+ All Categories
Home > Documents > Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf....

Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf....

Date post: 11-Oct-2020
Category:
Upload: others
View: 4 times
Download: 0 times
Share this document with a friend
104
O'o VEEKLAIIENDE WOORDENLIJST (GLOSSA11101) OP DE REFEREINEN VAN ANNA BIJNS NAAR DE "NALATENSCHAP VAN 31". A. BOGAERS, 1: I T(4.1.;(., E ' .EN 1)00 Ti Dr. W. L. VAN ITELTE N. ROTTEEDAM. - J. B. DUNK.. 1875. f5'. 0 0 e, e) e, (> r5
Transcript
Page 1: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

O'o

VEEKLAIIENDE WOORDENLIJST (GLOSSA11101)

OP DE

REFEREINENVAN

ANNA BIJNSNAAR DE "NALATENSCHAP VAN

31". A. BOGAERS,1: I T(4.1.;(., E ' .EN 1)00 Ti

Dr. W. L. VAN ITELTE N.

ROTTEEDAM. - J. B. DUNK..1875.

f5'. 0 0 e, e) e, (> r5

Page 2: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,
Page 3: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

VERKLARENDE WOORDENLIJST.

Page 4: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,
Page 5: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

VERKLARENDE WOORDENLIJST (GLOSSARIUM)

OP DE

REFEREINVAN

ANNA MMS,

NA AR DE NALATENSCHAP VAN

31". A. BOGAERS,-UITGEGEVEN DOOR

D". W. t, VAN TIELTEN.

ROTTERDAM. -- J. H. DUNK.1875.

Page 6: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

WAGEN1NGSCHE BOEK- EN MUZIEKDRUKKERIJ.

Page 7: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

VOORBERICHT.

Reeds in het voorbericht voor de Refereinen is vermeld,

hoeverre, het Glossarium op deze bij BOGAERS' overlijden gereedwas en welke werkzaamheden er nog aan deze verklarendewoordenlijst te verrichten waren. Zifting en voltooiing warennog noodig, voor de arbeid het licht zou kunnen zien. Inovereenstemming niet BOGAERS' plan heeft de bewerker hetGlossarium irgericht als dienende ter verklaring van A. BIJNS'

tekst, alzoo tee opheldering voor den teek, niet ter uitbreidingvan de kennis des taalbeo2[enaars. Slechts hier er, daar intus-schen heeft hij zich niet kunnen onthouden aan een of anderartikel eenige uitwijding te geven, - die mocht strekken ter ver-meerdering van de taalkennis der 1.6de e~.-. Waar dit ge-

.schied is, zijn ter aanditiding vierk'ante haakés [ gebezigd.

Page 8: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,
Page 9: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

GLOSSARIUM.

Page 10: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,
Page 11: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

Aelweerdich, II, I 1, e, wellustig. KIL. aelweerich, petulans,lascivus. Zie prof. DE "VRIES in het Nieuw Archief,bl. 261, en het Ned. Wb. in voce.

A en, voorzetsel met den dat. of accus., b. v. aen Petro (III,10, b), aen Magdalenam (ibid.). Somtijds wordt hefevenals in het Mnl. bij een werkw. gebruikt , dateene ontleening aanduidt , b. v. :

Dus raet aen hem haelt (I, 15, g).Aenbeden , I, 17, f, III, 32, b, aanbidden.

Aendoen (Jesum Christum) III, 31, a. [Voor deze uitdruk-king vergelijke men Romein. XIII, vs. 14: »Maar doetaan den Heer Jezus Christus, en verzorgt het vleeschniet tot begeerlijkheden."]

Aenhouden (de handt), II, 5, a, de hand reiken. Zie KIL.Aenhouden (met iemand), II, 11, b, eene lijn trekken, het

eens zijn met iemand. Zie KIL. en OUDEMANS op HOOFT.Aengestoort, III, 13, c, wellicht eene drukfout voor aen-

gespoort.

Aenmercken, III, 33, f, aanschouwen, zien, opletten.Aenspannen (met iemand), II, 2, g, II, 5, a, samenspan-

met iemand.

Aenstaen , II, 13, c, aan de beurt komen, zijn beurt krijgen.[Zie ook bij PLANTIJN Ghij moet er aenstaen, het isuwe beurt, alsmede de twee volgende plaatsen uit DE BIE'SKlucht van het vals 7roubedroch, waaruit blijkt, dathet woord voornamelijk gebezigd werd van goederen,die naar den lomberd werden gebracht, dus ongeveerzooals tegenwoordig er aan moeten:

1

Page 12: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

'2

Als men geen geldt en heeft dan staet den mantel aen.bi 19.

'k Heb pack en sack gemaeckt, daer wel dient op te letten,Het is mijn Meesters kleedt om in de Bergh te setten ,En daer den mantel bij met sijn fluweele broeck.Wel waer med' sou hij anders de slavin betaelen ?Jae tot sijn hemden toe hebben aen moeten staen.

bl. 23.]

Aensetten et anders), III, 56, e, 't anders aanleggen.

Aensicht , III, 28, a, aangezicht.

Aer, III, 19, e, 23, 7, arend, nog over in ons adel-aar.

Aerdich, III, 13, e, bevallig, beminnelijk.

Aessack, III, 3, d, spijszak, van aas -= spijs, voedsel.Abel, I, 14, h, schoon, fraai, lat. (h)abilis. Zie OUDEM. Mnl. Wb.Abuys, I, 14, f, II, 10, a, enz., verkeerdheid. Zie KIL.Abuseeren, I, 10, a, dwalen, verkeerd handelen. Zie KIL.Achten (iets), II, 21, d, III, 8, c, acht slaan op iets, om

iets geven. Ook achten op iets, III, 61, d.Achter lande (loopen), passim, landloopen.

Achter (straten), passim, langs, over straat.

Achterrugge, I, 16, c, achteruit.

Ader, I, 19, a, II, 8, e, enz., bron, beweeggrond, als bv. inuut duechtlijcker, betrouwende,- adere, enz.

Ader, III, 69, 2, adder. KIL.

Adjectief. 1. Dit rededeel blijft bij A. BIJNS en andere rede-rijkers dikwijls onverbogen, schoon vóór het substantiefstaande. Zie b. v. deo schaemte , 15, c), schoonbellen (II, 19, 0, schoon keersen (II, 21, b), een claerwolcke (III, 2, c), enz.2. Als substantief gebruikt, neemt het geene n in 'tmeerv. aan, zie b. v. I, 18, a, II, 4, e, II, 5, d, III,61, c. enz. enz. [Zie voorts over de geschiedenis vanhet subst. gebruikte adjectief VAN HELPEN, in hetWeekblad van Onderwijs, 1874, no. 1.]

Page 13: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

3

3. Evenals bij alle andere rederijkers wordt het attri-butieve bijv. nw herhaaldelijk achter het substantiefgeplaatst en blijft dan natuurlijk onverbogen.4. Twee adjectieven , beide bij een zelfde subst. be-hoorende , worden vaak door dit laatste van elkaargescheiden , b. v. ghenadighe moeder vroet (II, 1, f),oude plegen quaet (III, 31, c), nieu vrachten vet (ibid.),een cranck vaetken eerdelijck (III, 52, e), enz. in plaatsvan oude quade plegen, niewe vette vruchten , eencranck eerdelijck vaetken, enz.

Af, passim, -= van.

Afbringen, II, 21, e, [afschaffen. Zie prof. DE VRIES, Mnl. Wb.]

Afbroemen, III, 29, d, afschuimen; van broem, schuim.Afgaen (met den datief), III, 8, e, 48, a, verlaten, afval-

len. Zie CLARISSE, Beim. der Heim., bl. 451, vlgg.Afgrijsen, I, 6, d, afgrijzen gevoelen;

III, 2, c, ontzag gevoelen, zich ontzetten,I, 5, c, II, 8, c, III, 5, c, onpersoonlijk ww., [met denacc. des persoons en den gen. der zaak.]

Afgrondig, III, 44, h, [grondeloos, onpeilbaar. Zie OUDEM.

Mnl. Wb.]

Afkerven (den kerf), III, 48, c, den kerfstok van de ker-ven ontdoen , die het verschuldigde aan wijzen, betalen ;

chul t), I, 14, e, III, 5, e, de teekenen van schulivan den kerfstok doen verdwijnen, de schuld afbetalen ;(s on d en), I, 20, e, zonden uitwisschen.

Afkomst, III, 15, f afkomelingschap, nakroost.

Altoopen, II, 15, d zich vrijkoopen.

Afquijten, I, 3, d, afbetalen.

Afrijden, I, 12, c overdrachtel. voor door zwaren arbeiduitputten. Vgl. KIL. afrijden een peerd, exhaurire cursuequum, enervare equitando.

Aftalen, III, 16, b, door kracht van taal overwinnen. Zie Km..A.ftrecken, III, 12, a, afhouden.

Afwerpen, III, 19, d, nederwerpen , slechten, sloopen. ZieOuDEm. Mnl. Wb. op afwerpen.

Page 14: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

4

Afsetten, II, 18, d, afschaffen. Vandaar a fs etter -7 afschaf-fer (III, 63, b).

Al, I, 3, c, 17, e, II, 19, f, enz. alsof;II, 24, n, geheel en al;TIJ, 55, stokregel, indien.

Algader, allegader, II, 17, e, II, 9, a, al te zamen.

Alle, II, 7, c, staat pleonastisch in alle de heel weereldt.

Alleleen.s, I, 17, d, 22, f, II, 7, a, 18, c, III, 56, b, even-eens, al eveneens.

Allende, allendig, passim , ellende, ellendig.

Allende, III, 13, d, ellendig. [Vgl. over de afkappingvan ig Mr. BOGAERS in den l'aalgids, VIII, bl. 1-33.]

Als, I, 14 , h , alsof, zie MAERLANT Rijmb. v. 11620 en 31632;, 22 , e , III , 65 , d , alles, vgl. OUDEM. Mnl. Wb. in

voce.Als de. Gevolgd door een bijv. nw. dient deze constructie,

evenals in het Middelnederl. meermalen , ter omschrij-ving van een bijwoord. Vgl. b. v. als don vroede (TI,23 , b), voor onvroedelijk, onverstandigerwijze, als do n-

ve rvaer de (II , 23 , d), voor onvervaard (bijw.), enz. enz.Als heden, III, 41 , b , op heden, [Vgl. nog tegenwoordig

alsdan, alsn,u, alsnog, in welke, gelijk in als heden,het eerste lid der samenstelling als een oorspronkelijkversterkend demonstratief bijwoord is op te vatten,dat in lateren tijd zijne aanwijzende kracht aanmerkelijkverzwakt heeft; als namelijk staat voor alse, en ditweder voor den volleren vorm alzood

Alssen, III, 5, c, alsem. Zie KIL.Altijts, TIJ, 5, b, altijd.

Altoos, II, 10, e, III, 5, h, voortdurend, zonder ophouden.

Ambaehter, I, 3, a, ambachtsman.

Amorties, amorueselijk, III, 13 f, II, 16, e, enz. , vol liefde,lief derijk , dus in edelen zin op te vatten.

Ander, TIJ, 4, c, in 't meerv. voor andere.

Anders, I, 15, e, ten minste, althans. Zie OUDEM. Mn!. Wb.

Page 15: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

5

Anecomen, III , 60, b (met den datief), tot iemand komen.

Apostelseh, III, 63, a, apostolisch.

Appetijt, III, 57, e, begeerte.

Appetijtich, III, 64, c, gretig, graag.

Arbeidelijk, III, 33, e, met arbeid, met moeite.ireh, II, 10, b, erg, kwaad.

A.rgeren, I, 10, b, 17, f, III, 57, f, slecht worden.

A_rguatie, I, 1, e, kibbeling, twist. Zie MEIJER Woordensch.

Auctentijke, auctentijekelijek, II, 8, c, III, 45 c, 67,c, met zekerheid, met gezag. (bijw.)

Audientie, II, 19 b, gehoor.

Averecht, II, 6, a, van achteren naar voren.A.vijs, I, 2, e, meening , fr. avis.Avont en noene, II, 1., b, III , 63, conclusie, nacht en

dag, eigenlijk avond en middag ; vgl. eene gelijke uit-drukking avont en morgen voor steeds, altijd in III , 60, a.

Avonture (goede), II, 24, c, goed geluk.Axeijs, II, 18, b, belastingen, fr. acci,se.

-11aér, Bij voorkeur blijven de adjectieven, met dezen uit-gang, onverbogen. (Zie b. v. III , 16, a, 20, e.). Vgl.ook op Adjectief.

Baden, I, 14, e, wasschen, afwasschen.

Bat, I, 12, b, TI, 7, d, enz. beter.

Baksken, I, '13, d, bekertje. Vgl. KIL. back, beker, poculum,Bal, II, 24, d. [S chut de es ballen, eene uitdrukking,

waarschijnlijk aan het kaatsspel ontleend, welke gelijk

Page 16: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

6

te stellen is met weer dat af, verdedig u eens hiertegen(eig. houd deze kaasballen tegen.)]

Balch, IE, 14, e, 17, b, enz. buik.

Balsam, III, 15, f, balsem.

Balsemiere, II, 4, f, III, 47, c, balsemboom, fr. balsamier.

Bandt, III, 14, a, bond.

Banckboef, II, 11, a, 18, g, brasser, drinkebroer. Zie KIL.Baren, III, 15, g, 17, b, kind, got. barn.

Baren, I, 1, a, 10, b, III, 7, c, enz. vertoonen, aan,den dag leggen; ook, zooals T, 7, c, voorwenden, ver-toon maken van. Zie KIL.

Basiliscus hanen, I, 17, a. Vgl. voor de verklaring dezeruitdrukking MAERLANT , Nat. Bl. III, vs., 1982-1986:

Oude boeke doen te verstane,Dat een out hane een ey leghet ,Daer men over waer of seghet ,Dat daer basiliscus af coemt ,Een dier dat die werelt verdoemt.

Basoen, II, 23, a, bazuin. Zie WILLEMS, Oude Vl. lied.Inleid. bl. XI.

Bast, II, 14, d, strop; ook in verachtelijken zin voor lichaam(III, 5, g, 27, e, 70, k).

Baten (te - komen), I, 16, e, II, 4, b, te hulp komen.

Beden, I, 15, g, II, 17, e, TIJ, 43, e, bidden, nog over•

in het frequentatief bedelen.

Bederven, I, 20, e, te gronde gaan.

Bedijen, bedijghen (bedeech, bedeghen), 10. gedijen, op-wassen, toenemen, (I, 1, e, II , 24, h, III , 26, a) ;20. slagen, geluk, voorspoed hebben (II, 6, g, III, 35,d); :3°. tot iets worden, geraken, komen (II, 6, f, 14,a, III, 55, h.).

Bedien, I, 3, a, beduiden, beteekenen.

Beding, III, 36, a, bede.

Page 17: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

7

Bedreghen, III, 8, d, beschuldigd, ven. deelw. van bedra-ghen. Zie KIL., Rein. 4511, M. STOKE , VII , 14, Mnlp.3213, Theoph. 660, enz.

Bedrijven, III, 8, d, bewerken.

Beduchten (hem), I, 14, q, vreezen.

Beduchtig, II, 7, f, beducht.

Been (een—cnaghen), I, 11, d, 14, k, overpeinzen, bedenken.[Verg. voor dezelfde overdracht het verb. cnouwen(zie beneden) en ons tegenwoordig gebruikelijke ietsherkauwen, iets opnieuw overpeinzen].

Beene (te—trekken), I, 9, e, 20, e, II, 8, f, III, 8, a,zich aantrekken, ter harte nemen. Evenzoo te beene gaen= ter harte gaen (zie OASTELEYN Pyr en Th., bl. 32en 47). [Verg. ook het mhd. ze beine gén, tiefeneindruck machen, zu herzen gehn (LExER , Mhd. Wtb.),en het Vlaamsche te beene binden, ter harte nemen; b. v. :

Die fortse van Babel, donzuver draght ,Wert van hem verwinnende tonder braght ,Dood, duvel, zonde, bindt dit te beene.

DE ROOVERE, Rhet. Wrk. 61.]

Beenen (op iets), I, 3, e, II, 12, c, 21, a, schimpen.Zie KIL. en Dr. DE JAGER in den Taalgids, III, 269,waar tevens de oorsprong van het ww. verklaard wordt.

Beerte, II, 10, e. [Sij lesen de scriftueren ghelijck als Beerteden souter las wordt hier van de ketters gezegd, diede heilige schrift verkeerd uitleggen en dus niet be-grijpen. De zin der uitdrukking is klaar ; niet alzoode verklaring er van. Wat of wie met Beerte bedoeldwordt, verklaar ik niet te weten. Slechts kan ik opééne plaats (Sp. v. Sinne op de questie: Wat den menschmeest tot conste verwect, bl. 335) wijzen, waar hetzelfdeBeerte schijnt gebruikt te zijn, nam. :

Sij mocht wel slachten dongheluckighe beerte,Die daghelijcx niet en vangt dan bloemkens int cruyt.

Page 18: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

8

Befaemen, I, 9, e, II, 5, e, hoonen, berucht maken.

Begaeven, II, 3, f, III, 70, g, begiftigen.

Begecken , T, 21, c, II, 10, d, bespotten.

Begout, III, 48, d, 70, e, met goud bedekt, versierd.Begrijp, III, 44, a, begrip.

Begrijpen, III, 12, e, omsluiten , omvatten;I, 3, a, 13, c en d, II, 20, b, enz., berispen. Zie KIL.

Begrijsen, III, 59, a, (part. perf. begresen) , bespotten.

Behendelijck, III, 52, a, behendig (adverb.).Behinderen, II, 2, d, III, 31, e, verhinderen , beletten.Behoeven, III, 47, b, impers. noodig zijn,

Behoorte, III, 21, c , beurt, KIL. en OUDEM Mnl. Wb.;III, 35, c, behooren.

Behouwen, I, 18, e, houden, nakomen.

Behullen, II, 18, h, bedekken.

Becuer, II, 22, e, vermaak.

Becueren, II, 18, e, verleiden, verlokken. KIL.

Beclappen., I, 7, c, 13, a, II, 7,f, over de tong laten gaan,beschuldigen, hekelen. PL.

Beclassen, III, 54, a, [besmetten ,bezoedelen. Zie V. HELTENin den Taalb. V, bl. 158.]

Beclijven, I, 14, b, 22, b, II, 19, e, ingang vinden,beelijven aan iemand = bij iemand ingang vinden;III, 21, e, toenemen, krachtig worden.

Becomen, III, 21, e, op zijn verhaal komen.

Becraeyen, I, 10, e, II, 20, a, beschimpen, hekelen. KIL.Bequaem, I, 6, a, 10, d, III, 12, e, 32,e, bevallig, wel-

gevallig , geschikt.

Bequelen, (part. perf. bequolen), I, 12, b, II, 13, a, 14,c, III, 20, e, betreuren.

Belaecht, III, 55, a, belachen , uitgelachen, ver!. deelw. vanbelachen.

Page 19: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

9

Beleghen, III, 7, d, 10, a, 60, b, belegerd, ven. deelw. vanbeligghen, belegeren. Z. OUDEM. Mnl. Wb.

Beleyt, III, 68, a, belegerd, ven. deelw. van belegghen, be-legeren. Z. OUDEM. Mnl. Wb.

Beletten, I, 1, d, 2, c, deren, letsel aandoen.

Beleven, II, 2, h, III, 61, b, door levenswandel bevestigen,naleven.

Belghen (hem), II, 22, a, zich vertoornen.Belijen, I, 1, a, II, 6, a, betuigen; III, 66, d, getuigen.Belijdinghe, I, 20, b, getuigenis.Bellen (in dooren hanghen), II, 19, g, 23, e, bedriegen,

misleiden, foppen.

Belooft°, passim, belofte.Belommeren, III 16, b, beschaduwen.Beluycken, III, 63, d, omvang, grenzen.Benemen, III, 2, f, 14, b, 24, c, ontnemen, wegnemen.Benijen, III , 44 e, haten. Zie HALBERTSMA op MAERL.

bl. 150, en OUDEM. Mnl. Wb.

Benedijen, I, 7, b, zegenen.Bepeerelt, III, 70, e, met parels versierd. [Hiernevens kent

de 16de eeuw het deelw. in den meer algemeenen zinvan versierd, gesmukt; b. v. :

Ou die lobben en staen niet soo sij souwen ;Een vrouwe der vrouwen sijdij bepeerelt.

Spel. v. S. op die questie: Wat den menschaldermeest tot conste verweet, bi. 568.

Als dackerwerck is met sulcken cieraet bepeerelt,Soo vruchtbaer, , soo rijck, voor eiken nootelijck.

'BID. 640.

Page 20: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

10

Als de ziele met duechden dus is beperelt,Comt Christus, zo Ozeas tuyghet overluyt,Ende troutse int gheloove voor sijn bruyt.

Sp. v. S. op de questie: Welck den menschestervende meesten troost is, bl. 385.

Evenzoo gheperelt:

Dies hare dienaren dus gaen gheperelt.Sp. v. S. op 't derde, tvierde ende tvijfde

Capittel van Dwérk der Apostelen, bi, 59.

Ook komt een ww. bepeerlen voor in den overdrachtelijkenzin van hoogschatten, hoogen prijs op iets stellen:

Godt almachtich heeft ghecreëert de werelt,Omdat de mensch, denwelcken hij heeft bepeerelt,Soude loven en dancken sijns scheppers weerde.

