+ All Categories
Home > Documents > Nummer 2172 2 Augustus 1947 43e Jaargang, No. 31 Chemisch ...

Nummer 2172 2 Augustus 1947 43e Jaargang, No. 31 Chemisch ...

Date post: 08-Jan-2023
Category:
Upload: khangminh22
View: 0 times
Download: 0 times
Share this document with a friend
16
Nummer 2172 2 Augustus 1947 43e Jaargang, No. 31 Chemisch Weekblad ORGAAN VAN DE NEDERLANDSCHE CHEMISCHE VEREENIGING Verantwoordelijk Rédacteur : Dr. T. van der Linden, Voorburg, tel. 779902 / Redactie-Commisaie : Prof. Dr. Ian Smit, voorzitter, Dr. T. van der Linden, secretaris, Prof. Dr. Ir. P. M. Heertjes, Prof. Ir. ]. G. Hoogland, Dr. ]. Kalif en Dr. C. P. A. Kappelmeier. Redactiebureau : ’s-Gravenhage, Lange Voorhout 5, tel. 110744 / Uitgave : D. B. Centen's Uitg.-Mij., Sarphatikade 12, Amsterdam INHOUD Verenigingsnieuws Mededelingen van het Secretariaat. Examens voor Analyst en Materiaallaborant. Aangeboden betrekkingen. Ge- vraagde betrekkingen. Verhandelingen, Overzichten, Verslagen Prof. Dr. F. Kögl, Over de biologische regeneratie van pro- teinen. (Amerikaansche onderzoekingen met behulp van isotopen). Dr. K. C. Winkler, Nieuwe theorieën over de vorming van anti-lichamen. Laboratoriummededelingen Dr. F. Th. van Voorst, Aantonen van minerale olie in de korst van brood. Boekaankondigingen Ontvangen Boeken Personalia Vraag en Aanbod Allerlei nieuws op chemisch en verwant gebied Körte Economische berichten VERENIGINGSNIEUWS Mededelingen van het Secretariaat ( s-Gravenhage, Lange Voorhout 5, tel. 110744. postrekening 7680) Candidaat-leden 178: Regt (Mej. H. de), chem. stud., Leiden, Plantage 26; voorgesteld door Dr. C. Koningsberger en Mej. Dr. E. M. Petri, beiden te' Leiden. Adreswijzigingen, aanvullingen, enz. van de ledenlijst 1946. Blz. 26: As (Dr. J. van), ap„ Rotterdam-O., Prinses Juliana- laan 21. Broekman (Drs. F. W.), Wageningen, Geertjesweg 58. 51: Handel (Drs. E. van), Amsterdam-Z., Stadionweg 47 III. 55: Hoek S.J. (H. J.), chem. cand., Groningen, Gelkinge- strâat 17. 66: Kramer (Dr. J. K.), ’s-Gravenhage, van Kijfhoeklaan 59. 67: Kunst (Drs. E. D.), Paris XIV, 61 Boulevard Jour- dan, Collège Néerlandais Cité Universitaire. 71: Lieste (Ir. J.), Eindhoven, S. v. Wurtemberglaan 41. > 80: Oosterhout (G. W. van), chem. cand., Waalre, Gen- niperweg 17. 81: Schooneveldt—van der Kloes (Mevr. Ir. J. C.), Delft, Nieuwe Plantage 10. 96: Tellegen (Dr. Ir. F. Ph. A.), Laag Soeren, „De Horstink”. Vormingscentrum Kath. Actie. 105: Weide (B. M. van der), chem. cand., Utrecht, Oude Gracht 417. 108: Wuis (Drs. P. J.), Amsterdam-C., Kerkstraat 175. 120: Zee (Ir. J. G. van der), Leeuwarden, Spiegelstraat 9. Dr. T. VAN DER LINDEN. tel. (avonduren): 779902. Examens voor Analyst en materiaallaborant De aanmelding voor alle in 1947 te houden examens voor Analyst en Materiaallaborant is thans gesloten. Examen voor Klinisch analyst, tweede gedeelte Utrecht, Juli 1947. Geslaagd voor het tweede deel Klinisch Analystexamen de dames: B. J. Alofs, A. C. M. Baars, M. Bachas, J. C. van den Ban, H. J. M. Blom, H. P. Boot, C. J. M. Cuypers, J. Dijkstra, C. J. Gardenier, L. J. F. Hamer, E. Haze- winkel, H. van Eyck van Heslinga, C. Kamp, A. L. van Koldam, H. C. Krösing, H. Kuipers, M. C. van der Linden, E. Looman, Ph. M. H. A. van Lotringen, A. van der Meulen, H. C. Min- kema, C. F. Mössinger, A. Ris, J. Ph. Sj. van der Sande, L. van Schelven, J. Schiemecker, I. Schreuder, S. Treur, C. Fr. Visser en L. van Wieringen. Leiden, Juli 1947. Geslaagd voor het tweede deel Klinisch Analystexamen de dames: M. Baars, J. T. Bartlema, J. L. Bol- derhey, M. A. Boreel, J. C. A. Croïn, A. M. W. Dings, J. van Dijk, H. S. Felix, C. Gerrits, C. S. van Groos, C .A .J. Hendriks, G. C. Hondius, B. L. Huidekoper, J. G. Kastelein, L. Kikkert, G. A. Kloeten, A. C. Leemhuis, C. S. van Lis, W. Lokhorst, E. W. Ooms, J. M. E. Ossewaarde, W. R. Pietersen, G. Spruit, J. Velthuizen, W. M. Th. Verhoeckx, M. v. d. Vooren en L. W. H. de Wijs. Aangeboden betrekkingen Zie de advertenties in no. 30. Belangrijke pharmaceutische fabriek in U.S.A. zoekt voor haar afdeling octrooien een chemicus bereid zieh in de U.S.A. te vestigen. N.V. Standard Vacuum Petroleum Maatschappij zoekt voor hare bedrijven in Sumatra enige scheikundigen (Delft of Uni- versiteit). Bekende Verffabriek zoekt voor haar laboratorium een jong scheikundig ingénieur. Gevraagde betrekkingen 769. Scheikundig ingénieur, diploma Delft 1932, zoekt werk als adviseur. Genegen op elk terrein werkzaam te zijn. 776. Chem. Drs., oud 34 jaar met bijvakken organische chemie en pharmacologie, zoekt werkkring. 795: Physico-chemicus, bezig met promotie-onderwerp, zoekt werk voor 1 à 2 dagen per week, liefst in Utrecht of omgeving. 800: Dr. in de chemie, 38 jaar. met 14-jarige ervaring op research en industrieel gebied, organicus, wil van positie veränderen. Bereisd, buitenlandse ervaring en goede referenties. Zou gaame naar de West gaan. 801: Dr. in de chemie, org. m. jarenlange synth. ervaring op ind. basis, grondig bekend met litteratuurstudie en met goede talenkennis wenst van positie te veränderen. 803: Dr. in de chemie, physico-chemicus, 40 jaar, met ruime ervaring op octrooi- en documentatiegebied, wenst van werkkring te veränderen. 804: Org.-chem. dra., (bijv. microbiologie en levensm.leer), 23 jr., gehuwd, 2 jr. practijk, zoekt andere werkkring. Max. 30 uur per week beschikbaar. Genegen litt. Studie e.d. te doen. 805: Dr. in de scheikunde, 36 jaar, pharmacol. ervaring: onder- wijs, klinische chemie, litteratuurstudie, wenst van positie te veränderen.
Transcript

Nummer 2172 2 Augustus 1947 43e Jaargang, No. 31

Chemisch Weekblad

ORGAAN VAN DE NEDERLANDSCHE CHEMISCHE VEREENIGING

Verantwoordelijk Rédacteur : Dr. T. van der Linden, Voorburg, tel. 779902 / Redactie-Commisaie : Prof. Dr. Ian Smit, voorzitter, Dr. T. van der Linden, secretaris, Prof. Dr. Ir. P. M. Heertjes, Prof. Ir. ]. G. Hoogland, Dr. ]. Kalif en Dr. C. P. A. Kappelmeier. Redactiebureau : ’s-Gravenhage, Lange Voorhout 5, tel. 110744 / Uitgave : D. B. Centen's Uitg.-Mij., Sarphatikade 12, Amsterdam

INHOUD V erenigingsnieuws Mededelingen van het Secretariaat. — Examens voor Analyst en Materiaallaborant. — Aangeboden betrekkingen. — Ge- vraagde betrekkingen. Verhandelingen, Overzichten, Verslagen Prof. Dr. F. Kögl, Over de biologische regeneratie van pro-

teinen. (Amerikaansche onderzoekingen met behulp van isotopen).

Dr. K. C. Winkler, Nieuwe theorieën over de vorming van anti-lichamen.

Laboratoriummededelingen Dr. F. Th. van Voorst, Aantonen van minerale olie in de korst

van brood. Boekaankondigingen Ontvangen Boeken

Personalia

Vraag en Aanbod Allerlei nieuws op chemisch en verwant gebied

Körte Economische berichten

VERENIGINGSNIEUWS

Mededelingen van het Secretariaat

( s-Gravenhage, Lange Voorhout 5, tel. 110744. postrekening 7680)

Candidaat-leden 178: Regt (Mej. H. de), chem. stud., Leiden, Plantage 26;

voorgesteld door Dr. C. Koningsberger en Mej. Dr. E. M. Petri, beiden te' Leiden.

Adreswijzigingen, aanvullingen, enz. van de ledenlijst 1946. Blz. 26: As (Dr. J. van), ap„ Rotterdam-O., Prinses Juliana-

laan 21. „ Broekman (Drs. F. W.), Wageningen, Geertjesweg

58. „ 51: Handel (Drs. E. van), Amsterdam-Z., Stadionweg

47 III. „ 55: Hoek S.J. (H. J.), chem. cand., Groningen, Gelkinge-

strâat 17. „ 66: Kramer (Dr. J. K.), ’s-Gravenhage, van Kijfhoeklaan

59. „ 67: Kunst (Drs. E. D.), Paris XIV, 61 Boulevard Jour-

dan, Collège Néerlandais Cité Universitaire. „ 71: Lieste (Ir. J.), Eindhoven, S. v. Wurtemberglaan 41. „ > 80: Oosterhout (G. W. van), chem. cand., Waalre, Gen-

niperweg 17. „ 81: Schooneveldt—van der Kloes (Mevr. Ir. J. C.), Delft,

Nieuwe Plantage 10. „ 96: Tellegen (Dr. Ir. F. Ph. A.), Laag Soeren, „De

Horstink”. Vormingscentrum Kath. Actie. „ 105: Weide (B. M. van der), chem. cand., Utrecht, Oude

Gracht 417. „ 108: Wuis (Drs. P. J.), Amsterdam-C., Kerkstraat 175. „ 120: Zee (Ir. J. G. van der), Leeuwarden, Spiegelstraat 9.

Dr. T. VAN DER LINDEN. tel. (avonduren): 779902.

Examens voor Analyst en materiaallaborant De aanmelding voor alle in 1947 te houden examens voor

Analyst en Materiaallaborant is thans gesloten.

Examen voor Klinisch analyst, tweede gedeelte Utrecht, Juli 1947. Geslaagd voor het tweede deel Klinisch

Analystexamen de dames: B. J. Alofs, A. C. M. Baars, M. Bachas, J. C. van den Ban, H. J. M. Blom, H. P. Boot, C. J. M. Cuypers, J. Dijkstra, C. J. Gardenier, L. J. F. Hamer, E. Haze- winkel, H. van Eyck van Heslinga, C. Kamp, A. L. van Koldam, H. C. Krösing, H. Kuipers, M. C. van der Linden, E. Looman, Ph. M. H. A. van Lotringen, A. van der Meulen, H. C. Min- kema, C. F. Mössinger, A. Ris, J. Ph. Sj. van der Sande, L. van Schelven, J. Schiemecker, I. Schreuder, S. Treur, C. Fr. Visser en L. van Wieringen.

Leiden, Juli 1947. Geslaagd voor het tweede deel Klinisch Analystexamen de dames: M. Baars, J. T. Bartlema, J. L. Bol- derhey, M. A. Boreel, J. C. A. Croïn, A. M. W. Dings, J. van Dijk, H. S. Felix, C. Gerrits, C. S. van Groos, C .A .J. Hendriks, G. C. Hondius, B. L. Huidekoper, J. G. Kastelein, L. Kikkert, G. A. Kloeten, A. C. Leemhuis, C. S. van Lis, W. Lokhorst, E. W. Ooms, J. M. E. Ossewaarde, W. R. Pietersen, G. Spruit, J. Velthuizen, W. M. Th. Verhoeckx, M. v. d. Vooren en L. W. H. de Wijs.

Aangeboden betrekkingen

Zie de advertenties in no. 30. Belangrijke pharmaceutische fabriek in U.S.A. zoekt voor

haar afdeling octrooien een chemicus bereid zieh in de U.S.A. te vestigen.

N.V. Standard Vacuum Petroleum Maatschappij zoekt voor hare bedrijven in Sumatra enige scheikundigen (Delft of Uni- versiteit).

Bekende Verffabriek zoekt voor haar laboratorium een jong scheikundig ingénieur.

Gevraagde betrekkingen

769. Scheikundig ingénieur, diploma Delft 1932, zoekt werk als adviseur. Genegen op elk terrein werkzaam te zijn.

776. Chem. Drs., oud 34 jaar met bijvakken organische chemie en pharmacologie, zoekt werkkring.

795: Physico-chemicus, bezig met promotie-onderwerp, zoekt werk voor 1 à 2 dagen per week, liefst in Utrecht of omgeving.

800: Dr. in de chemie, 38 jaar. met 14-jarige ervaring op research en industrieel gebied, organicus, wil van positie veränderen. Bereisd, buitenlandse ervaring en goede referenties. Zou gaame naar de West gaan.

801: Dr. in de chemie, org. m. jarenlange synth. ervaring op ind. basis, grondig bekend met litteratuurstudie en met goede talenkennis wenst van positie te veränderen.

803: Dr. in de chemie, physico-chemicus, 40 jaar, met ruime ervaring op octrooi- en documentatiegebied, wenst van werkkring te veränderen.

