+ All Categories
Home > Documents > Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan:...

Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan:...

Date post: 20-Jun-2020
Category:
Upload: others
View: 0 times
Download: 0 times
Share this document with a friend
247
Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het verwerven van onderwijscompetenties in de stage van de specifieke lerarenopleiding binnen KULeuven. Struyven, Katrien; Janssens, Steven; blieck, yves; De Roeck, V. Publication date: 2008 Document Version: Accepted author manuscript Link to publication Citation for published version (APA): Struyven, K., Janssens, S., blieck, Y., & De Roeck, V. (2008). E-portfolio voor het verwerven van onderwijscompetenties in de stage van de specifieke lerarenopleiding binnen KULeuven. Instituut voor Mediastudies (KU Leuven). General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Download date: 29. Jun. 2020
Transcript
Page 1: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

Vrije Universiteit Brussel

E-portfolio voor het verwerven van onderwijscompetenties in de stage van despecifieke lerarenopleiding binnen KULeuven.Struyven, Katrien; Janssens, Steven; blieck, yves; De Roeck, V.

Publication date:2008

Document Version:Accepted author manuscript

Link to publication

Citation for published version (APA):Struyven, K., Janssens, S., blieck, Y., & De Roeck, V. (2008). E-portfolio voor het verwerven vanonderwijscompetenties in de stage van de specifieke lerarenopleiding binnen KULeuven. Instituut voorMediastudies (KU Leuven).

General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.

• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal

Take down policyIf you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediatelyand investigate your claim.

Download date: 29. Jun. 2020

Page 2: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN Specifieke lerarenopleidingen ressorterend onder de POC Gedrags- en Maatschappijwetenschappen

E-portfolio voor het verwerven van

onderwijscompetenties in de stage van de

specifieke lerarenopleiding binnen de K.U.Leuven

EINDRAPPORT OWP2008/11

Wetenschappelijk medewerkers:

Veronique De Roeck

Yves Blieck

Studente master in de pedagogische

wetenschappen:

Stephanie Verbeken

Promotoren: Dr. Katrien Struyven

Prof. Dr. Steven Janssens

KATHOLIEKE

UNIVERSITEIT

LEUVEN

Page 3: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

2

Page 4: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

3

KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN Specifieke lerarenopleidingen ressorterend onder de POC Gedrags- en Maatschappijwetenschappen

E-portfolio voor het verwerven van

onderwijscompetenties in de stage van de

specifieke lerarenopleiding binnen de K.U.Leuven

EINDRAPPORT OWP2008/11

Wetenschappelijk medewerkers:

Veronique De Roeck

Yves Blieck

Studente master in de pedagogische

wetenschappen:

Stephanie Verbeken

Promotoren: Dr. Katrien Struyven

Prof. Dr. Steven Janssens

KATHOLIEKE

UNIVERSITEIT

LEUVEN

Page 5: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

4

Page 6: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

5

Inhoudstafel ALGEMENE INLEIDING ...................................................................................................................................... 9

HOOFDSTUK 1: CONCEPTUEEL KADER EN PROBLEEMSTELLING ...................................................................... 11

1.1 RECENTE ONTWIKKELINGEN BINNEN DE LERARENOPLEIDING ..................................................................................... 11

1.1.1 In Vlaanderen ................................................................................................................................ 11

1.1.2 Aan de K.U.Leuven ......................................................................................................................... 13

1.1.2 De SLO Gedrags- en Maatschappijwetenschappen ....................................................................... 15

1.2 HET E-PORTFOLIOCONCEPT: OORSPRONG, OMSCHRIJVING, DOELEN EN VERTALING BINNEN DE SLO GEDRAGS- EN

MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN .............................................................................................................................. 18

1.2.1 Oorsprong, omschrijving en doelen ............................................................................................... 18

