrtlE
fr-?A
h-#F É Ét
ffitrtr
vt'0d
q
tI62{JJ,bt-§-,J
o
oaa
tilE
ffir--rffih
EIHil tlL-J_ T-H
ilLr
rlcaa3tBo.oa!.-raaLaaoE.rrOÖY6rD
22-IJDq\ó:(r haaaaov) oaJ iorO-1c o()a \.CE,IJ=aaaX ra1l? trarrogz.aooLl,,o,a
Eil
tÈHË-Él il
LiI- Í-lEb
Lacaaa aErOoo.oa!.inaaLaa oE,oc
-6rayzrp;x\l!., r.u itJ OOÍ roo2a,1 C ÀE. \Í.aa(, 9 a11 a-aàrra=raEíaoouJó ta3ooa
U:
F
29u)è6
(nLlJ'go2tJJForè-IJo
coa
J6q
g€È\ltl)IollJEoEJo
Icaa
rac aaa ag,oaotaaO.araa aEr-OO
Ë.,oÈ
6Sgaln -aur t:5 ací tDo1-
+aaa
8 3?!a-!D:acàuora
;ooa
-iri : - j.r-. ;ilii:!irii! i iiii:Ëi:::Ètsatt-uíitara a Fa!!ÉtJ6r orI
,.taOr.--g-l-oia. , a Oc c . r a;i!t!:!=tËEt,>l>>-aaaraaa>À!lFuaDalt
EE
I
ïtryl t-rEtg]LËlËlllil3Ia3
t'.'t
ËnLsr rL-l3a
trnL_rilËnIiL_lïr
Er5tlË 1-lÍ, I I
Ën [-ËL_l ]ilËca
EtlÉ E-l- r-lÉEtrrco
@EN
tËTËl
h'Íln-HÉËili lH-Él nPttl_t_
FEII@ .,:z.i;.I. rr i ; rí'" d
i liilrii:rii i Slii;!i:l:i
ii; E!;.:Ës I I
9;33 I I
* íl-l
ï ii lË-f IHn -l
f..;Í-l nE liÈ I I
U:E! Lr-J lË I
;ot-
iii Ei; r t-la co I I,oo t I
;EJ<Í c ;l-l nË!r:l I L.l-,'-=iii t_J I I
;o:
.Ër Í-l3tE I Ir'oa--3-ir I IË;!! I I
-6 ; Í-]i ïl -]-ÏifL_J I I
§:=tn [lË:Ei t-l ls I
;.Ë . .-- ióra-.-.o-Ëilii;siirt!
i!;@E[]=ii; @5 @z tla, slffil _ gfE È
s;ii ilh qUhËEE;sËËl!![][]ftrt.
$=:l ËJ Ël-l r
: i;L-l I -'l ËL__f [- Ët ÍL_- t-ltiiiHb iIEËE=!ti
.3! 'iri Ei_ @ EFJt'or!.- --! -g;§!_ L__JÉ @ m
ï'iH=,iE..rH§g;*EEËEEgËE! .':. i:.'' ': ' ':' !!i!i:iiiiii i rlii,i;r,ri i iiii;i;r,,i
.oorfr 9sEcÍRoctaolus!rlvrtuaroofjaaS to-atbod.r .3/bl àod..
ÉoR9. / r_rxeSStllrrgrravootJ. torxa
.t/bl àodr bodu
roorrr Ct-AoofmtvTAR€us0o lrrrrvraYoor t aat l-ali.à.i-.irror boo,rt'/bl
It..tl.tar.nrCOlto toltbodr bcdrtrubrttr
ly9àrPlrr.9.oI t.grr.?l r.9h oa
I rlrC rrrrSrllrtaan
,3utt.ndi cndoo. l.