804: Org.-chem. dra., (bijv. microbiologie en levensm.leer), 23 jr., gehuwd, 2 jr. practijk, zoekt andere werkkring. Max. 30 uur per week beschikbaar. Genegen litt. Studie e.d. te doen.

805: Dr. in de scheikunde, 36 jaar, pharmacol. ervaring: onder- wijs, klinische chemie, litteratuurstudie, wenst van positie te veränderen.

478 CHEMISCH WEEKBLAD

VERHANDELINGEN, OVERZICHTEN, VERSLAGEN

43 (1947)

591.133.1.088.1 OVER DE BIOLOGISCHE REGENERATIE

VAN PROTEINEN *) (Amerikaansche onderzoekingen met behulp

van isotopen)

door

F. KÖGL.

In het jaar 1935 begonnen Schoenheimer en Rittenberg aan de Columbia University te New York met de toepassing van isotopen als indicatoren bij de Studie van de intermediaire stof- wisseling. Het 50-tal publicities van deze school heeft ons in vele opzichten een nieuwe visie op de inter- mediaire stofwisseling gegeven. Ook de oudere physio- logische chemie heeft om vele redenen geconcludeerd, dat in het organisme voortdurend afbraak en Synthese van tal van stoffen zal plaats hebben. Over den omvang, den aard en de snelheid van deze processen kon men echter in het algemeen slechts vermoedens uitspreken. Het nu met behulp van de deuterium- techniek ontdekte feit, dat in het organisme continu stearinezuur in palmitinezuur en palmitinezuur in stearinezuur wordt omgezet — en wel ook dan wanneer de glyceriden der betrokken vetzuren in het voedsel in overmaat aanwezig zijn — is een voorbeeld van een biologisch procès dat men zonder isotopen nooit had kunnen ontdekken1).

Doch nu over de proteünen. In het jaar 1938 ver- scheen een mededeeling van Foster, Ritten- berg en Schoenheimer2) over proeven, waarbij de lichaamsvloeistof van muizen gedurende 10 dagen op een bepaald percentage aan DsO werd gehouden, bijv. 1.6 at. % D i.p.v. de natuurlijke concentratie van 0.02 at. %. Na afloop van de proef hebben de auteurs uit de lichaamsproteünen van de muizen een tiental aminozuren geïsoleerd en het deuteriumgehalte ervan bepaald.

Uit tabel I is op te maken dat de geïsoleerde amino-

*) Verkort verslag van een voordracht gehouden op de „Eiwit-dag" van de Sectie voor organische chemie der Neder- landsche Chemische Vereeniging -op 12 Oct. 1946.

zuren — behalve lysine — deuterium bevatten. Wij zien verder, dat het glutaminezuur — de eiwitbouw- steen, welke ons in verband met het kankervraagstuk het meest interesseert — het hoogste deuterium- gehalte toont, nl. 0.37 at. %. Voor een goed begrip van de afgeloopen readies moet men zieh realiseeren dat bij de genoemde proef niet alleen 0.37 at. % H tegen D is uitgewisseld. Immers, in dit geval had het organisme uit de geboden H20- en D20-moleculen selectief de laatste moeten kiezen. Tegen een dergelijk selectievermogen pleit echter het feit, dat in de lichaamsvloeistof fen van de Organismen steeds het- zelfde deuteriumgehalte van 0.02 % wordt gevonden als in water van de levenlooze natuür. M.a.w. be- teekent het inbouwen van 0.37 at. % deuterium, dat gelijktijdig bij deze proef nog een veel grooter aantal protiumatomen van het lichaamswater in de eiwit- moleculen is overgegaan. De werkelijke omzetting laat zieh eenvoudig berekenen, en wel geeft de laatste kolom aan, welk percentage van de theoretisch mogelijke omzetting heeft plaats gehad. Voor gluta- minezuur is dit in deze proef 44 %, de hoogste waarde van de reeks; glutaminezuur is dus de meest „dynamische” eiwitbouwsteen.

Door welke chemische reacties komt nu deze weder- zijdsche uitwisseling van lichte en zware waterstof- atomen tot stand? Ter verklaring heeft men van het begin af aan de oydatieve desamineering en de reductieve amineering der eiwitbouwsteenen gedacht:

in D2O RCH2CH (NH2) cooh rch2cocooh T- *

in H2O RCD2COCOOH RCD2CD(NH2)COOH

In werkelijkheid vindt natuurlijk op de a- en /3-plaatsen geen totale uitwisseling plaats. Voor den bij drinkproeven gevormden glutaminezuur-bouw- steen werd in ons laboratorium bewezen, dat ± 80 % van het ingevoerde deuterium aan de a-plaats en ± 20 % aan de y5-plaats gebonden is. De genoemde verklaring der uitwisselingsreacties impliceert echter, dat deze aan de vrije aminozuren optreedt. Wil men een soortgelijk mechanisme voor de in eiwitverband aan- wezige aminozuren aannemen, dan zouden inter- mediair dehydropeptide-bindingen

Tabel 1. Opneming van deuterium bij drinkproeven (volgens Foster, Rittenberg en Schoenheimer).

20 muizen; 10 dagen; lichaamsvocht: 1.6 at. % deuterium**).

Aminozuren uit de proteinen van het karkas

Glycine Leucine Lysine—HCl Tyrosine Proline Arginine—HCl Histidine Glutaminezuur Asparaginezuur Cystine

Aan C gebonden H-atomen

2 10 9 7 7 7 5 5 3 6

Deuteriumgehalte van de

aminozuren

0.15 0 08 0.00 0.08 0.16 00.6 0.20 0.37 0.24 0.09

0.02 0.01 0.02 0.02 0.02 0 02 0.02 0.01 0.04 0.03

Deuterium per molecuul

aminozuur

0.5 0.7 0.0 0.6 1.0 0.6 1.3 2.2 1.1 0.7

„Carbonbound H actually

exchanged”

23 7 0 7

14 9

26 44 37 12

) Een deuteriumgehalte van 10 at. % beteekent: van 100 lichte en zware waterstofatomen dezer stof zijn 10% zwaar, d.w.z. deuteriumatomen.

43 (1947) CHEMISCH WEEKBLAD 479

—CO—C—NH—CO—C—NH— Il II

CH CH I I R R

moeten optreden. Zoover ik zie, werd deze mogelijk- heid in dit verband niet gediscussiëerd, waarschijnlijk omdat de spoedig daarna uitgevoerde proeven met 15N als indicator tot de conclusie dwongen, dat de uitwisselingen inderdaad bij de vrije aminozuren moeten optreden.

In het jaar 1939 versehenen mededeelingen van Schoenheimer, Ratner en Rittenberg over proeven, waarbij aan ratten naast het gewone voedsel met het stikstofisotoop 18N gemerkt tyrosine3) resp. /(—)-leucine4) werd gevoerd. De koolstofketen van het leucine was bovendien ook nog met deuterium geëtiketteerd. Wij zullen de leucine-proef nader be- spreken, omdat hier door de toepassing van twee isotopen het lot van de aminogröep en dat van het koolstofskelet onafhankelijk kon worden nagegaan.

Het gebruikte /(—)-leucine bevatte 3.60 at. % D en 6.54 at. % 15N boven de normale concentratie van 0.368 at. %. De proeven werden met volwassen ratten uitgevoerd, welke in stikstof-evenwicht waren. Met opzet werden de dieren reeds na den derden dag gedood en de verdeeling van de isotopen in de ver- schillende lichaamsproteïnen en hun bouwsteenen cnderzocht. De proteünen van de verschillende Organen bleken een zeer uiteenloopend gehalte aan 15N te bevatten. De serumproteinen toonden de hoogste activiteit, dan volgden de interne Organen zooals darmwand, lever, nier, hart, milt, testes. Spier en huid bevatten relatief weinig 15N, ofschoon het absolute gehalte door hun groot gewicht omstreeks het 5-voudige was van dat der andere Organen.

Bijzonder belangrijk is nu wederom de verdeeling van 15N op de verschillende eiwitbouwsteenen.

Zooals te verwachten was, toont leucine de hoogste 15N-concentratie. Dit isotoop werd echter ook op de andere aminozuren getransfereerd; van deze Staat wederom het glutaminezuur aan den top, terwijl het lysine aan de omzetting practisch niet heeft deelge- nomen. In den leucine-bouwsteen bleek behalve 15N inderdaad ook deuterium aanwezig te zijn. Terwijl nu echter het gevoederde leucine de beide isotopen in de verhouding 100 at. D tot 182 at. 15N bevatte, was deze in het uit de leverprote'inen geïsoleerde leucine 100 : 117. In ruil voor het aan de andere aminozuren afgestane 15N heeft dus het lever-leucine een aequi- valente hoeveelheid gewone stikstof opgenomen. Van de in het gevoederde leucine aanwezige zware stik- stof werd ± 60 % in de prote'inen teruggevonden, en wel 20 % in het leucine van het lichaam en 40 % in de overige aminozuren. Omgekeerd laat zieh uit het deuterium-gehalte berekènen dat ten minste 32 % van het koolstofskelet van het gevoederde leucine in de proteinen werd ingebouwd.

Dat de stikstof en het koolstofskelet van een ge- voederd aminozuur verschillende wegen kunnen gaan, blijkt ook uit de met d( + )-leucine, de onnatuurlijke antipode, uitgevoerde proeven5). Het was reeds be- kend dat de d-vorm van sommige onontbeerlijke aminozuren door enzymatische inversie kan worden geassimileerd. Na voedering van het met twee anti- poden gemerkte d ( + ) -leucine kon overeenkomstig de

verwachting uit de lichaamsproteinen een leucine wor- den ge'isoleerd dat relatief veel deuterium bevatte; terwijl nu echter bij de /-proef het 15N-gehalte van leucine aan de spits stond, toonde bij de cf-proef glutaminezuur de hoogste waarde. Hoogstwaarschijn- lijk werd het d( + )-leucine door d-aminozuuroxydase volledig tot a-keto-capronzuur omgezet; dit nam dan secundair bij de reductieve amineering naast de gewone stikstof ook weer een beetje 15N op.

Wij hebben reeds aan twee voorbeelden gezien, dat lysine aan de biologische uitwisseling van isotopen niet deelneemt. Om deze resistentie nader te bestu- deeren, hebben WeismanenScho enheimer8) ?( + )-lysine gevoerd, dat door D en 15N was gemerkt.

Het na een proeftijd van 4 dagen uit de proteinen van de rattenkarkassen geïsoleerde lysine bevatte D en 15N, en wel in dezelfde verhouding als het gevoer- de lysine. Dit werd dus wel in de proteinen inge- bouwd, toch nam het in tegenstelling tot 15N-leucine geen gewone stikstof uit andere aminozuren op. Aan- gezien echter de laatstgenoemden, en wel vooral wederom het glutaminezuur, 15N bevatte, moet een deel van het gevoerde lysine wel degelijk zijn afge- broken. Men komt tot een plausibele verklaring voor het gedrag van lysine door aan te nemen dat ook hier een desamineering tot het overeenkomstige a-ketozuur kan optreden. Het gevormde a-keto-E-amino-capron- zuur zal echter vermoedelijk door inwendige azome- thinevorming tetrahydro-picolinezuur vormen en daar- door een anderen weg inslaan. Vast Staat in elk geval dat uit het overeenkomstige a-ketozuur geen /-lysine geregenereerd kan worden. Overigens hebben proe- ven 7) met d-lysine uitgewezen, dat deze vorm voor de helft in de urine verschijnt, terwijl een deel ervan afgebroken wordt. Het uit de proteinen geïsoleerde /-lysine bevatte noch 15N noch deuterium; er vond dus geen inversie plaats.

Een bijzonder hoofdstuk vormen de omzettingen van bepaalde aminozuren in andere eiwitbouw- steenen. Dergelijke biologische transformaties heeft men in verschillende gevallen reeds lang veronder- steld. Een typisch voorbeeld zijn de betrekkingen tus- schen phenylalanine en tyrosine. Aangezien phenyl- alanine in tegenstelling tot tyrosine een onmisbaar aminozuur is, was reeds te concludeeren, dat de in- voering van de hydroxylgroep waarschijnlijk een niet omkeerbare reactie is. Moss en Schoenhei- mer8) hebben deuterio-phenylalanine aan ratten ge- voerd. Het uit de proteinen geïsoleerde tyrosine bleek ook dan deuteriumatomen te bevatten toen gelijktijdig een overschot aan „licht” tyrosine aan het diëet werd toegevoegd. Dit voorbeeld toont opnieuw dat derge- lijke processen in het organisme bij wijze van spreken „automatisch” plaats hebben.

Ook de structureele gelijkenis van de C5-amino- zuren proline, oxy-proline, ornithine en glutaminezuur heeft reeds lang de mogelijkheid van wederzijdsche transformatie doen aannemen en er zijn tal van bio- chemische proeven te noemen welke daarvoor pleiten. Ook hier konden door een onderzoek met isotoop /(—)-proline de oudere gegevens bevestigd en uitge- breid worden 9).

Nadat het gemerkte 1-proline drie dagen aan het voer van drie volwassen ratten was toegevoegd, had de gebruikelijke analyse van de lichaamsproteinen

480 CHEMISCH WEEKBLAD 43 (1947)

plaats. Het isotope proline was haast volledig ge- absorbeerd; temninste 30 % van de weefsel-proteinen bleek door het gemerkte proline te zijn vervangen.

Het oxyproline uit de weefselproteinen bevatte relatief veel deuterium en 15N en was dus kennelijk uit het proline ontstaan. Ook de glutaminezuur~boww~ steen bevatte afgezien van 15N een aanzienlijke con- centrate aan deuterium en juist de aanwezigheid van dit isotoop levert het bewijs dat wij inderdaad met hetzelfde koolstofskelet te doen hebben. Volgens de verwachting werd ook in het arginine van de weefsel- proteinen behalve 15N deuterium gevonden. Hierdoor is de omzetting van proline in ornithine bewezen, ter- wijl vroeger in een ander experiment reeds de bio- logische transformatie van ornithine in proline was aangetoond. Het volgende schema geeft een overzicht van de wederzijdsche omzettingen der genoemde aminozuren:

H2C CH2 I.