1.2.2 Vertaling van het e-portfolioconcept binnen de SLO Gedrags-en maatschappijwetenschappen . 21 1.2.2.1 Een optimaal evenwicht tussen opgelegde opleidingsdoelen en het constructief en cumulatief leerproces

van de student .......................................................................................................................................................... 21 1.2.2.2 Maximale zelfsturing als erkenning van elk individueel leertraject .............................................................. 22 1.2.2.3 Leren is ingebed in een context .................................................................................................................... 23 1.2.2.4 Coöperatief leren .......................................................................................................................................... 23 1.2.2.5 Reflectief ervaringsleren ............................................................................................................................... 24

1.3 DE STAGE IN DE SLO GEDRAGS- EN MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN ......................................................................... 25

1.3.1 Het praktijktraject ......................................................................................................................... 25

1.3.2 De inhoud van de stage ................................................................................................................. 26

1.4 HET E-PORTFOLIO ALS BEGELEIDINGS- EN ASSESSMENT-TOOL VOOR HET VERWERVEN VAN ONDERWIJSCOMPETENTIES IN DE

STAGE 30

1.4.1 De verschillende componenten van het e-portfolio ....................................................................... 30 1.4.1.1 Het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP)...................................................................................................... 30 1.4.1.2 Het e-archief ................................................................................................................................................. 32

1.4.2 De begeleiding van het leerproces en het assessment van de stage ............................................. 33 1.4.2.1 Begeleiding en evaluatie door de praktijklector ........................................................................................... 34 1.4.2.2 Begeleiding en evaluatie door de vakmentor ............................................................................................... 35 1.4.2.3 Vakoverschrijdende begeleidingssessies (terugkomsessies) ........................................................................ 36 1.4.2.4 Ontwikkeling van een assessment-instrument voor de evaluatie van het e-portfolio ................................. 38

1.4.3 Randvoorwaarden voor een goede start: ondersteuning voor alle partijen ................................. 40 1.4.3.1 Implementatie van een Toledo ”community” .............................................................................................. 40 1.4.3.2 Introductiesessies werken met e-portfolio voor studenten en lectoren ...................................................... 40 1.4.3.3 Informeren van de vakmentoren .................................................................................................................. 41

HOOFDSTUK 2: ONDERZOEKSOPZET EN RESULTATEN .................................................................................... 43

INLEIDING ............................................................................................................................................................ 43

2.1 ONDERZOEKSOPZET EN RESULTATEN BIJ DE LECTOREN ............................................................................................ 44

2.1.0 Vooraf ............................................................................................................................................ 44

2.1.1 Vraagstelling ................................................................................................................................. 44

2.1.2 De onderzoeksgroep ...................................................................................................................... 46

2.1.3 Onderzoeksinstrumentarium, dataverzameling en data-analyse ................................................. 47 2.1.3.1 Vragenlijsten ................................................................................................................................................. 48 2.1.3.2 Semi-gestructureerde interviews ................................................................................................................. 49

2.1.4 Resultaten bij de lectoren .............................................................................................................. 52 2.1.4.1 Op welke manier hebben de lectoren in de SLO/POC de implementatie van het e-portfolio beleefd en hoe

staan ze er nu tegenover? ........................................................................................................................................ 52

Page 7: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

6

2.1.4.2 Welke handelingen stellen de lectoren in de SLO/POC concreet in de begeleiding en beoordeling van

studenten? ............................................................................................................................................................... 65 2.1.4.3 Welke noden en wensen worden door de lectoren in de SLO/POC gevoeld betreffende de implementatie,

begeleiding en/of de beoordeling van het e-portfolio? ........................................................................................... 74 2.2 ONDERZOEKSOPZET EN RESULTATEN BIJ STUDENTEN ............................................................................................... 79

2.2.1 Vraagstelling ................................................................................................................................. 79

2.2.2 De onderzoeksgroep ...................................................................................................................... 80

2.2.3 Het onderzoeksinstrumentarium, dataverzameling en –analyse .................................................. 82 2.2.3.1 Vragenlijsten ................................................................................................................................................. 83 2.2.3.2 Focusgroepinterviews bij de studenten........................................................................................................ 86 2.2.3.3 Tijdschrijven bij de studenten ....................................................................................................................... 88