aaort I
tr9h.9ltt.g..lr.Oh.tlr.ph.oI rlrC rrrrSoltrtaan
,tUÈtanat rndaoo lo
Eq5 E[]ilE"Er Fn-'rrTÉNYTftRSt4S .coatr PARRTANVTARSqSEËM rNffH HH ffilrr
BULAcE H - regend.a
Staatberqvenl/ElÉPREtDll{6:
PEBIOPE:
AANTAT rxo/rt':
O'-O 2sr-sC tor - 2so
O ró- ro
O r.s
AzuNOÀNTII:
O*,'**:,^
@ ll"'H**"
6r in t \andl'\9 +"irto'or,txt
BetversvenWÀSPRElol!ía
PERIOOI:
Mr.uL tilo/nr:
)ïsoCCooO
3or - l6D
r5r - 300
6!- ro
es- 61
ct§
AOTNDANTIC:
O ;lr:§.x
(D ra:*Ë"
A, irrwldc\i9 riporqrta
C'C,C'Fats
croclFíts
Clctr,)?aro
orÉÉC'?
oiNHC)-
orFHcl?
6C'C'€a@>crÍt
H?C,
>clNÉFo
oc,CloaF
ctoÍlro Ít ,)ou)C,ÈN€
tacrlnroar
cl ct- c,ro§o
Èrc,oroí F
uioctroaF
clutln€rr€U' C' C'ro€ r
utoÉ!€ír
FEE^Èlo.
E[:l:[:l:["t:[:El" "
,EIO'rncrl,|:o.óu)clNno
laCtrnFí tO
lnC'r,)N?to
uro0Na€
u)clrtc{A€
r,rl
rnl,|C,.NíI
crU)ct
ocrElnao
noctn30
rnOC,n!@
.Ol6uo
oo,GkoooEkooro, g,J Oo-! Et{
I
t3l''l"lsl.lolalnIn.l'In
aít
rtít
)CleÉFC)
x6ÍtxCtÉl
HgrNFCIC,
xClCt
€rl>ctc,
rOcl>crc,
x6ÍlxClCl
ÉlDNxClCl
F@?ÉooH6ÍtxClCl
H@NxCrCl
rOF>CIC'
oa>oc,
ON>t c,
@F>clo
aaICa
aa
Ba,aa
ao
aaEoD,Iè
aECa,
E.\oEOc>d!vO
ocoroldao,,GiO
. )ad 3gL'
) You oo@ EC< ooF Ne
oc'oP* g
oc' o:'íooolner g
-=YrttooÍr€ ln
laN
rDN
cllrl
ÉC)e
ÉCr?
aaIca
!a
co,!Ia,oo
IaEooa
-aaoca
N!
Ec
vOccao>odooo,c,
ilaoo,oo9a
. tÀc!GO
É oc< ooF >E
É6?ÉCrC,
oinECIC,
orNHCrC,
OrFÉCrCt
@axeCl
@NFCrC,
@?xElO
x6ÍlxCtC!
FCrrNxClCl
rClO
€aÉctc,
€NHoct
€-xóÉt
crooÍt <, ul
otaoÍt í! rrl
gt§a
UIG'
HO?
É@ÍtFC,F
É@«HCI ?
ÉOFÉC, F
ÉítFc,?
(D(\.tsCl ?
aOFHCt?
tsr,>'Él?
Fd)ée
>o?
('Clrrlrlaro
oÉr rtÍ)a to
C'CIC!rt€F
crlnulaÍlrO
u:u)0€?lF
cl rrt t,aÍl ro
,^ .o;h E o Éaro t , ura
-aE - O vÀ9GÉ a è 9;r - I . . oodE oÉ i r 9 L
'E;i 9 o o . o E-oo a E 47ii » a . o kocl.J à o L o k a 3d kaËÈ o ó í t dro-óó ó , E . .-iÈé i c ó s ltrle.