H2C COOH

HO- H

-C- -CH2 (O)

H PROLINE

H

—2H

H2C-

H2C C

' (a)

+ h2o

H2C—

CH2 I .COOH . r./

I Î 4 I -CH2

h2c \

COOH

Ö

(c)

N H2

+ nh3 —h2o + h2

H2C C

(h2 COOH

h2c c~h

\ NH1

H2 ORNITHINE

h2c c<(

\/N

H

COOH

H

OXYPROLINE

H2C ch2 I I /COOH

HC C<

(b)

+h2o (O)

H2C CH2 I I /COOH

HOOC C<

H2 GLUTAMINEZUUR

Niet minder belangwekkend zijn de biologische relates tusschen de beide zwavelhoudende amino- zuren cystine en methionine. Terwijl men vroeger cystine als onmisbaar aminozuur beschouwde, bleek na de ontdekking van het methionine dat dit wel het cystine kan vervangen, het cystine echter niet het methionine. Reeds in 1939 toonden Tarver en Schmidt10) met behulp van de radioactieve zwavel 35S aan, dat na voedering van 35S-methionine het lichaam 35S-cystine bevat. Het bleef echter enkele jaren een strijdvraag of bij de vorming van cystine de koolstofketen van methionine wordt gebruikt. D u Vigneaud en zijn medewerkers hebben eerst ge-

tracht deze vraag door voedering van methionine te beantwoorden, dat aan de koolstofketen door deute- rium was gemerkt. Het in vivo gevormde cystine be- vatte dan geen deuterium; dit resultaat was echter niet beslissend, aangezien het niet buitengesloten is dat het deuterium in de tusschenproducten labiel ge- bonden was. Hier bracht nu de toepassing van het koolstofisotoop 13C uitkomst. Kilmer en Du V igneaud11) synthetiseerden een methionine van de formule CH3-

31S-13CH2-13CH2-CH . NH2-COOH.

Deze kostbare verbinding werd met een cystine-vrij diëet gedurende 38 dagen aan twee jonge ratten ge- voerd. Het na afloop van de proef uit de hären geïsoleerde cystine bleek wel 34S, maar practisch geen 13C te bevatten.

Door verschallende experimenteele gegevens12) (o.a. door proeven met 15N-serine) is het zeer aan- nemelijk geworden dat het door afsplitsing van de methylgroep uit methionine gevormde homo-cysteüne met serine reageert;

HOOC-CH . NH2-CH2-CH2-SH + HO-CH2-CH . NH2COOH -> HOOC-CH . NH2-CH2-CH2-S-CH2-CH . NH2-COOH

De gevormde onsymmetrische thioaether, het cystathionine, levert bij de splitsing cysteine. De precursor van cysteine is dus het serine en niet het methionine.

Overigens kan serine ook als moedersubstantie op- treden van het meest eenvoudige aminozuur, het glycine. Deze vroeger niet vermoede transformatie werd onlangs door Shemin13) bewezen, en wel door injectie van een mengsel van benzoëzuur en serine; dit laatste was door 15N en in de carboxyl- groep door 13C gemerkt. Uit de urine van ratten resp. van marmotten kon dan hippuurzuur worden ge- isoleerd, dat in de glycine-rest 15N en 13C in nagenoeg dezelfde verhouding bevatte. Voor de omzetting van serine in glycine wordt o.a. het volgende mechanisme gediscussiëerd:

H . / • (-2 H)

HOCH2—C— COOH -»• \

NH2 ★ - H H -I

II- H2o O = C—C COOH ->• H2N—CH2- COOH + HCOOH

NH2 *

Terwijl wij ons tot nu toe voornamelijk met de reacties en transformaties van de eiwitbouwsteenen hebben beziggehouden, blijft alsnog het vraagstuk te bespreken op welke wijze de eiwitmoleculen de be- schreven omzettingen ondergaan. Bij de proeven met zwaar water konden wij nog niet beslissen of de uit- wisseling van de isotopen aan de intacte proteïne- moleculen of bij de vrije bouwsteenen plaats heeft. Een dergelijk alternatief komt bij de proeven met 15N-aminoZuren niet in aanmerking. Aangezien de stikstofatomen schakels in de peptideketens zijn, be- teekent de vervanging van 14N door 15N en omge- keerd een tijdelijke verbreking van de peptide-keten op deze plaats. Zoodra en zoolang de aminozuren in vrijheid zijn, mengen zij zieh met hun soortgenooten uit het voedsel of het weefsel. Een deel keert direct in het eiwitverband terug, een ander deel eerst na

43 (1947) CHEMISCH WEEKBLAD 481

enzymatische omzettingen te hebben ondergaan. Bij deze komt het door desamineering en reamineering van de a-ketozuren tot een verschuiving van de stik- stofatomen.

Schoenheimer, Ratner en Rittenberg4) discussiëeren twee mogelijkheden voor de waarge- nomen regeneratie van de proteïnen: öf volledigen afbraak en resynthese ôf partiëele uitwisseling van de bouwsteenen. Beide reacties zijn denkbaar, de toe- gepaste methodiek registreert alleen het eindresultaat. Beide concepties —: de algeheele slooping met gelijk- tijdigen wederopbouw evenals het voortdurend ver- vangen van plaatselijk uitgebroken bouwsteenen — leveren moeilijkheden voor ons begripsvermogen. Immers, wij mögen niet buiten beschouwing laten dat bij alle veranderingen het patroon van de ver- schillende prote'inemoleculen absoluut onveranderd blijft, zooals dat vooral uit de immunologische specifiteit der verschillende proteïnen blijkt.

Dit brengt ons tot de laatste proeven welke in het kader van deze lezing moeten worden besproken. De werkgroep van Schoenheimer heeft samen met Heidelberger14) ook reeds de vraag onder- zocht, of antilichamen evenals weefselprotemen isotope aminozuren uit het diëet opnemen. Zoo werd een konijn met Pneumococcus type III geënt; tien dagen na de laatste injectie — toen de concentratie van het gevormde antilichaam reeds weer afnam — werd gedurende een période van 3 dagen aan het diëet 15N-glycine toegevoegd. In deze en de daarop- volgende dagen werd in bloedmonsters het anti- lichaam met behulp van het stikstofvrije specifieke koolhydraat van Pneumococcus type III geprecipi- teerd. De isotopenanalyse van het geïsoleerde complex wees uit dat het antilichaam evenals de andere serumproteïnen 15N had opgenomen. De, twee weken na toediening van het isotope glycine ver- kregen, precipitaten toonden slechts de halve 15N- concentratie en zeer waarschijnlijk komen deze 14 dagen met den halveeringstijd van het antilichaam overeen.

Het meest opvallend zijn wel de resultaten van proeven15), waarbij een konijn eerst wederom tegen Pneumococcus type III actief werd geïmmuniseerd en aansluitend ook passief dpor injectie van een groote dosis konijnenserum tegen Pneumococcus type I. Van de twee nu in het bloed circuleerende anti- lichamen nam het actief geproduceerde zware stikstof uit het gevoederde 15N-glycine op, echter niet het „passief" ingebrachte antilichaam tegen type I. Natuurlijk wordt ook het laatstgenoemde in het organisme geleidelijk afgebroken, de daarbij werk- zame enzymen zijn echter kennelijk van anderen aard dan diegenen, welke bij de actieve immuniseering afbraak en resynthese teweeg brengen. Het ver- schillende gedrag klemt te meer daar het konijn potentiëel in Staat is hetzelfde antilichaam type I actief te produceeren en daar anders noch physisch- chemisch noch serologisch is uit te maken of een organisme op een bepaald tijdstip actief of passief geïmmuniseerd is.

Natuurlijk laat zieh ook bij de antilichamen op grond van de tot nu toe bekende feiten niet beslissen

of het inbouwen van de isotope stikstof door plaatse- lijke uitwisseling of door totale resynthese tot stand komt. Misschien zal men hier verder komen door bij proeven als zoojuist beschreven niet slechts een, maar gelijktijdig verschalende gemerkte aminozuren te voeren. Worden deze met uiteenloopende snelheid in een bepaald eiwit ingebouwd, dan zou dat m.i. inder- daad voor plaatselijke uitwisselingen pleiten.

Het groote probleem van de biosynthese der proteïnen kan tot nu toe slechts door hypothesen worden benaderd. Hier te lande heeft Janssen16) daarover bepaalde denkbeeiden ontwikkeld. Van buitenlandsche auteurs is vooral Caspersson17) te noemen, die de katalytische werking van nucleme- zuren bij de eiwitsynthese ook experimenteel waar- schijnlijk kon maken. Uiteraard neemt de vermenig- vuldiging van genen en van virusdeeltjes bij de hypothesen over de eiwit-autokatalyse een zeer bijzondere plaats in en in dit verband moet de aan- dacht op de denkbeeiden van Friedrich- Freksa18) en Pascual Jordan19) worden gevestigd. In elk geval ontkomt men moeilijk aan de voorstelling dat bij de productie van eiwitten het matrijs-principe een rol speelt, zij het dan dat deze functie door nucleïnezuren of door het reeds aan-" wezige proteine wordt vervuld. Voor de laatste mogelijkheid is een zeer belangrijk voorbeeld te noemen. Volgens Cori en Co ri20) is voor de enzymatische synthèse van glycogeen en van zetmeel uit glucose-1-phosphaat in vitro de aanwezigheid van kleine hoeveelheden der desbetreffende polysaccjia- riden vereischt.

1) Karl Bernhard en R. Schoenheimer, J. Biol. Chem. 133, 713 (1940).

2) G. L. Foster, D. Rittenberg en R. Schoen- heimer, J. Biol. Chem. 125, 13 (1938).

3) R. Schoenheimer, S. Ratner en D. Ritten- berg, J. Biol. Chem. 127, 333 (1939).

4) R. Schoenheimer, S. Ratner en D. Ritten- berg, J. Biol. Chem. 130, 703 (1939).

5) S. Ratner, R. Schoenheimer en D. Ritten- berg, J. Biol. Chem. 134, 653 (1940).

8) N. WeissmanenR. Schoenheimer, J. Biol. Chem. 141, 779 (1941).

T) S. Ratner, R. Schoenheimer en D. Ritten- berg, J. Biol. Chem. 147, 549 (1943).

8) A. R Moss en R. Schoenheimer, J. Biol. Chem. 135, 415 (1940).

9j M. R. Stetten en R. Schoenheimer, J. Biol. Chem. 153, 113 (1944).

10) H. T a r v e r en C. L. A. S c h m i d t, J. Biol. Chem. 130, 67 1939).

11 ) G. W. Kilmer en V. du Vigneau d, J. Biol. Chem. 154, 247 (1944).

12) V. duVigneaud, G. W. Kilmer, J. A. Rachele en M. Cohn, J. Biol. Chem. 155, 645 (1944).

13) D. Shemin, J. Biol. Chem. 162, 297 (1946). 14) R. Schoenheimer, S. Ratner, D. Ritten-

berg en M. Heidelberger, J. Biol. Chem. 144, 545 (1942). 15) M. Heidelberger, H. P. Treffers, R. Schoen-

heimer, S. Ratner en D. Rittenberg, J. Biol. Chem. 144, 555 (1942).

16) L. W. Janssen, Protoplasma 33, 410 (1939). 17) T. Caspersson en L. Santessen, Acta radiol.

(Stockholm) Suppl. 46, (1942). 18) H. F r i e d r i ch-Tr e ks a, Naturwissenschaften 28, 376

(1940). 19) P. Jordan, Naturwissenschaften 32, 20 (1944). 20) C. P. Cori en G. I. Cori, vergeh Ann. Rev. Biochem.

10, 151 (1941).

482 CHEMISCH WEEKBLAD 43 (1947)

576.8.097.001.7 NIEUWE THEORIEËN OVER DE VORMING

VAN ANTILICHAMEN *)

door *

K. C. WINKLER.

Inleiding. Bacteriën, die het lichaam binnendringen worden

door de natuurlijke afweerkrachten (o.a. door op- neming en vertering in witte bloedlichaampjes (de z.g. phagocytose)) onschadelijk gemaakt.

Pathogene bacteriën kunnen deze afweer overwin- nen en veroorzaken dan ziekten. Een ziekte geneest, omdat de weerstand met een nieuwe, speciaal tegen de indringer gerichte factor vermeerderd wordt, die als immuniteit na' de ziekte kan blijven bestaan.

In het serum van het immune dier kan men z.g. anti~ lichamen aantonen, die in Staat zijn deze bacteriën samen te klonteren (agglutinatie), op te lossen (bacteriolysinen), die extracten van-de bacterie uit- vlokken (precipitine), de phagocytose bevorderen (op- soninen, en overgebracht op een ander dier dit tegen een infectie met deze bacterie kunnen beschermen (passieve immunisatie).

Men mag al deze werkingen als uiting van de aan- wezigheid van slechts een soort antilichamen beschou- wen (Unitarische hypothèse).

Antilichamen zijn specifiek tegen de bacterie, die de ziekte verwekte, gericht (specificiteit).

Ook door injectie met dode bacteriën kunnen anti- lichamen worden opgewekt (actieve immunisatie bijv. inenting tegen typhus)'.

Met eiwitachtige bacteriële dierlijke en plantaar- dige vergiften (toxinen) kunnen ook (specifieke) antilichamen (antitoxinen) worden opgewekt evenals met niet giftige eiwitstoffen van andere diersoorten.

Alle stoffen, die parenteraal (d.i. met vermijding van het darmkanaal) ingebracht aanleiding geven tot vorming van antilichamen noemt men antigenen.

Antigenen. Slechts stoffen met een hoog moleculair gewicht

(> 5000) zijn antigeen. Zo kan men de antigene eigenschappen van een stof door âdsorptie aan col- loïdale deeltjes (bijv. aluminium hydroxyde) verbete- ren; toch is de mate van antigeniteit niet evenredig met de deeltjes grootte.

Behalve eiwitten kunnen ook zuivere hoog molé- culaire koolhydraten en waarschijnlijk ook lipoiden antigeen zijn. Het begrip antigeen is relatief, men kent goede ( glycoproteinen, globulinen) en siechte (bijv. insuline, clupeine *) ) antigenen. Gelatine is niet antigeen.

Soorteigen stoffen zijn (meestal2)) niet antigeen. Voor de eenvoudige chemische stoffen (jodium, for- maldehyde, aspirine), die bij sommige overgevoelig- heidsziekten als antigenen werken, kan men in een aantal gevallen aantonen, dat dit slechts na binding aan het lichaamseiwit geschiedt.