Sp. v. S. op de questte: Wat den menschaldermeest tot conste verwect, bl. 237.

Oft hoopen van scientien uut te legghenEn is gheen salicheyt , weerdt sijnde bepeerelt.

hm. 339.]

Beplecken, I, 4, b, 10, e, bevlekken.Beraden, I, 1, c, 14, v, II, 4, e, III, 17, a, bijstaan

in nood.Berader, II, 8, e, III, 42, a, raadgever.Berechten (berichten), I, '11, b, 18, a, III, 7, a, on-

derrichten.Bernen, III, 5, b, branden.Beroeren, 1, 15., d, neiging, trek.Beronnen, III, 1, a, 55, d, bevloeid.Berooven, I, 3, b, III, 23, d, enz., ontr ooven.

Page 21: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

11

Berouwen, II, 3, f, part. perf. van het eertijds sterke verb.berouwen (berieu , berouwen).

Berouwich, III, 10, d, 20, e, 32, c, enz. berouw hebbend.

Berren, III, 20, b, verbranden.

Berueren, I, 9, a, II, 3, a, 11, d, III, 62, e, beroeren.

Beschampen, II, 11, C beschempen.Bescharmen, II, 3, a, beschermen.Beschaven, III, 13, d, berooid, arm. Zie Dr. VERWIJS in

den Taalb.Bescheet, beschee, I, 14, 1, 21, f, bewijs, bewijsgrond;

III 60, a, grond, reden;II, 9, d, III, 27, c, 40, d, verklaring , oordeel.

Besueren I, 1, d, bezuren.Besueren I, 18, f, bedriegen. Zie KIL.

Beseven, II, 2, h, 10, e, 19, a, III, 6, b, 45, c, 46, e,part. perf. van beseffen = gewaarworden, gevoelen, be-speuren, ondervinden.

Besien, I, 14, b, zien.Besiken, II, 7, e, besje.Beslaven, II, 3, f, door slaven, d. i. hard werken, verdienen.Beslommeren, III, 3, f, 43, h, bekladden, besmeren.Besnijden (hem-van iets), I, 5, c, III, 31, e, zich van

iets onthouden.Bespien, II, 18, g, III, 54, a, bezien.Bespien, I, 13, e, eig. bespijen, bespuwen. [Over de ontwik-

keling van dezen vorm zie Taalb. III, bl. 87].Bespoeyen, I, 2, c, III, 58, a, besproeien. [Zie Taalb. III, bl. 87].Bespraeyen, II, 8, f, III, 13, d, 43, f, 62, c, bespre,i-

den, bestrooien.

Bespreyt, III, 59, c, besproeid. Vgl. b espra e yen (boven).Bespringhen, III, 1., c, besprengen, besproeien.Bestaen, II, 3, b, III, 3, b, 38, d, enz. beginnen, onder-

nemen, durven.

Page 22: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

12

Bestier, [1°. uut Abrahams bestiere, op aanzetten van A.(III, 44, c); 2°. mijn sondich bestier, mijn zondigelevenswijze (III, 45, d); 3'• Tbestier der werelt,de werekische levenswijze (ibidem)].

Bestieren (ter eerden), III, 4, e, ter aarde bestellen.Bestooten, III, 10, a, 60, b, bestoken.

Beswijeken, I, 19, e, bezwijmen ; III, 7, e, 37, e, met dendatief, verlaten , in den steek laten.

Betaelen, III, 55, f, betaald zetten , doen betalen, d. i. hierbestraffen.

Beteghen, III, 8, d, beschuldigd , part. perf. van betijghen.

Beterren, III, 32, e, met teer (oudtijds terre, zie KIL.) besmeren.

Betogen, I, 1, b, betoonen.Betrapen, II, 1, f, III, 35, a, enz. vangen, betrappen. Vgl.

fr. attraper.Bevacht, III, 44, e, oude vorm van het imprf. van het

werkw. bevechteh.Bevichten, passim, bevechten.Bevinden, III, 51, b, ondervinden.

Bevreder, III, 64, f, bevrediger.

Bewallen, II, 22, a, met een wal omgeven.

Beweecht, III, 63, a, enz. oud zwak part. perf. voor bewogen.

Bij, passim, door.Bies, II, 7, d, sterk imprf. van bassen, blaffen.Bijbrenghen, II, 3, e, volvoeren.

Bijcomen, I, 20, a, gebeuren.

Bijleyden, II, 18, i, leiden.

• Bijnaest, bijnaes, III, 20, e, II, 7, d, III, 43, a, bijna.

Bijsen, I, 5, b, 6, d, II, 1, e, III, 23, e, in 't wilderondloopen. Zie KIL.

Bijster, III, 55, e, arm, behoeftig. Zie PLANT.

Bijsetten, III, 8, e, ter zijde zetten, niet achten.Bij tijen, III, 5, a, bijtijds.

Page 23: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

13

Billiex, III, 20, e , 61, a , billijkerwijze , met recht.

Binnen , II, 10, e, III, 57, g, 62, a, van binnen , innerlijk ;binnen tr ouwen (III, 2, g), ---,- zonder trouw, d. i.trouweloos.

Binnen (te-sijn), II, 14, q, III, 38, b, weten. Vgl. OUDEM.

Mnl. Wb.

Binnen spelen, II, 18, d, naar binnen spelen, tot zich halen.Bijsondert, I, 9, e, 14, k, in 't bijzonder.Blaet (den-maken), 1, 12, b, den bluffer spelen. Zie KIL.

blaet , blatero , vaniloquus, d. i. bluffer.Blauwelijck, III , 41, a, flauwelijk, niet scherp.Blat, II, 1, a, tong.Blamelijc, II, 24, d, hoonend.Blasphemich, II, 5, c, schimpend.Blasen, II, 5, e, uittrompetten.Blaten, Il, 3, e, 7, f, schreeuwen, bluffen. Verg. op hlae t.Blend, III, 13, d, blind.Blendelije, passim, blindelings.Bleyne , I, 2 c, III, 17, d, doorn.

Bleven, II, 2, a, III, 1, e, 33, d, ven. deelw. gebleven.

Blijken, III, 7, c, 20 b, 63, d, zich vertoonen ; vandaarboeken laten blijken (II, 21 c) boeken uitgeven.

Blijven, II, 1, e, achterblijven, achterstaan ; III, 26, e, omko-men. (Zie Van den Levene ons Heren, in voce bleven).

Block, II, 14, d, een vaste armbus in de kerk.

Bloot, I, 4, d, 6, e, duidelijk, klaar, openlijk; III, 22, e, ge-ring; II, 8, g, III, 25, e, (v a n i e t s), zonder, missende.

Bloten (hem-van iets), III, 28, c, zich van iets ontdoen.Blouwen, III, 10, e, slaan.Boete, III, 27, b, 30, e, enz., beterschap, herstel.Boeten, III, 26, b,(een verlanghen), aan een verlangen vol-

doen; III, 44, g, herstellen, goedmaken.Bom(tne), I, 14, s, II, 3, d, III, B, c, trom, trommel.

Page 24: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

1 4

Bommen, I, IA, d, III, 56, d, trommelen.

Boogen , II, 6, g, III, 13, a, 20, e, enz., buigen.

Boort, III, 20, f, zijde.

Bone II, 15, e, III, 9, c, beurs.

Bracht, III, 63, b, verl. deelw. gebracht,

Brakelen, III, 35, a, sloven, hard werken. Zie KIL.Bramen (aen de-blijven), II, 24, v, aan de dorens blijven

hangen.

Brant I, 20, c, zwaard. Zie HUYDEC. op ST. II, 347, 348, 582.Brantsticht, III, 65, c, brandstichting.

Brengen (volc-op iemant), II, 4, b, volk aanvoeren tegen,

Brief, I, 18, f, publicatie, aankondiging; III, 19, d, 41,d, aanteekeningboek, schuldregister, (zie Van den Lev.ons Heren; vs. 756); I , 12, d, 17, d, III, 55, e,vrijbrief, vrijstelling van betaling, (zie vooral laatstgen.plaats).

Bril, I, 12, c; geen brillen behoeven = niet nauwkeuriggenoeg beschouwen , (in het straffen) te toegevend zijn;II, 5, e, brillen sonder glasen vercoopen =bedriegen.

Brin.gen, III, 58, e, voortbrengen.

Broot (bidden), III, 19, a, bedelen.

Broot (iets op iemants - hanghen), I, 14, h, iem. ietsverwijten.

Broemen, I, 14, p, afschuimen.

Bruer, I, 14, s, III, 26, e, broeder.

Bruerlijck, III, 4, f, 70, c, broederlijk.

Buyghen, III, 64, f, vermurwen.Buyten, buten, I, 2, g, III, 66, a, vanbuiten.

Busen, I, 12, b, zuipen.

Page 25: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

15

012 Cri.

C en CH = K, zie K.

Chieren, II, 1, f, 6, d, JIJ, 35, d, sieren, opsieren.Certeyn, passim, bijw. zeker, gewis.Certeynicheyt, III, 29, b, zekerheid.Cierheyt, III, 9, a, versiering, tooi.Cyborie, II, 1, e, III, 16, a, 64, c, miskelk.

E).

Daer, II, e, daarheen.Daerteghen, III, 31, a, daarentegen.Daertoe, II, 24, e, III, 8, c, '15, b, daarenboven.%eh, III, 47, B, uitstel; III, 51, c, tijd. Zie OUDEM. M22/. In.Daghen (haer -- maken) I, 12, d, [den tijd bepalen, waarop

men zal betalen, doch, vóórdat die verschenen is, zichuit de voeten maken. D a eh namelijk of daghen ishier op te vatten als termijn van betaling. Vgl. deFransche benaming jours de gráce of jours de faveur,d. i. de termijn van tien dagen, die aan een koopmanplacht toegestaan worden voor het betalen van denwissel, waarvan de vervaltijd verstreken was.]

Daken, III, 15, h, [komen, geraken, hier, meer in 't bij-zonder van het geschut, op iets—, bereiken, treffen.Zie voor de verklaring van dit woord VAN HELTEN inden Navorscher , XXIII , bl. 353-357.]

Balla, II, 8, f, dalende.

Dan, I, 14, n, dan dat.

Page 26: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

16

Dan& (teghen mijnen—) III, 53, a , tegen mijn wil, mijnsondanks; I, 2, a, in dancke nemen goedgunstigaannemen.

Dante, I, 15, e, II, 16, b, slordig vrouwspersoon, slons, sletPLANT.

Dat, passim , voor dat 't ; ook voor indien (zie b. v. III , 56, e).

Dats, II, 6 , e , dat des.

Dauwelijck, III, 41 , a, dauwende.

Dauwen, III, 48 , b, bij droppels te voorschijn komen.

De, II, 24, w, III, 2, a, deed.

Deghe (doen), III, 39 , a , hulp aanbrengen.Deerde, II, 13, d, derde.Deere (in sijn—seiten), III, 8 , b , minachten. Vgl. OUDEM.

op BRED. en de fr. uitdrukking prendre â pitié.

Deysen, I, 2, g, III, 6, a, 48, a, achteruitgaan of gaan,komen (in 't algemeen).

Dellingh , III, 8, a, daling. Vgl. bij KIL. dellen 7,- dalen.

Delven, III, 22, d, bedelven, begraven.

Derren, III, 20, b, 40, b, durven.

Derven, passim, .5f durven CA' behoeven M missen.

Duecht, passim, goed werk.

Duere (sijn), III, 58, c, weggegaan zijn.

Duerdelven, II, 24, o, doorgraven, doorzoeken.

Deurslaen, II, 3, b, doorbrengen. [Vgl. deurslag, verkwister,doorbrenger, OUDEM. Mnl. Wb.]

Duerteesen, II, 22, a, door en door kwellen. Vgl. Teesen.De sulcke, II, 24, v, de zoodanige; II, 2, f, III, 55, g,

menigeen, sommigen. Zie s elc.Dichten, III, 34, b, 70, k, verdichten, verzinnen, uitdenken.

1)1e, passim, voor het lidw. de; ook staat de vorm die meer-malen voor dien.

Die, II, 13, stokregel, III , 70, b, voor zoo iemand,indien men.

Page 27: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

17

Die wijle dat, 1, 20, d, terwijl.Diepheyt 44 , h , diepte.Dier, passim , duur , kostbaar.

Dierbaer 26 , f, duur , kostbaar.

Dierlijck, III, 28, f, 52, e, bijw. duur.

Diertijt, passim , dure tijden.

Digne (sint), II, 24 , f. SANTA DIGNA , ook SANTA DYMPHNAgenaamd, is eene heilige, welke voorgesteld werd metde rechterhand op een zwaard rustende en met delinker een keten vasthoudende, waarmede een draak,die onder haar voeten ligt , gebonden is. Zie LegendaSancte Dympne , impressum Antwerpie, 8°, ter HaagscheBibl. (Catal. Holtrop I, pag. 83, N°. 215) aanwezig.Deze draak stelt den helschen geest voor. Vandaar»Den gheest , diemen maect onder sint Dignen voeten" =de geest, dien men onder de voeten van ST. D. schildert,d. i. des duivel geest. (Zie voorts over ST. DIGNA OfST. DIMPHNA. Vad. Mus. van SERRURg , V, 439).

Dichte, III, 58, d, dicht bijeen.

Diligentie doen, III, 55, b, moeite, zorg aanwenden.

Dille, klappei, in 't algemeen vrouwspersoon (in veracht. zin).Zie KIL. en vgl. call e.

Dingstoel, III, 49, d, rechterstoel.

Dineken, II, 9, e, denken.

binnen, II, 16, d, III, 17, d, dunnen, verminderen.

Displicentie, III, 64, e, mishagen omtrent zich zelf, berouw.Ditte, I, 3, b, 12, a. dit.

Dobbelschool, III, 61, b, dobbel-, speelhuis.

Dobbeltong, III, 69, a, leugenachtige, lasterende tong.

Doch, III, 12, a, 40, b, toch.

Doe, II, 2, k, toen.

Doeghet, I, 10, a, voor doet het. Verg. voor meer derge-lijke vormen sieget en staghet.

Doecken (witte), II, 18, b, 18, c, [meisjes, vrouwvolk, zoo2

Page 28: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

18

genoemd naar de kleeding, gelijk broeken = mannen.(Vgl. CATS (V. Vi.) , II , 856.)]

Doen; 1.. I, 12, e, 16, a, als hulpwerkw. b. v. doen haten= haten; doen verlichten = verlichten; vgl. Briefvan prof. DE VRIES aan DR. JONCKBL. bl. 13;

2.. ter omschrijving, met een substantief als object,b. v. overspel - (II, 10, g, 15,. e) • spijt belee-

digen (III, 30, c); toren - , verdriet, leed doen(III, 36, d); vermijdinge - , vermijden 30,b)• vruchten - vruchten voortbrengen (II, 9, a,III, 68, b, 70, d); weerstand -, weerstand bie-den (II, 4, d);

3 . III, 12, a, maken, veroorzaken.Doen, passim, toen.Doode wond, II, 17, d, doodelijke wond.Door, duer, passim, ter wille van.Doordelven, III, 51, b, doorgraven, doorzoeken.

Doorronnen, III, 9, a, ven. deelw. van doorrennen.Doorvieren, LT1, 15, cl, doorgloeien.Doorwachter, III, 12, d, deurwachter.Dossen, II, 14, c, kleeden.Douwe, II, 20, a, de uwe.

Draet, II, 7, e; een draet tot alle naelden weten =aan alles een mouw weten te passen.

Dracht, 1°. II, 1, a, III , 12, a, 63, b, het baren, bevalling;2°. I, 1, a, III, 47, a, mensch, wezen; 1, 7, a,menschdom,30. II, 24, d, streek, listige handeling;4°. III, 21, b, 38, d, handelwijze.[Zie over de verklaring dezer beteekenissen VAN HEL-TEN , Proeven v. Woordverkl. bl. 22-27.]

Draghen, III, 15, g, zwanger zijn.

Draghen (achter straten), I, 13, a, [in opspraak, op destraat brengen.]

Draghen (hem), I, 12, d, zich gedragen.

Page 29: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

19

Brandi, II, 8, b, dralend, achterlijk.Dralijck, II, 18, c, III, 54, c, dralende.Dranck, III, 2, f, dronk.Dreel, II, 2, f, boel, KIL.Drepen (bij iets), III, 58, d, [bij iets passen, bij iets halen,

er mede vergeleken worden.]Drineken, III, 5, c, drenken.Drave, I, 2, a, druif.Dubben (in iets), I, 3, d, II, 15, a, zich verdiepen in iets.Ducht, III, 13, c, vree.Duycken, I, 14, 1, II, 18, e, III, 58, b, 63, d, zich ver-

schuilen, zich verbergen. KIL.Duyst, II, 24, b, III, 2, c, 7, e, duizend.Duysentich (dusentich), III, 16, b, I, 2, h, duizend.Duldoor, II, 23, e, dwaas, zot.Dumen (op haer), II, 17, b, [naar eigen willekeur, op hun

eigen houtje.]Duncken (hem laten -), I, 19, f, II, 6, b, III, 19, c,

meenen, wanen.Dueren, II, 3, a, III, 36, b, volharden; III, 2, e, het

uithouden.Duslange, III, 21, a, totnogtoe.Duer, II, 1, a, kostbaar.Dwaen, II, 17, d, III, 21, a, enz. wasschen, afwassehen ;

imprf. dwoech.Dwalich, II, 8, d, dwalende.Dwanck, III, 4, c, dwong.Dwingen, III, 37, a, 53, b, bedwingen.

Dwoech en dwoecht, III, 1., b, 64, e, imprf. van dwaen(zie ald.)

Page 30: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

20

Eene, III, 13, f, eenige.

Eenhoren, III, 11, a, 14, a, 24 f, 31., b. Het fabelachtigverhaal, waar A. BIJNS in genoemde plaatsen op doelt,vindt men in MAERLANT'S Nat Bl. I, bl. 219, vs. 3717 vlgg.

Eenich, III , 51., d, eenzaam. Vgl. OUDEM. Mnl. Wb.

Eenicheyt, I, 18, f. 21, e, eenheid, eendracht. Vgl. OUD.Mnl. Wb.

Eenpaer, III, 2, f, 20, e, 27, d, 34, c, enz., adverb• gestadig.of gezamenlijk, eenstemmig.

Eenpaerlijek, III, 5, d, 31, c, 52, a, hetzelfde als eenpae r.Eens jaers, II, 6, b, [eertijds. Verg. ook :

'kWaer me wel so wijs, doeck iens jaers te vrijen waer.COSTER, T. de Boer, bl. 6.

Twas eens jaers goet, ten doocht nu niet.C. DE ROOVERE Rhet. Wrk.

Eer, II, 21, b, adverb. eertijds; III, 25, a, vooraf, eerst ;III, 4, b, voorzetsel voor.

Eerdelijck, III, 28, f, aardsch.

Eerdich, II" 1, c, aardsch; III, 3, f, actrdschgezind.

Eertsch, passim, ctardsch.

Effen staten, II, 19, b, niet in schuld staan.

Eyschelijck, ELI, 52, e, ijzende.

El, II, 24, o, III, 15, e, 53, f, anders; III, 46, e, ander.

Elkerlijck, passim, elkeen.

Elven (van), III, 22, d, zie op Tienen (van).Emende, II, 18, e, boete. Zie Km.Emmer, III, 57, d, ooit.

En, II, 6, e, 23, a, 24, w, III, 4, f, enz• tenzij dat, of.

Page 31: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

'21

En, passim, als ontkenning = niet; of in verbinding met maer(= slechts), vgl. I, 14, f, 15, e. ténmaal (II, 4, b) staathet als gallicisme na een ontkennenden comparativus.

En, III, 12, e, indien. [Vergelijk:

Weerde vrouw Moeder, ent u believen ware,Ghij zout mij meughen verjubileren men.

CASTELEYN II. v. Pyr. en Thisbe, 28.

So laet ons, ent u ghelievelic sij ,Van huys bij nachte secretelic gaen.

lbid. 47.

0 leeraar, ent u niet en misgriefde ,In trooste so biddic u noch een bede.

Sp. v. S. op de quaestie: Welck denmensche stervende meesten troost is, 418.

Ook gebruikte men daarvoor den vorm in; vgl OUDEM.Wb. alsmede:

Hij stracx (in 't doenlijck is) verschijn hier otfp het Hof.COLEVELT, Graef Floris, 5.

En, III, 67, b en c, voor het betrekk. voornw. dat.Ende, II, 13, e, eindigen.Endelveers (dendelveers lesen), III, 48, d, verbloemde

uitdrukking voor sterven. Zie hierover Minnenloep ,Gloss. bl. 208.

Eugien, TIJ, 3, h, 38, g, verstand.Engelsch, II, 8, a, III, 16, e, 24, c, 26, f, enz. adject.

van engelen of engelachtig.-er. Somtijds dient een substantief op er, van een werk-

woordelijken stam gevormd, om, met zijn verbonden,het ww. zelve te omschrijven. Vgl. b. v. ic b ensor condere (I, 22, c) , voor ik orconde, d. i. getuighet, ghij zijt mijnder wercken metere (III, 49,c), voor gij meet mijne wercken , enz. enz.

