+ All Categories
Home > Documents > Erasmus and Terminus (2014)

Erasmus and Terminus (2014)

Date post: 09-Dec-2023
Category:
Upload: uu
View: 0 times
Download: 0 times
Share this document with a friend
11
1 TERMINUS By Ralph Waldo Emerson It is time to be old, To take in sail:— The god of bounds, Who sets to seas a shore, Came to me in his fatal rounds, And said: “No more! No farther shoot Thy broad ambitious branches, and thy root. Fancy departs: no more invent; Contract thy firmament To compass of a tent. There’s not enough for this and that, Make thy option which of two; Economize the failing river, Not the less revere the Giver, Leave the many and hold the few. Timely wise accept the terms, Soften the fall with wary foot; A little while Still plan and smile, And,—fault of novel germs,— Mature the unfallen fruit. Curse, if thou wilt, thy sires, Bad husbands of their fires, Who, when they gave thee breath, Failed to bequeath The needful sinew stark as once, The Baresark marrow to thy bones, But left a legacy of ebbing veins, Inconstant heat and nerveless reins,— Amid the Muses, left thee deaf and dumb, Amid the gladiators, halt and numb.” As the bird trims her to the gale, I trim myself to the storm of time, I man the rudder, reef the sail, Obey the voice at eve obeyed at prime: “Lowly faithful, banish fear, Right onward drive unharmed; The port, well worth the cruise, is near, And every wave is charmed.”
Transcript

1

TERMINUSBy Ralph Waldo Emerson

It is time to be old,To take in sail:—The god of bounds,Who sets to seas a shore,Came to me in his fatal rounds,And said: “No more!No farther shootThy broad ambitious branches, and thy root.Fancy departs: no more invent;Contract thy firmamentTo compass of a tent.There’s not enough for this and that,Make thy option which of two;Economize the failing river,Not the less revere the Giver,Leave the many and hold the few.Timely wise accept the terms,Soften the fall with wary foot;A little whileStill plan and smile,And,—fault of novel germs,—Mature the unfallen fruit.Curse, if thou wilt, thy sires,Bad husbands of their fires,Who, when they gave thee breath,Failed to bequeathThe needful sinew stark as once,The Baresark marrow to thy bones,But left a legacy of ebbing veins,Inconstant heat and nerveless reins,—Amid the Muses, left thee deaf and dumb,Amid the gladiators, halt and numb.”

As the bird trims her to the gale,I trim myself to the storm of time,I man the rudder, reef the sail,Obey the voice at eve obeyed at prime:“Lowly faithful, banish fear,Right onward drive unharmed;The port, well worth the cruise, is near,And every wave is charmed.”

2

Erasmus en Terminus 1

David Napolitano

In een werk over de grenzen van Erasmus’ erfkan ik natuurlijk niet voorbij gaan aan de rolvan Terminus, de Romeinse grensgod, in hetleven van Erasmus. Na een beknopte situeringvan deze figuur binnen de Romeinse mytho-logie, ga ik in op de bekendheid van dezegodheid in Italiaanse humanistische kringen ende wijze waarop Erasmus hiermee in contactkwam. Hierna bespreek ik de verschillendemanieren waarop Erasmus deze figuur in zijneigen beeldvorming heeft verwerkt en sta ikook stil bij de uiteenlopende interpretatieswaartoe deze beeldvorming aanleiding heeftgegeven.

I. De Romeinse god Terminus

Terminus is een van de minder bekende godenuit de Romeinse mythologie. Hij staat meerbepaald bekend als de grensgod.2

De verering van deze klassieke godheid isontstaan uit een cultus rond grensstenen. Deplaatsing van dergelijke grensmarkeringenging met offerrituelen gepaard – met jaarlijkseherdenkingen tijdens de terminalia (zie hier-onder) – en het onrechtmatig verplaatsenervan werd streng bestraft. De oudste beeldenvan deze god waren dan ook niets anders danvierkante stenen. Pas later werd het beeldgepersonifieerd. Kenmerkend werd meerbepaald het dikke hoofdhaar en een zwarebaard.