De specificiteit. Voor het onderscheiden van eiwitten is de serolo-

gische methode nog steeds de meest gevoelige en spe-

*) Voordracht gehouden voor de Sectie voor Organische Chem van de Nederlandsche Chemische Vereeniging te Utrecht op 12 October 1946.

cifieke. Door middel van een antiserum kan men 1 druppel kippeneiwit in een emmer water aantonen en als kippeneiwit identificeren. Toch is de specificiteit nooit absoluut. Zo geeft een serum tegen kippeneiwit ook precipitatie, zij het in geringere verdunning, met eenden- of ganzen eiwit (gekruiste readies).

De eiwitten van verschillende dieren bezitten een soort-specificiteit naar de diersoort, daarnaast een orgaan-specificiteit naar het orgaan waaruit ze af- komstig zijn.

De serumeiwitten, die een grote rol in het méta- bolisme speien hebben een hoge soort-specificiteit. Met toenemende specialisatie treedt de orgaan-speci- ficiteit op de voorgrond — zo vertoont het eiwit van de ooglens bij verschillende dieren (door een gemeen- schappelijk lipoid komponent? ) geringe soort speci- fieke verschilfen — terwijl zeer gespecialiseerde ei- witten (insuline, thyreoglobuline) bij verschillende dieren zodanig gelijk van structuur zijn (gemeen- schappelijk thyroxine, dijoodtyrosine), dat zij met de soort specificiteit ook de antigene eigenschappen na- genoeg verliezen. 3)

Op zoek naar de zetel van de specificiteit heeft Landsteiner c.s. eiwitten met kunstmatige eigen- schappen bereid door het invoeren van bepaalde groepen. Speciaal de tyrosinerest leent zieh voor het invoeren van halogenen, of diazoverbindingen (fig. I).

CH2-CH-COOH I I

nh2

H203As^ \n = n ci h

Fig. OH

Bij dergelijke eiwitten heeft de oorspronkelijke spe- cifiteit meer of minder plaats gemaakt voor een nieuwe specificiteit, die tegen de ingevoerde groep gericht is. Sera tegen atoxyl-azp-kippeneiwit reageren nauwelijks met oorspronkelijk kippeneiwit, wel met elk ander atoxyl-azo-eiwit, niet met sulafnil-azo-kippeneiwit.

Bij dergelijke geconjugeerde eiwitten is de specifi- citeit hoofdzakelijk aan de ingevoerde z.g. determi-

[A] [A]

[A] 0COOH. r , . .

[A] [A] CL SOiH

NH2 0», 0 nh2 nu2

Fig. 2. Specificiteit der precipitatie-reactie (naar T o p 1 e y and Wilson).

43 (1947) CHEMISCH WEEKBLAD 483

nante groep te danken. Door middel van gekruiste reacties kan men de chemische grondslagen van de specificiteit bestuderen. Zo reageert een antiserum tegen een eiwit met O-amino-benzol-sulfonzuur als ingevoerde groep wel met het homologe eiwit, ook met meta-aminobenzolsulfonzuur-eiwit en met O-amino benzoëzuur (aan eiwit), maar niet met para-aminoben- zolsulfonzuur- of meta-aminobenzoëzuur houdende eiwitten (fig. II).

Uit een groot aantal dergelijke gegevens blijkt, dat polaire groepen S03H, COOH, C=0,0H een grote invloed op de specificiteit hebben.

Apolaire groepen als CH3,C1 hebben alleen sterische betekenis.

Kleine stereo-isomere verschallen kunnen op deze wijze worden herkend. Met de bijbehorende ànti- lichamen kan men p-aminophenylglucoside van p-aminophenylgalactoside onderscheiden (fig. III).

De specificiteit is dus ongetwijfeld van chemische aard, daardoor evenmin absoluut als bij enzyreacties en de vorming van kristallen (meng-kristallen). Een

/}-Qlucoside /3-Galactoaide

Fig. 3. para-Aminophenyl glucoside—para-aminophenyl galactoside.

antilichaam reageert alleen met een ander antigeen als dit met het homologe voldoende chemische verwant- schap vertoont.

Haptenen. De ingevoerde groep zelf (zonder eiwit) noemt men

hapteen; zij is niet antigeen (wekt geen antilichaam op, geeft geen precipitatie), toch is zij in Staat zieh met het antilichaam te verbinden, waardoor de precipitatie met een vol-antigeen wordt verhinderd (inhibitie). De inhibitie reactie kan zeer gevoelig zijn voor kleine verschillen, al treden meer gekruiste reacties op. (Zie fig. IV).

Door middel van de inhibitie reactie kan men de déterminante groep van onbekende antigenen bepalen. Zo heeft men kunnen aantonen, dat de serologische specificiteit van xantho-proteinen niet op het N02, maar op het dinitrotyrosine berustte 3a).

Zijn zuivere eiwitten antigeen? De ervaringen met diazo-eiwitten leidden ertoe te

veel nadruk op de déterminante groep te leggen en elke specificiteit als een hapteen-specificiteit te be- schouwen, zodat W e s t p h a 1 het begrip antigeen zelfs als een hoog moléculaire stof met een „prosthe- tische” hapteen groep defineert.

Dit deed de vraag rijzen of zuivere eiwitten wel an- tigeen zijn en of de goede antigene eigenschappen van bijv. serum-albumine en globuline niet aan hun (overi- gens geringe) koolhydraat gehalte was te wijten.

Hewit4) splitste kristallijn serum-albumine in een koolhydraatrijke fractie, die wel en een koolhydraat- arme, die niet antigeen was. Men doet beter hier van betere en slechtere antigenen te spreken. Wel berust bij de diazo-eiwitten de specificiteit voornamelijk op de déterminante groep, maar daarnaast blijft steeds iets van de oorspronkelijke specificiteit van het ge-

bruikte eiwit bestaan. De plaats waar de groep wordt ingevoerd (bijv, dus de plaats van de tyrosinerest) speelt zeker een rol). Bij het haemoglobine wordt de specificiteit door het globine, niet door de prosthe-

H

0 NH»

COOH

ÇJcoôk

CÔ— or-

COOH. —-0 -->

— Qcooh. ^ CHs

fcHjQ COOH

^COOH NHj

H Fig. 4. Inhibitie door verbindingen met verwante structuur

(naar T o p 1 e y and Wilson).

tische groep bepaald. Vele enzymen werken — gepre- cipiteerd door hun antilichamen — onverminderd door, zodat hun prothetische groep niet bij de serologische specificiteit betrokken is. Zuivere eiwitten bijv. globine, zijde, fibroine e.a. zijn zeker wel antigeen.

Waarop berust de specificiteit van natieve eiwitten? Zoekende naar determinanten heeft men kunnen

vaststellen, dat COOH-groepen veel tot de specifici- teit bijdragen (verestering geeft groot verschil in spe- cificiteit), terwijl de HN3-groepen minder belangrijk zijn (methylering met HCHO). Op grond van de er- varingen met diazo-eiwitten heeft men de tyrosine- resten wel tot determinanten verklaard; gelatine zou dan niet antigeen zijn door gebrek aan tyrosine resten. Insuline met 12 % tyrosine is echter een zeer siecht antigeen.

Landsteiner onderzocht of antilichamen tegen aparte aminozuur resten gevormd worden, door poly- peptiden (gekoppeld aan eiwit) te onderzoeken. Hij vond, dat antiserum tegen tetraglycyl leucine (G4L) in toenemende mate met L, GL, G2L, G3L, en G4L pre- cipiteert 5 ).

Ook tussen G2L, GLG en LG2 bestaan grote ver- schillen. De gevormde antilichamen zijn dus tegen het gehele polypeptid gericht, waarbij aard en de volg- orde der aminozuurresten in de keten van belang is ®).

De afbraak producten van zijde-fibroine met een MG van 600—1000 inhiberen de precipitatie van zijde- fibroine met zijn antiserum 5). »

Wil men bij de natieve eiwitten van de détermi- nante groepen spreken, dan is hun afmeting dus groot, terwijl men stukken van de peptidketen als determi- nant moet beschouwen.

Draagt de keten configuratie bij tot de specificiteit? Indien men denaturatie met Neurath7) defi-

nieert als elke chemische verandering van een eiwit,

484 CHEMISCH WEEKBLAD 43 (1947)

waarbij geen peptidbindingen worden los gemaakt, dan kan men uit onderzoekingen over de invloed van denaturatie op de specificiteit gegevens over de be- tekenis van de keten configuratie verkrijgen.

Anti-natief-ovalbumine reageert niet met het (door hitte) gedenatureerde eiwit; toch is de soort specifici- teit niet geheel verloren gegaan, daar men gedenatu- reerd kippen- en gedenatureerd eenden-ovalbumine serologisch onderscheiden kan.

Ovalbumine gespreid in monomoleculaire lagen bindt nog specifiek zijn antiserum, globuline doet dit aanvankelijk eveneens, doch niet meer na 3 uur (Landsteiner8); Danielli8) vond, dat sprei- ding met verlies van de specificiteit gepaard gaat.

Uit deze en andere gegevens kan men concluderen, dat de keten configuratie wel een aandeel heeft in de specificiteit, maar daarvoor toch niet bepalend is.

Resumerende moet men de specificiteit van zuivere natieve eiwitten aan de polaire groepen, aan de aard en aan de volgorde van de aminozuren in de keten toeschrijven, terwijl tenslotte ook de wijze waarop de keten is gevouwen, de keten configuratie dus, de spe- cificiteit mede bepaalt. Zoals te verwachten was, speelt dus de gehele structuur van het eiwitmolecule een rol.

De precipitatie reactie.

Bij de Studie van de precipitatie-reactie, die tussen antigenen en antilichamen optreedt, vond men dat het neerslag hoofdzakelijk uit antilichaam bestond. Uit mengseis van antigenen slaat slechts het homologe eiwit neer (proevèn met rode bloedcellen van ver- schillende dieren, die' microscopisch te onderscheiden zijn, proeven met fluorescerende /?-anthranilcarbami- doproteinen 10), proeven met indicatie met N15 en deuterium n)).

Ehrlich veronderstelde een zuivere chemische binding tussen antilichamen en antigeen. Bordet pleitte voor een adsorptie-binding.

Lange tijd woedde de strijd over ,,chemische” of „physische” krachten. De moderne kolloidchemie overbrugde de kloof tussen beide zienswijzen.

De phénoménologie van de precipitatie (binding in

Fig. 5. Schematisch voorbeeld van een precipitatie van antigeen (A) door antilichaam (S).

multiple proporties, oplosbaarheid in overmaat (fig. V), electrolyt-invloed, dissociatie door hoge zout con- centraties) kan men binnen het kader der kolloid-

chemie het best m.i. in de taal der complexcoacervatie beschrijven 12 ).

De algemene beschouwingswijze der kolloidchemie, verklaart uiteraard (nog?) niet, waarom een anti- lichaam het benzoëzuur-ortho-azo-eiwit wel, doch het meta isomeer niet precipiteert (fig. II).

Uit de verhouding antigeen/antilichaam bij het equi- valents punt R kan men (indien de valentie van het antigeen bekend is), die van het antilichaam be- rekenen. R neemt met de grootte van het antigeen toe 13). Grote antigenen dragen meer valenties, waar- bij men het begrip valentie hier niet in de gewone zin moet opvatten!

Marrack ontwierp de „lattice” théorie der pre- cipitatie (fig. VI), die door de meeste experimenten

Fig. 6. Schema van het precipitaat volgens de „lattice” théorie (uit Marrack).

A,D overmaat antilichaam B equivalentie E overmaat antigeen F inhibitie.

wordt ondersteund en in overeenstemming is met de quantitatieve théorie der precipitatie door Heidel- berger en Kendall14) gegeven.

De antilichamen. De antilichamen komen in het bloedserum voor. De

strijd over hun eiwit karakter, veroorzaakt door het feit, dat serologische reacties gevoeliger kunnen zijn, dan chemische eiwit reacties, is reeds lang beslist.

Fig. 7. Electrophorèse diagram van een antiserum voor en na adsorptie met het antigeen (naar Boyd).

Antilichamen hebben de physisch-chemische eigen- schappen van globulinen 15) en zover bekend dezelfde •aminozuursamenstelling.

Analyse van sera met ultracentrifuge en de electro-

43 (1947) CHEMISCH WEEKBLAD 485

phoretische methode volgens T i s e 1 i u s 16 leerden, dat antilichamen het moleculair gewicht van globulinen hebben en meestal de loopsnelheid van het y-globuline.

Na immunisatie vindt men meer y-globuline, na adsorptie met antigeen is de y-globuline top belang- rijk lager geworden (fig. VII).

Bij het paard körnen weliswaar antilichamen voor met MG = 900.000 en een loopsnelheid tussen «- en /5-globuline, die men als een nieuwe (niet in het nor- male bloed aanwezige) eiwitfractie (T) moet beschou- wen. Toch ziet men ook hier na längere immunisatie meer y-globuline (MG 150.000) ontstaan, zodat som- migen een dissociatie (T->-6y) aannemen 17),18),19). Hoewel bij de mens de antilichamen tegen typhus-O- antigeen en de iso-agglutininen (die voor de bloed- groepen verantwoordelijk zijn) e.e.a. in de jö-fractie voorkomen, vindt men ook hier de meeste antilichamen' in de y-fractie Cohn c.s.). Hun MG bedraagt ± 150.000, terwijl de afmetingen (berekend uit het verschil tussen gemeten en berekende diffusie coeffi- cient Do/D) dz 320 X 32 X 32 Â eenheden bedragen.

In Amerika, waar men ten behoeve van het leger op fabriekmatige schaal uit serum van bloedgevers, het serum-albumine zuiver bereidde, gebruikte men het „afvalproduct” globuline reeds bij de mazelen bestrij- ding. Het moeilijk té verkrijgen reconvalescenten- serum, respectievelijk het serum van volwassenen, dat hoewel minder ook antilichaam bevat, kon hier worden vervangen door (vrijwel onbeperkt houdbaar) y-glo- buline (Cohn l.c.).