2.2.4 Resultaten bij de studenten ........................................................................................................... 92 2.2.4.1 Op welke manier hebben de studenten de implementatie van het e-portfolio (EPF) beleefd en hoe staan ze

er momenteel tegenover? ........................................................................................................................................ 92 2.2.4.2 Hoe ervaren studenten de begeleiding en de evaluatie? ........................................................................... 118 2.2.4.3 Welke noden en wensen worden door de studenten gevoeld betreffende de implementatie, de

begeleiding en/of de evaluatie van het portfolio (EPF)? ........................................................................................ 131 2.2.4.4 Hoe zinvol ervaren studenten de verschillende onderdelen binnen het praktijkluik van de opleiding ...... 136 2.2.4.5 Conclusie bij de eerste hoofdvraag ............................................................................................................ 146 2.2.4.6 Is de studietijd/werktijd binnen de stage in evenwicht met de via studiepunten begrote studietijd? ...... 153 2.2.4.7 Conclusie bij de tweede hoofdvraag .......................................................................................................... 180

2.3 ONDERZOEKSOPZET EN RESULTATEN BIJ MENTOREN ............................................................................................. 184

2.3.1 Vraagstelling ............................................................................................................................... 184

2.3.2 De onderzoeksgroep .................................................................................................................... 184

2.3.3 Het onderzoeksinstrumentarium, dataverzameling en –analyse ................................................ 188 2.3.3.1 Vragenlijsten ............................................................................................................................................... 188 2.3.3.2 Interviews ................................................................................................................................................... 189

2.3.4 Resultaten bij de mentoren ......................................................................................................... 190 2.3.4.1 Zijn de mentoren op de hoogte van de vernieuwingen in de lerarenopleiding en wat is hun houding

tegenover deze vernieuwingen ? ........................................................................................................................... 190 2.3.4.2 Hoe ervaren mentoren de begeleiding en de evaluatie?........................................................................... 194 2.3.4.3 Welke noden en wensen worden door de mentoren gevoeld betreffende de vernieuwingen in de

lerarenopleiding. .................................................................................................................................................... 207

HOOFDSTUK 3: CONCLUSIES EN EINDBESPREKING ....................................................................................... 216

3.1 CONCLUSIES EN DISCUSSIE ............................................................................................................................... 216

3.1.1 Het decreet, de conceptuele basis van het e-portfolio en ICT ..................................................... 217

3.1.2 Het e-portfolio als begeleidingsinstrument ................................................................................. 219

3.1.3 Het e-portfolio als assessmentinstrument ................................................................................... 224

3.1.4 Het e-portfolio en werkbelasting ................................................................................................. 226

3.2 VOORSTELLEN TER VERBETERING VAN HET E-PORTFOLIO IN DE SLO’S ....................................................................... 228

3.2.1 Verduidelijking van het conceptueel kader ................................................................................. 228

3.2.2 Begeleiding en ondersteuning van lectoren ................................................................................ 229

3.2.3 Begeleiding en ondersteuning van studenten ............................................................................. 230

3.2.4 Begeleiding en ondersteuning van de mentoren ......................................................................... 233

3.2.5 Aandacht voor contextfactoren ................................................................................................... 234

3.3 BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK .................................................................................................................. 235

3.4 SUGGESTIES VOOR VERDER ONDERZOEK ............................................................................................................. 236

TOT SLOT ...................................................................................................................................................... 238

HOOFDSTUK 4: DISSEMINATIE BIJ HET REALISEREN VAN DIT ONDERWIJSPROJECT ...................................... 239

4.1 DISSEMINATIE BINNEN DE EIGEN UNIVERSITEIT ..................................................................................................... 239

Page 8: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

7

4.1.1 Studiedag ICT in de Humane Wetenschappen (27 maart 2009) ....................................................... 239

4.1.2 Onderwijsdiensten K.U.Leuven (02 september 2009) .................................................................. 239

4.1.3 Studiedag Centrum voor OpleidingsDidactiek (COD) K.U.Leuven (17 september 2009) ............. 239

4.2 DISSEMINATIE ONDER ASSOCIATIEPARTNERS BINNEN ‘SCHOOL OF EDUCATION’ .......................................................... 239