Naast deze rol inzake de afbakening vanprivate eigendomssferen, drong de vereringvan Terminus ook meer en meer in de publiekesfeer door. Zo werd ter ere van Terminus eenstenen blok op het Capitool opgericht. En zelfstoen op ditzelfde Capitool een tempel ter erevan Jupiter, de belangrijkste god binnen hetRomeinse pantheon, werd opgetrokken, bleefdeze heilige steen onveranderd – en onbedekt

(via een opening in het tempeldak) - liggen.Ook werd er voor Terminus een jaarlijks offer-feest, de terminalia, ingesteld op 23 februari –dit is de laatste (feest)dag van het Romeinsekalenderjaar (dies anni extremus). 3

In de Romeinse mythologie symboliseerdedeze godheid – en de ermee samenhangendestenen massiviteit – niet alleen de onverander-lijkheid van private eigendomsgrenzen, maarook het blijvend karakter van het RomeinseRijk (en zijn publieke grenzen), en zelfs, inmeer algemene zin, de standvastigheid enonverzettelijkheid.

II. Terminus en het Italiaans humanisme

In humanistische kringen in het zestiende-eeuwse Italië was deze godheid evenmin eenonbekende.4 Hij vormde immers het antwoordop een populair raadsel uit Aulus Gellius’Noctes Atticae (130-180):

“Semel minusne an bis minus sit nescio,an utrumque eorum - ut quondam audividicier,Jovi ipsi Regi noluit concedere”. 5

“Of het éénmaal of tweemaal te weinig is, weetik niet,Ofwel allebei – zoals ik eens heb horen zeggen,Voor Jupiter zelf, de Koning, wilde hij nietwijken”.6

Angelo Poliziano (1454-1494) ontcijferde alseerste dit raadsel, waarvan de oplossing doorAulus Gellius niet was gegeven, in zijn Miscel-lanea, en Giglio Gregorio Giraldi (1479-1552)besprak het vervolgens uitgebreid in zijnAenigmata (1507). Het raadsel bevat meerbepaald twee aanknopingspunten. De eersteaanwijzing houdt verband met een woordspelrond de begrippen semel (eenmaal), bis (twee-maal) en utrumque eorum (beide). In combinatiemet minus levert de optelsom van één en twee‘ter-minus’ op. Bovendien wordt deze oplos-sing door een tweede indicatie bevestigd.Volgens een klassieke legende, onder meer

3

door Ovidius verhaald, week Terminus –samen met Iuventus – immers niet voor Jupitertoen laatstgenoemde eiste dat alle anderegoden het Capitool zouden verlaten omdat hijalleen wilde zijn in zijn tempel (zie ook hier-boven).7

Kortom, Terminus vormde het voorwerpvan levendige discussies in de humanistischekringen rond de bekende Venetiaanse uitge-ver, Aldus Manutius (c. 1450-1515) – ook welbekend als de Aldijnse Academie. Drukkers-werkplaatsen waren in die tijd belangrijkeintellectuele ontmoetingscentra aangezienuitgevers geleerden om zich heen verzameldenvoor hun ambitieuze projecten. En Erasmusfrequenteerde precies deze kringen toen hijwerkte aan zijn nieuwe, sterk uitgebreideeditie van de Adagia (1507-1508). Op uitnodi-ging van Giovanni Boerio, lijfarts van HendrikVII van Engeland, had Erasmus immers zijnoude jeugddroom gerealiseerd: als begeleidervan Boerio’s twee zonen was hij naar Italiëgereisd (1506). Na het behalen van eendoctoraat in de theologie aan de Universiteitvan Turijn, spendeerde hij niet minder dannegen maanden in het liberale Venetië (1507-1508). De bekendheid van Erasmus met dezeklassieke godheid blijkt overigens onomstote-lijk uit een door Erasmus eigenhandiggeschetste Terminus-afbeelding in de margevan een Venetiaanse druk van Aulus Gellius’Noctes Atticae (1509 – Fig. 1). Erasmus tekent degrensgod als een rond hoofd, met zonderlingeoren, op een stenen voetstuk. En deze druk isnu nog steeds te bewonderen in de Erasmus-zaal van de Gemeentebibliotheek van Rotter-dam.8

Fig. 1

Terminus. Pen in bruin, 21 x 19 mm. In: Accipite studiosiomnes Auli Gellii noctes micantissimas…, Venetië,

Joannes de Tredino, 1509 (2°), fol. LXXIXr. Rotterdam,

Gemeentebibliotheek, 94 D 6

III. Terminus als persoonlijkherkenningsteken van Erasmus

Los van deze intellectuele vertrouwdheid metde Terminus-figuur deed deze klassiekegodheid concreet zijn intrede in het leven vanErasmus in 1509.