Multipliciteit der antilichamen. Ook het tegen een zuiver antigeen gevormd anti-

lichaam is geen chemische eenheid. Zo neemt het aan- tal gekruiste reacties bij langer durende immunisatie toe. Uit een anti-A-serum, dat met B en C gekruiste reacties geeft, kan men door verzadiging met B en C de zuivere anti A component en (door terugwinnen uit de neerslagen met B en Ç) de anti B en anti C componenten isoleren.

Haurowitz kon bij een serum tegen para- sulfanil-azo-schapen-serum-globuline een anti para, een anti sulfanil, een anti schapen en een anti Serum- globuline fractie onderscheiden 20 ).

Ook de quantitative behandeling van de precipitatie reactie leerde, dat de bindingscapaciteit niet voor alle fracties gelijk is. Een antilichaam bestaat dus uit een complex van y-globulinen, waarvan niet elke molecule geheel dezelfde structuur bezit21).

Valentie. Daar het mogelijk is bij spreiding aan oppervlakten

afwisselende lagen van antilichamen en antigenen op te bouwen, moet het antilichaam t.o.v. het antigeen ten minste „bivalent” zijn. Diphtherie antitoxine (in ß- en y-globuline fracties) kan echter verschillende valenties t.o.v. het antigeen bezitten22). Ook komen niet precipiterende antilichamen voor (die wel een dier beschermen kunnen!), die men als univalente anti- lichamen opvat23).

Zetel van specificiteit.

Hoewel bij de natieve eiwitten de structuur van het gehele molecule tot de antigeen-specificiteit bijdraagt, moet men bij de antilichamen de specificiteit toch wel aan bepaalde onderdelen van het molecule toe- schrijven.

Het bestaan van dergelijke déterminante groepen blijkt onder andere uit de vertering van diphtherie antitoxine met pepsine (volgens P a r f e n t j e v 24) 25) 20 ) 27 ), waarbij de titer per mg N toeneemt en dus inactieve delen van het molecule worden af- gesplitst. Het mol. gew. en ook de diameter (berekend uit Do/D 28)) van het molecule neemt daarbij af, zo- dat men een asymmetrische verdeling van de anti- toxische groepen over het molecule moet aannemen. Bovendien kan men met het bij paarden tegen diphtherie-toxine opgewekte antilichaam (globuline dus!) bij konijnen een anti-anti-toxine doen ontstaan. Het comply antitoxine (paard) + anti-antitoxine (konijn) precipiteert, doch dit precipitaat bindt nog onverminderde hoeveelheden diphtherie toxine. In het antitoxine molecule zit dus naast een antitoxische een antigene déterminante groep (de laatste met paarden- gluboline specificiteit).

Bij denaturatie gaan meestal eerst de antigene, daarna de antilichaam-eigenschappen (bijv. de anti- toxische) verloren 29 ) 30 ) 31 ) 32 ) 33 ).

Daar de antilichamen zieh in alle opzichten als y-globulinen gedragen, kan men voor de specificiteit van bijv. een antitoxische groep (behalve verschillen in samenstelling, die aan de analyse ontsnapt zijn!) slechts verschillen in de aminozuurvolgorde of in de ketenconfiguratie verantwoordelijk stellen.

Waar worden de antilichamen gemaakt? Bacteriën en gekleurde, of op andere wijze gemerkte

antigenen vindt men terug 34 ) in het reticulo endothe- liale systeem (R.E.S.), d.w.z. een door het gehele lichaam geweven systeem van cellen, die van de vaat- wand afkomstig zijn. Onder andere treft men deze cellen in milt, lever, beenmerg en in de lymphklieren aan. Deze macrophagen nemen allerlei antigenen op en daar men meent, dat deze cellen ook voor de pro- ductie van de normale serum-globulinen verantwoor- delijk moeten worden gesteld (clasmatocyten), ligt het voor de hand hen ook als de antilichaam-producenten aan te wijzen. Daar deze cellen in a lie weefsels voor- komen, is het mogelijk dat bepaalde Organen een z.g. locale immuniteit ontwikkelen 35 ). De laatste tijd is door een aantal fraaie experimenten buiten twijfel vastgesteld, dat de lymph-klieren globuline en — na antigeen toevoer — antilichaam produceren 36). Merk- waardig is, dat deze productie hormonaal gereguleerd wordt37). De bijnierschorshormonen (cortine e.a.) bevorderen de productie van y-globuline en onder om- standigheden van antilichamen.

Ofschoon de R.E.S.-cellen direct stoffen uit het bloed op kunnen nemen, kan het transport naar het R.E.S. ook door tussenkomst der witte bloed- lichaampjes geschieden32). Aan het vraagstuk van het antigeentransport is nog weinig aandacht gewijd. Toch wordt de werkzaamheid van een stof als anti- geen juist ook door transportfactoren (deeltjes- grootte! ) bepaald. Door alkali geracemisëerde eiwitten zijn niet (sledht) antigeen en worden door proteo- lytische enzymen siecht aangetast38 ). Op deze zwakke grond heeft men lange tijd gemeend, dat een stof om antigeen te zijn eerst verteerd moest kunnen worden.

Haur owitz39) vond ingespoten arsanilazo- globuline voor 34 % in de lever en voor 9,2 % in de urine terug; arsaniloza-gelatine werd vooral in de urine (60 %) en nauwelijks in de lever (4,4 % aan-

486 CHEMISCH WEEKBLAD 43 (1947)

getroffen. Hij meent, dat gelatine niet antigeen is, om- dat het te snel wordt afgebroken. Al is een (eventueel geringe) aantasting van het antigeen door lichaams- enzymen waarschijnlijk, voorlopig wijzen de feiten eerder op een werking van het onveranderd antigeen.

Ook Erickson40) spreekt van een „verblijf- tijd” als voorwaarde voor antigene werking.

Theorieën over de vorming van antilichamen. Eh r 1 i c h meende, dat de antilichamen (receptoren)

gepreformeerd aanwezig waren, wat een negatie van het eigenlijke probleem betekent en dan ook het onder- zoek in deze richting lang vertraagd heeft. Het enorme aantal mogelijke antigenen maakte deze *opvatting op de duur onhoudbaar.

Buchner veronderstelde, dat het antigeen in het antilichaam zou worden verwerkt. Bij arseenhoudende antigenen, vindt men in het antilichaam echter geen arseen, bovendien geeft een antigeen molecule soms tot honderdduizend antilichaammoleculen aanleiding. Tenslotte is onbegrijpelijk, waarom een binding tussen antigeen en antigeen (in het antilichaam) zou op- treden.

J ordan41), meent, dat door resonantie een der- gelijke binding wel mogelijk is en heeft deze theorie nieuw leven ingeblazen. Zijn kennis van immunolo- gische verschijnselen is echter zeer schematisch. Haurowitz42) heeft deze opvatting m.i. afdoende weerlegd door aan te tonen, dat in de antilichamen tegen eiwitten, die thyroxine, di-joodtyrosine etc. be- vatten, deze stoffen niet worden teruggevonden.

Haurowitz43), Mudd44) en Alexan- der45) hebben ongeveer tegelijkertijd de gedachte geuit, dat antilichamen de complementaire structuur van het antigeen moeten hebben, dus a.h.w. het nega- tief van het antigeen moeten zijn (stereo-chemical correspondence ).

Mudd meent, dat het antilichaam zieh tegen het oppervlak van het antigeen moet vormen, terwijl Alexander, steunende op verschijnselen uit de enzymehemie, de complementaire structuur door modificatie van het enzym, dat globuline maakt, meent te kunnen verkrijgen.

Pauling46) gaat eveneens uit van de comple- mentaire structuur van antilichaam. Zijn uiteenzettin- gen omvatten een bespreking van de krachten, die de antigeen-antilichaam binding tot stand brengen (Cou- lombse krachten, waterstofbindingen, van de Waalse krachten en wellicht vaste dipoolmomenten), een theorie van de precipitatie reactie47) en een theorie van de antilichaamvorming. Wij willen ons alleen tot de laatste beperken.

Pauling onderstelt: le. antilichamen (A) zijn bivalent; 2e. de specificiteit van A berust uitsluitend op de

ketenconfiguratie, niet op verschillen in amino- zuur-volgorde;

3e. de configuratie van het middenstuk van de peptid- keten van het globuline is stabiel, terwijl voor de twee uiteinden vele configuraties met dezelfde energie-inhoud mogelijk zijn.

Hij stell zieh nu voor (fig. VIII), dat bij de vorming van het y-globuline de eindstukken het eerst losraken en daarbij een van hun vele mogelijke configuraties aannemen. Raakt nu ook het middenstuk los, dan vouwt zieh dit in zijn standaardconfiguratie. Nu is een normaal y-globuline-molecule ontstaan (fig. VIII,

1—4). Bij aanwezigheid van antigeen zullen de eindstukken bij het aannemen van een configuratie be'invloed worden door het oppervlak van het anti- geen. Eerst zullen de COOH- en NHs-groepen tegenover elkaar komen te staan, de rest van de keten zal zieh dan z.o rangschikken, dat zoveel mogelijk

A Theory of the Formation of Antibodies

FOUR STAGES OF POSTULATED PROCESS SATURATION OF ANTIGEN MOLECULE OF FORMATION OF GLOGULIN MOLECULE WITH INHIBITION OF ANTIBOOY FORMATION

Fig. 8 (naar Pauling).

waterstofbindingen worden gevormd, tènslotte zullen van der Waalse krachten de configuratie be- invloeden, zodat een structuur ontstaat ongeveer complementair met een (willekeurig) stuk van dat oppervlak, dat t.o.v. het antigeen 2 valenties (com- plementaire stukken oppervlak) bezit en in het midden de normale globulineconfiguratie heeft. (Voor het losraken van A van het antigeen worden een aantal onderstellingen gemaakt). le. de multipliciteit der antilichamen, daar verschil-

lende A-moleculen t.o.v. verschillende stukken van het antigeen complementair zijn (ook de vor- ming van univalente antilichamen is begrijpelijk).

2e. Dat een antilichaam 2 déterminante groepen heeft ni. de globuline specificiteit van het middenstuk en de specifieke antilichaam-functie van de eind- stukken. De eindstukken hebben op grond van hun wisselende structuur geen antigene werking.

(De wisselende structuur van de eindstukken schrijft P a u 1 i n g aan een hoog prolinegehalte toe (fig. IX), dat de peptideketen 180° doet omkeren (althans de regelmaat verstoort) en daardoor het aan-

HC C

c c o

I I H O

H Fig. 9. Omkeer van de peptide keten

door (oxy)proline.

nemen van een regelmatige structuur onmogelijk maakt.. Het hoge proline gehalte (elk molecule is a.h.w. weer anders!) zou volgens Pauling ook de geringe antigene werking van gelatine verklären).

Een antilichaammolecule moet pp een antigeen- mole worden gemaakt (niet tussen twee) anders zou- den bij injectie van twee antigenen ook gemengde anti- lichamen ontstaan, wat niet zo is. Bij geconjugeerde antigenen moeten (om bivalente antilichamen te ver- krijgen) ten minste 2 haptene-groepen per molecule aanwezig zijn. Dit is in overeenstemming met expe-

43 (1947) CHEMISCH WEEKBLAD 487

rimenten, die aantonen, dat met 4—8 atoxylgroepen per eiwitmolecule nog goede, met 2—6 echter slechts een spoor antilichaamvorming plaats heeft.

Pauling leidt op grond van zijn theorie drie eisen voor antigeniteit af: a. het antigeen molecule moet groot genoeg zijn voor

twee déterminante groepen; b. het moet voldoende actieve (polaire etc.) groepen

bezitten om de configuratie van de eindstukken te be'invloeden;

c. het moet een gedefinieerde configuratie bezitten (wat gelatine niet heeft).

Hij voorspelt (en toont aan) 48), dat ook eenvou- dige kleurstoffen mits zij twee haptene groepen heb- ben antigeen zijn (lees hier alleen: precipitatie geven).

Pauling meent, dat stoffen met zeer Sterke polaire groepen siecht antigeen zijn, omdat zij niet van het zieh vormende antilichaam loslaten (azo- proteinen met 0,5—1 % arseen zijn goed antigeen, met 2 % niet meer, terwijl dit alleen op de antilichaam- vorming betrekking heeft, daar eiwitten met 10 % arseen wel precipitatie geven).

Eenvoudige eiwitten zijn dan goede antigenen met een hoge specificiteit, omdat bij de geringe intensiteit der werkzame krachten een groot complementair oppervlak nodig is. De azo-proteinen, met sterk polaire groepen vereisen slechts een klein complemen- tair oppervlak en vertonen dientengevolge een lagere specificiteit (meer gekruiste reactie’s), Ofschoon deze theorie dus in overeenstemming is met een groot aantal feiten, is het belangrijkste van alles toch P a u 1 i n g’s voorspelling, dat het mogelijk moet zijn antilichamen in vitro te maken49).

Bereiding van antilichamen in vitro.

Indien de specificiteit op de configuratie van de eindstukken berust, is het dan niet mogelijk bij voor-

H203As<^==^>N=N - As - N=N^ ^>As03H2

V I

N ' II

N

V As03H2

Fig. 10.

zichtige denaturatie de eindstukken te ontplooien en hen dan door regenerate bij aanwezigheid van een antigeen de vereiste complementaire structuur op te dringen!

Met een kleurstof van bijgaande formule (fig. X) heeft Pauling deze gedachte experimented ge- toetst.

0.1 % kleurstof + 1 % globuline-oplossing werden op 57° verhit. Na drie dagen ontstaat een neerslag.

Na 14 dagen wordt door dialyse tegen NaCl de overmaat vrije kleurstof verwijderd. Door nil te dialy- seren tegen Na-arsenilaat (het „hapteen”), wordt in het neerslag de kleurstof voor arsenilaat verruild, zodat de kleurstof weg dialyseert, terwijl het precipi- laat bijna oplost. Het hapteen kan nu door dialyse tegen NaCl worden verwijderd.

De opbrengst is 40 % van het oorspronkelijke y-globuline.