-eur(e), -eur(en) of -uer(e), -uer(en), [is een uitgang, dieeigenlijk voor uur(e) , uur(en) staat, doch waarin de

Page 32: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

22

uu den klank eu (ook geschreven als ue) heeft aange-nomen; vgl. b. v. I, 1., d, besueren (ue eu) voorbesuren; I, 1, d, II, 12, c, scriftueren (ue eu) voorschrifturen; II, 12, c, 24, c, puere (ue = eu) voorpure, enz. enz. Ditzelfde verschijnsel ontmoet menmeermalen bij de rederijkers der 16de eeuw. In West-Vlaanderen en sommige deelen van Limburg luidttegenwoordig en luidde oudtijds de uu, vóór de r, alseu ; niet echter in Brabant, Oost-Vlaanderen en Holland.Toch hebben ook dichters en dichteressen uit dezelaatste gewesten (o. a. onze A. BuNs) meermalen vandeze eu-uitspraak gebruik gemaakt om de woorden op-uur met die op -eur in het rijm te doen overeenstem-men. B. v. :

Die verholentheyt met een vast accoort moetGhetuyghen die oude en nieuwe schrifteur e,Dat God gheopenbaert is in tsvleesch labeure , enz.

Deuchdel. Sotutien (Thantwerp, bij G. v. d. Rade), bl. 7.

Aspidis quetseureMet dorste inflammeert,Die gheenen dranck restringeert,Dits oock 's rijckdoms nateur e.

Ibid. bl. 60.

Wij saghen wel alsoo suer,Maer den dagh met alsoo groot ghetruerDie verscheen eenpaer door Gods wercken daer, enz.

Lied. en liefer. bij HAERLEM SOETENDAL , bl. 34.

wonderlijck is 't rat van Avontuere,Dat men menighen keer siet draeyen,Den eenen druck lijden en swaer getruere , enz.

Ibid. 37.

Erch , I, 14, c, III, 70, f, kwaad. In erge verkeer en =verdraaien, verkeerd verklaren (II, 7, a).

Page 33: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

23

Ergeren, II, 10, c, slecht worden, verergeren.Erm, II, 15, e, arm.Erre, I, 21, b, gram, toornig.Erven; 10. schenken (II, 23, opschrift) , oorspr. schenken bij

uitersten wil (zie b. v. MAERL. Sp. .H. L1, bl. 323,v. 9., M. STORE, VIII, 978) ;

2°. verkrijgen (III, 4, h, 5, h, 30, e), vgl. OUDELMnl. Wb.

Erve, III, 13, e, bezitting, eigendom.Es, passim, is.Eve, II, 1, c, latijnsche genitief (eig. Evae) van Eva; ook

vindt men (I, 2, a) Even als nederl. zwakke genit.van Eve.

Evel, III, 5, e, 19, c, kwaad..Evoren, III, 18, e, ivoren.Exemplaer, III, 64, b, voorbeeldig.Exempt, III, 43, h, uitgezonderd.

Faelgeren, III, 6, d, 44, a, falen, ontbreken, te kort schieten.Fame, II, 24, z, III, 8, goede naam.Faconde, III, 69, a, welsprekendheid.Falen; 10. van zaken, ontbreken (I, 14, n, II, 16, c, III, 1, b,

36, e); achterwege blijven, ophouden (III, 22, d) ; missen(III, 4, e);

2°. van personen, gebrek aan iets hebben, missen (III,6, b), te kort schieten (III, 32, f).

Fel, II, 24, o, III, 3, a, 35, b, wreed.

Page 34: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

24

Fier, II, 1, f, woest, wreed; anders heeft het de tegen-woordig gewone beteekenis. [Verg. KIL., en fierheytvan tempeeste bij DE BRUNE , Wetst. 85.]

Fierlijek, III, 52, e, adverb. wreedelijk.Figuer, II, 11, d, beeld, afbeeldsel ; III, 36, d, toonbeeld;

III, 36, b, persoon, wezen (vgl. for m).Fijn, 1, 10, a, II, 24, 1, enz., einde, fr. fin.Fijn, II, 14, opschrift, III, 13, b, 16, c, 35, b, enz., hetzij

als bijv. nw. hetzij als bijw. schoon.Financie, I, 13, b, II, 3, g, grove woeker. Zie Km.Financier, I, 14, f, woekeraar. Vgl. financie.Flaeuwen, III, 24, e, '27, c, flauw zijn.Flitsen, I, 12, b, kaartspelen. Vgl. Km.Flueelen (hem), II, 15, g, zich in fluweel kleeden.Folen, III, 61, a, [knoeien. Folen beteekent oorspronkelijk

hard, ruw betasten, •en ontwikkelde hieruit de boven-genoemde opvatting op dezelfde wijze als knoeien enhoetelen, waarover men den Taalbode, III, bl. 177 nazie.Het woord is overgenomen uit een oudfr. foler, nfr.fouler.]

Foortse, II, 13, c, III, 6, d, kracht, geweld, fr. force.Foortsig, III, 24, e, sterk.Foreest, H, 2, i, TIJ, 2, e, wildernis, woestenij.Form, III, 60, b, persoon, wezen. Vgl. figuer, in gelijken zin.Forneys, I, 2, g, III, 39, e, fornuis, oven.Frate, ILI, 38, d, vraat, gulzigaard.Futselaer. II, 17, c, bedrieger. [Zie Taalb. IV, 214.]Futselboeck, II, 15, h, III, 70, i, [bedriegerij, bedrog. Van-

hier 't futselboeck studeeren, (I, 12, a, 18, f,) =bedriegen, en 't futselboeck soecken =uitvluchtenzoeken. Zie over den oorsprong Taalb. IV, 214-218.]

Page 35: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

25

Gaeyole, III, 61, b, kooi. Vgl. KIL.Gabben, II, 7, g, spotten. Vgl. bij Km. gabberen = spotten.Gagie, III, 9, b, loon, belooning.Gang° (metten), III, 23, a, 64, a, spoedig , snel.Gapen (op of na, naer), I, 13, a, 14, e, II, 4, a, begeeren,

verlangen naar.Gardijn(e), I, 15, e , III, 16, c, gordijn.Garseken, III, 43, a, 63, f, grasje, grashalmpje.

Ge- wordt gewoonlijk, evenals in het Middelnederlandsch,weggelaten in de participia bleven, brocht, comen,leden, vonden, worden.

Ge- wordt bij A. BIJNS vóór infinitieven (evenals in hetMiddelnederlandsch) gevoegd, wanneer deze afhangenvan een ,der hulpwerkwoorden laten, mogen, kunnen,willen en zullen (vgl. VERDAM , Tekstkritiek, 46-48).Vgl. hiervoor ghebenedijen (III, 44, a), gheëeren (I, 2,d), gegaen 61, c), ghehopen (III, 49, d), gehou-

wen, (II, 2, a), ghecrijghen (III, 9, c, 55, b, 70,gelesen (II, 24, s), gheljen (III, 2, f), geluchten (I, 14,p), gemaken (II, 23, a), gemalen' (III, 58, d), ge-

missen, (III, 43, b), gheprijsen (I, 6, d), geraken, (I,20, b), gheramen (III, 5, a), gheregeren (II, 20, a),enz. enz.

Gheabitueert, II, 24, a, gekleed.

Gebeend, III, 26, d, van beenderen voorzien.

Gebenedijen, III, 27, c, benedijen, zegenen.

Gebueren, II, 16, e, te beurt vallen.

Gebieden, gebien, LII, 3, d, 37, a, gebied, macht.Gebloeyt, III, 11, o, met bloesems voorzien. Zie ook Rom.

v. Limbi V, 3.Ghebodt, III, 59, d, gebied, heerschappij.

Page 36: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

26

Ghebras, III, 59, c, gespuis, troep, hoop (verachtelijk). Verg.Ned. Wb.

Ghebreken, 40. passim, ontbreken; 2°. te kort schieten (I, 16,g); 3° (met den datief) in den steek laten (III, 54, c).

Ghedaecht, III, 44, b, 55, i, bedaagd.Gedaeckt (dunne), III, 25, d, [met een dun dak bedekt,

armoedig. Verg. over gedaect Navorscher, XXIII,bl. 353-357.]

Gedaen (schoone), III, 14, d. schoon.

Ghedichte(lijk), passim, 1°. dikwijls , gedurig , 2°. dicht, dichtopeen, dichtbij.

Ghedijen (te of daertoe), III, 2, f, 5, a, tot iets geraken,komen.

Ghedoghen, I, 8, e, lijden , dulden.Ghedoog, III, 67, b , toelating.

Gheduchtich, III, 12, f, 35, g, geducht.

Gedueren, I, 1, d, III, 3, e, 69, c, volharden, (het) uithouden.

Geduerlijck, III, 28, e, aanhoudend, gestadig.

Geëchte vrouw, II, 3, f, gehuwde vrouw.

Geëngient, II, 54, e, gezind.

Geerde, I, 2, b, III, 14, a, 18, b, rank, spruit.

Geeren,, III, 20, e, begeeren.

Gheesten, III, 33, e, hetzelfde als gesten (zie ald.).Ghwaet, I, 4, e, met gaten voorzien, doorboord. Zie km.Ghehackelt, II, 6, d, fr. taiiladé , uitgesneden.

Gheharmen, ghehermen, II, 3, e, III, 37, b, rusten. ZieOUDEM. Mnl. Wb.

Gehelt (aen iets), I, b, c, geneigd tot iets.

Ghehuldich, III, 22, c, 42, e, getrouw, goedgunstig. Zie KIL.

Geïnficieert, III, 34, c, besmet.

Gejanck, I, 2, a, III, 53, b, geween.

Gekapt, I, 19, c, van een monnikskap voorzien.

Geclaut, III, 25, e, in de klaauwen vastgegrepen.

Page 37: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

27

Gedist., III, 38, g , als klissen vastgehecht.

Ghecriel, III, 30, d, 60, d, gedrang , menigte.

Gelichaempt, III, 33, e, van een lichaam voorzien.

Ghelieven, I, 17, d, believen.

Geliggen, III, 15, g, bevallen , moeder worden.

Ghelijcken, III, 15, h, vergelijken (trans.); III, 5, a,gelijk zijn.

Ghellen, II, 18, f, voor gelden = betalen.

Gheloeven, passim, beloven.

Gelu, III, 65, e, geel.Ghemeyn, III, 15, b, 18, a, bijv. nw. gemeenzaam , vrien-

delijk.Ghemeene, ghemeyne , I, 1., b, II, 1., c, 8, f, III, 17,

d, 27, a, bijw. gezamenlijk ; I , 2, c, in 't algemeen.Ghemerck, III, 13, d, inzicht; gemerek leggen aen

(III, 58, e) = letten op.Ghemoet, III, 70, h, gezind.

Genendelijc, III, 37, d, moedig, met moed, met vertrouwen.Ghenieten, II, 6 c, III, 19, a, 20, b, 48, d, gevoelen,

ondervinden bezuren.

Genitivus. Evenals in het Middelnederl. en nog in het Ne-den. der 17de en (hier en daar) der 18de eeuw regee-ren enkele werkwoorden bij A. BIJNS den genitief,welke in de tegenwoordige taal door eene accusatiefof door een constructie met een voorzetsel is vervan-gen. Zoo b. v.: gadeslaen (III, 40, d), gebreken (III,27, c), ghedencken (III, 24, c), ghenieten (III, 23,b), hem onderwinden (III, 34, e, 55, g, 61, d),hem schamen (II, 12, d), hem verstaen (III, 63, c), enz.

Ghenoegen, II, 3, a, bevallen.Gent, II, 24, x, III, 13, e, 44, i, schoon, edel, voortreffe-

lijk. VgL oudfr. gent, nfr. gentil.

Ghepayt, I, 3, a, II, 20, a, ven. deelw. van payen (fr.payer), = tevredengesteld, tevreden.

Page 38: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

28

Ghepast, I, 10, c, [genegen. Verg. ook :

Hebdy mij niet uwen sone ghegheven ,Omdat ic zoo met hem soude leven,Oft mijn eyghen kint ware, als de ghepaste;

C. V. GHISTELE Terent. Com. Adelphi, 7.

Sy sal u saen als de wel ghepasteVriendelijcker schrijven oft comen ter spraken.

CASTELEYN , C. V. Rhet. 18].

Ghepelst, II, 16, c, met een pels gekleed.Ohepijn, I, 4, a, III, 34, • e, enz. pijn.Gheplogen, III, 29, c, 36, c, 68, d, sterk part. perf. van

plegen, voor het tegenwoordige onregelmatige zwakkegepleegd.

Oberakelije, III, 11, v, gebaande, gemakkelijk te begaan.Zie KIL.

Gherasch, III, 21 , b, rasch, snel.Ghereeekt, III, 27, c, gereed, part. pass. van reken, ge-

reed maken, in orde brengen. Zie KIL.Gherechtelije, III, 52, d, rechtvaardig.Ghereekelijc, III, 52, d, bijw. behoorlijk, naar behooren.Gheringhe, passim, bijw. spoedig.Gheronnen, II, 24, z, gevloeid, part. perf. van een verloren

sterk werkw. rinnen, vloeien.Gherucht, III, 25, f, woeling. Vgl. Km.Ghesellick, III, 52, b, wereldschgezind.Ghesehepen, zie op schapen.Ghescint, gesehint, I, 6, d, II, 19, f, III, 70, b, zwak

part. pass. van schinde n, schenden, dat in de eerste deraangehaalde plaatsen voor in 't ongeluk brengen gebe-zigd is (vgl. schand e).

Ghesleghen, III, 21, a, geslagen.Ghesneest, III, 38, g, adjectief, van sneeze, snees, tros,

afgeleid, = aan trossen vereenigd.

Page 39: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

29

Ghesonde, III, 47 , e , gezondheid.Ghespan, II, 17, c , dwang.Ghesport, III, 25 , d , van sporten voorzien.Ghestaect, III, 66 , a , [bevestigd , gevestigd. Verg. ook :

Opdat ick teghen 't verlies mach sijn g h e st aectEn dat ick tselve mach verdraghen patientelijck.

HOUWAERT Paraen. Polit. 186.0 Alderweertste lieve Voester vrouwe,Daer alle mijnen troost , secoers en trouweOp staet gh e stae c t.

Houw. Hand. der Amour. Hero en Leand. 10.Vandaar ook onghestaect = onbevestigd, onvast:

Mijn sinnen doleren int onghestae ct eTherte wilt hem offeren als die geschaecte.

C. VAN RIJSSELE Sp. der Minnen, 17].

Ghestaen, III, 12, c, 14, d, 15, c, 46, b, staande.Ghestadig, II, 22, a, III, 51, a, standvastig, volhardend.

Vgl. KIL.Ghestelt sijn, III, 6, d, staan.Gesten, III, 43, d, daden; lat. gesta.Ghestichte, III, 58, d, [wezen, vorm, lichaam. Verg. ook:

Want lacen mijn maechdelijc ghestich teWaer te snoode tot zijnen licliame puere.

C. V. RIJSSELE Sp. der M. , 21].Ghestichtclijck, II, 5, e, bijw. braaf, voorbeeldig. Vgl.

ghestichtich bij KIL.Ghestoffeert , I, 18, e, versierd.Gestrij (in—liggen), III, 20, c, in strijd zijn, twisten.tieten, passim, gegeten.Ghetroont, II, 9, c, op een troon gezeten.Ghetuych, III, 33, e, getuigenis.Ghevaten, I, 19, f, vat krijgen, ingang vinden.

Page 40: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

30

Gheveerte, II, 10, e, handelwijze '• gheveerte maken (II,24, q) = lawaai, leven maken.

Gheven (hem), III, 37, d, zich overgeven.Gevicht, II, 22, b, gevecht.Geweest hebben, passim, gallicisme; vgl. fr. avoir été.Gewente, III, 8, b, 32, b, gewoonte.Ghewinnen, III, 23, a, verkrijgen.Ghewinlijek, III, 40, c, verkrijgbaar ; ook = winnende,

in omschrijving met zijn ; vgl. op A dj e c tie f.Ghewonnen, 32, a, gewonden.Ghewracht, passim, gewrocht, gemaakt.Gewroech, II, 22, a, het prangen, geprang.Ghier, III, 31, f, 41, e, begeerig.Ghieren, II, 3, e, begeeren.Ghierich, I, 21, b, III, 70, 1, begeerig.Ghierlijek, III, 28, f, 52, f, adverb. begeerig.(Meten, II, 6, c, drinken.Gygant , III, 59, d, reus.Ghissen (metter), II, 1.1, e, bij de gis.(Mussen (op iets), II, 6, d, 13, d, III, 37,d, 39, d, 65, b,

aan iets denken.(Must, III, 22, c, 25, f, vuil, vuiligheid. Vgl. KIL.

Gloedelijc., III, 52, e, gloeiend.(Moedig, passim, gloeiend, vurig.Glose, I, 22, g, verklaring.God wouts, I, 15, e, II, 12, a, [God betere 't, voor God

woude des, d. i. zorge daarvoor. Vgl. BREEDEROO, Moortje,64, VONDEL (V. VL.), I, 41, b, SPIEGHEL Bijspr. Alman.Dec. 10, en vgl. OUDEM. Mnl. Wb.]

Goet om, III, 67, e, 70, 1, gemakkelijk, licht om te.Goede (int-keeren), I, 13, e, in goeden zin uitleggen.Goedertieren, II, 21, e, zachtaardig, zacht.Goor, III, 63, f, geur.

Page 41: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

31

Graen, III, 22, a, 23, e, voortreffelijk mensch, hetzelfdewoord als greyn (zie aldaar).

Graat, III, 6, b, 22, e, trap.

Grabben, II, 3, e, grijpen, samenrapen.

Granen (sijn—opsteken), II, 4, e, 12, b, 24, ij, schreeuwen,gedruisch maken. Zie KIL.

Gratie, III, 21, c, dankbaarheid.

Graven, II, 23, d, III, 43, e, begraven.

Greyen, III, 20, c, 43, f, behagen, bevallen; oudfr. gréer.

Greyn, III, 17, d, voortreffelijk mensch. Zie prof. DE VRIESin den Taalb. IV, 47-49.

Grief, III, 19, d, 41., d, leed, droefheid.

Grieven, I, 18, cl, leed doen, kwellen.

rijsen (van—iets), passim, gruwen, een afgrijzen hebben.

Grimmen, III, 5, e, 63, a, vreeselijk, akelig geluid maken.

Grof, III, 21, a, onaanzienlijk.

Gronden, gronderen, passim, doorgronden.Gront, passim, aard, gemoed, inborst.Gru doen, II, 22, a, afkeer inboezemen.

Gruys (een), I, 17, h, een gruisje.

nc.

Haeyen, II, 23, d, volharden.

'henen, III, 32, a, zich spoeden.

Haat, III, 46, a, hechtenis, gevangenis.

Hack (den—op iets hebben), I, 17, h, haten. Vgl. OUDEIVI.

Mnl. Wb.

Page 42: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

32

lialp, III, 4, b, III, 7, c, hielp.Hals (den slag op den-hebben), III, 56, a, 65, d,

op 't punt zijn den halsslag te ontvangen.Handelen, III, 24, d, in de handen nemen.

Hanteren, I, 16, d, behandelen; vruecht, wellust -13, d, III, 9, b, 61., e) = genieten, bedrijven;

ijdelheyt - (III, 53, b) = bedrijven.liantwerek, III, 43, b, werk met de hand gemaakt.Hebben (hem), passim, zich gedragen.HeensdaeChs, I, 11., a, III, 55, c, hedendaags.Heyse, I, 7, b, hengsel. Zie Ku...Heysehen, III, 20, a, 48, d, eischen.Hellen (hem), III, 22, d, zich buigen.Hem, passim, 3de naamv. meerv. voor hen.Herde, III, 39, e, 67, e, herder.Hereken, II, 5, b, III, 22, e, 41, c, luisteren.Hermaken, I, 8, a, III, 23, c, 29, e, bekeeren.Herpen, I, 11, d, op de harp spelen.Herre, I, 21, e, kier van een deur.Hertog, I, 2, d, III, 1., c, veldheer.Het, passim, voor het tegenwoordige er als plaatsvervanger

van het na het werkw. volgende subject; b. v. het naectdie nachte.

Riet, I, 14, 1, II, 2, c, heette.Hunne, passim, hen, kip.Hooft, hoot; sijn - beteren (I, 3, a, 16, e, IET, 19, f,

22, b) = zich zelven beteren; ook voor meening (II, 2, h).Hooftsweer, I, 19, e, hoofdpijn.Roy, III, 66, f, gras. Zie OUDEM. Mnl. Wb.

Ii00ilen, passim, bedriegen; ook in de tegenwoordige beteek.(II, 9, a).

Hoopen, I, 14, n, III, 35, d, ophoopen.

Page 43: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

33

ilOOt , = hoofd.Hooyeerde, III, 56, f, 66, d, hoovaardij.Houden, I, 3, a, beweren; aan of met iemand — het

met iemand eens zijn (I, 19, d, 51, d).Router, III, 70, f, [houten plank. Verg. het Limburgsche

adject. houteren, houten (SCHUERMANS, Vl. Idiot.)].llovel , III , 63, d, heuvel.Hovere, II, 18, i, [doordraaier, iemand, die een los leven

lijdt].Royeren, II, 11, e, III , 56, d, 61, e, [een los leven lijden.