4.2.1 Opleidingsdagen Sociale Hogeschool Heverlee (01 juli 2010) ..................................................... 239

4.2.2 Uitwisselingsvoormiddag E-portfolio lerarenopleidingen SoE (2 september 2010) .................... 239

4.3 DISSEMINATIE TIJDENS STUDIEDAGEN EN CONGRESSEN (NATIONAAL EN INTERNATIONAAL) ........................................... 239

4.3.1 Studiedag ‘Leren in stages en loopbaan: de magie van POP’s en portfolio’s (Leuven, 6 jan 2010)

239

4.3.2 S-ICT congres ‘Student Mobility and ICT: Dimensions of transition’ (Amsterdam, 16-17 december

2009) 239

4.3.3 VELON-congres (Amsterdam, 8 en 9 maart 2010) ...................................................................... 239

REFERENTIELIJST .......................................................................................................................................... 240

VERKLARENDE WOORDENLIJST .................................................................................................................... 244

Page 9: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

8

Elke kans om te veranderen is een kans om te groeien ...

“Ik zou u en de rest van het team willen bedanken voor de enorme inspanningen die jullie leveren om van deze opleiding een kwaliteitsvolle opleiding te maken!”

student x “Veel sukses (of koerage :-) gewenst bij het verwerken van de resultaten (zoals ik tijdens een interview zei, hoop ik dat deze resultaten zullen leiden tot een 'new release' ofte SLO versie

2.0, zodat de klaagzang in iets positief wordt omgezet! :-) “ student y

Page 10: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

9

Algemene inleiding

In het kader van dit project wordt een onderzoek gevoerd naar het geïmplementeerde e-

portfolio in het praktijkluik binnen de SLO Gedrags- en maatschappijwetenschappen1. Meer

algemeen wordt onderzocht of de huidige werking met het e-portfolio (tool, gebruik en

begeleiding) in de praktijkcomponent ‘stage’ tegemoet komt aan de decretaal gestelde eisen

voor een lerarenopleiding. Volgende onderzoeksvragen komen aan bod:

1. Komt de huidige werking met het e-portfolio (tool, gebruik en begeleiding) tegemoet aan de eisen van het competentiegericht opleiden en evalueren van studenten?

2. Is de studiebelasting/werkbelasting met het e-portfolio (tool, gebruik en begeleiding) in evenwicht met de beschikbare middelen?

De eerste onderzoeksvraag wordt vertaald in volgende deelvragen, welke getoetst worden

bij de drie betrokken onderzoeksgroepen, nl. lectoren, studenten en mentoren:

1. Op welke manier hebben de lectoren, studenten, mentoren in de POC de

implementatie van het e-portfolio beleefd en hoe staan ze er momenteel tegenover?

2. Welke handelingen stellen de lectoren, de mentoren in de POC concreet in de

begeleiding en beoordeling van hun studenten en hoe staan ze daartegenover?

Hoe ervaren de studenten de begeleiding en de evaluatie in het kader van het e-

portfolio?

3. Welke noden en wensen worden door de lectoren, mentoren, studenten gevoeld

betreffende de implementatie, de begeleiding en/of de beoordeling van het e-

portfolio?

1 De SLO Gedrags- en maatschappij wetenschappen verenigt de SLO’s Gedragswetenschappen (Faculteit

Psychologie en Pedagogische wetenschappen), Maatschappijwetenschappen en Filosofie (Faculteiten Sociale Wetenschappen, Antropologie, Criminologie, Rechten en Filosofie) en Economie (Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen).

Page 11: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

10

De tweede hoofdvraag is de vraag of de studietijd/werktijd binnen de stage in evenwicht is

met de via studiepunten begrote studietijd. Hierbij wordt de vraag gesteld of de

studietijd/werktijd binnen de stage in evenwicht is met de via studiepunten begrote

studietijd? Ook deze vraag wordt opgesplitst in deelvragen:

(1) Hoe is de studietijd verdeeld over het academiejaar?

(2) Is de feitelijk bestede studietijd binnen de stage in evenwicht met wat begroot

werd?

(3) Hoe is de bestede studietijd verdeeld over de

activiteitencategoriën/rubrieken: voorbereidingstijd, contacttijd en verwerkingstijd

binnen de stage?