Deze oplossing precipiteert verwante azo-eiwitten tot een titer 1 op 200.000, wat het gebruikte y-globuline niet deed. De oplosbaarheid van de precipitaten is iets groter dan met echte antilichamen, terwijl de preci- picatie bij lagere PH optreedt dan men voor derge- lijke reactie’s gewend is. In een tweede experiment verkreeg Pauling met het uit cellobionzuur opge- bouwde polysaccharide van type III pneumococcen, door verhitting met globuline op 57° een precipitatie. De bovenvloeistof precipiteert nu het homologe poly- saccharide, maar niet het polysaccharide van pneumo- coccen type VIII. Een poging tot bereiding van anti- lichamen uit het met sterke electrolyt gedissocieerde precipitaat gaf een siechte opbrengst. Pauling ver- onderstelt, dat in de bovenvloeistof antilichamen aan- wezig zijn, omdat overmaat is ontstaan. Als zeer ernstig moet hier de kritiek van K a b a t worden be- schouwd50), die zegt dat de aanwezige hoeveelheid polysaccharide wel de honderdvoudige hoeveelheid antilichaam zou kunnen neerslaan, zodat het ondenk- baar is, dat Pauling hier het gebied van anti- lichaamovermaat zou hebben bereikt.

Men moet intussen met deze kritiek — gebaseerd op ervaringen met goed bekende Systemen — ook wel voorzichtig zijn, omdat in andere gevallen wel soort- gelijke effecten zijn verkregen.

Wij zullen zeker de bevestiging van P a u 1 i n g ’s experimenten moeten afwachten, al schijnen zijn con- trôles zorgvuldig genoeg. Indien zijn experimenten juist zijn, betekent dit niet noodzakelijk, dat Pauling ’s theorie over de antilichaamvorming juist is. Men moet de mogelijkheid niet uit het oog verliezen, dat Pauling zijn globulinen een com- plementaire configuratie opdrong zonder dat dit nu de wijze is, waarop de antilichaambereiding in de natuur plaats vindt.

Kritiek op Pauling’s theorie.

Als concreet feit kan men tegen deze theorie aan- voeren, dat bij denaturatie van antilichamen meestal eerst de globuline-specificiteit (middenstuk!) en pas later de eindstuk specificiteit (bijv. antitoxische eigen- schappen) verloren gaan.

Antilichaam, gespreid in monomoleculaire laag, bindt wel antigeen.

P a u 1 i n g ’s verweer, dat alleen de buitenste laag van het antilichaam bepalend is en dat bij de spreiding wel de lagen naast elkaar körnen, doch ieder voor zieh intact blijven, klinkt zwak.

Erickson en Neurath51) voeren aan, dat na denaturatie van antilichaam en reversie, het % met antigeen precipiteerbare N niet veranderd is. Terecht wijst P a u li n g erop 52 ), dat bij deze dena- turatie (guanidine) het specifieke deel niet verstoord behoeft te zijn *(ook het geheel gedenatureerde anti- lichaam precipiteert in dit geval nog antigeen!). Immunologisch is het belangrijkste bezwaar, dat men voor het jarenlang voortbestaan van een immuniteit een achterblijven van het antigeen gedurende al die tijd in de cel moet aannemen, wat met de waarneming niet in overeenstemming is.

Aanlokkelijker lijkt in dit verband de hypothèse (Alexander), onlangs opnieuw door Burnet53) verdedigd, dat het antigeen een impressie nalaat op

488 CHEMISCH WEEKBLAD 43 (1947)

de proteinase, die het globuline produceert, zodat nu verder steeds het gewijzigde globuline wordt ge- vormd. Daar ook hier de richtende krachten van het antigeenoppervlak uit, voor de „impressie” verant- woordelijk moeten zijn, verschillen de theorieën in wezen niet zo veel. P a u 1 i n g 's onderstellingen zijn iets minder speculatief en zeker eenvoudiger.

De grote betekenis van P a u 1 i n g ’s werk is, meer dan in de juistheid van zijn hypothèse, gelegen in zijn beschouwingen over de intermoleculaire krach- ten, die bij de binding antigeen—antilichaam een rol speien, waardoor hij tal van problemen op een con- creter basis plaatste.

Utrecht, Hyg. Lab. der Rijksuniversiteit.

Noot bij de correctie. Haurowitz (Arch. Biochem. 11, 515 (1946)) vond,

dat azoproteinen bij pH 6 globulinen onspecifiek neerslaan en meent, dat dit verschijnsel het door Pauling gevonden effect kan verklären.

De onderzoekingen van Rothen krijgen steeds meer over- tuigingskracht (J. Biochem. Chem. 163, 345 (1946); 167, 299 (1947)) en tonen aan, dat enzymen, door een 100 Â dikke in- differente laag heen, hun specifieke werking kunnen ontvouwen. Hierdoor schijnen allerlei beschouwingen over specificiteit zoals bovenstaande, met voeten getreden.

Litteratuur. E. J. C o h n, The characterization of the protein of human

plasma. J. Clin. Investigation 23, 417 (1944). A. Rabat, J. Immunol. 47, 513 (1943). P. K a 11 ö s und L. Kallös Deffner, Immunologie u. exptl.

Therap. 19, 178 (1937). K. Landsteiner, The Specificity of Serological Reactions.

Cambridge Massachusetts. Harvard University Press 1946. J. R. M a r r a c k, The chemistry of antigens and antibodies.

Special Report Series, No. 194, Medical Research Council London 1934.

). R. Mar rack, Immunochemistry. Ann. Rev. Biochem. 1939. M. W. Chase and K. Landsteiner, Immunochemistry.

Ann. Rev. Biochem. 1942. W. W. Ç. T o p 1 e y and G. S. W i 1 s o n, Principles of Bacte-

riology and Immunity. London, Edward Arnold and Co. O. W e s t p h a 1, O., Neuere Ergebnisse der Immunochemie.

Die Chemie 57, 57 (1944).

7) N. Gutman, Rev. immunol. 4, 11 (1938). 2) J. H. Lewis, J. Infectious Diseases 55, 168 (1934). R.

Bruynoghe, Compt. rend. soc. biol. 118, 1260 (1935). 3) C. Ha ring ton, Chemistry and Industry, biz. 87 (1944). 3a) Mutsaers, Ann. inst. Pasteur 62, 81 (1939). 4) L. F. He wit, Biochem. J. 30, 2229 (1936); 31, 1047

(1937). 5) K. Landsteiner, J. Exptl. Med. 69, 705 (1939).; 75,

269 (1942). e) Knight and Stanly, J. Am. Chem. Soc. 64, 2734

(1942). 7) H. Neurath and Greenstein, Chemistry of Protein

dénaturation. Chem. Rev. 34, 157 (1944). 8) A. Rothen and K. Landsteiner, Science 90, 65

(1939); J. Exptl. Med. 76, 437 (1942). 9) J. F. Danielli, Brit. J. Exptl. Path. 19, 393 (1938). 10) A. H. Coons e.a., Proc. Soc. Exptl. Biol. Med. 47,

200 (1941). lx) Schoenheimer c.s., J. Biol. Chem. 144, 541, 545

(1942). 12) E. H. B o a s s o n, Physisch-Chemisch Onderzoek van

enkele Immuniteitsreacties. Diss. Utrecht 1937. 13) A. K1 e c z k o w s ki, Brit. J. Exptl. Path. 22, 44 (1941). 14) M. Heidelberger and F. E. Kendall, J. Exptl.

Med. 1934—1940; Bact. Reviews 3, 49 (1939) 15) A. M. Pappenheimer, J. Exptl. Med. 72, 247 '

(1940). 18) Tiselius, Biochem. J. 31, 1464 (1937). 17) E. A. Rabat, J. Exptl. Med. 69, 103 (1939). 18) N. Fell, J. Immunol. 39, 223 (1940). 19) J. v a n d e r S c h e e r, J. Immunol. 41, 209 (1941). 20) F. H a u r o w i t z, J. Immunol. 43, 331 (1942).

21) K. Good ne r and F. L. Horsfall, J. Exptl. Med. 66, 425, 437 (1937).

22) R. A. Kekwick, Brit. J. Exptl. Path, 22, 29 (1941). 23) M. Heidelberger and F. E. Kendall, I. Exptl.

Med. 62, 697 (1935). 24) I. A. P a r f e n t j e v and K. L. Bowman, J. Immunol.

35, 399 (1938). 25) A. H. Rosenheim, Biochem. J. 31, 54 (1937). 2S) C. G. Pope, Exptl. Path. 19, 245 (1938). 2T) P. Grabar, Ann. inst. Pasteur 61, 764 (1938). 2S) H. Neurath, J. Am. Chem. Soc. 61, 1841 (1939). 29) H. G o 1 d i e et G. S a n d o r, Compt. rend. soc. biol. 125,

861 (1937); 126, 291 (1937); 127, 942 (1938); 128, 974 (1938); 129, 391 (1938).

30) L. Veiluz, Compt. rend. soc. biol. 127, 35 (1938). 31) D. M. Eaton, J. Bact. 33, 52 (1937). 32) M. J. Boyd, Proc. Soc. Expltl. Biol. Med. 38, 184 (1938); 33) G. Wright, J. Exptl. Med. 79, 455 (1944). 34 ) F. R. Sabin, J. Exptl. Med. 70, 67 (1939). 35j T. W a 1 s h and P.Cannon, J. Immunol. 35, 31 (1938). 36) P. D. M c. M a s t e r e.a., J. Exptl. Med. 61, 783 (1935);

66, 73 (1937). W. E. Erich and T. N. Harris, J. Exptl. Med. 76, 335 (1942).

37) A. W h i t e and Th. F. Dougherty, Proc. Soc. Exptl. Biol. Med. 56, 26 (1944); 57, 295 (1944).

38) H. C. Wells, Chemical aspects of immunity 1929. L. R. Johnson, Biochem. J. 26, 1202 (1932).

39) F. Haurowitz, Biochem. J. 37, 249 (1943). 40) J. O. Erickson, J. Exptl. Med. 78, 1 (1943). 41 ) P. Jordan, Z. Immunitäts. 97, 330 (1940); Naturwis-

senschaften 29, 89 (1941). 42) F. H a u r o w i t z, J. Immunol. 43, 327 (1942). 43) F. Haurowitz, Z. physiol. Chem. 192, 45 (1930). 44) S. M u d d, J. Immunol. 23, 423 (1932). 45) J. Alexander, Protoplasma 14, 296 (1931). 48) L. Pauling, J. Am. Soc. 62, 2643 (1940). 4T) L. Pauling, Physiol. Rev. 23, 203 (1943). 4S) L. Pauling, J. Am. Soc. 64, 2995, 3003, 3010, 3015

(1942). 49) L. Pauling, Science 95, 440 (1942); J. Exptl. Med.

76, 211 (1942). 50) A. K a b a t, l.c. onder litteratuur. 51) J. O. Erickson, Science 98, 284 (1943). 52) G. Wright and L. Pauling, Science 99, 198 (1944). 53) F. M. Burnet, Monographs Walter Eliza Hall Institute

No. I, Me. Millan, Melbourne 1941.

LABORATORIUMMEDEDELINGEN

665.4 [543.8] : 664.62 AANTONEN VAN MINERALE OLIE IN DE

KORST VAN BROOD

door

F. TH. VAN VOORST.

Het veelvuldig gebruik van minerale olie voor het insmeren van broodblikken is veroorzaakt door de in Nederland heersende vetschaarste, die met zieh mede brengt dat de bakkers slechts geringe toewijzing van vette olie krijgen.

Het gebruik van minerale olie is in het broodbesluit verboden en de keuringsdiensten voor waren hebben derhalve de taak de aanwezigheid ervan in brood- korsten op te Sporen.

Het leek mij nuttig de door ons daarvoor gevolgde methode te vermelden.

Voorschrift. De onderste korst van een half brood wordt met behulp van een scherp mes dun afgeschild en in plakjes van ongeveer 1 cm2 gesneden. Deze plakjes zet men Yi uur onder een juist voldoende hoeveelheid aether, giet daarna het oplosmiddel af door een wattenpropje in een extractiekolfje en destil-

43 (1947) CHEMISCH WEEKBLAD 489

leert de aether af op een van te voren op kook- temperatuur gebracht waterbad.

Aan het résidu voegt men ongeveer 5 cm3 0.5 n alcoholische kaliloog toe en ongeveer 25 cm3 aethyl- alcohol van 96 %, kookt J/2 uur aan een terugvloei- koeler en verdunt met ongeveer de dubbele hoeveel- heid water. Een troebeling, die meestal zeer duidelijk is, toont het gebruik van minerale olie door den bakker aan.

Bovenstaand voorschrift heeft ons in Staat gesteld grote hoeveelheden broodkorsten in körten tijd te onderzoeken; de resultaten bleken even betrouwbaar als bij een werkwijze waarbij de korst eerst werd gedroogd en daarna met petroleumaether werd ge- extraheerd. Voor aetherverdamping en voor ver- zeping gebruiken wij een opstelling met 6 plaatsen.

Alkmaar, keuringsdienst voor waren, Juli 1947.

BOEKAANKONDIGINGEN

545

Dr. Ir. D. van Duin, Beginselen derkwan- titatieve chemische analyse. 184 blz., 16 x 24 cm, Waltman, Delft (1946).

Deze met zorg samengestelde en uitgegeven handleiding voor beginners, geeft een overzicht van de klassieke méthodes der analytische chemie en van eenvoudig gestelde voorschriften der typische bepalingen. Moderne méthodes vindt men er niet in behandeld.

Voor een herdruk zou ik de volgende opmerkingen willen maken. Het 2 maal droogdampen met zoutzuur bij de kiezelzuurbepaling wordt in het algemeen niet voldoen- de geacht. Enkele der aangegeven gravimetrische scheidin- gen (bv. alliages) worden wegens hun bewerkelijkheid niet meer toegepast. Hier en daar spreekt schrijver van filtreren over, op andere plaatsen is dit reeds verbeterd.

Wij wensen schrijver en uitgever succès met deze uit- gave, die o.a. bij de opleiding van analysten goede dien- sten zal kunnen bewijzen. pj ^ j Pieters.

Gas Chemists’ Book of Standards for Light Oils and Light Oil Products, by .V J. Altieri. 350 blz., 15 x 23 cm, American Gas Association, New York (1943).

Deze uitstekend verzorgde uitgave bevat alle specifica- ties en analysemethodes welke betrekking hebben op ben- zeenkoolwaterstoffen en teeroliën. De schrijver heeft ge- streefd naar volledigheid en accuratesse, zodat men in dit boek zeer veel gegevens vindt, die niet in andere werken voorkomen.