Zoals bekend, bestond een belangrijk deelvan Erasmus’ levensonderhoud uit devergoeding die hij ontving voor de pupillendie hij onder zijn hoede had.9 Zo verstrekte hijsinds eind 1508 onderricht aan Alexander

4

Stewart (1493-1513), de oudste natuurlijkezoon van Koning Jacob IV van Schotland(1473-1513) – een beloftevolle jongeman diereeds op elfjarige leeftijd tot aartsbisschop vanSt. Andrews was benoemd, en, samen met zijnvader, een vroegtijdige dood zou vinden ophet slagveld van Flodden (9 september 1513).10

Na omzwervingen langs de Italiaanse stedenPadua, Ferrara, Rome en Napels,11 schonkAlexander Erasmus bij hun afscheid in Siena in1509 een bijzondere ring (Fig. 2).12 Met dezering wilde hij hun voortdurende vriendschapbezegelen.13 Deze gouden ring was voorzienvan een antieke edelsteen, een kornalijn. Indeze steen was de buste van een volwassen,bebaarde man, geplaatst op een stenen blok,gegraveerd. Deze herme stelde, volgens eenniet nader geïdentificeerde, toenmaligeItaliaanse antiquair, Terminus voor.14

Fig. 2

Zegelring. Diameter ring 25 mm, kornalijn 19 x 14 mm.

Bazel, Historisches Museum, inv. 1893.365

Klaarblijkelijk raakte deze afbeelding eengevoelige snaar bij Erasmus. Enige tijd later –vermoedelijk tussen 1513 en 1519, het preciezetijdstip noch de eigenlijke maker is bekend –liet hij namelijk een gelijkaardig zegel alspersoonlijk herkenningsteken maken (Fig. 3).15

Dergelijk zegel was een niet te onderschatteninstrument in een zorgvuldig onderhoudencorrespondentienetwerk of bij de onder-tekening van belangrijke documenten (zoalseen testament).16 Ditmaal bestond deafbeelding uit een frontaal afgebeelde,

jeugdige god, met weelderig wapperend haar,rustend op een sokkel. Bovendien ging dezebeeltenis vergezeld van de inscriptie“terminus” in het stenen voetstuk en het zelfbedachte motto “cedo” en “nulli” (vertaling: “Ikwijk voor niemand”), gesplitst weergegevenaan weerszijden van de afbeelding.17

Fig. 3

Afdruk zegel. Bazel, Historisches Museum, inv. 5737

Vanaf dat ogenblik zou de voorstellingvan Terminus, met het bijhorende motto,onlosmakelijk met Erasmus verbonden blijven.En dit letterlijk tot aan zijn dood in Bazel, in denacht van 11 op 12 juli 1536 – getuige waarvanhet gedenkteken in de Munsterkerk te Bazel,namelijk een staande, rood marmeren zuil metbovenaan, op de ereplaats, een medaillon vanTerminus (Fig. 4).18

5

Fig. 4Gedenkteken Munster Bazel

Ook tijdens zijn leven keerde dit embleemvoortdurend terug. Zo ontving Erasmus gere-geld geschenken van vrienden – bijvoorbeeldeen tinnen beker of zilveren schaal – voorzienvan deze afbeelding.19 En het is eveneensbekend dat als Erasmus zijn favoriete drukker,Johannes Froben (c. 1460-1527), in Basel be-zocht, laatstgenoemde niet te beroerd was omter ere van zijn gast een groot schilderij van

Terminus boven zijn schoorsteenmantel tehangen.20

Bovendien cultiveerde Erasmus, nietongevoelig voor de kracht van het beeld, ditherkenningsteken – door Panofsky een alter egogenoemd – ook zelf, zoals blijkt uit het gebruikvan het hierboven vermelde zegel.21 Daarnaastdook dit symbool bij herhaling op in de por-tretten die de bekendste kunstenaars uit zijntijd in de laatste twintig jaar van zijn leven inzijn opdracht vervaardigden. Zoals hierna zalblijken, groeide precies in deze opdrachten hetoorspronkelijke, vrij eenvoudige herkennings-teken ontegensprekelijk uit tot een zelfstandigstaaltje van geleerde beeldvorming, en ditdankzij een geraffineerde verwerking vannieuwe, betekenisdragende elementen, zoalshet veelvuldig gebruik van inscripties inklassiek Latijn en Grieks of de toepassing vaneen steeds complexere beeldtaal.