(4) Hoeveel tijd besteden studenten aan andere activiteiten die met het e-

portfolio of de stage verbonden zijn waar geen studietijd voor begroot werd?

(5) Hoe wordt het begeleidingsmodel toegepast in de realiteit?

(6) Zijn de keuzeopdrachten realiseerbaar op de stage en zijn ze belastend voor

de mentor?

De finaliteit van het onderzoek ligt in het formuleren van aanbevelingen om de stage en het

e-portfolio binnen de SLO te optimaliseren en de weg vrij te maken voor een bredere

implementatie binnen de universiteit.

In een eerste hoofdstuk wordt het conceptueel kader waarop het e-portfolio is geënt,

toegelicht en hoe dit e-portfolio is geïmplementeerd binnen de SLO Gedrags- en

maatschappijwetenschappen.

In het tweede hoofdstuk van dit document wordt verslag uitgebracht van het onderzoeksluik

bij de drie onderzoeksgroepen: namelijk lectoren, studenten en mentoren.

In het derde hoofdstuk worden de conclusies uit de verschillende deelonderzoeken

geïntegreerd en worden aanbevelingen geformuleerd om de stage en het e-portfolioconcept

verder te optimaliseren.

In het vierde, en laatste hoofdstuk van het onderzoeksrapport wordt een overzicht gegeven

van de verschillende acties die werden genomen in het kader van disseminatie bij het

realiseren van dit onderwijsproject.

Page 12: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

11

Hoofdstuk 1: Conceptueel kader en probleemstelling

In een eerste deel geven we een overzicht van de recente ontwikkelingen binnen de

lerarenopleiding in Vlaanderen, aan de K.U.Leuven en in de SLO Gedrags- en

maatschappijwetenschappen. Daarna wordt de conceptuele basis van het e-portfolio

toegelicht. Tenslotte wordt het stagemodel binnen de SLO Gedrags- en

maatschappijwetenschappen gepresenteerd en hoe het e-portfolio hierin een plaats krijgt

als begeleidings- en assessment-tool om de vereiste onderwijscompetenties te vewerven.

1.1 Recente ontwikkelingen binnen de

lerarenopleiding

1.1.1 In Vlaanderen

Het decreet betreffende de lerarenopleiding en nascholing uit 1996 zorgde dat de

hervorming van de lerarenopleidingen in Vlaanderen ook een formeel gegeven werd daar

waar al langer de wens bestond om de lerarenopleidingen te vernieuwen (Rutten in Meeus

& Van Looy, 2005b). Daarin werd het pad geëffend voor het uitschrijven van

beroepsprofielen voor leraren. Dat omvat een omschrijving van de vereiste competenties

(kennis, vaardigheden en attitudes) die voor een succesvolle uitoefening van het

leraarsberoep noodzakelijk zijn. Door de invoering van het ‘Decreet betreffende de

lerarenopleidingen in Vlaanderen’ in 2006 drong zich een actualisatie van het basisdocument

uit 1996 op. In oktober 2007 werd het huidige beroepsprofiel voor leraren in Vlaanderen

van kracht. Dit bouwde verder op de besluiten betreffende beroepsprofielen en

basiscompetenties zoals geformuleerd door de Vlaamse Gemeenschap in 1998. Daaruit

werden voor de verschillende leraarstypes (kleuteronderwijs, lager onderwijs en secundair

onderwijs) verschillende basiscompetenties gegroepeerd in 10 functionele gehelen (De

leraar als: Begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen, Opvoeder, Inhoudelijk expert,

Organisator, Innovator – onderzoeker, Partner van ouders of verzorgers, Lid van het

schoolteam, Partner van externen, Lid van de onderwijsgemeenschap en Cultuurparticipant)

en waarvoor 8 attitudes gelden (figuur 1). Van deze basiscompetenties wordt aangenomen

dat ze moeten verworven zijn aan het einde van de lerarenopleiding om startbekwaam te

zijn als leraar. Het Vlaamse decreet is daardoor bepalend voor de curriculumopbouw van

lerarenopleidingen in Vlaanderen omdat daarin de opleidingsdoelen en standaarden voor

elke opleiding vastgelegd worden.