De wijze van uitgeven is in overeenstemming met de verzorgde inhoud. Het boek is onmisbaar voor alle labo- ratoria waar de erin behandelde produdten worden ge- analyseerd. H. A. J. Pieters.

* * & 54(024)

Leerboek der Scheikunde ten dienste van Hogere Burgerscholen, Gymnasia en Lycea door Dr. S. C. Bokhorst. Deel IB; Algemene en theoretische schei- kunde, 10e druk, 203 blz., 14 x 23 cm. J. B. Wolters, Groningen (1946) f 1.90.

Deze tiende druk is gelijk aan de 3 voorafgaande. Blijk- baar heeft dit uitstekende leerboek een welverdiende po- pulariteit verworven. Het zij mij vergund de volgende opmerkingen te maken.

In plaats van gr. verdient de aanduiding g de voorkeur. Bij de waterconstante is niet gewezen op de invîoed van de temperatuur. De definitie van aequivalent-gewicht eu de oplossing van titratie-vraagstukken zouden winnen met een meer algemene behandeling.

Bij de bespreking van de hydrolyse kan men m.i. betec uitgaan van het feit, dat de zoutoplossing zuur cq alka- lisch reageert en daaruit afleiden dat. er hydrolyse heeft plaats gehad en de base c.q. het zuur, zwak is. Interessant is het daarbij te wijzen op her betrekkelijk geringe per- centage van het zout, dat wordt gehydrolyseerd, behalve bij zouten van zwakke zuren en zwakke basen.

H. A. J. Pieters. * * * ‘

53.08 : 681.2.088.3 Ir. R. J. Forbes, Beginselen der f outen-

leer, bewerkt naar gegevens van Ir. C. J. Snijders en Ir. U. Driebergen. Uitgeverij v/h A. G. Kem- perman, Haarlem, 1943, 20 pp., 7 tabellen, 15 x 20,5 cm.

Dit boekje is het eerste nummer van een sérié hand- leidingen, uitgegeven door den Bond van Materialenken- nis in samenwerking met de Nederlandsche Chemische Vereeniging. Het is bestemd voor degenen, die zieh voorbereiden voor het examen voor materiaal-laborant. Deze handleiding vormt een zeer goede, zij het beknopte, inleiding tot de foutenleer.

Na een korte inleiding worden achtereenvolgens be- handeld het begrip nauwkeurigheid, de graad van nauw- keurigheid waarmede men moet meten, systematische fouten, toevallige fouten en tenslotte mathematische en grafische méthodes voor het middelen van uitkomsten.

De bijlage geeft een korte schets van de meest een- voudige berekeningen op het gebied van de foutenleer, zonder zieh verder te verdiepen in de foutentheorie.

Een en ander wordt toegelicht aan een aantal prac- tische voorbeelden, die goed gekozen zijn en voortreffe- lijk kunnen dienen, als oefenstof voor examencandidaten.

Het boekje zij warm aanbevolen, niet alleen aan candi- daten voor het examen materiaal-laborant, maar aan elken analyst of aanstaanden analyst, omdat het in een luttel aantal pagina’s een zeer heldere en bondige uiteen- zetting geeft van de stof.

A. J. de Jong. * * *

66.01(058.7) British Chemicals and their Manu-

facturers. The Association of British Chemical Manufacturers Inc., London, 1946, 121 blz., 22 x 14,5 cm.

Dit adresboekje geeft eerst in een tabellarisch overzicht van 17 blz. de namen der bij de Association aangesloten ondernemingen, met achtereenvolgens het adres, het tele- gramadres, telefoonnummer en gebruikte codes. Alfabe- tisch gerangsehikt volgt daarop verdeeld over 65 blz. een overzicht van de chemische producten, welke deze leden fabriceren, waarbij de fabrikanten zijn aangegeven door een Codenummer.

De beide voor de oorlog uitgegeven adresboekjes, een voor technische en een voor zuivere chemicaliën, zijn thans gecombineerd tot een uitgave. Indien naast de technische kwaliteit ook chemicaliën voor pharmaçeutisch gebruik, voor laboratoriumdoeleinden enz. gefabriceerd worden, is zulks in deze uitgave aangeduid met de letters C (commer- cial grades) en P (fine chemical, pharm., pure, analytical and similar grades). Door deze wijziging heeft de consu- ment thans de beschikking over een beknopte, zeer over- zichtelijke adressen- en productenlijst. De volgende drux zal vermoedelijk in 1948 verschijnen.

P. F. Felkers. * * *

490 CHEMISCH WEEKBLAD 43 (1947)

L 614.8: 662.2/4 Manuel of Explosives, Military Pyrotech-

nics and chemical Warfare agents by Jules Bebie, Ph. D., The Macmillan Company, New York, 171 pp., 1943, $ 2.50 (/ 8.50).

Schrijver, die hoogleeraar is aan de Universiteit in Washington, gaf cursussen in „The Chemistry of Pow- ders and Explosives en voelde daarbij het gemis aan een werkje, waarin de verschillende bij de oorlogvoering ge- bruikte „chemicaliën” waren beschreven.

Het boekje bevat de bedoelde stoffen in alphabetische volgorde, waarvoor de meeste gegevens aan de oude Europeesche litteratuur zijn ontleend. Voor zoover het Amerikaansche gegevetis betreft, zijn deze beperkt tot „World War I".

Schrijver heeft het boekje opgedragen aan zijn beide dochters, die hem bij het verzamelen van de gegevens behulpzaam zijn geweest. Ik ben geneigd te veronderstel- len, dat het boekje alleen door deze dochters is sam en - gesteld. Het is zeer populair gehouden, bevat daarnevens niets nieuws, terwijl wij hier te lande dezelfde gegevens beter in de origineele litteratuur kunnen naslaan.

A. J. der Weduwen.

A. Qntvangen boeken ‘)

H. Bennett, Concise Chemical and Technical Dictionary. Chemi- cal Publishing Co., Inc., Brooklyn-New York, 1947, 16 X 24 cm, XXXIX -j- 1055 pp., geb. $ 10.00.

H. Bennett, Practical emulsions, second ed. Chemical Publishing Co., Inc. Brooklyn N. Y., 1947, 15 X 23 cm, XVI + 568 pp., geb. $ 8.50.

T. S. Carswell, Phenoplasts. Their structure, properties, and chemical technology. Volume VII of High Polymers, a series of monographs on the chemistry, physics, and technology of high polymeric substances. Interscience Publishers, Inc., New York, 1947, 16 X 24 cm, XII + 267 pp., 80 fig., geb. $ 5.50.

Louis Deffet, Répertoire des composés organiques polymorphes. Ouvrage publié avec l’appui de l’Académie Royale de Belgi- que (Fondation Agathon de Potter). Editions Desoer, Liège, 1942, 14 X'21 cm, 164 pp., prijs onbekend.

E. Kuhn, Physikalische Chemie, Dritte, verbesserte Auflage, Lizenzausgabe. Wepf 6 Co., Verlag, Basel, 1947, 13 X 19 cm, XI + 374 pp., geb. S. Fr. 15.—.

Dr. H. R. Kruyt, Inleiding tot de physische chemie, de kolloid- chemie in het bijzonder voor biologen en medici, elfde ver- beterde druk. Uitg. H. J. Paris, Amsterdam, 1947, 14 X 22 cm, 74 fig., geb. f 6.—.

Klare S. Markley, Fatty Acids. Theid chemistry and physical properties. Interscience publishers, Inc. New York, 1947, 16 X 24 cm, X + 668 pp., geb. $ 10.00.

J. de Ment and H. C. Dake, Rarer metals. With foreword by Prof. Colin G. Fink. Chemical Publishing Co., Inc., Brooklyn, New York, 1946, 10 X 26 cm, XIV + 392 pp., 38 fig., $ 7.50.

Dr. J. F. Reith, Van Beccari tot Mitchell. Ontwikkelingen in de Studie der tarwe-eiwitten. Rede uitgesproken bij de aan- vaarding van het ambt van buitengewoon hoogleraar in de chemische levensmiddelenleer en toxicologie aan de Rijks- universiteit te Utrecht 12 Mei 1947. N.V. Dekker & van de Vegt, Utrecht-Nijmegen, 1947, 16 X 24 cm, 26 pp., ing. f 1.25.

J. L. Snoek, New developments in ferromagnetic materials with introductory chapters on the statics and the dynamics of ferromagnetism. Mongraphs on the progress of Research in Holland during the war no. 19. Elsevier Publ. Co., Amster- dam-New York, 1947, 15 X 21 cm, VIII + 136 pp., ing. f 6.75.

Jean Timmermans et Louis Deffet, Le polymorphisme des composés organiques Fascicule XLII du mémorial des sciences physiques. Gauthier-Villars, Paris, 1939, 17 X 25 cm, 52 pp., prijs onbekend.

Methods of Vitamin assay. Prepared and edited by the Asso- ciation of Vitamin Chemists, Inc. Interscience Publishers Inc. New York. 1947, 15 X 23 cm, XVIII + 189 pp., geb. $ 3.50.

P. van der Wielen. Leer- en Handboek der Recepteerkunde. Deel I: Algemene en bijzondere recepteerkunde, 2de druk. J. B. Wolters’ Uitg. Mij., Groningen-Batavia, 1947, 15 X24 cm, IX + 600 pp., 117 fig., geb. f 15.—.

J. C. Witt, Portland cement technology. Chemical Publishing Co., Inc„ Brooklyn N. Y., 1947, 15 X 22 cm, VIII + 518 pp., 37 fig., geb. $ 10.00.

C. Fuel Research, Technical Paper no. 53. Smoke and its measure-

ment. The correlation of optical density with the nature and quantity of smoke from a hand-fired Lancashire boiler. For the Department of scientific and industrial research by His Majesty's Stationery Office, London, 1946, 15 X 24 cm, 20 pp., 14 fig., 6 d net.

Fuel Research, Technical Paper no. 52. The extraction of ester waxes from British lignite and peat. For the Department of Scientific and Industrial Research by His Majesty's Stationery Office, London, 1946, 15 X 24 cm, 29 pp., 6 fig., 6 d net.

Fuel Research. Experiments on coking practice. The effect on type of oven upon the properties on the coke. For the Department of Scientific and Industrial Research by His Majesty’s Stationery Office, London, 1946, 20 X 32 cm, 44 pp., 41 plates, 4 s. 0 d. net.

H. Frank Heath and A. L. Hetherington, Industrial research and development in the United Kingdom. A survey. Faber and Faber Ltd., London, 1945, 14 X 22 cm, XIII + 375 pp„ ills., 25 s. net.

Essays in rheology. A contribution to the literature of a new science based on the 1944 Oxford conference of the British Rheologists Club. Published under the General Editorship of the Club Committee by Sir Isaac Pitman 6 Sons, Ltd., 1947, London, 14 X 22 cm, 103 pp., 21 fig. geb. 12 s. 6 d. net.

Road Research Bulletin no. 5. Recommendations for open-tex- tured asphalt carpets. For the Department of Scientific and Industrial Research by His Majesty’s Stationery Office, London, 1946, 15 X 24 cm, 6 pp., 3 d. net.

General discussion on transformer oils. Reprinted from the Journal of the Institute of Petroleum vol. 32, ho. 271, July 1946. 15 X 23 cm, 110 pp., geen prijs.

Personalia Op de te Londen gehouden vergadering der Union interna-

tionale de Chimie is Prof. Dr. H. R. Kruyt, Utrecht, gekozen tot voorzitter dezer Union. Tevens werd besloten, dat de eerst- volgende „conférence" in 1949 in Nederland zal plaats vinden, terwijl het eerstvolgende congres over zuivere en toegepaste chemie in 1951 in Amerika zal worden gehouden.

★ * * Dr. J. Selman te Kerkrade, ingénieur Staatsmijnen-Octrooi-

bureau. slaagde voor het j.l. te s-Gravenhage gehouden examen voor Octrooigemachtigde.

★ ★ ★ Ir. H. van der Haas te s-Gravenhage is sinds kort werkzaam

als ingénieur bij de N.V. De Bataafsche Petroleum Maatschappij te 's-Gravenhage.

★ * ★ Aan de derde gem. H.B.S. te Rotterdam is benoemd tot leraar

Ir. H. Scheen aldaar.

Ir. R. de Vletter te Rijswijk is sinds kort benoemd tot ingé- nieur bij de N.V. Hollandsche Melksuikerfabriek.

★ ★ ★ Aan de Technische Hoogeschool te Delft is met lof bevorderd

tot doctor in de technische wetenschap, de heer G. A. M. Diepen, scheikundig ingénieur.

★ * ★ Aan de Universiteit van Amsterdam is gepromoveerd tot

doctor in de wis- en natuurkunde op proefschrift „Investigations on Fibrinogen and Thrombin, the secondphase of Blood Coa- gulation”, de heer L. B. Nanninga, hoofdassistent aan het laboratorium voor algemene pathologie van de Universiteit te Amsterdam.

Vraag en Aanbod Plaatsing geschiedt alleen voor leden der Nederl. Chem.

Vereeniging. Correspondentie wordt over deze rubriek niet gevoerd: de

Redactie, Lange Voorhout 5, s-Gravenhage, zendt alleen brieven door, waarvoor men porto instate.

Ter overneming gevraagd: P. Koets, Enige aspecten van het colloide gedrag van amylose,

enz.

(1947) 43 CHEMISCH WEEKBLAD 491

Natriumlichtinstallatie, voor polarimeter bruikbaar, eventueel incompleet.

1 gewichtendoos (analyt. chroom of nikkel). Refractometer. Bijlsma, Elémentaire geneesmiddelen. Bijvoet en Kolkmeyer, Röntgenan. v. kristallen.

Ter overneming aangeboden: Ephraim, Anorg. Chem. 1934. Fearon, Introduction to biochemistry. Baas Becking, Geobiologie. Nederland, leerb. d. physiol, deel II en IV. Lindeboom, De nieuwe chemotheapie in de praktijk. N. Schoorl, Org. Analyse 3de dr. I 1935, II 1937. J. J. Bootsgezel, Steenkool (ontstaan, veredeling), 1927. 1 microscooplamp. 1 Zeiss microspectrograaf. Possanner, Chem. tech. des Papieres.