Zie OUDEM. Mnl. Wb.].Hu, II, 22, c, Westvlaamsche vorm voor u.liudensdaeghs, II, 22, a, Westvlaamsche vorm voor he-

dendaags.Ruere, III, 15, a, 29, a, uur.Ruermalich, II, 8, c. veranderlijk, onstandvastig. Vgl. KIL.

ur-maeligh , muta'bilis , inconstans.Huynen, II, 10, f, Hunnen.Indien, I, 8, d, 12, a, II, 2, i, 7, e, buigen, bukken.Hulde, III, 43, f, diensttrouw.

Hulden, III, 14, e, huldigen.Hullen, III, 55, a, hetzelfde als hulden (zie boven).

e•rl. IJ.

-ig, [Vele adjectieven, met -ich , -ig , van werkwoor-delijke stammen afgeleid, komen in beteekenis overeenmet het part. praes. , b. v.: beduchtich , jachtich , stra -

lich , twistich, verkwistich , versmadich , enz. voor duch-

3

Page 44: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

34

tende, jachtende, stralende, twistende, verkwistende,versmadende, enz. Veelal worden ze op rederijkers-wijze gebruikt met zijn of wezen ter omschrijving vanhet werkw. Vgl. op -lijk en zie V.' HELTEN, ProevenWoordverkl. bl. 65, aant.]

IJdel, passim, ledig.IJzer slaan, II, 7, a, van de trompen, trompetten, ge-

bezigd voor valsche tonen voortbrengen. Verg. TUINMAN(Nederl. Spreekw. bl. 121): »wanneer (iemand), dieop (de mondtromp) speelt, het tongetje niet wel raakt,maakt dat een mistoon en slaat een banen ijzerklank."Vandaar nog hedendaags in West-Vlaanderen de uit-drukking zijn tong slaat ijzer van iemand, die, dronkenzijnde, moeilijk spreekt (z. DE Bo , Wvl. Idiot. bl. 445,a). Vgl. ook Taalk. Mag. III, 495.

In, I, 6, a, voegw. indien. Zie op en.In, III, 57, c, 62, a, 66, e, voorzets. tot.Inbijte, III, 62, b, ontbijt.Inde, III, 67, a, einde.Inden, passim, eindigen.Infeet, II, 14, b, III, 37, c, 55, h, 69, c, besmettelijk,

vergiftig.Ing, I, 18, e, eng.Inghel, passim, engel.Inghelroy, I, 15, e, angel-, hengelroede.Ingelseh, I, 2, c, engelachtig, van engelen.Ingeven, III, 41, e, ingeving.Ingieil, II, 18, e, geest, verstant ;II, 22, a, kunstvoortbrengsel.Inspreken, III, 45, a, inspraak.Inwendelijek, III, 45, a, 52, a, inwendig.Israëlseh, III, 1, b, Israëlitisch.

Page 45: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

35

J..

Jaes, I, '14, p, ja zij. Zie HUYDEC. op M. STOKE , II , 520.Jaet, passim, ja het (eig. ja et).Jachtich , III, 65, e, verlangende. Verg. HUYGENS Korenbl.

I, 461, a.Jent, III, 15, h, 16, e, 63, e, hetzelfde als gent (z. ald.).Juecht, II, 22, z, III, 15, h, jonkvrouw, jong meisje. [Verg.

Y. HELTEN Fiinfzig bemerkungen, § 9].Jochen, III, 63, e, juichen.Jock (met iemand een—trecken), III, 30, e, het met

iemand eens zijn, eveneens handelen.'blijs, III, 13, a, liefelijk, lief, oudfr.Jolijt, passim, vermaak, vreugde.

Jolijtelijck, I, 18, d, met vreugde.Jonnen, I, 16, a, III, 50, d, enz. gunnen; wel —,

53, e, gunstig gezind zijn.Jonste, II, 14, a, III, 12, f, gunst.Jubilatie maken, III, 26, b, jubelen.Justicier, III, 43, h, grootrechter.

Caer, II, 19, h, vriend.

Caboret, II, 18, d, herberg, fr. cabaret.Cadet, I, 2, c, 16, c, 17, g, II, 15, e, 19, g, 21, b,

III, 60, c, heertje, personage (in spottenden zin) ofaanzienlijk persoon (in ernstigen zin).

Page 46: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

36

Caelgie, II, 5, a, staatsche dame. Vgl.:Mijn wijf soude so geerne zijn een caelgieEnde draghen alle daghe een nyeu fatsoen,Een riem, koers, keerl ende een saeyen faelgie.

HOFFM. V. F. Antw. Liederb. bl. 9.

Cake, I, 15, b, 16, f, II, 2, c, schandpaal, schavot.Caken, III, 20, f, listig stelen. Zie OUDEM. Mnl. Wb.Calailt callant, I, 15, e, II, 11, a, III, 55, i, klant, kerel,

(in veracht. zin).Calengier, II, 11, d, kalender.Calfsvel, II, 18, f, spottende woordspeling voor kazuifel.Callant, zie calant.Callen , I, 1.1, a, klappen, praten.Cam, eamen, II, 22, a, III, 64, b, kwam, kwamen.Canosije, II, 2, b, kanunniksplaats. KIL. canonisije, canonicatus.Capproen, capruyn, caprune I, 22, d, II, 2, e, 24, k,

hoofddeksel, kap; iem. den-met hoy vullen, II,3, b, foppen, voor den gek houden.

Care, I, 2, e, vriendin; I, 13, e, boel, beminde.Care, ITT, 26, f, vriend.Charitate, II, 2, c, christelijke liefde.Catijf, II, 4, c, III, 41, a, slechtaard, booswicht.Keer (sijnen-nemen), III, 39, e, 41, a, zich wenden;

TU, 40, d, zich bekeeren.Koeren (hem), I, 20, e, III, 15, h, zich bekeeren.lieerne , III, 23, e, kern, pit.Keest, passim, merg, pit, innerlijke kracht; ten kees te

(III, 67, b) = tot in 't merg.Kennen, passim, bekennen. belijden; III, 55, c, onderkennen.Kerf, III, 48, c, kerfstok.Korre, passim, kar.Kersouwe, II, 1, c, III, 17, a, madelief.

Page 47: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

37

Kersten, passim, Christen.

Ketelen, II, 10, d, kittelen.

Keitijvig, II, 22, c, slecht , boosaardig ; vgl. fr. chétif.

Keur° (wel ter), II, 21, c, duchtig , flink.

Kijven, III, 51, d, 53, d, twisten.

Kille, III, 2, a, 33, a, diepte. Zie Kin.Hinder, passim, pluralis van kind.

Kinnen, passim, kennen of erkennen.

Kissen, II, 11, e, sissen.

Kisto (in), II, 13, spottende uitdrukking voor in de geldkist.

Claer (int-comen), III, 3, c, aan 't licht komen.

Claimen, III, 24, e, met de klauwen vastgrijpen.

Claghen, II, 3, f, beklagen; III, 14, c, subst. voor klacht.aam, II, 1, b, III, 59, b, imperf. voor klom.

Clapheylighe, II, 14, b, die vroom is met den mond.

Clappaert, clappert, I, 11, a, 13, b, babbelaar.

Clappe , I, 14, f, geklap, gebabbel.

Claret, III, 63, c, eene soort van muziekinstrument.

Clatere , I, 12, e, ratel. Zie KIT,.

Cleer, III, 8, b, klaar, duidelijk.

Cleerlijck , III, 67, a, klaarlijk.

Cleesen , clesen, I, 11, b, III, 38, g, ziften. Zie Km.Cleyne, I, 2, c, III, 18, a, enz. schoon, liefelijk.Clergesse , II, 5, e, geleerde vrouw. Vgl. HUYDEC. op ST.

II, 549.Clergije, II, 7, b, III, 63, b, geestelijkheid; III, 47, d,

geleerdheid.Clere, I, 14, k, geestelijke.Clerckelijck, III, 36, e, 52, b, geleerd, verstandig.Clesse , II, 18, g, klit, klis.noteren, III, 19, f, praten, babbelen.Cleven, I, 20, b, vast staan.

Page 48: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

38

Clineken, I, 2, e, III, 10, d, 48, b, trans. doen klinken.

C100t, III, 60, b, kogel; hier leydt den cloot (I, 7,a),hier lette men op, hier komt het op aan ; den cloot enis noch niet geleghen (I, 8, b), den laetstencloot en leydt noch niet (I, 4, d), het clootkenen is noch ten eynde niet (1, 14,p), de (laatste)bal ligt nog niet stil, is nog niet aan het einde derbaan gekomen, d. i. het spel is nog niet uit.

Clacht, I, 6, c, II, 8, e, III, 5, e. 57, e, 61, c, verzinsel,uitvlucht, sprookje ; II, 14, e, III, 25, e, 54, c,slechte streek.

Cluchtieh, II, 7, f, praatziek, babbelachtig.

Cluftig , III, 13, c, vreugd verwekkend (in meer edelen zindan gewoonlijk).

Cluyte, III, 41 , e, klucht.

ause , I, 10, a, 12, b, kluis.

Knaghen (ten beene), I, 15, f, [eene overdrachtelijke uit-drukking, die hier geldt voor tot het uiterste toe zichmet iets bemoeien, zich om iets bemoeien, gelijk de honddie het vleesch tot op het been afknaagt.]

Cnaghen, III, 14, d, knaging.

Cnape, passim, dienstknecht.

Cnol , II, 17, b, kroeg.

CnOuwen, I, 6, a, II, 11, b, overdenken, overpeinzen;eig. = knauwen, dat van het lichaam op den geestwerd overgedragen.

Coken (broot), I, 2, g, bakken. Zie ook SPIEGH. Hertsp.II, 235.

Comansehap, II, 15, e, koopmansschap.

Cornet, II, 6, g, komt het.

COmmere , T, 9, d, hier in den zin van vriendin.Coneubijne, II, 20, c, bijzit.Confoert, III, 13, a, troost, heul. KIL.Confortatijf, III, 16, c, versterkend.Confortatijve, III, 15, f, versterkend middel.

Page 49: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

39

Confuus, 1, 12, b, verwarring.Consent, II, 1, b, III, 15, b en f, wil. Km.Conserf, passim, ingelegde vrucht.

COnsten, II, 7, f, III, 5, a, konden.Cont, III, 50, b, kondet.

Colitreye, III, 34, d, streek.

Convent, II, 1 , e, rot, bende ; III, 67, e, samenkomst,vergadering.

Conversatie, I, 22, a, II, 4, e, III, 22, c, 25, f, 31, d,levenswandel; III, 26, b, 30, c, omgang.

Converseren, II, 5, f, handelen, zijn levenswandel inrichten.Corrosijf, III, 69, c, bijv. nw. giftig, bijtend.

Corrosijf, III, 20, e, venijn, gif.

Credentie, I, 14, n, II, 5, e, III, 70, 1., geloof.Craeyen, I, 3, a, 9, a, III, 55, i, schelden, schrollen. Verg.

roepen (z. ald.).Craghe, I, 16, c, 18, g, hals.Craghen, II, 7, f, III, 4, g, 55, b, kelen, vermoorden.Cranek, I, 2, a, 11, c, zwak, ziekelijk.Cranekelije vallen, II, 10, f, III, 70, g, uit zwakte

zondigen.

Creyleren, II, 1, f, 3, e, schreeuwen, fr. crier.

Crineken, passim, krenken; III, 4, d, zwak worden.Crisdom, III, 35, b, christendom.Croonen, III, 58, c, kreunen.Croonlijek, III, 52, c, kronende.

liruysbruer, II, 15, d, geestelijke.

Cuyme, III, 43, b, nauwelijks.Kute, I, 9, b, kroeg.nier, passim, streek, bedriegerij.Quaet om, I, 16, e, 19, b, III, 19, a, moeilijk, bezwaar-

lijk. Vandaar de zegswijze quaet om vergroven

Page 50: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

40

(III, 43, e, 45, c), moeilijk in grofheid te overtreffen,d. i. zeer grof. Vgl. niet o m.

quaesalf, III, 35, f, kwakzalver.

Quelen, II, 16, e, treuren, klagen; III, 64, f, kwijnen.Vgl. KIL.

Quijte gaen, II, 24, b, III, 35, f, vrijkomen, niet ge -.straft worden.

Quinckernel, I, 13, b, vijfjarig uitstel van betaling. Zie KIL.

en OUDEM. Mnl. Wb.(tuiste; te — ga en, (III, 20, b), te loor gaan; te —

brenghen (II, 14, d), verwoesten, doen verlorengaan.

Za.

Laboreren (naar iets), III, 49, d, tot iets moeite doen.Lachter, I, 16, g, II, 18, d, smaad.Laghe, III, 70, f, woonplaats.Lac, I, 14, p, gebrek.Laken, I, 10, b, II, 21, d, III, 45, e, intrans. vermin-

deren, afnemen ; III , 68, e, trans. beschadigen.

Lacken, II, 7, e, 16, c, lekken.

Lacker, I, 22, e, lekker.

Linnen, I, 9, e, verschoonend behandelen; III, 54, d, inhoede nemen, beschermen.

Langen (neen 't), III, 70, e, neen dat bij lange na niet.

Lancklijvig, III, 70, b, langlevende.

Laten, I, 15, f, II, 16, e, III, 20, g, verlaten; bij hem— (II, 7, f), voor zich houden, niet verbreiden.

Page 51: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

41

Lauderen, II, 5, e , prijzen.

Lavetter, II, 22, c , nietig mensch , beuzelaar. Zie KIL.

Leeder, III, 16, c, ladder.

Leeg, II, 16, e , licht, zedeloos. Vgl. bij KIL. ledighe vrouwe,hoer.

Leedje, II, 22 , b , 24 , i , leelijk. [Het woord is ontstaanuit leek, den samengetrokken en gesyncopeerden vormvoor leelijk, en het achtervoegsel -/ijc , dat men, denoorsprong der k vergeten zijnde , hierachter voegde.Voor het uitvallen der 1 vóór k vergelijke men nogde Westvl. vormen kwaak, voor kwalijk, wuk, voorwelk, zuk (ook in Holland gebruikelijk), voor zulk,alsmede het Zeeuwsche daken, voor dalken, uit dade-lijk(en).]

Leeelijeheyt, II, 24, x, leelijkheid. Zie leeclijc.Leghelije, II, 24, v, op ijdele, onbeduidende wijze.

Leek, II, 8, g, lak, gebrek.

Leken, passim, lekken, druppelen.

Leekerken, II, 15, f, guit, gauwdief. Vgl. KIL.

Leproos, II, 47, e, 50, b, melaatsche.

Leprosije, III, 50, a, melaatschheid.

Lerghe, I, 14, c, II, 7, a, wijd, ruim. Vgl. fr. large.

Let, ledt, I, 10, b, III, 50, b, lid.

Letten, II, 23, c, beleedigen. Zie KIL.Letter, passim, weinig.

Dieren, I, 10, e, 18, f, II, 10, a, trekken; I, 11, d, II,18, e, bedriegen.

Liefghetalieh, II, 8, c, lieftallig. [Verg. over dit woord,het opstel Over volksetymologie in de Toekomst van1873.]

Liefste, III, 57, f, 58, d, 64, f, liefde.

Liefte, passim, liefde.

Lieghen, III, 41, d, haperen, m,ankeeren ; [het imperfectumbocht II, 24, k, = loog et, d. i. het loog, staat in den

Page 52: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

42

zin van lag het , was de oorzaak. Verg. over de ont-wikkeling dezer beide beteekenissen Taalbode , III ,bl. 294-296.]

Lijen, II, 2, b, bekennen.

Lijen (laten), III, 55 , h , laten doorgaan, laten loopen.Lijen, lijden (met iem. of iets), III, 41, a, III, 49 , c,

57 , b, geduld hebben met, verschoonen.

Lijf, II, 24, b, III, 2, f, leven.

-1ijek. Vele adjectieven , met -lijk van werkwoordelijke stam-men afgeleid , komen in beteekenis overeen met hetparticipium praesens ; b. v. begeerlijck , betredelijck,dauwelijck , spijzelijck , vergetelijck, enz. enz. , voor be-geerende, betredende, dauwende, spijzende, vergetende,enz. enz. [Veelal worden deze dan op rederijkers-manier gebruikt met zip/ of wezen ter omschrijvingvan het enkele verbum; b. v. :

0 Heere, weest met mijnder cranckheyt lijdelijck ;Al heb ick alle duecht geweest vertijdelijck,Fonteyne der genaden, zijt op mij vloedelijck.

Vgl. op -i c h -i g , en zie V. HELTEN, Proeven v. Woord-verkl. bl. 65, aanteek.]

Lijnen, III, 43, b, bijv. nw. linnen; II , 16, e, subst. lin-nengoed.

List doen, III, 38, p, list aanwenden.Loeht, passim, lucht.Lof, III, 13, e, groen.Lofsaem, I, 10, d, 37, a, III, 64, f, loffelijk.Lollaert, II, 16, e, liederlijke geestelijke. Zie OUDEMANS

Mnl. Wb.

Loocht, II, 24, k, zie op lieghen.Loof, I, 22, b, blad.Loye, II, 12, e, 24, z, kwaliteit van het laken.Loopen (hoere), I, 22, d, II, 16, f, voor hoer loopen.LOrtSeli II, 14, c, 18, e, [ontleenen, met plan om niet

Page 53: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

43

terug te geven; III, 61 , a, bedriegelijk handelen. Zieover de ontwikkeling dezer beteekenissen Taalb. IV,bl. 209-211.]

Lust (mij—na iets), III, 14, a, 68, e, ik heb verlangennaar iets.

Lustelijek, LII, 58, b en c, fraai, genoeglijk, weelderig.

Lute, I, 9, b, 14, c, luit.

Lutherin, II, 16, c, Lutherschgezinde vrouw.

Lutter, passim, weinig.

M.

Naesehap, III, 70, m, met syncope der g voor maagschap.

Mageleyne, I, 2, c, majolijn.

Naken, I, 12, d, 18, g, met een volgenden infinitief laten,doen; II, 24, f, afbeelden; III, 43, e, een en moetmaken, moed opvatten.

Mannen, III, 7, b, met manschap bezetten.

Manieren, III, 12, g, zeden.

Ianierich, I, 22, f, zedig, ingetogen.

litaniericheyt, II, 2, c, zedigheid, ootmoed.

lilanierlijek, III, 28, e, 70, b, zedelijk, zedig, matig.

Mare, I, 17, f, merrie (hier als scheldwoord).Iledeeijn, III, 48, a en d, geneesheer.

lliedeeijne, III, 16, c, 49, b, geneesmiddel.

Iledegaen (met den dativ.) , II, 1, a, bevallen.

Meersman, II, 20, d, reizend koopman, marskramer.

Meestdeel, I, 14, e, II, 16, e, meestendeels.

Page 54: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

44

Meeste (de), I, 13, d, III, 67, b, de grootste, de eerste, detoongever. Zie KIL.

Neesterije, III, 47, d, geneziAg (in actieven zin).lleyerschap, III, 3, d, 67, d, gebied, bestuur.Melden, I, 23, b, dagvaarden; II, 1, f, verklaring afleggen.lientie maken, II, 10, g, 19, b, III, 55, b, enz. melding

maken.

Mercurist, II, 23, e, III, 23, e, rederijker (vgl. Mere uri uskinderen).

Mercurius kinderen, III, 62, e, rederijkers, d. z. kinderenvan Mercurius, den god der welsprekendheid.

Mergen, III, 43, f, 56, a, morgen.Merck leggen, I, 4, b, III, 7, c, opmerken.Honken, passim, opmerken, gadeslaan.Morren, passim, marren, toeven.Mesdaet, II, 20, e, kwade daad, verkeerdheid.Mesdragen, II, 3, g, substant. wangedrag.Meshoop, III, 10, d, misthoop.itlesleedon, II, 22, b, misleiden.Mespaeyt, II, 11 a, ontevreden.

Illesprijzen, II, 2, h, misprijzen.Illessaken, II, 10 f, verloochenen. Zie ook missaken.Mesten, III, 36, b, zich mesten.Net, II, 7, h, 24 r, bij, fr. par, in de uitdrukking me t ter

kelen hebben, bij de keel vasthouden.Evenzoo :

Och Phedria , ick hebbe de wolf metter ooren.V. GGISTELE Terent. COM. PhOrM. 43.

— en greep mij metten mantel terstont.lbid. 79.

Zie ook Lancel. II, 19045.]

Iet, II, 11, d, III, 2, g, adverb. mede.

Page 55: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

45

Met (niet of gheen-allen), I, ti, a, II, 8, c, 15, g, in't geheel niet of geen. Vandaar ons tegenwoordig nie-mendal , d. i. niet met al.

Mettenen 24, k, de gebeden der geestelijkrn s nachts omdrie uur, lat. matutinae.

Mettentije, III, 63, b, de nacht om den tijd van de met-tenen, d. i. om drie uur.

Metsen, III, 55, h, metselen.

Metser , I, 9, c, metselaar.

Middel, II, 1, d, III, 60, e, midden.

liiddelersse, III, 16, d, middelares.II, 24, e, door middel van.

Mijden, III, 40, a, 41, c, 57, g, sparen.Mijne, III, 36, b, voorkomen, gebaren, fr. mine.Mijnen, III, 6, e, zich toeeig enen.'Wieken, III, 43, d, gissen.

Iineren, I, 8, b, III, 16, b, verminderen.

Hingen, I, 16, c, II, 18, c, mengen.Minjoot, III, 13, b, 31, b, lief, oudfr. mignot.Minken, III, 4, g, 57, g, minder worden.Misch, I, 2, d, mest.