ïooL.fCc.. u I E t < :6r o . 6 o E ' 9,e a o r c f I É
-aè G \ o o d o or-a ;.àE J o c L , cI _ d
ó- f D O < ' ' o
Etl È aè | - E < e IuEO!tts :!! -'" .3 ;.3 : .; 3
FI ;oc e o o, c Er o e s ?''; oËè o E > i > o d E u
= óöó o c À D È e E a 1FJ rÈÈ à u u < u G u u É
ourc)<,NÉnÉ
F6
Í) 7l(t ít
AFnO
Fo
ol,ulrOrlF
c,rro€rtlD
C,orr!roaro
ourl,'r.lrrro
oooro€to
c,croloÍtts
c,lrtclroÍt ts
ClrrClrr, íl ro
rn rAglrO€rO
olrlorO <, rO
clr,lo\0€F
C,ootsÍt €
clcrU'lorl <,
rO?:,cr?
H Oi i,!ÉO?
HOr(\.Fc)c
HCre
F6Ílxér
É@NÉC)?
H(O FÉEtF
oÍ,>E'F
6N:rcl e
o?>C! F
U)N
ola
U!
o6ítoníl
FÍSÉI(t€a
FrrÈ\OA€
Ílí!nrr.Í)nFíIC'€noFtsOrOOCI
clnor,rn€rlNFí)€tsF€ro
G.
AFalo
ít c,6C'
rlí'Ít ít
FrO
Ft-rO rO
na
>C)N
BUIÀGE J
TTEEL T
L'lvsrzichtstrbel rcsultaten Eelvcrsven an 5Èaelbtrgvan - v-torJerr
eubatr.typc: i!tlx v..n Nyíp..C.r6x Irf! phr. psu! !.n9 Typh! Phr. Typha Nynpr. ptut, rand z+ o.liboder bodan ticd. bodrn blrd. .t.n. (BY) (8r) bod.6 bod.. ctrn. bodrn (Sv) (Sr) (Sr)
Abl. phatta Il8 lA IA
Fscudochlr. IA lA I8
Abl. monl. IIB II8 Il llBPscctr. s/1. IIIC ll8 IIIC IIC
Ltnnophy.s IIA ll IIIC IIB IIIC IIB II8.T.nytarsus IA IA IIA IB IIIC IA IIC IIC IIICpolyp. unc. IIA IA lA IA IIIC IIC lla IIIC IIAprocladlua IIA IA IIC lA Ia IA IIIC lI8 IllC llA II8 IIB
Abt. long. IA IIIC llc IIc IIlc IIIC Il IA IIC ]lcChlr. plun. tA ItC IIB Ir IIIC IB IIIC IIIE IIA IIICGr,tp. c/o. IA tA llc llc IB IB IA tI8 IIc IIICEndo. dt.. III: tIC IIIC llc ItB IIB ll8 IIIC IIICcrtc. r/t. IIIC IIC IIC IA ltlc IIC IIA
Polyp. sor. IIA IIC IIC IIC IIA IIICEndo. al,b. tA IIC IIIC IIC
clyp. vlrl. IIS IIC IIB IIB
Arlc. luc. IIc IIIC IIIC lIlCt..nocl.b. II8 III: IIC IIBillcro.ncr. IIB IIIC IIC I lll0
Endo. t.n. llc ltlc IIcPolyp. nub. IllC II3 IIICfilcrot.chl. IIC IIIC
Tanyp. kr. IIC IllCnlclochl.t. IIC IIS IIB
E lnf. ins. IB IC
tryptochlr. IIIC lI8 :IIICClacotanyt. IA IIIC
ChIr. scn. IIC IIICChlr. th. IA II8
Corynon. IIc IIA IItc II9
ctLc. c/r. IIIC IIIC
P.e€. v.r. tIÀ IIC
Prr.tanyt. IIA IIIC
V oot J aarerraul trt.n :
Dlcrot.not. : Phragr.boden IIIC ; §g9i&ggg!!l,. t Pht.ga.bod.o IIIc t.El!Eg!.g-prutb. (sv) rrC , rrlbgr_!g!:. r rrndb. (8y) II8 , Sg:l.L*g: f,yn.bo. tt3 ;
&nofr.; Phragn. ston. IIIC | &199r-!9,!.: carrr b. IIB 3 Psrc. osll. : u.entrol
lI8 r !!g,.-nen,_ : Sallx b. II8
TAEEL 2.