Zo maakte de Antwerpse schilder QuintenMetsys (ook wel bekend onder de familienaam‘Massys’) (1465/66-1530) voor Erasmus, naasthet welbekende dubbelportret met PieterGillis, de stadssecretaris van Antwerpen, eenprachtig, uitzonderlijk groot medaillon in 1519(Fig. 5).22 De voorzijde van deze portretpen-ning bevat het linkerzijaanzicht van Erasmus –zoals, voor zover nodig, blijkt uit de afkortin-gen “ER[asmus].” en “ROT[erodamus].”aangebracht aan weerszijden van zijn hoofd.Deze afbeelding gaat vergezeld van eenGrieks-Latijns omschrift. Het Griekse deelluidt: ΤΗΝ ΚΡΕΙΤΤΩ ΤΑ ΣΥΓΓΡΑΜΜΑΤΑΔΕΙΞΕ (vertaling: “Zijn geschriften zullen hembeter doen kennen”), terwijl het Latijnse deelde volgende tekst bevat: IMAGO AD VIVA(M)EFFIGIE(M) EXPRESSA (vertaling: “eenbeeltenis naar het leven”). Op de achterzijdeprijkt opnieuw de beeltenis van Terminus,ditmaal ook in linkerzijaanzicht, steunend opeen op een zandhoop (of stapel keien) gelegengrenspaal – met, om alle misverstanden tevermijden, de aanduiding “terminus” eringegraveerd. En dit beeld wordt opnieuwomringd door tweetalige inscripties: zowel eenRomeins omschrift, luidend: MORS ULTIMA

6

LINEA RERU(M) (vertaling: “de dood, deultieme grens van alle dingen”),23 als eenGriekse tekst: ΟΡΑ ΤΕΛΟΣ ΜΑΚΡΟΥ ΒΙΟΥ(vertaling: “Verlies het eind(doel) van een langleven niet uit het oog”).24 Horizontaal, langsweerszijden van het Terminus-beeld, prijkt delijfspreuk van Erasmus “concedo nulli” (verta-ling: “Ik wijk voor niemand”), en dit pal in hetmidden van het medaillon. Ondanks het vaakherhaalde cliché van Erasmus’ voorkeur voorhet geschreven woord boven het visuele beeld(zoals overigens benadrukt door het hierbovenaangehaalde topos inzake zijn geschriften),droeg Erasmus wel degelijk bewust bij aan deverspreiding van dit zelfbeeld. Niet alleenschonk hij verschillende exemplaren van ditmedaillon aan zijn vrienden en bekenden,25

maar hij was ook, tot in de kleinste productie-details, betrokken bij de reproductie en verdereverspreiding van deze beeltenis buiten dezeintieme kring.26

Fig. 5Erasmuspenning. Quinten Metsys. Diameter 103 mm.The British Museum, no. 1906-11-3-1529

Ook Hans Holbein de Jongere (1497/8-1543) produceerde een glasschildering vanTerminus voor Erasmus, bestemd als geschenkaan de Universiteit van Bazel (1525).27 Ditgebrandschilderd glasruitje is ondertussenverloren gegaan, maar er rest nog wel een ont-werptekening (Fig. 6). Hierin verschijnt voorhet eerst het volledige, weliswaar armloze,torso van Terminus. Dit torso rust op eengrenspaal in een glooiend landschap en wordtomkaderd door twee zuilen en een boog. Aanweerszijden van het torso zijn de twee delenvan het bekende motto “concedo nulli” te vin-

den. Boven het hoofd van de klassieke godheidhangt een (nog) onbeschreven tablet. Volgensde overlevering stonden hierin de Griekse enLatijnse inscripties van het medaillon vanMetsys.

Fig. 6

Ontwerp glasschildering. Hans Holbein de Jongere.

Pen in zwart, penseel in grijs, over krijt, gewassen in

grijs en bruin, 315 x 210 mm Bazel, Kupferstichkabinett,

inv. 1662. 158

Voortbouwend op dit ontwerp heeftdezelfde Holbein later ook een – nog steedsbestaand – schilderij van Terminus gemaakt(Fig. 7).28 Volgens deskundigen moet ditschilderij na 1532 in Engeland zijn vervaar-digd, vermoedelijk voor een bewonderaar vanErasmus.29