Misdragen, I, 8, c, wangedrag.Mishopen, III, 44, d, wanhopen.Misquame, III, 13, b, III, 46, e, tegenspoed.Mislieven, I, 10, d, III, 55, f, mishagen.Nismaeet , III, 50, c, [bedroefd, mistroostig. Vgl. ook:

Mi smaec t, van liefden versuft, verdooft,Van memorie en zinnen berooft.HOUWAERT , Hand. der Amor. Nam. en Echo, 81.

Mismae ct, totter doot bevreest.

Ibid. 105.

Page 56: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

46

Al is u herte mismaect ende weeckachtich.C. V. RIJSSELE Spiegh. d. Minn. 181.

Bleecverwich , m i smaect ic puer verheene.CASTELEYN , H. v. Pyr. en Thisbe, 34.

Oorspronkelijk werd dit woord, gelijk o. a. uit de laatsteplaats blijkt , op de zich uiterlijk openbarende droefheidtoegepast , om dan later op de innerlijke overgedragente worden.]

Mispassen, III, 54, a, slecht passen.Misraect , II, 3, c, III, 7, e, 15, c, 54, e, verdwaald.itisrieven, I, 12, b, ongeluk, rampspoed.Nissen, II, 6, d, zich bedriegen; III, 39, d, in gebreke zijn.Misval, I, 17, g, III, 44, g, ongeluk.Missaken, passim, zie messake n.Mits, III, 5, d, uit hoofde van; III, 12, e, te midden van.Mits dezen, III, 13, b, 17, c, daarom, derhalve.Noeyer, II, 12, b, in muys en moeyer, muis en moedermuis.Noeysel, III, 13, f, moeilijkheid, kwelling.Moet, passim, gemoed, gezindheid; II, 14, b, moet draghen,

hoogmoedig zijn.Moet (eenen—maken), zie op maken.Moete , I, 14, w, ledige tijd. Vandaar met moeten, met

tusschenpoozen, op zijn gemak.Moeten, passim, mogen; I, 15, a, te gemoet gaan.lloghen, passim, kunnen.Moghende, III, 42, a, 49, a, 60, e, vermogend, machtig.Nommen, I, 11, d, II, 3, d, III. 56, d, maskerade spelen,

vermomd gaan.Mompolier, , II, 18, e, monopolist, opkooper, verhopenNoort (-- roepen op iemant), I, 14, o, iem. in kwaad

gerucht brengen.Moreeel, morseel, I, 2, c, II, 15, g, stuk, blink.

Page 57: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

47

losse, II, 14, c, lichtekooi.

Mostaert (door den—halen), II, 20, c, berispen, beschimpen.Notijf, I, 5, e, II, 15, a, 17, c, gevoelen, meening. [Vergl. ook:

Want als Chremes sal meenen , dits mijn m ot ij f,Dat Bacchis de hoere is mijn amye, enz.

V. GHISTELE , Ter. Com. Heaut. 66.]Nottich, I, 16, h, van de mot doorknaagd.Mouwen (uuter—soecken), II, 18, c, verzinnen.Nuyexken, III, 15, e, eig. plaats, waar het ooft bewaard of

' te weeken gelegd wordt (vgl. KIL. en zie ook SCHUERMANS.Vl. Idiot. in voce muik) ; hier bewaarplaats in 't algemeen.

illuylen, I, 3, c, III, 55, g, schimpen, smalen.Muytmaker, II, 17, c, muiter.Nuntii, passim, monnik.Mute , I, 9, b, 14, c, schuilhoek. Zie OUDEM. MW. Wb.Nuten, passim, muiten.Nuterie, II, 5, d, muiterij.Mutsaert, I, 18, d, takkebos.

Nae, II, 18, i, III, 6, b, naderhand.

Naet (sijuen—naeyen), I, 9, a, 10, e, II, 15, zijn eigenbelangnajagen.

Naect, III, 48, d, adject. ontbloot (van) ; III, 7, f, bijw. openlijk,onverbloemd.

Naectelijc, II, 22, c, bijw. openlijk, zonder verbloemen.Naer, III, 12, h, droevig; III, 24, e, 35, e, nabij; passim, na.

Page 58: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

48

Naer der , III, 10, b, meer nabij.Naerlijek, III, 38, b, bijna.Naeste , I, 14, m, hetzelfde als nauwste, d. i. intiemste, meest

geheime. Vgl. Rein. 2468, Rose , 13733.Nau , nauw(e) , I, '21, f, III, 24, e, 43, b, nauwkeurig, zorg-

vuldig ; II, 21, b, III, 6, b, nauwelijks.

Nauwelijc , III, 41, a, nauwelijks , bijna niet.

Nauwen , III, 48, b, verengen , benauwd worden.

Naijl& , nalijcx , passim, bijna.Naren , passim, naderen.

Natie, I, 16, a, III, 29, e, soort van menschen, volk. Zie Km.Weens , II, 2, b, neen zij. Verg. HUYDEC. op STOKE , II, bl.

519, aanteek.Neent , passim, neen het of neen dat.N eerstig , I, 8, e, ijverig.

Neglentier , III, 13, f, eglantier.

Necker , I, 9, c, 17, d, II, 12, b, benaming voor den duivel,uit de Germaansche mythologie ontleend. Vgl. prof.DE VRIES op Waren. in voce, en CLARISSE op. deNatuurk. vs. 717.

Nergent , II, 16, b, nergens.Nerwaerts , III, 56, b, nergens.Niehte, I, 2.a, kleindochter, vrouwelijke afstammeling; Venus -

(I, 13, d, III, 61, e), lichtekooi.

Niet om, I, 22, e, in niet om versimpelen, in simpel-,d. i. eenvoudigheid niet te overtreffen, dus uitersteenvoudig. Evenzoo. niet om veraermen (III, 51, d),in armoede niet te overtreffen, dus zeer arm; nietom v erbanghen 1, d), in bangheid niet teovertreffen, dus uitermate angstig; niet om verelen(III, 12, g) , zeer edel; niet om vererghen(ILI, 43,e, 56, a), zeer erg; niet om verfellen (III, 37, e),zeer fel ; niet om verhooghen (III, 51, a), zeerhoog; niet om versoeten (II, 2, d, 4, e, III, 25, a),zeer zoet, zeer liefelijk; niet om verstranghen

Page 59: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

49

(I, 22, e, III, 26, b, 48, b, 69, a), zeer strang , zeerstreng, wreed of hevig. In eenigszins andere toepassingvinden we deze constructie in niet om verm in deren(II, 10, a), die niet kan of mag verminderd worden,alzoo uitermate groot is. Vgl. ook quaet o m.

Nijgen, III, 70, 1, met den Wien naamv.Noch, III, 8, b, 12, a, enz. toch, echter; III, 25, e, 63,

concl. daarenboven.

Nochtans, III, 5, a, echter, desniettemin.Noen, III, 14, a, middag.Noeswijs, I, 18, a, neuswijs.Non foortse, III, '10, c, [om 't even, het komt er niet op

aan.] Verg. nog :This wel mijn begeeren, nu ben ick ghestilt,Non fors al moet ick wat ghelt verschieten.

V. GHISTELE , Ter. COM. IleaUt. 84.Jolijt van ooghen,

Hoe sou dat geschien?Sij is gehout.

Mars.Non fortse van dien;

En kan icker met zoetheden niet aen gheraken,Bij alle de Goden ick salse ontschaken.

HOUWAERT , H. d. Amour. Ven. en Mars, 44.Zie ook nog V. GHISTELE , Ter. Com. Heaut. 39 en 56;ID. Adelphi, 36; enz.

Noot, I, 12, e, 18, e, III, 35, d, 67, b, noodig.Nootdruftige, III, 13, c, noodzakelijk, noodig. Zie KIL.Noosen, III, 13, c, schaden. Zie OUDEM. Mnl. Wb.Nope, III, 15, f, 48, c, 49, d, prikkel, prikkeling.Nopen, II, 2, a, prikken, aanstooten (overdracht.), alzoo be-

straffen; III, '11., h, aanraken. Vgl. OUDEMANS. Mnl. Wb.Not, III, 4, a, noot.

4

Page 60: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

50

c.Oesuyn , II , 24 , k , gelegenheid. Vgl. lat. occasio, fr. occasion.

Oft, passim , indien; III , 63 , e , 65, a , enz. noch.

Omdat, I, I4, e, II, 24, k, III , 20, f, 27, b, 68, c, enz.opdat.

Ommer, III, 56, d, immer.Omringhen, II, 22, d, in de rei (hier de hemelsche) mededansen.Omvaeil , passim , omvangen.Omsetten, I, 10, c , van gevoelen doen veranderen.Omvloeit, III, 70, m , overvloeiende.

Onbegrepen, I, 13, d, onberispt.

Onbehoet, I, 5, 6, onvoorzichtig.Onbehoetheyt, III, 28 , e , onvoorzichtigheid.

Onbehoedieh, II, 24 , b , onvoorzichtig , ondoordacht.

Onbekendelije, III, 37, d, ondankbaar, niet erkentelijk. Vgl.bij KIL. onbekensaem , ondankbaar.

Onberen, III, 23, f, ontberen.

Onberuerlijk, III, 38, b, onbewegelijk.Onbesneden, III, 67, d, ruw, onzedelijk.

Ondereen, III, 65, b, tusschen elkaar.

Onderhooren, I, 3, d, gehoorzamen, onderdanig zijn.Oliderruereil, ITT, 37, c, onderzoeken.

Ondertasten, III, 54, a, onderzoeken.

Onderwinden (hem), met den genitief (III, 34, e), den accu-satief (II, 20, d) of met iets (II, 6, a) = zich inlatenmet. Zie KIL.

Ondier, II, 6, e, 21, e, III, 31, f, 41, f, nietswaardig, ver-achtelijk.

On.diericheyt, II, 6, a, III , 64; c, nietswaardigheid (over-dracht.) , slechtheid.

Oneerlijek, II, 10, f, adverb. schandelijk, verachtelijk.

Page 61: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

51

Onendelijck, III, 52, a, oneindig.

Ongeacht, III, 4 c, veracht.

Onghebetert, III 42, b , ongeboet.

Ongebleynt, III, 13 , b , 15 , b , dorenloos. Vgl. b 1 e y n.Ongehuldich, III 38, a, 52, d, ontrouw. Vgl.Ongenade, II, 4, e, hardvochtigheid.

Ongeraect, III, I3, d, onhebbelijk, smerig.

Ongerief, III, 46, c, smart.

Ongeseelt, I, 6, c, ruw, onbeschaafd.

Onghesonde, III, 51, a, 54, b, ziekte, kwaal.

Onghesont, III, 22, a, ziek.

Oilgespaert , III, 12, d, onophoudelijk.

Ongestichtheyt, III, 31, d, slechte handelwijze, slecht voor-beeld. Vgl. ghestichtelijek.

Ogghetelt, II, 15, d, III, 14, d, niet geacht.

Otighevreest, passim, onbevreesd.

Ongewroken, III, 24, e, ongestraft.

Ongrondelijck, III, 54, a, onpeilbaar.

Onconstig, III, 66, b, onbekwaam.

(Wede , II, 1 , d, III, 6, a, moeite, bezwarende arbeid.

Onlesschelijck, III, 5, d, onbluschbaar.

Onlust, III, 5, d, bitterheid, onwil.

Onn.osel, II, 22, c, onschuldig.

Ons, passim, als bezitt. voornaamw. onverbogen.Onsachtich, III, 65, a, onzacht, hard.Onstantachtig, I, 22, d, onstandvastig. [Verg. ook R.

SCHER, Brabb. 130 en 131; en voor stantachtig = stand-vastig , R. V. Br. 155.]

Onsticht, III, 23, e, ontsticht.Onstichtelijck, III, 52, b, ontstichtend.Onstichten, III, 60, d, ontstichten.

Ontdecken, I, 10, e, blootleggen, openlijk toonen.

Page 62: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

52

Ontdiereil , II, 3, e , door duurte ontgaan.

Ontdoen, III, 15 , c , openen.

(haan, passim , ontvangen.

Ontfarmen, passim, ontfermen.

Ontgaen (hem), III, 21 , a, 40, a, misdoen, zich misdragen.

Olitghimieli, II, 3, e, beginnen te snijden, entamer.

On.tgoedelijek, III, 52 , e, voor ontgoedende (zie op -lijk),van ontgoeden = onterven. Zie KIL.

011thechter , III, 54, b , losmaker.

Onthoot, III, 70, e, onthoofd.

Ontknoopen, II, 12 , c, uitleggen.

Ontleden, III, 5 , a , van ledematen berooven.

Ontleen», III, 55, g, atleeren.

Ontlegghen, II, 24, h, uit het hoofd praten. Vgl. MAERL.

Sp. H. II , 413, 24.Ontluyeken , I, '16, c, openen.

Ontmaken, TIJ, 43, f, te niet doen, vernietigen. Vgl. Lek.Sp. II, '19, 136.

Olitmeten , I, '13, b, door valsch meten ontstelen.

Ontogen, II, 24, 1 , onttogen, onttrokken.

On.tploken, passim, part. pass. van ontpluycken openen,ontplooien.

Ontpluyken, III, 58, b, openen.

Oiltraeyen, III, 63, b, van stralen berooven, ontluisteren.

Ontreynen, II, 6, e, ontreinigen.

Ontrieven, III , f 7), , -erooven. Vgl. DE JAGER, Lat.Versch. 337.

Olitrupnen, I, 11, d, ontrooven.

Ontschaken, I, 15, b, ontrooven.

Ontsehrij ven, I, '13, b, door valsch boekhouden ontstelen.Zie OUDEM. op BRED.

Ontschuldich, III, 8, d, 13, d. onschuldig.

Page 63: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

53

Ontsegghen, II, I , d, III, 51, d, weigeren.

Ontsien van iets, III, 43, .g, voor iets vreezen.

Ontsinnieh, II, 10, a, III, 3, g, 6, a, onzinnig.

OlitSluyten, I, 2, g, intrans. zich ontsluiten.

OiltSPringheil , II, 6, e, III, 30, b, 63, a, ontwaken, wakkerworden.

Ontstucken, II, 7, e, aan stuk. Zie KIL.Ontverren , II , 6, b, III, 32, e, 54, e, zich verwijderen.

Ontwee , II, 1, d, III, 14, b, 54, c, in tweeën, aanstuk.

Ontweeken, III, 26, f, 31, a, 63, a, 64, a, wakker maken;III , 36, opschrift, 58, a, wakker worden, ontwaken.

Ontwinden, III, 28, a, uitleggen, verklaren.

Onverduldieh, III, 38, a, onlijclzaam, onwillig.

Oliverliepeil, III , 7, d, , e, 50, a, 58, b, als bijv. nvv.overvloedig, rijk, als bijw. ruimschoots, rijkelijk. -Vgl.bij Km. vernepen, parcus.

Onvernijpelijk, III, 15, a, bij w. overvloedig, rijkelijk. Vgl.onvernepen.

Onvrede, III, 29, a, 33, c, 69, c, twist, vijandschap. Zieook Sp. H. T, 62, 52.

Onvrome, III, 59, c, nadeel.

Onwert, III, 64, a, geringschatting, verachting. Zie ook Belg.Mus. IX , 116.

Onwijekelije; II , 8, c, bijw. zonder wijken, zonder ophouden;III, 11, s, bijv. nw. niet wijkende. Vgl. op -lijk.]

Onwinlije, I, 2, c, onverwinlijk.

O oit, passim, altijd.

Oorboor, I, 8, a, II, 14, e, III, 55, b, nut, voordeel.

Oorboorlijeheyt, III, 43, b,Oorboren, III, 32, c, benuttigen, gebruiken. Zie orboren.Oordeelen, I, 3, a, beoordeelen.

00reOnden, III, 1, d, enz. getuigen. Zie Gloss. op den Lek. Sp.

Page 64: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

54

Op, passim. tegen.

Opboren, III, 37, c, opbeuren.

Opdoen, III, 21, d, opendoen.Opgaen., 111,-3, a, opengaan. Zie Gloss. op den Lek. Sp.Opghetogen, I, 5, b, opgehemeld , in de hoogte gestoken.Opkerven., III, 68, e, (schuld) maken , d. i. op den kerfstok

laten insnijden. Vgl. afkerven.Opqneken, III, 55 , c, opkwikken , optooien.Oppe, III, 4, c, open; III, 23, b, 25, a, 25, c, 60, d, op.Oprapen, I, 12, a, wegrooven. Vgl. rap en.Oprecht, II, 11, c, rechtzinnig , zuiver in de leer.Opschorsen, III, 63, e , overdracht. verkorten.Opset, II, 16, a, voornemen , plan.Opstellen, II, 5, d, 13, c, aanzetten tot, opstoken tot.Orboren, I, 18, c, III, 57, a, benuttigen, gebruiken.Orconden, passim, getuigen. Vgl. o or c on den.Oude, III, 4, g, 70, a, ouderdom.Ouders, II, 2, c, voorvaders.Over, II, 18, g, voorzetsel, over een mij le, eene mijl

ver; I, 22, d, over.menich jaer, voor menig jaar;II, 1.6, e, bijw. boven.

Overdaet, passim, misdaad, euveldaad, of ook overdaad.Overdader, II, 1.4, d, misdadiger.Overdadich, III, 51_, c, bovenmatig.Overdincken, III, 5, e, met de gedachte overzien.Overdraghen, III, 69, e, beschuldigen, aanklagen. Zie KIL.

Overghegaen, III, 54, f, op iemand gekomen, overkomen.Overgapen, III, 67, e, aangrijpen, aanpakken.Overcomen, III, 1.6, b, over (iemand,! komen.Overlantsch, I, 22, a, III, 70, 1. , Hoogduitsch. Verg. KIL.

Overland, Germania superior.Overlasten, II, 10, f, beschimpen, schande aandoen; 11,14,

d, 24, g, III, 7, e, kwellen, overlast aandoen.

Page 65: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

55

Oversien, I, 14, t, onderzoeken.

Overschricken, III , 43, d, overspringen, overslaan. Zie KIL.Overshen, III, 39, e, overtellen, nagaan. Zie ook Grimb.

Oorl. II, 1579.Overterden, passim, overtreden.

Overtrecken, III, 57, f, bedekken. Zie KIL.Overtuldich, III, 23, d, 27, e, 38, a, 42, e, enz. over-

vloedig, overmatig, bovenmatig.

Overtuldicheyt III, 28, e, overvloed.

Overtuldichlijck, III, 52, d, overvloedig.

Paeyen, passim, betalen, tevredenstellen, geruststellen. Vgl. fr.payer.

Paer, I, 13, c, wederpaar, echtgenoot.

Pachten, III, 30, a, verkrijgen.

[Verg. ook pachter wesen---=-- verkrijgen:

Hoordij dat wel Clinia ; weest nu der vreuchden pachter."V. GHISTELE Terent. Com. &aut. 18.

en pacht = verkrijging:Want die thoulic aenveert in (tot) wellusticheyts pacht.

Deuchdeljeke Solutien, gesolveert bij vele ingenieuseComponisten, 40.]

Pays, III, 57, e, vrede.

Palleren, III, '15, h, versieren.

Parten, III, 20, f, deelen.

Page 66: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

6

Passen; II, 4, c, onpersoonl. het past = het bevalt; II,12, a, III, 5, g, 46, b, persoonl. - op ie m. ofiets = zich om iem. of iets bekreunen.

Passeren, III, 13, d, 39, d, uitkomen, sluiten (van eenerekening).

Pastooren, III, 61, d, herder zijn.Patroon, II, 5, c, voorbeeld.Peersch, II, 21, b, paars.Peghel, II, 7, c, pint, kleine vochtmaat; hier overdracht.

voor kleinigheid.Peghelen, III, 23, f, peilen, meten.Perck, II, 10, f, III, 34, f, plaats, eig. omheinde plaats.Plaen, III, 60, e, effen.Plaester, III, 44, i, pleister.Plaghe, I, 9, b, 14, i, moeilijkheid, onheil, ramp; II, 18,

g, pest.Plaghen, I, 2, c, 10, d, II, 5, f, III, 7, b, 19, e, 44, b, 57, f,

straffen; III, 16, a, verwonden.Plaghen, TI, 2, c, 16, a, 21, b, TIJ, 69, e, sterk imperf. van

plagen, waarvoor wij tegenwoordig den onregelmatigenzwakken vorm plachten bezigen.

Planen, II, 6, f, effenen, fr. planer.Plat, TI, '1, a, duidelij&; I, 12, a, op 't platte = platweg,

ronduit.Plattijn, I, 14, w, II, 16, e, klomp [Het woord is over-

genomen van het fr. paan. Over de invoeging der/ na p zie Taalb. III , bl. 90.]

Plavant , TI, 11, d, [slecht, boos mensch. Over de vormingvan dit woord zie Taalb. III , 185].

Plege, III, 31, c, 39, a, gewoonte.Pleghen, eertijds sterk ww. fplach, plaghen, geplogheni , heeft

behalve de hedendaags gewone opvatting ook nog dievan handelen (III, 61, a), zich met iets bezighouden1c•. v. gesels c hap, III, 68, d), bedrijven (b. v.vruecht, III, 36, c), verrichten (b. v. deuchden,III , 43, c). Vgl. HuYnEc op STOKE , TIJ, bl. 360.

Page 67: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

57

Pleyn , III, 3, c, vlakte.

Pleyne, I, 2, c, vlak effen; III, 13, d, 15, b, 17, d, effen,zuiver , oprecht.