ev!atichtstaèol rcs,rltat.n Ealv€rsven an 5taalbcrgvan - tona!
substr.typr 2and pruÈ r+o.l Iynp. vlen Ccrox I'ymp. phr.. tiynP. Typhr z.nd Typha t!ymp. Phr. Sallx prut tiymp"(Sr) (5r) (Sv) boden bottrn bodrn bl. bod.i bl. stcn. (8v) boden bl. aten. bod.m (8v) bod.éI)
Acamotocl. IICDlcro.t!. IIC IICPscudoch. IÀ IA Iq
Abl. phat. IIC IIC IICPsrc. psÍI. IIC II: IIi IIICAbl. long. IIA IIB tA IIIC IA IIICAbl. ronl. IIA 116 IIC IIC IIIC IIIC Il8Chtr. th. IIC Ir Ir IIC IIB IIIC tlcpscctr.o/l. Il9 Ilc IIA IIlc IIIC IIIE IIrc IIICEndo. trn. lI8 IIC IIIC IIA IIIC IIA IIIC IIICPolyp. unc. llA IIIC llS IIA IA ll.q IIC IA IIIC IIICTcnytarsus IIA IIl IIA IA Il IIC IA IB IA IIICproclarttur IIr. IIA IÍ8 IA IA lll IIIB le 'II'IC IIIC IIC IIc lti IA
chlr. ptuil. IIC IIIC IIC I3 116 IIA IIB IIc I8 IA IC IB
ilyo. p/p. IA IIA IIC IA IIB IA Ia IA II3 IIA IIAfilyp. vlrl. IIC Ila tB IIA IIIC II8 IIIC ItACrtc. a7'1. IIc IIIC lA IIIC IIIC IA IA
Endo. dls. IIC IIIC IIC IIIC IIIC IIC IC
Esecl-r.var. II: IIIC I3 IA
Tanyp kr. Ilc Ia
Àcrlc luc. IIIC IIC IIBCnrynoneura III IIIC IB IA
i:rnocladlus Ic IIA IIAcrlcoè' trÍ' IIIC III.P.rcc\.eac. IIIC IIc IA llcLimnophyes llt IIA IIB IIAÍndo. alb. IIIC IIIC IIICCsyptochlr. IIIC II8Flcrochrt. lI3 IIC
Z oOa rrasu I t atan :
cradotanvt. : rlndb. (Bv) tA t @-4- : rrndb' (Bv) tIC I S'!.:'-lEg :
r.ndb. (Fu) IIc t !rlh. tnt. t'trndb. (ev) tg I P-qtIP--:lCL : t'ndb' (8v) IIA
@ : y..nb. IIc a !ngp. t ccrcx b. Itc t 9.!§f:§r t Phragrn'ctrn' IIIr
Glyot. slon. : Phragi.stcn. ItIi I q9!1,.d9È.: Nynp' bl' IIA ' '@:
Typhe b. IilC t !!94!.: Phrca' h' IIC
BUI,AGE K
TABEL I.8olv3r.van,
t..lnuraaataon!tarplaatanl. I
vJ.g.tr...n1.!tÈ.t
9.i...nt. tnd./.3tt. grr. aanÈ. aaÈ. t
9.r...nt. tnd./.3 |
TABEL ZEalvaravan t
r aal nunrar tronataaplaatana. t
t TyphFboda.r
U III IV03 05 06
3621429S 129! t.2? t?3 776
_0-6S- O -3183 tl0l
r Phr.grtta.-bod.rl
ll l, I IU llt Tot.01 0t 02 06 0.aaa53a
2?S 192 36? 200 t6? 2.0
o!as?ao 202 31r 2?6:1163 ..6
Íot.