7

Fig. 7

Terminus. Hans Holbein de Jongere. Paneel, 216 x 216

mm. Cleveland, Cleveland Museum of Art, inv. 71.166

Holbein is ook verantwoordelijk voor hetontwerp van een magnifieke houtsnede,vervaardigd door Veit Specklin.30 Volgens demeest recente literatuur dateert deze hout-snede van na het overlijden van Erasmus(1538). Deze houtsnede was waarschijnlijkbestemd voor de eerste postume editie vanErasmus’ verzamelde werken, te weten deOpera omnia uitgegeven door HieronymusFroben en Nikolaus Episcopius in 1540. Zijwerd echter als losse prent gedrukt en in dehandel gebracht.31 Het commemoratieveaspect blijkt duidelijk uit het tweeregelig mottodat aanvankelijk het onderschrift van de hout-snede sierde: Corporis effigiem si quis non viditErasmi, / Hanc scite ad vivum picta tabella dabit(vertaling: “Indien iemand de beeltenis van hetlichaam van Erasmus niet heeft gezien, geeftdeze kunstig naar het leven vervaardigdeafbeelding die”) (Fig. 8a). Deze twee lijnen inhet Latijn zijn afkomstig uit een twaalfregeligGrieks gedicht van de hand van GilbertusCognatus, toenmalig secretaris van Erasmus,geschreven voor Erasmus’ Ecclesiastes Libri IV,gepubliceerd in 1535. Pas later werd dit twee-regelige onderschrift vervangen door twee

coupletten: Pallas Appelaeam nuper miratatabellam, / Hanc ait, aeternum Biblioteca colat. /Daedalum monstrat Musis HOLBEINNIUS artem/ Et summi ingenii Magnus ERASMUS opes.(vertaling: “Pallas, vol bewondering over ditschilderij dat het werk van Apelles evenaart,zegt dat het voor eeuwig in de bibliotheekmoet worden bewaard. Holbein toont zijnvaardige kunstwerk aan de Muzen en de groteErasmus,32 de kracht van zijn buitengewoonhoge begaafdheid”) (Fig. 8b). In dezehoutsnede staat Erasmus, ditmaal in vollelengte geportretteerd en met het profiel naarrechts, onder een rijkelijk versierdeRenaissance-boog – vandaar de benamingErasmus in eim Ghüs (d.i. in einem Gehaus –oftewel studeerkamer). Ondanks zijn ietwatvermoeide en ziekelijke trekken gaat hijgekleed in het handelsmerk van de geleerde,het deftige vestimentum clausum, dit is eenzware, met bont afgezette mantel, en zijnonafscheidelijke, zwarte baret. Hij staat, moge-lijks met duidelijke bedoelingen,33 achter hettorso van een eveneens oud geworden Termi-nus en laat hierop eerbiedig zijn linkerhandrusten.34 Het oorspronkelijke houtblok waaruitdeze houtsnede is vervaardigd, kan nog steedsworden bezichtigd in de Kupferstichsammlungte Bazel.

8

Fig. 8a

Portret Erasmus. Hans Holbein de Jongere. Houtsnede

(door Veit Specklin), 285 x 152 mm. Bazel,

Kupferstichkabinett, inv. X.2128

Fig. 8b

Portret Erasmus. Hans Holbein de Jongere. Houtsnede,

285 x 152 mm. Bazel, Kupferstichkabinett, inv. X.2129

IV. Terminus en Erasmus: een winnendecombinatie

Op het eerste gezicht kan dit alomtegenwoor-dige verband tussen een grenssymbool en defiguur van Erasmus misschien verbazen. Wijkennen Erasmus vandaag immers als eeninternationale en grensoverschrijdende figuur– de zelfverklaarde wereldburger (civis mundisum), die zich beweegt in de grenzeloze repu-bliek der letteren. Waarom kiest nu precies

9

deze man voor de verpersoonlijking van degrens als zijn zinnebeeld, als een soort vanheidense patroonheilige? Hoe moeten wij dezebewuste afbeeldingspolitiek van Erasmus nueigenlijk duiden?