Pleck , I., 3, d, vlek.

Pluysteren, II, 7 plunderen.. C, pvun-eren. Zie KIL. en OUDEM. op BREDEROO.

Poghen (hem-tot), II, 8, e, III, 21, d, 29, C, 57, concl• ,67, e, streven naar, zich toeleggen op, pogen naar , zijnbest doen om.

Ponte II, 18, 1, plat vaartuig om over te zetten.Poorceel , II, 2, f, kleinigheid, fr. parcelle.Poos, III, 30, c, tijd.

Poot, III, 21 , b, voetstap.Porren, II, 5, c, aanzetten.Portante, II, 21, d, [ondersteuning, eig. een bouwk. term.

Vgl. OUDEM. Mnl. Wb.]

Post, III, 26, b, bode.Poten, III, 64, f, intr. gepoot worden.Practijek, III, 43, h, 59, b, 70, a, 71, e, list, listige streek,

boze vond.

Pramen, passim, kwellen, fotteren.

Predicaer, , II, 6, c, predikheer.Predicant , I, 8, b, 16, c, 22, h, II, 4, f, 6, c, predikheer.Preeuwen , III , 90 f 1, steven. Zie ook J. DE BRUNE DE

JONGE, Jok en Ernst, bl. 140.

Precaer, , I, 22, g, predikheer.

Prenten, passim, drukken.

Prent, II, 2, g; in prenten, in druk.Prije , passim, kreeg, aas (scheldnaam).Prijsde, III, 2, c, oud regelmatig zwak imperf. voor het

tegenw. prees.

Priachier, , Princier, , III, 45, d, 60, d, prins.Proberen, I, 23, a, bewipen.

Page 68: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

58

Proeven, I, 10, a, beproeven; III, 54, a, onderzoeken; III,2, e, 53, a, ondervinden; II, 7, h, bewijzen.

Propoost, III, 41, b, 56, e, voornemen.

Provande, I, 7, e, levensbehoefte. Zie KIL.Puren, II, 6, e, zuiveren.

Putier, , II, '14, e, hoerenjager. Zie KIL.Putertier, , I, 11, d, III, 31, e, hoerachtig, ontuchtig, onkuisch.

Zie ook Hor. Belg. III, bl. 151 en Belg. M. VII, bl. 188.Putertierich, III, 70, 1, = putertier.Putertierlijck , III, 52, e, bijw. hoerachtig.

Puur, I, 72, II, 1, a, 3, c, 24, v, zuiver, gansch, geheel.

I.

Raeye , III, 62, c, straal.

Rabauwerij , TIJ, 55, e en h, boeverij.Raden, I, 8, e, aanraden.

Ragie, III, 16, a, razend veel, bijster veel. Vgl. fr. rage.

Rallen, II, 15, g, rellen, babbelen.Ramo, III, 46, e, samenstel: alzoo tcruycen (2° nv.)rame

= het kruishout.

Ramen, I, 20, a, meenen , oordeelen; II, 24, z, overleggen,beramen; III, 35, c, - naeriets= zich op iets toeleggen.

Ramen, III, 65, e, op een raam, een kruishout leggen.

Rapen, 10. I, 13, c, III, 70, h, samenschrapen, II, 14, 2, 17, a,rooven, III, 43, g, wegnemen;20. I, 22, e, aannemen; III, 25, f, moet -, II, 16,a, III, 62, b, een luclAken, luchten -, scheppen;II, 16, b, een maeltijt oploopen ;30. Til, 67, e, opeischen, opvorderen.

Page 69: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

59

Rapiamus, I, 14, f, II, 17, c, schorriemorrie, rapalje. Zie Km.Rasschen (hem), III, 57, c, zich spoeden.

Raste, II, 18, i, III, 31, e, rust.

Rebel, passim , bijv. nw. weerspannig.

Rebel, III, 3, a, substant. weerspannigheid, weerstreven.Rebellatie, III. 2, c, weerspannigheid.

Rebellijck, III, 52, b, bijw. weerspannig.

Recht of, II, 7, g, III, 56, d, juist alsof.

Recht(e)voort, III, 12, f, 38, c, bijw. tegenwoordig, hedendaags.

Rechtsinnig, III, 13, c, oprecht. Zie KIL.

Recht nate, III, 70, a, oprecht.

Reefter, II, 16, c, eetzaal in het klooster.Been, I, 1, b, rein.Reenen, III, 50, b, reinigen.Reeusweet, III, 48, b, doodzweet. Zie KIL.

Regal, I, 11, a, regaal, rattenkruit. Zie KIL.

Regenen, I, 2, f, WIT, 15, f, 36, f, trans. en persoonl. w.w.doen regenen, doen nederdalen.

Regnatie, III, 58, e, regeering.

Regneren, I, 10, a, III, 33, a, regeeren.

Reyd, II, 23, c, gereed, hulpvaardig.Reek, I, 11, b, III, 43, i, pijnbank.

Rel, I, 7, c, gepraat, geklap.

Relijek, III, 60, b, redelijk.

Rellinghe, III, 8, a, gerei, geklap.

Ronds, III, 49, e, vergeving, vergiffenis.

Rempel, III, 12 g, rimpel.

Rentier, III, 19 a, rentenier.

Beste, III, 3, h restant, schuld.

Revele, III, 19, c, Reval, hoofdstad van Esthland.Rhetorisien, II, 22, c, rederijker.

Page 70: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

60

Rije, III, 19, c, het land tusschen Maas en Schelde. Zie KIL.Rijen-!and, land van Rijen, Ambivariti, oppida etpopuli Brabantiae, inter Mosam et Sealdim.

Rijcken, II, 15, e, III, 31, e, rijk worden.

Rijsen, I, 7, d, II, 1, e, 11, a, III, 2, c, (imprf. rijsde, part.pass. gheresen) vallen, dalen.

RiiVe, III, 38, e, rijkelijk , overvloedig.

Ringhelen, III, 15, h, bedwingen, teinmen.Ringhen, III, 37, a, ringhelen.Roede, II, 1, e, III, 13, f; tak , spruit.

Roeckeloos, II, 11, a, 17, b, zorgeloos, onverschillig.Roecken, passim, zich ergens om bekommeren.

Roepen op, I, 12, f, II, 20, c, schelden, schimpen op.

Roffiaen, II, 18, d, hoerenwaard.Royen, III, 33, f, roeien (met riemen).Ronste (op 't), II, 23, e, ronduit.

Roock, II, 1, c, reuk.

Roost, III, 56, e, gebraad. Vgl. oudfr. rosti, nfr. Mi. Zieook MATTHAEI Analect. I, 410.

Rooven, III, 2, d en e, berooven.nopen, II, 18, b, roepen.Rosvolck, III, 10, a, paardevolk.

Rosier, III, 13, d, rozeboom.

Rouwe, III, 13, b, smart. Zie Km.Rouwen, II, 3, d en g, sinarten, spijten.

Rueren, passim, vermelden, gewag van iets maken; III, 22, b,aanroeren, aanhalen.

Rueren (in), III, 69, c, in rep en roer.

Ruymen, III, 23, b, intrans. weggaan.

Ruynen, III, 63, c, fluisteren. Zie KIL.Ruyschen, III, 60, d, een geweldig leven maken.

Ruyt, II, 1, c, III, 14, a, 58, e, 63, f, ruw. Zie Km.

Page 71: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

Ruytheyt, II, 22, d, ruwheid.

Buste, III, 12, c, '13, b, rustvertrek, rustplaats.Rusten, III, 62, e, vertrouwen.

Ruters metten witten doecken, II, '15, b, vrouwen.

ela

Saen, passim, spoedig, weldra. Vgl. KIL. en het eng. soon.Saghe, I, 15, d, 20, c, II, 40, d, III, 41, e, sprookje.

Sake, III, 43, e, oorzaak, grond.Sack , II, 3, d, 21, a, lichaam (in verachtelijken zin). Zie

MAERL. Sp. 11. III, 87, 22, st. Franc. 27.Sacken, II, 7, e, 12, d, 24, b, in een zak verdrinken.

Sal , I, 8, b, moet. Vgl. so ud en, moesten.

Sale, III, 55, f, slot, kasteel. Vgl. Ferg. 3791, Rijm,b. 14777,• Sp. Hist. I, 71, 9, enz.

Salich, I, 3 d, gelukkig. Vgl. Sp. Hist. II, 91, 34, MEIJER

Lev. v. Jez. 229, vs. 12.Samblan.t III, 6, c, schijn, uiterlijke schijn.

Sant, III, 2 b, oude vorm van het imperf. van zenden, zond.

Sassen, II 2, g, Saksen.

Sateli , III 21, e, bezadigen, bevredigen.

Schaemschoenen (sijn-verslijten), II, 15, a, het schaamte-gevoel verliezen.

Schabauwelijck , III, 41, a, schandelijk, afschuwelijk. [Nunog in Z.-Nederl. gebezigd; vgl. SCHUERM. Alg. Vl. Idiot.]

Schadig , III, 51, e, schadelijk.

Page 72: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

62

Schaker , III, 10, b, 40, cl, enz. , dief, roover, moordenaar.Zie KIL.

Schaliedecker , I, 9, c, leidekker. Zie KIL.Schamelijek , II, 24, d. bijw. bescheiden.

Schampen, II, 18, • f, schempen.

Schandeloos , III, 60, d, schandelijk, fr. scandaleux.

Schande , III, 60, c, ongeluk.

Schanden (iemand-spreken van), III, 5, d, iemand ver-wijtingen doen vanwege.

Schapprade , I , 2, e, III, 9, c, kast , etenskast.

Schatten , III, 70, h, schatting opleggen.

Scheen, III, 6, a, 27, a, scheiden; te scheen e, 1, 15, e,II, 10, b, III, 68, d, te scheiden.

Scheme , III, 4, h, schim, schaduw.

Schemelen., III, 61, e, schemeren.

Schenden (de straten), II, 13, d, straatschenden.

Scheppen (part. geschepen), II , 2, d, snijden (van eenkleed), knippen. Zie KIL. scheppen, Fland. kleermaecken.

Scherde, III, 51, a, 66, a, schrede.

Schermschilt , III, 10, a, '13, d, beschuttend schild.

Scherpen, III, 48, b, scherp, spits worden.

Scherpheyt , I, 17, b, strengheid van levenswijze.

Schiere, passim, bijkans; IT, 1, f, snel.

Schijnen, I, 14, w, schitteren.

Schillen, I, 21, a, III, 31, c, enz. verschillen.

Schincken, passim, schenken.

Schipbrokige, III, 16, d, III, 60, a, schipbreukeling.

Schoberen , III, 55, e, beschimpen.

SehOOilen, I, 14, t, III, 53, f, verschoonen.Schoorten , II, 1, d, schorten, doen ophouden.Schoren, III, 40 d, scheuren.

Page 73: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

63

Schorft, II, 6, e, schurftig.

Schots, II, 6, d, bijw. dwaas, zonderling.

Scraghe, I, 3 c, bank.

Scrifture, passim, wordt gewoonlijk zonder lidwoord gebezigd.&rijen , III, 44, f, schrijden, gaan.

Serijne, I, 10, b , III, 16, c, 70, e, kast, kist.

SCrijiren, I, 14, b, voorschrijven.

Schroemen., deels (III, 4, f, 53, b) als persoonl. ww. methtt voorzets. tegen iets, deels (III, 21, c en d) alsonpers. ww. met den accusat. van den persoon.

Schuit (sijn-spreken), II, 20, d, III, 64, a, Zijne schuldbelijden.

Schutten, II, 24, d, afweren.

Sede, III, 6, a, gebruik; III, 20 f, 25, a, gedrag, levenswijze.Seel, II, 1.3, c, strik, strop. Vgl. Rose, 9440.Seericheyt, III, 5, d, smart, droefheid.Seerst(e), II , 2, a, III , 13 , e, uitermate. Zie KIL.Seynden, I, 23, b, II, 6, c, III, 52, d, zenden.Seyssen, III, 60, f, zeis.

Sectenvinder, III, 66, g, uitvinder van sekten.

Selck, passim, menigeen, sommigen.Selen , passim, zullen.Seuren, 10. I, 1.1, d, III, 61 , a, bedriegen;

20. II, 3, a, smart, verdriet hebben.

Sieget, I, 5, b, 7, d, ziet het. Vgl. doeghet en stage t.Sienlijck, III, 53, b, 63, d, zichtbaar.Siet, I, 22, g, pleonastisch gebezigd ten behoeve van het rijm.Sijden, II, 15, f, in zijden kleeden.Sije(opt), II, 20, b. ter sluik.Sijpen, III, 1, c, bloeden.Sinden, passim, zenden.

Sincken, III, 48, b, begraven.

Page 74: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

64

Sinxendach, III, 67, b, ;P le_n..s..eren. Vgl. REINA LRT Gloss.

Slaeil, '1°. transitief, II, 23, a, s la en voor boerte = voorboert achten ; III, 8, b, tenten slaan = tentenopslaan;2°. intransitief, II, 21, a, in een we c h sla en = gaan,een weg inslaan; II, 7, a, III, 31, a, (van trompetten)klinken.

Slachvinck, II, 23, c, lokvink.

Slaken, III, 15, a, 25, d, 40, b, 53, d, loslaten, laten varen.

Slecht, I, 14, d, II, 24, r, III, 26, c, eenvoudig, gering.

Sleter, III, 19, f, 49, c, slet, vodde.

Slicht, I, 2, a, III, 13, d, eenvoudig.

Slichten, III, 24, a, slechten, sloopen.

Slijm, III, 66, c, slijk, slib.

Slim, I, 1.5, b, slecht, verkeerd.

Slinden, III, 51_ , b verslinden.

Slinder, III, 69, d verslinder.

Sussen, III, 65, b vereffenen. Vgl. HUYDEC. Proeve, II, 310.Sloester, III, 23, f, schel, bast. Zie KIL.Slorf, II, 20, d, snuit.

Slotel, III, 1.0, c, sleutel.

Shymeli , T, 11, d, III, 23, b, 64, a, sluimeren.

Sluyteli , III, 41, c, besluiten.

Simmen, II, 17, b, zie sluymen.Milten, I, 6, c, sluiten.

Smal, III, 13, f, 17, e, klein.

Smaken, 1°• I, 7, e, 14, i, III, 2, a, 16, e, proeven,gevoelen, en wel gewoonlijk van onaangename zaken,als b. v. een bitter pille, fenijn, dee-wich vier,plaghen,2°. I, 8, a, smakelijk vinden; vgl. RUUSBROEC , VanVII trappen, bl. 210, r. 23, bl. 260, r. 22; Van deXII dogheden , bl. 38, r. 8.

Page 75: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

65

Smalen, III , 43 , a , klein worden.Smeeeken, I, 17, e, II, l3, c, vleien.Smerticheyt, II, 1, a, smart.Smijten, passim , slaan.Smoor, III, 37, c, rook.

Smout, II, 8, b, vet.

Smuysteren, II, 7 , c , smeren, smullen. Zie *KIL.

Snaken, III, 31 , a, 34 , b , snakken, verlangen.Snacken, •II, 7 , e , praten. Zie OUDEM. op HOOFT.

Snap , II, 11 , e, 24, q, snel, in aller ijl.Snaphaen, II 18,. d , roover , bandiet. Zie PLANTIJN en Belg.

Mus. II 316, en VII , 77.Snater, I, 12, e, snapachtigheid..; alzoo den snater heb-

ben het hoogste woord voeren.Snede, II, 15, f, mode, snuf.Snellen (hem), II, 23, e, zich spoeden.Sneven, I, 5, b, 7, b, II, 2, a, 22, a, III, 57, a, 61 , c,

enz. dwalen, talen, te kort komen. Zie KIL.

Snof, II, 7, e, mode. Zie OUDEM. op BRED.

Snoot, III, 23, d, 26, f, 43, c, gering.Snootheyt, II, 8, g, III, 7, f, geringheid.Soghe, III, 68, d, zeug.

Solaes, I, 7, c, genoegen, genot. Vgl. KIL. en Gloss. opden Lek. Sp.

Som, passim, sommigen.

Som, passim, soms, somtijds of wellicht.Sommen (met grooter), I, t!, d, in grooten getale.Sommige wordt meestal voorafgegaan door het lidw. de, zie

I, 6, d, II, 24, n, III, 34, a, 56, c, 70, e•Sondaersse, sondersse, III. 44, g, 51, a, zondares.Sonder, III, 2, a, uitgezonderd. «Vgl. Rein. 2569.Sonderlingheil , '18, c, in 't bijzonder.

5

Page 76: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

66

Soo, passim , zooals.

Soorte, soerte, I, 18, e, III, 13, a, 15, f, volkje (inverachtelijken zin).

Sop(e) , III, 4, e, 47, d, drankje.Sorgen, passim, bezorgd zijn, vreezen.

SOtt0Or, , I, 22, e, II, 7, a, zot.Soudaeilen, I , 17 , a , eigenl. sultans, maar hier door A. &INS

als godsdienstige secte naast heydenen en Turcken gesteld.Souden, souwen (sij), I, 5, c, II, 2, i, III, 20, e, 33, d,

moesten, behoorden.Souter, II, 10, e, het boek der psalmen. Zie Gloss. op den

Lek. Sp.Spaenken (niet een), II, 18 , c, sterke ontkenning. Vgl.

Dr. DE JAGER . Lat. Versch. 109.Spadich, III, 51. , d, laat.Spaken, III , 20 , a , [spiegelen. Vgl. ook :

Hi spieghelt hem saechte , die hem aen een ander spaect.Een spel van sinne op tderde, tvierde ende tvij[de

Cap. van Dwerck der Apostelen, bl. 72.]

Spaken, III, 42, c. 65, f, van den mond, die drqog is vaaldorst. Zie KIL. en MEIJER en vgl. verspaect.

Span, III, 17, b, imperf. van spinnen.

Sparen, T, 15, c, niet gebruiken.

SpeCuleeren, I, 7, e, 12, a, 23, a, denken, overdenken.Spegel , LTI, 23, f, spiegel. Zie KIL.Spel houden met, I, 14, f, lachen, spotten met.

Spellen, 1.. verklaren, uitleggen (I, 9, a); er qua et uutspellen (III, 69, d), een kwaden uitleg er van geven;20. verklaren, zeggen, verkondigen (I, 6, c, 15, e, III,5, b), te verstaan geven, onder 't oog brengen. (I, 8, c) ;3°• bij zich zelven nagaan„ bij zich zelf verklaren (T,16, f, 17, f, II, 8, e, 24, r).

Spellen (te voren), I, 23, b, voorspellen.

Page 77: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

67

Spellijck, III, 52, b, te spellen , d. i. te zeggen.

Speten, II, 3, c, aan het spit vasthechten.

Speeiael. III, 13, f, uitstekend , voortreffelijk. Zie KIL.

vriendin. -Speciale, III, ,17 f d'; . V 1 UDEM. op BRED.(1

Spijten, II, 2, f, spijt veroorzaken.

Spinrock, I, 22, g, hier voor spinster.

Splijten, II, 4, e, scheiden ; II, 6, g, 111,48, e, met hartals subject gebezigd ter omschrijving van sterven.

Spoot, II, 17, e, voorpoed,Speeyeli , I , 1 , a, zich spoeden.

Spoeyen, III, 18, c, [sproeien. Over de inlassching der r,zie Taalb. III, bl. 90.]

Spoelen, III, 21, e, afspoelen.Sporen, III, 64, c, opsporen ; - naer iets (III, 13, e),

naar iets zoeken. Vgl. KIL.

Spraeyen, I, 4, d, 10, e, verpreiden , uitstrooien.Sprake, I, 7, e, 8, a, gerucht. Zie KIL.

Sprake (iemant-houden), I, 17, f, iemand te spraak staan.

Spreyeli, III, 65, c, verspreiden.

Spreken, I, 15, b, beloven ; - op iemand (III, 55, f)= schimpen op.

Spreken (schuit), zie op schuit.Staeyen, zie op stade.Stack, I, 15, b, 24, w, brandpaal; II, 9, e, de staak van

den doel, van den schijf. Vgl. KIL.

Staen; - op iemant, iets (I, 14, w, 15 b), op iemand,iets berusten, steunen;

- voor iemant, iets (I, 14, f, II, 20, b), ver-antwoordelijk zijn, of (III, 49, a) voor iets voldoen.

Staet , I, '15, a, 16, e, 21, f, stand in de maatschappij.Stadt 5 II, 3, g, III, 12, h, plaats; III, 13, c, verblijf.Stade, III, 5, f, nut; in stade(n), staeyen staen

c, 14, e, III, 8, b), te hulp komen, verdedigen. Vgl. KIL.

Page 78: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

68

Staf, III, 70, f, bisschopsstaf.

Staghet, II, 6, d, staat het. Vgl. doeghet en sieget.Stagie , III, 9, b, zoldering, hier verwelfsel. Zie KIL.Slaken; 1°. 1, 21, b, duecht staken, ophouden deugd te

betrachten; III, 43, e, hope staken, ophouden tehopen, de hoop opgeven; II, 22, a, III, 35 f, doen op-houden, tegengaan;20. III, 21, slot, intrans. ophouden.

Stal, II, 21, d, urine. Zie KIL. op stalle.

Stal, III, 56 c, zetel, woning. Zie SERR. Vad. Mus. IV,bl. 119 vs. 10.