r fyph.-.taag.l3r
I0a
fot. U II III0a 0a
89699I r0 1?3 6E l?9 427
-7?66- 191 535 60 129
r Phrrgrltrr-aÈang. l. I
!?5to tga tl?-77- 695 695
uJ.9.r...nt.att.t9.....nt. lnd./.3t
2. gar.aant.art.tg.....nt. tnd./.3t
TABEL 3Ealuaravan.
t r.lnun[artron!tarpl.at.na. t
Iv fot.o7
vJ. 9.n.aant.trt.t9.....nt. tnd./.3!
t. ggn. r!nt.3rt.:9e,n. aant. lnO./n3:
TAEEL q
B. I Y. r.Yan,
rràlnu[nat tnon!tcrplcatsnr. t
vJ. g.tr.arnt.aat. !
9.r...nt.lnd./.3, ires sooz
ÍA8EL 50aIvaaavan,
r eàlnumaationrtarplaetana. t
r tandbodair
vJ. geo.t.nt..tt. t
9m. rrnt.lno./r3 r
t. gai.renÈ.art.:grn. rrn t. lno. /13 r
TAPEL 6Eelvarsvcn,
! aalnuonor 3
ionctrrplaatrnt.:v j. 9e[. lent..rt. t
gcn.arnt.tno./r3t,. qen.eant.rrt. S
2
?o
IU09
II0l
I03
I'l 91
:279
rCar.r-boda.' 'u.nlg. bodm' 'lrlr bl.dt '5.llr bod.rl
I I fot.05
I Íot.01
Iaal
a
96
Iaat
a
296
7
2123
5
t0900
66I.9 1a9
a
1?
0
a?
a9 7
?50
V Tot.0?
r llyrphaahbod.tr t iyiph.TbI.d.i . ry.oh.lbI!d.'
IV IU0ó.
ÍoÈ. I Iloó
tr gcr.aent.ert.r I t, a
.9.i. ..nt. lnd./r3 r t Oso?! O95J
It-lzhssI
a
1?
I6t 7?a
9
t2
55a.42.2 533 180 l3l 27a
-6175- 109 67 321 255
. prutboda.r
2332?3117 I ?0 1t 1 356 122 ?.t1
0-1?020 - l:t 6: (r 67
IIt U V III IV08 08 06 09 10
tl 2212255 16ó 189 09 89
10000?5 c o 5'\1ín\n
III I II I I II0? 06 09 08 oe o8
-2- 171
? o.27 1^( )1
556a0t 6a0t
[,: 12:
I'I 100
lz
l.,o
5
1100
?
630
II II ll Tot.o7 05
ïABEL 75 t.atbaagvan t
vJ. g.....nt..st.le.r...nt. lnd./i:r
I o o.a...nt. .!È. t
9.....n!. tnd./rl t
TA8EL 8S Èaalbargvant
!aalnumartaon3taspllatlna. t
ur. gaa.aant.arl. t
9.r...nt. tn.t./.3 t
l. gar.aant.sat. t
9... t.nt. lnd./.3 t
. tandboóari
X xI Tot.01
a565ltr 180 239 t86
679?3s9i 320 ?sl o'13
I pruÈbodrri
xl rll x
ttrndbodrr + o.l.t
xll xI I rot.
25359 227 1.3
a65582 saa a63
09 02xtl xII xlo? 06 0l5.5
100 1a5 794
2a5200 292 1692
I03
XI XI0a
xtI XI I Tot.10I 1
at6663 t19 2?1 1Sa3
05aa8S0 1908 1?93 12?S
aa32tía 1t8 a? 62
65?à?25 10.2 5950 183
t53a 520
2sta2 1167
aa.lnunraat
N
ï
atnrooGo Aar.tA ).a0. /mr ;4',ror.ttra tusll.