Reeds in zijn eigen tijd gaf de toeëigeningvan het Terminus-beeld door Erasmus, nogeens versterkt door de terugkerende combina-tie met het motto “concedo nulli”, aanleiding totde nodige controverse. En, alhoewel Erasmuszelf deze ophef graag afdeed als onnozelgekrakeel, liepen de meningen over de correcteinterpretatie van dit familiare symbolum weldegelijk sterk uiteen onder Erasmus’ tijdgeno-ten. Zo beschuldigden zijn tegenstanders hemvan een ondraaglijke arrogantie. Hij zou te lafzijn om partij te kiezen, zichzelf zien alsverheven boven zijn tijdgenoten, en hen met deaanname van dit symbool openlijk uitdagen.36

Naarmate de tijd verstreek, liep de controversezelfs zo hoog op dat Erasmus zich in 1528gedwongen zag om zich publiekelijk te ver-dedigen. In deze apologie, gericht aan AlfonsoValdes, de toenmalige secretaris van Karel V,onderlijnde hij dat hij zeker niet onverzettelijkwas, wel integendeel. Tevens preciseerde hijdat het motto geen persoonlijke uitspraakbetrof, maar integendeel uitging van de dood –d.i. een eigen uitvinding van Erasmus die nietteruggaat op de Romeinse mythologie waarindergelijke doodsconnotatie bij de figuur vanTerminus ontbreekt.37 Met andere woorden,volgens Erasmus fungeerde het motto als eenmemento mori, een aansporing tot een beterleven in afwachting van de onontkoombaredood. Ondanks deze expliciete verduidelijkin-gen werd Erasmus’ lezing echter niet algemeenaanvaard, zelfs niet door zijn eigen mede-standers.39

Tegen deze historische achtergrond ver-baast het niet dat Erasmus-kenners ook in detwintigste en eenentwintigste eeuw verschil-lende interpretaties naar voren hebbengeschoven, zonder dat er maar een begin vanconsensus te ontwaren valt. Zo verondersteltWind (1937), nagevolgd door vele latereonderzoekers,40 een evolutie in Erasmus’ eigen

interpretatie, gaande van een oorspronkelijklouter uitdagend embleem betreffende zijnintellectuele standvastigheid, over eenChristelijk geïnspireerde verwijzing naar descheidslijn tussen het aardse en hemelse leven,tot de uiteindelijke apologie onder de vormvan een herinterpretatie als memento mori,41

terwijl McConica (1971) daarentegen vasthoudtaan een oorspronkelijke verwevenheid van hetdubbele motief van uitdaging en doodsidee.42

Ook over de mogelijke inspiratiebronnen voordeze Erasmiaanse combinatie bestaat er geeneenduidigheid. Een aanknoping door VanDievoet (1995) bij een vers uit het laat-vijftien-de-eeuwse theaterstuk Elckerlijc kan niet opveel bijval rekenen, terwijl aan de hypothesevan Sider (1985-86) inzake een mogelijkverband met Erasmus’ eigen Paraphrasis eengrotere geloofwaardigheid wordt toegekend.43

Tot slot bestaat er, onder kunsthistorici, ookonenigheid over de betekenis van de omwisse-ling van een jonge en oude(re) god als icono-grafisch motief. Terwijl Panofsky (1969) enRowlands (1980) hiervoor een anekdotischeverklaring zoeken in het vroegtijdig overlijdenvan Alexander Stuart,44 sluiten anderen eerderaan bij de Romeinse mythologie als dusdanig,en meer bepaald bij de gezamenlijke rebellievan Terminus en Iuventus op het Capitool –waarbij sommigen hierin dan weer eensymbool van het eeuwige leven zien, terwijlanderen dit precies als een teken van hetaardse leven duiden.45

In deze bijdrage beoog ik geenszins dezeinterpretatievraagstukken definitief tebeslechten – voor zover zulks al mogelijk ofwenselijk zou zijn. Evenmin pretendeer ik dedetailstudies per besproken kunstobject tekunnen vervangen. Wel vraag ik de bijzondereaandacht van de lezer voor het ontwaren vande sleutels tot het blijvende succes van dezebeeldvorming over Erasmus. Hierboven heb ikreeds gewezen op het staaltje van geleerdheidwaardoor een toevallig geschenk, voorzien vaneen eenvoudige – en zelfs fout begrepen –godsvoorstelling, kon uitgroeien tot eenbewust gehanteerd persoonlijk herkennings-

10

teken – ja zelfs, tot een geraffineerd icoon, eengeslaagde vermenging van woord en beeld toteen multi-interpretabel imago. Hierbij wil ikook in het bijzonder het weloverwogengebruik van niet-vergankelijke materialen(zoals lood of brons), het bewust terugvallenop makkelijk reproduceerbare (portretpen-ning) en/of praktisch nuttige kunstvormen(zegels of houtsneden), of de voorkeur voorbreed bekeken kunstuitingen (glasschildering)onderlijnen. Dit alles heeft bijgedragen tot eenwinnende combinatie, Erasmus en Terminus.En, zoals iedere public relations expert kanvertellen, doet een snuifje controverse ookaltijd wonderen …

Noten

1. Ik dank Prof. Dr. Jan Bloemendal van harte voorzijn commentaar en suggesties. Tevens ben ik hetHuygens ING Instituut bijzonder erkentelijk voorhet realiseren van de perfecte omstandighedenwaarbinnen ik deze bijdrage heb kunnenvoltooien.