Stallen, I, 11 a, wonen.Stampen, II, 11, c, 18, f, schelden, schimpen. Zie KIL. op

stampen ende smooren.

Stanckere, II, 18, i, de mannelijke roede?Stavene , III, 60, c, steven.

Stede, I, 23, c, II, 2, k, III, 4, c, 5, h, 20, d, plaats.

Steen.en, passim, steenigen.Steert, I, 17, f, sleep van een vrouwenkleed.Steken, I, 7, b, 21, a, II, 10, f, III, 2, a, enz. zich ver-

zetten, eig. stooten. Vgl. HUYDEC. op ST. 1, 120.Sterf, III, 2, g, imperf. van sterven.

Sterekheyt, I, 8, e, II, 24, e, kracht.

Sterren, I, 21, f, staren. Zie OUDEM. op BRED.

Sterven, III, 30, e, 59, a, afsterven, laten varen.

Stichtich, III, 12, g, 70, f, [rechtschapen, tot een goed voor-beeld strekkende. "Vgl. bij ghestichtigh , braaf, recht--schapen, anderen ten voorbeeld van braaf- en recht-schapenheid strekkende. Zie ook boven ongh e-stichthe-yt.]

Stick, III, 43, d, stuk.Stijf,. II, 4, c, 15, d, III, 22, d, enz. , bijw., straf, streng,

volhardend, aanhoudend.

Stijven, II, 1, e, sterken, steunen.

Page 79: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

69

Stim, III, 63, a, stem.

Stock , II, 9, b, 16, f, [stokregel, waarop ieder couplet vaneen refrein eindigt en waarin de hoofdgedachte, hetthema van den inhoud, uitgedrukt is.]

Stoken, II, 18, k, aanstoken, aanvuren.

Stoot, II, 21, e, III, 25, e, 64, a, 65, b, 67, d, nadeel.

Storen (hem), II, 3, c, zich boos maken.

Storten, II, 11, c, nederwerpen. Zie KIL.

Stouwen, III, 10, e, drijven (van vee). Vgl. PLANT. : Datvee ter weyde stouwen , mener et ohasser les bestesL la pasture,

Strael , I, 23, d, III, 4, e, pijl, schicht.Straffen, II, 6, b, 9, b, 14, d, 15, c, berispen, (met woorden)

bestraffen.

Stragots (op sijn), II, 6, e?Stralen, III, 22, d, steken.

Strame , III, 1, a, 69, C, striem.

Strang , passim, streng, moeilijk, pijnlijk, zwaar.

Straven, II, 23, d, III, 55, g, straffen.

Strepe , III, 50, a, vlek, smeer; III, 58, a, kleur.

Strecken, II, 21, c, verstrekken, geven.

Strien, I, 12, c, strijden.

Strijde (te), III, 12, f, om strijd.

Strijdinghe, III, 30, b, twist.Strijpen schieten, II, 7, h. [De zin dezer uitdrukking

blijkt uit den samenhang duidelijk als zich aan onze -

delijkheid schuldig maken. De verklaring er van ligtin het duister. Intusschen zij gewezen op het subst.strijper = wellusteling:

Onder Procureurs, Retrozijns en S t r ij persEnde ander Venusknijpers.

Veelderhande Geneuglicke dichten(Cat. d. L. M. v. Lett.) , 12.

Page 80: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

70

alsmede op strijp(e) misdaad, slechte handeling:

En dat licht straft mijn sondighe st rijpen.

Sp. v. S. op de questie: Welck den menschestervende meesten troost is, bl. 222.]

Stuyten, stuiten , III, 35, f, II, 41 , c, II, 23, e, pochen.Zie KIL.

Stuten (weinich), I, 6, c, [weinig waarde hebben. Vgl. bijKIL. niet • stuyten, niets waard zijn (eig. van den bal,die niet stuit, niet terugspringt).]

Stater°, II, 7, a, pocher. Zie KIL.Stuer, III, 27, c, 64, d, stuursch.Subtijlijck, II, 4, a, listig.Substancie, I, 13, b, III, 33, e, onderhoud, kost.Suchtich, III, '12, f, krank, ziekelijk.Stieren., zie se uren.Sulc, passim, menigeen.Surgijli, III, 54, b, chirurgijn.Sussen, III, 13, b, 16, c, 24, f, stillen, doen ophouden, doen

bedaren.Sliermuyleli, II, 16, e; suermuylen bier drincken,

het kwaad hebben, tengevolge waarvan men een zuurgezicht trekt.

Swam, I, 14, v, II, 1, b, III, 14, b, enz., oud imprf. vanswemmen (zie ald.)

Swarmen, II, 3, g, zwermen, vol zijn, overdracht aan debijen ontleend.

Sweerdelijek, III, 52, f, bijw. met het zwaard, scherp.Sweerdich, III, 3, h, bijv. nw. scherp als een zwaard.Swemmen, I, 14, v, II, 1, b, III, 22, a, 31, b, vloeien.Swerek, I, 2, f, wolk. Zie KIL.Swevel, III, 5, e, 19 c, zwavel.

Page 81: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

71

Swichten, I, 2, a, III, 13, e, 22, a, 24, a' trans. doenzwichten, doen wijken; intrans. III, 29, d, 61, e, 64, b,wijken, vluchten; intrans. II, 2, b, III, 5, g, 15, h,19, g, ophouden. Zie KIL.

Swijeke slaan, III, 14, e, 24, e, 45, c, 49, a, 59, b,[ww. met den dativ. v. d. persoon, ontbreken of in densteek laten. Vgl. KIL. Swijck slaen , Fland. deficere ,alsmede :

Dedel poetrie en sloegh Orpheus gheen swij ck e.

CASTELEYN , C. v. Rhetor. 88.

Maer lacen die redene en vindic niet waer,Want haren persoon slaet mij alomme swijck e.

lbid. 163.

Joncvrouwe, nemmermeer en sla e t mij doch swij c k e.CASTEL. Pyr, en Thisbe, 71.]

Swimmen, III, 56, a, 62, d, enz. zwemmen.

9r.

Taelge, II, 5, a, aard, gehalte.Taken, III, 20, f, wegnemen. Zie prof. DE VRIES op War.

Vgl. eng. to take.Tale, II, 19, b, gesprek, woorden.Talen naar iets, III, 65 f, trachten zoeken naar iets.Tamboer, II, 23, d, III, '24, b, trommel. Zie Rom. v. d. Rose,

v. 5705.Tamelijek , II, 2, e, betamelijk.

Page 82: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

7.2

Tappe, II, 16, e, tapperij.Tarm, II, 3, c, term, woord. Zie t e r m.Toeren, III, 20, e, eten, leven.Teesen, T, ti , b, kwellen, teisteren.Teghengaen, III, 26, a, pers. ww. te gemoet gaan ; III, 43, h,

onpers. ww. tegenvallen, ongunstig uitvallen.Teghen.stoot, III, 20, d, tegenspoed.Tonden, III, 5, f, ten einde.Ter, terre, III, 32, e, 40, b, teer.Terden, III, 13, e, 65, concl. treden.Term, I, 8, e, woord. Zie t arm.Termijn, I, 4, c, II, 24, 1, tijd. Zie KIL.

Terpot, I, 10, e, teerpot. Vgl. ter.Terre, zie ter.Tessche, I, 14, k, tasch.Tfij, I, 4, e, II, 3, c, fij , foei.Tjan, II, 18, b, uitroep verkort uit St. Jan, Zie OUDEM. op

BRED. en Belg. Mus. X, 329.Thienen (van), III, 22, d, [in de uitdrukking 't van thienen,

van elven stellen, waarschijnlijk = brassen, slempen,slampampen. Vgl.:

Lustigh dat gaeter op aen, ick loop nu eens uyt swierenEn stellen alles aen van thienen en van vieren.

DE BIE, Cl. v. d. jaloursen Dief en Madam Sacatrap, 12.

Twort al verbrilt (verbrast) van thienen en van vieren.

Ibid. 22.]

Tijdinghe, I, 20, b, tijdsverloop.Tije (te), I, a, 1, IV, 23, d, tijdig, niet te laat.Tinmen, III, 62, d, temmen.Timpel, II, 2, b, tempel.

Page 83: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

73

Tirant, III, 24, e, tiran.

Toecomste, III, 24, e, komst. Zie KIL.

Toepad, III, 53, e, pad.

Toestoken, III, 24, e, opstoken. Zie PLANT.

Toestouwen, III, 1, a, aanzetten , opstoken.

Toeven, III, 5, g, onthalen ; III, 39, a, 47, b, wachten.

Toeworpen, III, 32, d, toewerpen.

Toghen, tooghen, passim , toonen.

Tonder, III, 23, e, ten onder.

Tondere doen, III, 2, b, ten onder brengen.Tonderbrenghen, III, 4, c, ten onder brengen.Tonvreden, III, 7, a, 66, e, ontevreden.Thooghe (ten), III, 67, d, ten toon.Thoomen, IIII, 60, d, betoomen.Toornen (hem), II, 24, s, zich vertoornen.Torck, I, 14, v, Turk.Torts, II, 11, C, toorts.Tortijse, II, 24, m, III, 13, a, fakkel, toorts. Zie Km. en

Gloss. op den Lek. Sp.Tracteren, II, 4, c, ontvangen. Zie KIL.Track, II, 1, e, III, 28, a, trok, imprf. van trekken.Trauwant, II, 16, b, III, 59, d, landlooper. Zie KIL.Travaelge, II, 5, a, inspanning, arbeid. Zie KIL.Treeke, treek, 10. I, 11, b, II, 3, d, III, 37, e, 59, a,

lust, begeerlijkheid;20. I, 14, k, II, 2, h, 11, b, III, 55, i, booze, listige streek;30. II, 23, c, in goeden zin, kunstwerk.

Tresoor, I, 12, c, III, 16, d, 29, b, schatkamer.Tresorije, I, 2, e, schatkamer.Tribuleren, I, 9, e, III, 55, f, kwellen, verontrusten.Tromp, II, 7, a, trompet.

Page 84: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

74

Trompen, I, 16, b, op de trompet blazen.

Tronck, II, 18, f, III, 43, e, boomstam.Troostbarich, III, 17, c, troost barend.Trouwant, III, 34, e, zie trauwan t.Trouwen, III, 56, c, samenvoegen. Zie HUYDEC. Proev. III,

70, 73.Trouwen, I, 8, b, II, 24, d, in waarheid.Truren, III, 57, h, treuren.Tseghen, I, 5, a, 16, a, III, 7, a, tegen.Tuylen (sijnen—tuylen), I, 3, c, III, 55, g, naar eigen

inzicht handelen, zijn eigen zin volgen. Zie KIL.

Tuyn, I, 15, d, 22, d, II, 17, c, '18, h, 24, k, schutting,heining. Zie HUYD. Proeve, I, 112, noot.

Tuyschen, I, 11, d, 22, b, dobbelen.Tucken, I, 12, a, stooten.

Tweeste, III, 70, a, tweede.

Twijfelen, III, 48, c, onpers. ww.; mij twijfelt = heden-daags ik twijfel.

Twijn°, I, 10, e, garen om te naaien. Zie KIL.Twint, II, 23, a, in 't minste niet. Zie over deze versterking

van negatie Dr. DE JAGER, Lat. Versch. 149 en 150.

11.

Uu en Uy, Ui, worden herhaaldelijk met elkaar verwisseld ;ze duiden echter geen verschillende uitspraak aan.

Ue, dient ter aanduiding van den klank uu, u of van en.Uutdoen, ILI, 21, a, uStwisschen. Vgl. Gloss. op den Mn/p.

Page 85: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

75

Uuterste , III, 5, g, 10, f, 12, a, grootste, hoogste, voornaamste.

Uutgheloopen, I, 17, c, III, 34, e, weggeloopen.

Uutgheprenten, 111, 5, b, door drukken bekend maken. Vgl. g lie.Uutgheroden, II, 24, t, uitroeien. Vgl. KIL. in voce roden.

Uutghetelt, II, 22 d, uitgelezen.

Uutgheronnen, II , 64, g, ven. deelw. gestort.

Uutgheslepen, III 50, a, door slijpen vervaardigd.

Uutlesschen, III, 25, e, uitblusschen.

Uutliemen, III, 2, h, uitzonderen; vandaar uutnemer zijn(III, 51, e) = uitzonderen.

Uutplanen , I, 16, a, II, 17, e, III, 64, e, uitvagen, uitwisschen,uitroeien.

Uutrichten, III, 19, g, behandelen; hier van Gods woordbedienen.

Uutroeden, III, 55, f, 65, a, uitroeien. Vgl. uutr o ode n.Uutrooden, III, 25, f, uitroeien. Vgl. uitroeden.Uutschieten, II, 6, c, uittrekken.

Uutschrabben, II, 7, g, uitschrappen.

Uutvereeren, III, 30, a, uitstekend.

Uutsetten, III, 21, d, uitstellen.

Uut sijn om, I, 13, a, II, 14, a, III, 60, c, er op uit zijn om.

T.

Taer, passim, vrees.Vaer doen, III, 37. f, vrees aanjagen.Vaetken, III, 29, b, overdracht, voor lichaam.

Page 86: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

76

Taken, III, 41, a, slapen.

Talen, II, 43, a, vaal worden.

Vallen, I, 5, e, zijn. [Vgl. nog:

Indien zij weygrigh valt om u te spraeck te staen.WESTERB. II, 675.

Met 't gheent dat Horatius seyt valt vredich.CASTELEYN , C. van Rhet.

Valt diligent, schoud sulcke desidie.ID. 72].

Valsehen, III, 20, c, 65, b, 70, i., vervalschen.

Valsehe brieven, II, 18, d, [naamlooze brieven, of brieven,onder een valschen naam geschreven, ten einde iemandonder bedreiging geld af te persen.

Van. Dit voorstel wordt meermalen gebezigd om de betrekkingaan te duiden , welke in de tegenwoordige taal doorwegens, over of voor wordt uitgedrukt. Vgl. b. v. danckenvan iets (III, 21, b), loven van iets (III, 63, e), manenvan iets (III, 43, d), on,tsien (hem) van iets (III, 43, g),schamen (hem! van iets (III, 35, c), wachten (hem'van iets (III, 35, f), enz. enz.

Van daghen te daghen, I, 9, b, II, 20, d, iederen dag.

Van jare te jare, III, 39, b, 43, f, ieder jaar.

Yandoose, II, 17, a, tooverkol, tooverheks. Over den oorsprongvan den vorm en de be-teekenis des woords zie KIL.

Iranek, III, 9, e, vangst.

Vaat, I, 9, a, 20, c, III, 14, a, vond, imperf. van vinden.

Vast, passim, ondertusschen.

Vaste, II, 20, d, III, 31, f, voortdurend, onophoudelijk; II,24, z, III, 2, f, zeker, gewis.

VaSteVoOrt , III, 55, d, onophoudelijk.

Vat, pas‘sim , overdr. voor lichaam. Zie KIL.Vaten, III, 22, c, 39, f, gieten.

Page 87: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

77

Vaten, passim, vatten.

Voeten, passim, haten.

V eyseli (hem), III, 6, a, zich veinzen.

Yenudalieker , II, 18, i, wellusteling , vrouwenvriend.

Verantwoorden, II, 24, v, verdedigen.Yerbaest, III, 3, g, 39, d, verschrikt , verslagen; III, 65, d,

verdwaasd. Zie KIL.Verbeenen, I, 14, a, beschimpen. Zie Dr. DE JAGER in den

Taalg. III, 269.Verbeest, II, 10, g, verbeestelijkt. Zie KIL.Verbeesten, III, 55, d, tot een beest maken.Verbelghen, II, 4, a, vertoornd maken.Verberch, III, 70, f, verborg , imprf. van verbergen.V erberlieB., II, 10, c, verbranden.Verbidden, I, 1, e, 2, a, III, 16, d, door voorbede afwenden;

III, 16, b, 56, c, door voorbede bevrijden.

Verbijten, I, 14, b, II, 4, a, III, 57, e, dood bijten.Verbinden, I, 1, b, III, 4, d, verplichten, dwingen.

Verblasen (hem), II, 3, d, ademhalen.Verblent, II, 13, e, verblind.

Yerblien, verblijden, passim, zich verblijden.Verblinden, III, 32, d, blind worden.

Verborghen, III, 51, c, verbergen. Zie KIL.Verchieren, passim, versieren.

Verdooren, II, 10, e, III, 8, e, 34, c, 35, e, trans. ver-dwazen, misleiden;II, 19, d, III, 3, b, intrans. gek worden.

Verdouwen, I, 14, e, III, 50, e, vertrappen, verachten.Verdrach, II, 9, b, III, 24, c, 56, a, uitstel, ophouden. Zie

KIL. Vandaar sonder verdrach, zonder ophouden,herhaaldelijk.

Verdriet (sonder), III, 64, d, onverdroten, onvermoeid.

Page 88: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

78

Verdrieten, III, 19, a, 48, d, verdriet hebben.

✓erduldich, I, 18, c, III, 13, d, geduldig.

Verduldicheyt, III, 28, e, geduld, verdraagzaamheid.

Terdullen, II, 18, h, 24, e, III, 26, e, dwaas, gek maken.

Verdwijnen, I, 15 a, II, 16, e, III, 5, f, verkwijnen; III,6, e, 36, b, verwelken. Zie Km. en PLANT.

Vereenen, I, 14, s verschrikt worden. Zie KIL.Vereysen, III, 6, a, 48, a, vreezen, schrikken.Yererren, II, 6, b III, 54, e, boos, toornig worden.Yerfoyen, III, 18 c, verfoeien.

Verfouwen, II, 3, f, III, 54, e, 57, a, verfoeien.Verfraeyen, I, 16 a, III, 13, d, 70, c, vervroolijken, verkwik-

ken ; III, 55, i, intrans. vroolijk worden.Vergeefs (te), III 19, a, zonder reden.Verhalen , III, 36, m, inhalen.

Verharen, III, 6, e, 25, b, '29, a, verdwijnen, weggaan.

Terhueghen, II, 19, b, III, 58, c, zich verheugen.✓erhinghen, III, 70, m, gehengen, toestaan.

Verhoghen, 10. III, 13, a, loven, prijzen;20. III, 21, d, hooger worden;30. III, 2, a, 32, c, 51, a, in hoogheid overtreffen.

Verjolisen, I, 5, b, verblijden (intr.).Verjonnen, II, 14, b, misgunnen.

✓ereleenen, III, 50, b, kleiner worden, verminderen.

Vorderen, II, 8, h, III, 51, b, verklaren; III, 62, a, klaarworden.

Yereloeeken, passim, moedig, overmoedig worden.

Verknapen, I, 19, c, II, 14, a, III, 40, c, 43, g, vergezellen.Zie KIL.

Vercombienen, II, 22, e, verhalen, verkondigen.Vercoren, I, 1, d, 8, a, geliefd; vercoren hebben (III,

49, b) = liefhebben. Vgl. Rom. van Limb. II, 1149,.Rijnb. 2182, Lev. van st. Amand, II, 5628.

Page 89: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

79

Vercrillen, I, 12, c, III, 47, f, 50, c, wellustig worden.Zie KIL.

Verladen, III, 6, d, 25, a, met kommer bezwaard.

YeriaSteil , I, 18, d, II, 3, d, III, 29, a, belasten, bezwaren.

Verlaten, III, 2, f, vrijlaten, vrijstellen van straf.Verleen, III, 1, f, 6, a, verachten, walgen van. Zie KIL.

en PLANT.

Verlinghen, III, 42, c, 62, b, verlangen.

Verloochent, I, 18, a, III, 35, e, afgevallen, afvallig. Zie KIL.

Verloos, III, 2, a, verloor.Verloren, I, 8, a, 14, 1, vergeefsch (bijv. nw.), vergeefs (bijw.).Verloven, I, 12, c, overvragen. Zie KIL.

Verluchten, III, 57, e, 58, c, verfrisschen , verademen.Vermaect, III, 48, d, in zijn schik, verheugd.

Vermaen, passim, aansporing of vermelding. Ver m a endoen (II, 2, d) vermanen.

Vermanen, passim, vermelden, melding maken; III, 42, b,verzoeken, smeeken. Vgl. B. v. d. Houte , 393.

Yermeert, III, 14, e, 62, a, vermaard.

Vermeten, I, 21, e, [plan, voornemen. Vgl. ook:

En Athalia , falende haer vermeten,Was ghesmeten metten sweerde ter doot.

Duechdel. Solutien (zie C. d. L. M. v. Lett.), 13.

En wie constant waren in neerlaghe te beduerenEn die persevereerden in haer vermete n.

HOUWAERT Paraen. Polit. 202.

Dat hy niet toeven soud, maer vaerdelijck en ratVerschijnen in de Sael, dat voorts naer sijn vermetenHij vorder eenigh goets, 'tgheen haer mocht stercken wat.

COLEVELT Hartogh. v. Sav. 35.

Page 90: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

80

Evenzoo ontmoeten we vermeten in de opvatting vanmeening , oordeel; b. v.:

Compt hy hier, hy bijter aen verhanghen,Soo mijn scientie tvermeten gheeft.

COL. "V. RIJSSELE Sp. der Minn. 164.

Zie ook JAN SPLINTERS Testam. bl. 31 en 42.]

Vermeten (hem), II, 7, f, zich laten voorstaan, voorgeven;II, 8, c, III, 4, h, zich op iets laten voorstaan.

Vermijden (hem), III, 12, d, zich ontzien. Zie Rom. v. Limb.X, 1070.