N
ï
Staatberqvenno.SftttrraÍs.
P{|ttoolz lgae/3-AAXÍAL OrO/É':
o,*O *-*i r.s- ro
§ ,-_-O (ro
AAIÍAL B0rÈ
o,*O --,-I rs-oö ,---O (rq'
co
oEca
L}aaadcoo!É
a3CE
cooIaxoal6
taa&a
a@ ^co E'Fat
oaf??dL
N'}Ào>od@F?ch
N2r(Da,lo=orFtaaoreavcrerjc
a..D-orcafoa!araa!a6\osdEaJts@CsÍrÍlocd??aa{?dC!art{Èoradttrar-.o?OaLclat.:t(\.Cr
caaLtroacl{ ctí r o or } ÉaJÉlCoNOrlIr§OAUCo\O@aLrOx9GCIa??{{OaOa{a{a)r:íEIa<,díJd{raaaroo{rrlaatcrccccarcJrdíaaootoadJaiaLa!|daO,ddUtrr<
aíèao,c&ala a a í a E > a O a - aal<{{cL<aChd<atCl>>>oèraJao'acrllaSaoardÀoA1!Iaaaad<toaodaEola a a o' a. a r a o aol! .o .Cr { tt e 4 0 o' a cl>fa a a d O a O t > É O - -cld d d, c, o a c d calo o.o , o a e . a a aFl< < < (j' É z a (! ts F x a a
aa
Nd@aaorra?Àë
daotaDo'>Eg.O+,JAaEo\aaal^a,oJlad+&€aCt.CtarÀada!roro|aaaJaCdOaaOvtl!<O.r?(raa{aaJ,aaarnrErra.aNxtrarForo,È,cr!díaodo>ooarCOk<?OardtaalaJlrO.a{aLrccAaaac{9Àatac>raao.ooèo<
oduatlJ.EalaJl.9í<a$aaaaal ,d9c>ruorr)AEl{ tl í a d í { d t)<IE"'EEEOílat9o.aaafaaaEt,Idèrrfrrad-d-dalo o a o' c\ è è >E t o o rdlodcoooo.caooooOlo O O d o t o o' d I I a. Oolctocooooosrrr!.clÉí>ooorJCoouoJ,lak!<í<<écaaaarlÍJook99&daaaaacrl< < u c, u (J u J - o, o. cL o.
xxxxx!xxxx(D
ox C
xOxxxx rexxxxO
xxx
xxOloexxxOe
a axx
xxx
coCII3oaoI6
caoko
oo
oc!nooEFO É6i
3c r g 2dorF- !g ï q k oDlrcaa60oÉhór-
ai"et'a!a
" -ij i"; !i :;rrI i* :Èrii .; L o< :o -;E;.,::tiïEi t! t?l:igiÍ È.3EÍ.<;LJqroodóóiraíiaóàc.ooooLExoog<dítoij>Eea>oó<sdJHc E r E è ë o 1 À D ; ë , : -. o o . -. .ö ir o o y . oeÀoroehhqqlóJóao.coroc6)6,rc'oJfoorocc-E c E - í<e?oo !o I:!eJ;Jeï g,E
J ï 7t lllFBeËeBEÉEI E=r EiÉÉ;:eEË -rÍZ; Ë ËlËËËËEt;;ii:ri il IËitiiiË; ilài;(J o ctccacJJinJr.rËí -og (rf.c.co..od .tr6.S dï 3l333Ë333i'eoEr i: egeooÀoor sto,e= ;E :l --->ueoiïii€* sï i!!!I:i3à -dirÉJ<ortÍÍzs-;;;;aëZ.Si_{{.oooookol_oeÉa F .r c'l c :, ,J u .: ó è u u u u J o L: o É E 1 s I C a 3 F r_l u e p
xxxxaxxxl
t
or
rl xa
xc o