De opgaaf van het aangebodene en gevraagde wordt tweemaal geplaatst. Wenst men daarna nog plaatsing, dan is daarvoor een nieuwe opgaaf nodig. Men wordt dringend v er zockt dadelijk kennis te geven, indien plaatsing niet meer nodig is.

Allerlei nieuws op Chemisch en

verwant gebied

Internationaal congres der Gistingsbedrijven en der Maalderij. Ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan van de Hogeschool voor Gistingsbedrijven te Gent, zal aldaar van 29 September tot 4 October 1947 een internationaal congres der gistingsbedrijven en der maalderij worden gehouden.

Dit belangijke congres zal op Maandag 29 September aan- vangen met een plechtige openingszitting in de Aula van de Universiteit. De eerste voorlopige lijst van vooraanstaande ge- leerden en technici, die lezingen zullen houden, vermeldt reeds 36 sprekers uit 9 verschillende landen, waaronder voor Neder- land Prof. Dr. Ir. Kluyver en Dr. H. van Veldhuizen.

★ ★ ★ De 50ste Koninklijke Nederlandse jaarbeurs. De data voor de

Voorjaarsbeurs in 1948 zijn thans vastgesteld. Zij zal worden gehouden van 6 tot en met 15 April 1948. Deze jaarbeurs zal de vijftigste zijn, en zal daarom het karakter van een jubileum- jaarbeurs dragen. E.V. ★ * *

Nederlands-Belgisch-Engelse Samenwerking op kunststoffen- gebied. Binnenkort zal door het kunststoffeninstituut T.N.O. te Delft in samenwerking met de kunststoffencommissie van de Technische ingénieurs van het technologisch instituut van de Vlaamse Ingenieurs Vereniging te Antwerpen een overeenkomst gesloten worden met het „British Institute of Plastics Techno- logy” in Engeland, inzake opleiding op het gebied der kunst- stoffen. Deze overeenkomst moet beschouwd worden als een der eerste uitingen van samenwerking tussen Nederlandse, Belgische en Engelse instanties op kunststoffengebied, welke naar ver- wacht wordt tot een intensieve samenwerking zal voeren, in het bijzonder tussen Nederland en België.

Nieuwe Courant, 28 Juli. ★ * ★ Exposition of Chemical Industries. New York. In het Grand

Palace, New York 17. N.Y. zal van 1 tot 6 December 1947 de 21ste „Exposition of Chemical Industries” worden gehouden. De publiciteitsafdeling van deze tentoonstelling bericht ons, dat thans reeds vier verdiepingen van het Grand Central Palace, New York City, daarvoor geheel zijn volgeboekt.

Behalve een uitgebreide technische afdeling zal de tentoon- stelling een expositie bevatten van de nieuwste resultaten van research en ontwikkelingen op chemisch gebied, waardoor in körte tijd een overzicht kan worden verkregen van de buiten- gewone vorderingen die in de laatste vijf jaren zijn gemaakt. De tentoonstelling is slechts toegankelijk voor hen, die na aanvraag daartoe zijn uitgenodigd, waardoor de bezoekers de beste gele- genheid wordt geboden voor het inwinnen van informaties en bestuderen van hetgeen deze belangrijke tentoonstelling zal bieden.

In de commissie van advies hebben o.a. zitting genomen de voorzitters van de American Chemical Society en van the Electrochemical Society, benevens de redacteuren van de voor- naamste chemische tijdschriften.

* * * Boeken op physisch-chemisch en aanverwant gebied. Kort

geleden verscheen het Rapport au Fonds National de la Re-

cherche Scientifique, van de hand van W. Mund, membre de la Mission Belge d'information Scientifique, Amérique 1946, „Quelques aspects de la chimie physique aux Etats Unis” (Lou- vain Librairie Universitaire).

Dit rapport bevat op blz. 141 t/m 145 een opgave van ruim 90 boeken op physisch-chemisch en aanverwant gebied, welke sedert 1939 in de Verenigde Staten zijn versehenen.

★ * ★ Vitamine C-preparaat. Refrigerating Engineering (April

1947, 322), vermeldt, dat in Amerika een nieuw middel in de har.del is gebracht dat dient om levensmiddelen te beschermen tegen oxydatie. Het voornaamste doel is om het bruin verkleuren van aan de lucht blootgesteld doorgesneden fruit te voorkomen. Het bestaat uit citroenzuur met 4 % vitamine C, wordt bereid in poedervorm en kan droog of gemengd met water worden toegepast.

Körte economische berichten Geen Duitse expeditie voor de walvisvaart

De Amerikaanse en Britse bezettingsautoriteiten hebben een Duits verzoek om de walvisvaart te hervatten, afgewezen.

Chemical Age 12 Juli 1947. * ★ *

Handelsbetrekkingen tussen Tsjecho-Slowakije en Nederland Als een der eerste ianden waarmede een handelsverdrag werd

aangegaan kan worden genoemd Tsjecho-Slowakije. Reeds in December 1945 werd met dat land een handeis- en betalings- overeenkomst afgesloten. Het handelsverkeer, dat voor de oor- log tussen beide landen bestand, werd hiermede hervat.

Volgens het afgesloten accoord verbonden beide regeringen zieh, binnen de daarvoor vastgestelde contingenten, een aantal in- en uitvoervergunningen af te geven. De belangrijkste cate- gorieën van de door Nederland te leveren producten hadden betrekking op Philipsartikelen. Voorts op pootaardappelen, groenten- en bloemzaden, vlaslint en ijzer- en staalwaren. Hier- tegenover nam Tsjecho-Slowakije de verplichting op zieh o.a. te leveren hout, ijzer- en staalwaren, machinerieën, glaswerk, werktuigen, gereedschappen, automobielen, rijwielen, textielpro- ducten, porseleinwaren en keramische producten. Moeilijkheden, welke zieh bij de uitvoering van de overeenkomst mochten voor- doen, zoüden eventueel kunnen worden voorgelegd aan een gemengde commissie, waarin vertegenwoordigers van beide regeringen zouden worden opgenomen. De koersverhouding van f 100,— tegen 1884,75 Tsjechische kronen werd vastgesteld.

In aansluiting op de Praagse overeenkomst werd in October 1946 te 's-Gravenhage het handelsverkeer opnieuw geregeld en werden voor een jaar contingenten van de verschillende goe- deren vastgesteld. Behalve het merendeel der producten, ge- noemd in het voorafgaande accoord, werd o.m. de import ge- regeld van papier en pharmaceutische producten. De Neder- landse export werd o.a. uitgebreid met chemische producten, grondstoffen voor de textielindustrie, pharmaceutische produc- ten en tabak. De gecalculeerde waarde van de totale invoer uit Tsjecho-Slowakije werd hiermede op ca / 123 millioen per jaar gebracht. Een aantal goederen hiervan, o.m. katoenen stoffen, ter waarde van / 21 millioen was bestemd voor Ned.-Indië. De waarde der goederen welke door Nederland naar Tsjecho-Slo- wakije zullen worden uitgevoerd bedraagt f 65 millioen, hierbij is inbegrepen / 12 millioen voor Indische producten. Het verschil in .waarde tussen de in- en uitvoer wordt gecompenseerd door dienstbetoon van Nederland aan Tsjecho-Slowakije. In hoofd- zaak heeft dit betrekking op het transitoverkeer en op transport- verrichtingen. Bij het laatstgenoemde moet o.a. gedacht worden aan het vervoer door de A.T.O. Het manipulatiecrediet, dat bij de eerste overeenkomst op f 5 millioen was vastgesteld, werd gelijktijdig met de verlenging van het accoord verhoogd tot f 17,5 millioen.

Een post voor betaling van verschillende goederen maakte het mogelijk om (naast de uitwisseling van bovengenoemde goe- deren en ebensten) niet met name in de overeenkomst genoemde goederen uit te wisselen.

Op grond van een desbetreffende bepaling in het handels- accoord worden verschillende reciprociteitstransacties afgesloten.

Boven het totaal aan in- en uitvoercontingenten was per 30 April 1947 reeds voor een totaal bedrag van f 20 millioen aan deze reciprociteitstransacties goedgekeurd.

In kringen van het bedrijfsleven bestaat veel belangstelling voor deze transactiemogelijkheden, vooral omdat de contacten hiervoor veelal door de ondernemers zelf worden gelegd. Hun wordt bovendien bij de invoer van dergelijke goederen prioriteit verleend. Tot dusverre werden in dit kader invoervergunningen

492 CHEMISCH WEEKBLAD 43 (1947)

afgegeven voor caustische soda, vlakglas, hout, triplex, zinkwit, kisten, installatiemateriaal voor telefoon, gereedschappen en textielwaren. Hiertegenover werd uit Nederland o.a. extra uit- gevoerd: zaaizaden, erwten, witmetaal, Surinaams hardhout, essences, conserven, kerftabak, spiritualiën en stofzuigers. Bovendien werden nog producten ingevoerd, die voor Mei 1945 reeds waren betaald.

Van de gehele Nederlandse uitvoer wordt thans ±3% door Tsjecho-Slowakije afgenomen. De invoer uit dat land naar Nederland bedraagt 1 à 2 % van onze totale invoer. Voor de oorlog waren deze percentages resp. ca 1 % en ca 2%. De vooruitzichten zijn thans zeer bevredigend, zowel op gebied van de export als op dat van de import. Er zijn o.m. redenen om te verwachten, dat de invoer van een aantal voor Nederland zeer belangrijke producten, zoals hout, walserijproducten en glas, zal toenemen.

Op het ogenblik zijn reeds besprekingen gaande om de huidige overeenkomst, die in October van dit jaar afloopt, uit te breiden.

P.E.Z. ★ * * De Nederlandse in- en uitvoer in Mei 1947

Het Centraal Bureau voor de Statistiek geeft de volgende cijfers omtrent de in- en uitvoer (exclusief diamant):

1946 (maandgem.) 1947 Januari

Februari Maart April Mei

1946 (maandgem.) 1947 Januari

Februari Maart April Mei

INVOER 1.000 ton

975 762

1.312 1.023 1.353 1.286

UITVOER 1.000 ton

329 280 178 234 466 635

mill. gld. 178.7 201,4 312.7 256.3 339.4 356.3

mill. gld. 65.4

108,1 97,1

138.3 142.6 134,0

Mei '47 1.000 ton

19.5 128.3 32,7

235.7 68,4

102,2 111,9

mill. gld. 6,7 6,0

Belangrijke posten bij de invoer waren: April ’47 1.000 ton

Copra 3,3 Hout 51,0 Ertsen ' 36,6 Steenkool . 455,5 Kunstmest 83,6 Vloeibare brandstoffen

en smeeroliën 151,9 Ruwe aardoliën 54,8

mill. gld. Geneesmiddelen 7,5 Papier en karton 3,7

Belangrijke posten bij de uitvoer waren: April '47 mill. gld.

Kaas 2,0 Gecondens. melk 1,8 Aardappelen 13,8 Vlas 1,4 Zetmeelproducten 7,0 3,4 Plantaardige oliën en vetten 0,8 2,4 Spiritus en gedistill. .1,0 1,2 Cokes 1,6 2,9 Kunstmest 2,2 3,0 Tin in blokken 0,2 2,1 Geneesmiddelen 1,8 1,8 Radio-artikelen 8,0 6,7 Verf- en kleurstoffen lakken

en vernissen 2,2 2,6 Kunstzijden garens 4,2 3,3 Papier en karton 4,7 4,2 Gloeilampen 3,0 2,5

Een vrij belangrijke export had nog plaats van gedroogde en ingemaakte groenten, suikerwerk, zout, synth. reukstoffen, boe- ken, asphalt en verschillende soorten machinerieën en instru- menter P.E.Z.

Mei ’47 mill. gld.

2,3 2,6

11,7 1,1

Voortgezette daling van het indexcijfer van groothandelsprijzen van April op Mei 1947

Het indexcijfer van groothandelsprijzen, hetwelk door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt berekend, vertoont voor Mei 1947 wederom een geringe daling t.o.v. April 1947.

Indexcijfers van groothandelsprijzen Juli 1938—Juni 1939 = 100 Voedingsmiddelen: 1946 1947

April Mei plantaardige . 209,2 229,2 230,1 dierlijke 190,8 200,1 183,1 totaal 200,0 214,7 206,3

Grondstoffen: houtwaren buitenl. 462,7 622,5 622,5 chemische prod. 272,5 335,4 352,4 textielwaren 258,2 281,4 279,5 lederwaren 223,9 242,9 242,9 metaalwaren 261,1 286,3 296,8 papierwaren 332,0 425,3 446,7 hulpstoffen 170,0 186,7 186,7 totaal 281,7 315,9 320,6

Afgewerkte prod.: glas-, aardewerk, enz. 238,2 256,4 256,3 houtwaren 348,7 388,4 388,4 chemische prod. 328,3 318,1 318,9 textielwaren 314,9 335,7 340,6 lederwaren “ 292,0 312,2 315,7 papierwaren 282,6 300,0 300,0 gefabr. voedingsm. 211,2 222,8 222,8 metaalwaren 247,8 262,2 261,4 totaal 260,8 274,2 274,9

Algemeen indexcijfer 251,4 268,4 268,1 P.E.Z.

Bedrijvigheid Nederlandse industrieën Het Centraal Bureau voor de Statistiek geeft de hieronder

vermelde productie-indices.

Product of industrietak

Aantal arbeidsdagen in de betrokken maand

Algemene productie-index van de industrie

Steenkolen Electriciteit Gas Water

Chemische producten Benzolproducten Fosfaatmeststoffen Koolteer Koolteerpek Stikstofmeststoffen Zeep Zwavelzuur

Rubberverwerkende industrie Gehele industrietak w.o. rijwielbuitenbanden w.o. rijwielbinnenbanden

Voedings- en Genotmiddelen Boter • Kaas Meikpoeder Margarine Ruwe oliën en vetten Uitgesmolten dierl. vetten Aardappelmeel Suiker Zout

1946

23Vî 21V2 22

1938 67 83

57 64 90 147 68 93

122 122

75 80 76 107 50 30 48 28 65

59 45 43 47 58

76 130 46 98 74 155

58 102 115 48

4 9

50 23

0 89 19 26

32 175 38 181

1947

23 221/2

88 —

73 69 129 122 98 98

130 145

109 — 134 109 65 — 53 — 66 61 67

75

37 58 63 102 20 111

27 28 135 166

P.E.Z.


Recommended