Vermijen , T, '23, c, III, 33, c, 38, a, 44, d, uitstel. ZieGloss. op den Lek. Spiegh.

Yermijdinghe, I, 20, b, uitstel. Zie ver mij en.

Vermoghen, II, 18, a, vermocht.

VermOSSeil., III, 26, b, beschimmelen, muf worden.

V ermOtten, I, 10, b, door de mot bederven.

Vermuylen, II, 16, c, verachten, versmaden. Zie KIL.

Vermomt, III, 65, e, beroemd.

Vernieuwen, III, 22, c, 23, d, intrans. zich beteren.

Vernisten, II, 14, b, uit het nest jagen. Zie M. KRAAMERS

H. en N. Wb.

Vernoeyen, III, 21, d, 60, a, verdrieten, vervelen. Zie KIL.

Vernuft, passim, verstandig, vernuftig.

Yeroverlasten, III, 46, b, folteren, kwellen. Zie KIL. opoverlasten.

Verpachten, 10. I, 23, c, in pacht nemen (overdr.); verg.dezelfde gedachte in II, 15, b;

Page 91: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

81

20. II, 16, a, III, 58, a, verkrijgen. [Vgl. ook:

Al sulck verdriet, liden en smerte,Als jak hieromme nu deuchdich verpachte.

C. v. GHISTELE , Ter. Com. Eunuch. 5.

Vreucht hi verpacht,Als hi u slet, enz.

Ibid. 35.

Bij en soecken niet dan vreucht verpachten.

Houw. Paraenesis Polit. 440.

Zie voorts lbid. 271, Jan Splinters Testam. 12, enz.en vgl. boven op pachten.]

Verraetschap, II, 13, b, verraderij.

Verrijsen, III, 5, c, opnieuw opstaan. Zie KIL.Verroekeloozen, III, 10, e, veronachtzamen, verwaarloozen.

Verrotten, I, 10, b, 16, h, doen verrotten.

Versamen, passim, verzamelen.

Verscheen, II, 3, e, verscheiden (part. pass.).Verschieten, II, 8, g, III, 48, d, verschrikken. Zie KIL.

Verschoven, 1°. III, 21, a, veracht, ellendig; zie BORMANSop St. Christ. bl. 327;2°. II, 24, t, III, 63, f, [met de praepos. op = belustop, zich getrokken gevoelende naar, genegen tot. Vgl. ook:

En deze natuerlijcke aengheboren Melodije,Daer den geest in verheucht en naer is verschoven,Moet een exempel sijn van de toecomende blije, enz.

HOUWAERT Paraen. Polit. 17.]6

Page 92: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

82

Yersehraept, I, 19, c, verschrompeld, uitgedroogd. Zie KIL.

op verschrapen.

Yerseeren., I, 1, a, erger , slechter worden.

Versellen met of bij, I, 23, b, III, 37, e, metgezel zijn van.

Versieren, I, 3, d, II, 10, a, III, 5, e, 69, c, verzinnen,verdichten.

Versimpelen (niet om), I, 22, e, zie op niet om.Versineken, III, 21, c, 60, d, doen zinken.

Yersinnen, III, 6, e, bedenken.

Yersinnen (hem), II, 19, f, zich bezinnen.

Verslaen, III, 5, d, geheel en al verslaan, vernietigen.

Versleghen, III, 24, b, 44, b, 59, d, verslagen, verwonnen,gedood.

Verslijten, II, 2, f, verspillen.

Verslinderen, III, 63, e, verslinden.Verslint, III, 39, b, onregelm. part. voor verslonden.

Verslonden, III, 50, d, verslinden. Zie Km. op slonden.

Versmachten, passim, verstikken, smoren, omkomen. Zie Km.Versmalen, I, 15, g, ',versmaden. Zie N. W. d. M. v. L.

III, 2, bl. 152.Versmoort, II, 5, e, stomdronken.

Yersnot, III, 6, a, zeer verliefd, zeer* belust. Vgl. Km. opversnot zijn.

yersoecken, II, 3, b, III, 12, e, bezoeken.

Versoenen, III, 7, a, bevredigen.

Versoemen, III, 31 e, verzuimen. Vgl. J. v. RUUSBR. DatBoek van WI Trappen, 216.

Versoeten, II, 2, d, 4, e, III, 25, a, in zoetheid te bovengaan, vgl. niet om; III, 2, c, 44, d, zoet worden.

V erspaect , III, 15, e, 46, d, 48, d, verdroogd (van dorst).Zie op spaken.

Yerspottwen, T. 1, d, II, 2, a, III, 50, e, verafschuwen. Zie KIL.

Page 93: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

83

Verspreken, II, 8, g, III, 46, c, 54, c, beschimpen, beleedigenmet woorden. Zie ook CLIGNETT Bijdr. bl. 261.

Verstaen (hem), III, 61, c, met den genitief, zich op ietsverstaan.

Verstalen, I, 15, f, intr. staal worden, verharden; II, 6, c,staal doen worden, harden.

✓erstekelijek, III, 52, e, verstootende. Vgl. op -lij c k.

Versteken, passim, verstooten, afwijzen.

Verstijven, I, 12, a, intr. verharden, verstompen; I, 14, b,II, 5, c, III, 56, e, verstokken, ongevoelig worden;I, 3, c, 8, c, 21, e, bekrachtigen, bevestigen , staandehouden.

Verstoren, II, 23, a, zich vertoornen.

Verstranghen., I, 22, e, III, 26, b, 48, b, 69, a, steeds inde verbinding niet om verstranghen. Zie op niet o m.

Verstringhen, III, 63, d, bijeenbrengen. Zie KIL. en MEIJER.Versubtijlen , I, 19, b, III, 69, a, in scherzinnigheid overtreffen.

Zie op niet om.Versworen, III, 1, a, etterende, zwerende. KIL.

Versworen , III, 21, e, vervloekt. Zie OUDEM. op BRED.Vertalen, III, 20, d, zeggen. Zie OUDEM. Op BRED.

Yerteet, II, 24, f, overmoedig.

✓erteghen, III, 44, b, part. perf. van vertijen (zie ald.).Vertellen, III, 59, c, uitspreken.

✓ertijdelijek , III, 52, f, vertijende, latende varen. Zievertij en.

Vertijen, II, 12, e, 17, c, 36, g (imperf. verteech, part. perf.verteghen), verloochenen, afstand doen van, Gaten varen.Zie KIL. op vertijghen.

Verteeeht, III, 63, a, 2de pers van het imperf. van ver-tijen (zie ald.)

Vertoeven, III, 43, g, wachten, iets uitstellen.V ertoevere , III, 54, a, iemand die iets uitstelt.Yerthooghen, LTI, 60, e, vertoonen.

Page 94: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

84

Yertrapen, II, 4, a, vertrappen.Vertreek, III, 43, i, uitstel.

Vertwijfelt, I, 16, a, 18, a, 19, d, II, 17, c, waanzinnig,onzinnig. Zie KIL.

Vertwijfelen, II, 19, f, tot wanhoop brengen. Zie KIL.

Vervaren (hem), I, 8, c, bang worden.V erveert , III, 50, c, verschrikt.Verveerlijek, III, 40, d, vervaarlijk.Vervelen, II, 16, e, te veel, te zwaar worden.Ververen (hem), III, 4. f, vervaard worden.Vervrosen, I, 2, e, bevroren.Vervullen, II, 23, b, aanvullen.Verwachten, II, 16, a, III, 22, e, te wachten hebben.Verwan, passim, verwon.Verwanen, II, 19, f, trotsch, verwaand worden.Verwaten, passim, vervloeken; part. perf. verwaten.Verweereli, I, 16, e, 20, a, II, 18, h, vereelten, hard worden.Verweghen, I, 8, b, in gewicht overtreffen; II, 11, a, te

zwaar wegen.Verweet, I, 4, b, geneigd.Verwerde (int-stellen), I, 17, e, in de war brengen.Verwerf, III, 31, b, verwierf.Verwerren, III, 32, e, verward raken, dwalen.Verwoeden, III, 65, c, beginnen te woeden. KIL.

Verwoedig, III, 22, a, woedend.Verwonderen, III, 70, k, verwondering.

Verworghen, II, 16, c, sterven.Verworeht, III, 10, d, versmoord.Verworpen, II, 11, d, verwerpen, wegwerpen.Veseli, III, 27, b, binden, inwikkelen. Vgl. KIL. veesse,

veesche, fascia.Vesen, III, 63, c, fluisteren. Vgl. bij KIL. vesicken.

Page 95: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

85

Vespereye , III, 62, c, 63, f, vroegmaal, ontbijt.

Vesten, II, 20, a, 24, slot , III, 43, d, van buiten.leeren.Zie MELLEMA.

Veter, III, 49, c, band.

Veteren, III, 19, f, binden.

Vetten, I, 10, c, vet worden.

Vettewarier, I, 9, c, verkooper van vette waren. KIL

Vueghen, III, 31, e, 62, a, voegen.

Vichten,. II, 22, c, vechten.

Vierdach, II, 18, d, III, 20, b, heilige dag.

-Vieren, I, 15, g, II, 2, e, hoogtijd houden; III, 60, d, ontwijken,d. i. den schoot vierende ontwijken.

Viericheyt, II, 6, a, vurigheid.

Viant (de), passim, de duivel.

Vilesli, III, 17, d, 24, c, snoodaard.

Tin: passim, lid.

Viper, II, 14, a, adder.Virtnyt, III, 31, d, 41, c, deugd.

Vlaghen (met), II, 20, e, III, 19, e, nu en dan, bij wijlen.

Yleeschsack, II, 3, c, lichaam (in veracht. zin). Vgl. s a c k.Vleyden, passim, met ingelaschte d voor vleien.Yleckelijck , III, 52, d, bevlekt.

Vlete , II, 22, c, vischnet. KIL.

Vlieten, III, 19, a, 48, d. varen. Vgl. Belg. Mus. X, 99,Brab. Yeesten, VI, 1057, Maerlant, st. Franc. vs. 9102.

Vlimme, .III, 62, d, vischvin.

Yloeijen, I, 1, c, III, 18, c, trans. doen vloeien.

Vloghel, III, 12, b, vleugel.

Vloyen, III, 33, f, 60, d, vloeien.

Voere, I, 15, d, 18, h, II, 19, d, handeling. KIL.

Volheerdelijek, III, 28, e, 32, e, 52, e, volhardend.

Page 96: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

86

Yolheerden, II, 9, f, III, 12, a, 47, e, valuitdert.Volheerdich II, 9, e, 11, e, volhardend.

Volherdicheyt, III, 30, d, volharding.

Vollen, III, 9, c, vullen.

Yolstringen, II, 22, d. volvoeren, oefenen.

Vonden, passim , gevonden. Zie op ge.Voorderen, II, 15, e, bevorderen.

Voorhoedich, III, 70, b, voorzichtig, voorzorg hebberkle. Zie XII..

Voornemen, II, 8, f, ~len, meening. ZfeVoorsettreven, n, 14, b; in gmehrifte voorsVoorsien, III, 12, a en e, vooruitzien.Voorsienich, III, 16, d, bedacht, voorzichtig , verstandig.Voorsprakere, III, 10, b, voorspraak.V oorsprakersse , II, 1, d, vrouwelijke voorspraak.Voorspreken, I, 14, 1, III, 12, e, voorspellen.Voort, II, 3, f, III, 68, c, voortaan.Voortijts, passim, eertijds.

Toortstel, IT, 10, g, III, 37, c, voornemen, plan.

Voortstoken, II, 24, b, opstoken.Voorweten, III, 13, d, 16, c, vooruitgeweten.Voren (te), I, 16, b, III, 26, d, vroeger, eertijds; III, 31, b,

--geven, overgeven; I, 20, b, - legghen, voorleggen.Vorsten (ten), III, 1.3, d, in de eerste plaats. Vgl. CLIGNETT,

Bijdr. bl. 395, VAN HEELU , 4445 en 7815, enz.Vonden, III, 50, d, vouwen. Zie KIL.

Yrame, I, 10, d, voordeel. Zie KIL.

Vimmen, I, 9, e, voordeel doen. Zre

Vreden, III, 21, e, bevredigen, stillen.

Vreeseil (Item), 111., 50; a, vreezen.Vrient, ffl 18; f, vriendin. Vgl. eng. fi-iend,

Page 97: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

87

Vrij, 01881111 , als bij*. voorzeker, voorwaar.

Trijliáck, II, 7, d, waarlijk.

Yromeitck, I, 21, e, dapper.

Vroom, III, 2, f, dapper.

Vrouwe, III, 14i a, koningin.

Vuereni, passim, voeren..

Vuylken, LI, 15, f, waarseh. voor veulken,, vèulentje, d. i. hierzeer jong mensch.

f s •

Watesfélt, IIt, 21, d, Waden.

Water, III, 48, a, waarheen.

WaÖrnenien, 1, 1, e, III, 25, e, 31, d, 32, a,*49, d, achtslaan op, zorg dragen voor.

*aeinemén (hem) , Ti', 35, a, zich in acht nemen.

Wacharme, wachermen, I, 15, a, III, 37, b, 47, c,. helaas.

Wachten, III, 3, e, 24, e, 61, d, bewaken, waken; TH, 56, d,oppassen, acht geven; I, 13, d, waken.

Waerdij, I, 11, e, waart gij.

Waest, I, 8, b, was het.

Waghe, I, 2, d, weegschaal.

Wage, III, 33, f, golf.

Wagen, II, 19, d, III, 13, a, 57, f, gewagen.

Wak, I, 17, e, zwak, wankelend.

Waken, III, 7, a, bewaken; III, 65, a, wakker worden;15, e, naer iets = wakker naer leis streven.

Wal, 1, 11, a, 21, g, afgrond. Zie

Page 98: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

88

Walghe, II, 14, e; de walghe steekt hem, hij walgt,heeft een afkeer.

Walghen op iets, II, 17, b, afkeer van iets hebben (eig.van spijs, hier overdr. van clusen en cloosters).

Wan, III, 26, c, won.

Wandt, III, 1.4, a, wond, imprf. van winden.

Wandelinghe, III, 29, c, levenswandel.

Want, I, 5, b, II, 7, f, III, 7, •d, enz. omdat, dewijl.

Warande, I, 2, b, II, 22, slot, bosch, park.

Wederhalen, III, 38, h, 39, c, terughalen.

Wederstoot, I, 6, e, tegenspoed. Zie KIL.Weeldich, II, 10, e, III, 60, c, weelderig.

Weerroepen, III, 26, b, wederroepen.

Weene , I, 1, b, II, 22, c, III, 8, a, 19, g, 66, b, droefheid,verdriet, KIL.

Weer, I, 2, d, knobbel, knoest ; I, 7, d, 21, b, eelt , eeltknobbel.

Weer, passim, als voegwoord = of, ter inleiding van deneersten van twee nevenzinnen of ter inleiding van heteerste lid eener dubbele vraag.

Weert, II, 5, a, 5, c, III, 40, e, 'waardig; na dit adjectiefwordt steeds bij het volgend verled. deelw. het hulpww.te zijn of te worden weggelaten.

Weerdelijek, LI, 5, e, wereldlijk.

Weerdelijck , III, 28, f, bijw. waardiglijk.

Weerdighen (hem), III, 44, h, zich verwaardigen.

Weerlijek , passim, wereldlijk, wereldsch.

Weert, III, 26, e, waard.

Weerdtscap, 1, 14, i, gastmaal. Zie Km.Weertscappen, III, 68, a, maaltijd houden. KIL.

Weghen; ho oghe w egh en (III, 43, c), hoog aanrekenen,cleyne weghen 67, c), gering schatten.

Weynich, III, 57, e, een weinig tijds. KIL.

Wel, 11, 17, c, zeer.

Page 99: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

89

Welghedaen, III, 43, a, schoon.

Wellustigh, I, 2, c, in goeden zin genomen, geneuglijk.Welven, III, 22, d, 67, e, uilspreiden; III, 50, e, zich buigen.

[Zie over de geschiedenis van dit woord VAN HELTENProeven van Woordverkl. bl. 80-84, waar echter dedrie, uit A. BIJNS aangehaalde , plaatsen verkeerd ver-klaard zijn].

Werden, passim, worden.

Werderen, III, 44, a, wctardeeren.Wergaren, II, 17, c, wargaren , die de zaken in de war brengt,

twistzoeker.Werck (gheen-maken van iets), I, 15, b, weinig waarde

aan iets hechten.Werren (in), III, 20, b, in de war.Werte, III, 22, e, wrat. KIL.

Wezen, II, 14, b, III, 19, c, uiterlijk, schijn.Wicleffist, I, 20, d, II, 19, g, aanhanger van Wicleff, , een

Engelsch hervormer uit de 14(1e eeuw.Wicht, I, 16, a, II, 21, b, III, 5, g, 22, a, 61, e, schepsel.Wichters, III, 55, e, pluralis van wicht. Zie MELLEmA en

OUDEM. op BRED.

Wiele, I, 22, d, II, 18, h, nonnensluier.Wiens, passim, voor den gen. sing. fem. of den gen. plur. wier.Wijgant, III, 13, a, held. Zie KIL.

Wijghen, II, 22, b, strijden.

Wijck, II, 13, b, plaats.

Nellen, II, 13, b, verlaten; III, 34, c, 55, b, ie mant -,onderdoen voor iemand.

Wijle (de-dat), II, 9, b, enz , terwijl.

Wijlen eer, I, 18, h, II, 16, b, weleer.Wijsde, II, 2, c, regelmatig zwak imperf. van wijzen, waarvoor

wij nu onregelmatig den sterken vorm wees bezigen.Wijt, III, 34, a; den wijt geven, verwijten.

Page 100: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

90

Winckel , II, 10, e, schuilhoek.Wincket, III, 12, d, kleine deur in een poortdeur. Zie KIL.Winnen (op), III, 30, e, op winst.Winschen, III, 26, f, wenschen.

Woeckenaer, , II, 18, e, woekeraar.

Wonderlijck, III, 70, d, wonderbaar.Woon, III, 58, c, woonplaats.Worpen, II, 24, q, III, 12, g, werpen.Wouter, III, 70, f, oorspr. woutheer, , d. i. een boschgod , satyr.

Vgl. MELLEMA en MEYER.Wrack, I, 14, h, sterk imperf. van wreken, waarvoor wij

thans den onregelmatigen zwakken vorm wreekte bezigen.Wrake, III, 5, c, straf.Wreken, I, 17, g, III, 45, a, 51, e, 55, c, straffen; met hem

als wederk. ww. heeft het de tegenwoordige beteekenis,doch vordert, in plaats van de praepos. op, M vanClf over (zie III, 3, f, 5, b, 63, e).

Wroeghen, III, 3, e, pijnigen; III, 39, d, 64, e, beschuldigen.Wroeger, III, 8, d, beschuldiger.Wullen, II, 16, e, wollen kleed, wollengoed.

Page 101: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,
Page 102: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,
Page 103: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,
Page 104: Digital Library for Dutch Literature · 2012. 6. 14. · lrdh, , , , llt. L. lrh, ptln, lv. Z prf. D "VR n ht N rhf, bl. 26, n ht Nd. b. n v. n, vrztl t dn dt. f ., b. v. n Ptr (,

Bij J. H. DUNK te, Rotterdam Is o. a. verschelen:

MR. A. BOGAERS.

TAALKUNDIGE OPSTELLEN,UITGEGEVEN DOOR

Da. W. G. SRII 1_4 L.

'giet uitvoerige za oorbenfijo f.370 bladz. f 1,50.

Mr. W. BILDERDIJK. Van het Letterschrift. Rott. 1820, met eenvergelijkende tafel der voornaamste (15) alfabeths en 200 houtsneéfig.in den tekst. (f 3,—). . . ......... f 0,75.

Dr. JAN TEN BRINK. Gerbrand Adriaensen Brederoó. Hists-aesthe-tische studie van het Nederl. blijspel der 17de eeuw. Met uitvoerigregister, gr. 8°., (550 blz ) .ƒ 2,7 5.

P. BRUYN. Letterkundige Silhouetten, (384 bladz.) in chromolith.omslag ...... . . f 2,50.

• INHOUD G. E. Lessing. — Henrich Heine. — D. F. Strausz.B. Auerbach. — G. Eliot. — Fr. Bremer. Nath.Hawthorne. — H. T. Buckle. Edm. Scherer. —E. Deschanel. — Th. Gautier. 0.Gavarni.

D. BITDDINGH. De Dietscher Jacob van Maerlant en zijne zoogen.Vlamingschap . . . . . . . f 0,50.

Dr. W. L. VAN HELTEN, Drie Kluchtspelen der 17de eeuw, metAanteekeningen. (P. Bernagies S tu den t e-leven en G o é Vrouw.W. G. Focquenbroch's Verwar de Jalouz y)" f 1,25. Proeven van Woordverklaring f 1,50. Ueber die wurzel Lu im germanischen . . f 0,95. 50 Bemerkungen zum Grimm'schen Wijrterbuche j' 1,30.Dr. A. DE JAGER. Alphabetische lijst van woorden en spreekwijzen,

taalkundig opgehelderd in de werken van Mr. W. Bilderdijk. Rott.1839. (f 1,50.) ....... . f 0,60.rt. Ti. T.ITTAVg_ VprlinildpEricr nvpr nn7 .. nnrip N wIps riwndseilp. letter-

0,70.. Gro-0,70.

dand,2,25.


Recommended