2. G. Piccaluga, Terminus. I segni di confine nellareligion romana (Roma: Ateneo, 1974); R.C. Philips,‘Terminus’, in: Brill’s New Pauly (Brill Online,2011); The Concise Oxford Companion to ClassicalLiterature (Oxford Reference Online, 2011), v°terminus.

3. Zie hieromtrent: Ovidius, Fasti, II, 639-684.4. N. van der Blom, ‘Erasmus en Terminus’,

Hermeneus 28/8 (15 april 1957): 153-158, 154 (ookbeschikbaar op internet: images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang28/2808.pdf); J.K.McConica, ‘The Riddle of ‘Terminus’’, Erasmus inEnglish 2 (1971): 2-7, 2; E. Panofsky, ‘Erasmus andthe Visual Arts’, Journal of the Warburg andCourtauld Institutes 32 (1969): 200-227, 215; J.Rowlands, ‘Terminus, The Device of Erasmus ofRotterdam: A Painting by Holbein’, The Bulletin ofthe Cleveland Museum of Art 67/2 (February 1980):50-54, 52; E. Wind, ‘Aenigma Termini’ Journal ofthe Warburg Institute 1/1 (July 1937): 66-69, 66-67;M. Winner, ‘The Terminus as a Rebus in Holbein’sPortraits of Erasmus’, in: C. Müller & S.

Kemperdick, eds., Hans Holbein the Younger. TheBasel Years 1515-1532 (Munich: Prestel, 2006): 97-109, 107.

5. Boek XII, Hoofdstuk VI. Zie hieromtrent: J.J.Savage, ‘The Riddle in Virgil’s Third Eclogue’,The Classical Weekly 47/6 (February 1, 1954): 81-83.

6. Voor deze Nederlandse vertaling: Van der Blom,154. Zie ook: F. Kossmann, ‘Sporen van Erasmus’hand en een afbeelding van den god Terminus’,Het Boek 24 (1936): 59-63, 62.

7. A.M. Koldeweij, ‘Erasmus naar het leven’, in:Erasmus. De actualiteit van zijn denken (Zutphen:De Walburg Pers, 1986): 137-175, 174; Piccaluga,192-201.

8. Koldeweij, 174; Kossmann, 59-63; Panofsky, 203en 215; Van der Blom, 154.

9. C. Augustijn, Erasmus (Baarn: Ambo, 1986), 34.10. Voor een uitdrukking van Erasmus’ bewondering:

Allen, X, Ep. 2886 (Brief aan James V, 8 december1533). Voor een bespiegeling over deze tragischedood: Adag. 1401 (Spartum nactus es, hanc orna),ASD II, 3, 397-406.

11. Voor meer details: A. Renaudet, Érasme et l’Italie(Genève: Droz, 1954), 87-90.

12. Over deze ring: B. Fransen, ‘Erasmo, Término y lamuerte. Letras e imágenes en diálogo’, in: Erasmoen España. La recepción del humanismo en el primerrenacimiento español (Salamanca, 2002): 40-47, 43; J.Guillaume, ‘Hic Terminus Haeret: Du Termed’Erasme à la devise de Claude Gouffier: lafortune d’un emblème à la Renaissance’, Journal ofthe Warburg and Courtauld Institutes 44 (1981): 186-192, 187-188; Kossmann, 63; McConica, 2;Rowlands, 50-51; Van der Blom, 153-154; P. vander Coelen, ‘Portretten van Erasmus’, in: Erasmusin beeld (Rotterdam: Museum Boijmans VanBeuningen, 2008): 57-87, 68; Wind, 66.

13. Allen, VI, Ep. 1558 (Brief aan Willibald Pirck-heimer, 14 maart 1525).

14. Volgens moderne kunstkenners gaat het daar-entegen om de figuur van Dionysus.

15. Erasmus spreekt van een familiare symbolum.Allen, VIII, Ep. 2113 (Brief aan Quirinus Talesius,6 maart 1529).

16. Over het belang van dergelijke persoonlijkeherkenningstekens in de zestiende eeuw:Guillaume, 186.

11

17. Over dit zegel: Fransen, 42; Koldeweij, 174;Kossmann, 63; McConica, 2; Rowlands, 50-51.

18. Zie over dit gedenkteken: Fransen, 47; Koldeweij,175; McConica, 6; Rowlands, 50; Van der Coelen,69; Wind, 66.

19. Fransen, 42; Rowlands, 50; Wind, 66.20. Fransen, 42; Rowlands, 54; Wind, 66.21. Panofsky, 215. Zie ook: Koldeweij, 139.22. Over de opbloei van portretpenningen in deze

periode: Koldeweij, 151; L. Smolderen, ‘QuentinMetsys, Médailleur d’Érasme’, in: J. Coppens, ed.,Scrinium Erasmianum, II (Leiden: Brill, 1969): 513-525, 513-514; Van der Coelen, 71, voetnoot, 21.Over Metsys’ penning van Erasmus: Fransen, 42;Rowlands, pp. 51-52; Smolderen, 514-525; Van derBlom, 154-155; Winner, 97 en 106.

23. Horatius, Epistolae, I, 16, 79.24. Voor de dubbele betekenis van het Griekse τελος

(einde en doel): McConica, 6-7, voetnoot 9.25. Voornamelijk in de correspondentie van het jaar

1520 kunnen sporen van dergelijke schenkingenworden teruggevonden, bijvoorbeeld aanNicolaas Everaerts, Albrecht van Brandenburg,Georg Spalatin, Frederik de Wijze of MathiasMeyner de Chemnitz. Zie hieromtrent: Koldeweij,153; Smolderen, 515; Van der Coelen, 61. Overdergelijke praktijken in Noord-Europa: Panofsky,218-219.

26. Zoals blijkt uit zijn uitvoerige correspondentiemet de Neurenberger humanist WillibaldPirckheimer (wiens portret Erasmus’ studeer-kamer sierde). Zie hieromtrent: Koldeweij, 153-154; McConica, 2; Panofsky, 216-219; Smolderen,516-518.

27. Over deze glasschildering: Koldeweij, 174;McConica, 7, voetnoot, 10; Panofsky, 219-220;Rowlands, 53; Van der Blom, 155; Van der Coelen,68-69; Winner, 106 e.v. (met bijzondere aandacht

voor de symbolische betekenis van de drie lintenin het ontwerp).

28. Rowlands, 53-54.29. Van der Coelen, 69.30. Over deze houtsnede: Fransen, 47; Koldeweij, 168-

171; McConica, 6; C. Müller, Hans Holbein d.J.,Die Druckgraphik im Kupferstichkabinett Basel (Basel:Schwabe & Co., 1997), 237-239; Panofsky, 220; Vander Blom, 155; Winner, 106.

31. Koldeweij, 170.32. In een schildje boven zijn hoofd staat de afkorting

ER[asmus]. ROT[erodamus].33. Hierin wordt gelezen dat Erasmus de grens

tussen het aardse en hemelse leven heeftoverschreden. Zie: Fransen, 47; McConica, 6.

34. Zoals uitdrukkelijk gegraveerd in het voetstuk.35. Allen, VIII, Ep. 2300 (Brief aan Peter Mexia, 30

maart 1530).36. Allen, VII, Ep. 1907 (Brief van Alfonso Valdes aan

Erasmus, 23 november 1527). Zie ook: Luis deCarjaval, Apologia monasticae religionis diluensnugas Erasmi (1528).

37. J. Bialostocki, ‘Rembrandt’s “Terminus”’, Wallraf-Richartz-Jahrbuch 1966: 49-60, 55-56. Zie ook:Guillaume, 190 (op basis van een studie vanemblemenverzamelingen).

38. Epistola apologetica de termini sui inscriptione concedonulli: Allen, VII, Ep. 2018 (Brief aan AlfonsoValdes, 1 augustus 1528). Zie ook het antwoordaan Luis de Carvajal: Responsio ad cujusdamfebricitantis libellum (april 1529).

39. Fransen, 44; Guillaume, 188.40. Fransen, 45.41. Wind, 66-69.42. McConica, 2-5.43. Fransen, 46.44. Panofsky, 215; Rowlands, 50.45. Fransen, 46-47 (met verdere verwijzingen).


Recommended