Page 13: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

12

Figuur 1: Functioneel geheel 1 en een bijhorende basiscompetentie In december 2006 werd het ‘Decreet betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen’

bekrachtigd. Ook deze wettekst had ingrijpende gevolgen voor de wijze waarop

verschillende lerarenopleidingen in Vlaanderen hun opleiding tot dan toe vorm hebben

gegeven. Het nieuwe decreet maakt een onderscheid tussen de geïntegreerde

lerarenopleiding, een opleiding van 180 studiepunten, en de specifieke lerarenopleiding van

60 studiepunten. Een geïntegreerde lerarenopleiding is een professionele bacheloropleiding

in onderwijs die leidt tot de graad van bachelor in het onderwijs. Aan het einde van deze

opleiding, waarvan het modeltraject 3 jaar beslaat, verwerft een leerkracht het diploma van

leraar kleuteronderwijs, lager onderwijs of secundair onderwijs – groep 1. De specifieke

lerarenopleiding (SLO) wordt ingericht door universiteiten, hogescholen en centra voor

volwassenenonderwijs. Met de specifieke lerarenopleiding kan eveneens het diploma

‘leraar’ worden behaald, maar wordt enkel onderwijsbevoegdheid binnen het secundair

onderwijs – groep 2 (tweede, derde en vierde graad SO) verworven. De

onderwijsbevoegdheid, m.n. welke vakgebieden men mag onderwijzen binnen bepaalde

onderwijsvormen, wordt hier bepaald door de genoten vooropleiding. Universiteiten in

Vlaanderen, en dus ook de K.U.Leuven, richten de specifieke lerarenopleiding in voor

kandidaat-leerkrachten met een academisch diploma. Het decreet stipuleert dat een SLO-

opleiding bestaat uit een theoretisch gedeelte en een praktijkcomponent van telkens 30

studiepunten. Studenten kunnen het theoretisch gedeelte van de SLO volgen als onderdeel

van hun masteropleiding indien deze minstens 120 studiepunten bedraagt. De

praktijkcomponent omvat praktijkgerichte onderwijsactiviteiten. In het decreet wordt in dit

verband een onderscheid gemaakt tussen preservice- en inservicetraining. Men vervult

inservicetraining als men als personeelslid verbonden is aan een instelling, school of centrum

Functioneel geheel 1:

Begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen

•1.1 De leerkracht kan de beginsituatie van de leerlingen en de leergroep achterhalen.

•De leerkracht kan:

•1.1.1 in overleg met teamleden of externen bij de leerlingengroep kenmerken achterhalen die een invloed hebben op de kwaliteit van leren en onderwijzen;

•1.1.2 met de hulp van collega’s de heterogeniteit en de diversiteit van de leergroep onderkennen.

•De ondersteunende kennis omvat de leerlingkenmerken en de kenmerken van de leergroep en de werkwijzen om die te achterhalen.

Page 14: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

13

op het ogenblik dat men de SLO volgt. Als de aanstelling in omvang voldoende groot is,

spreekt men in dit verband over een leraar-in-opleiding (LIO) of LIO-baan. Indien de omvang

van de aanstelling ontoereikend is voor een volwaardige LIO-baan, dan moet de

inservicetraining aangevuld worden met preservicetraining. In het decreet wordt gesteld dat

de beoordeling bij een LIO-baan gebeurt aan de hand van een assessement. Dit gebeurt

zowel door de opleidingsinstelling als de school, instelling of centrum waaraan de student-

leerkracht verbonden is als personeelslid.

1.1.2 Aan de K.U.Leuven

Beide decreten vormden de aanleiding voor een hervorming van de lerarenopleiding aan de

K.U.Leuven. Met het decreet uit 2007, waarin het beroepsprofiel werd uitgeschreven, werd

de aanzet gegeven voor lerarenopleidingen, gericht op de basiscompetenties. Het ‘Decreet

betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen’ (2006) had een verzwaring van het

curriculum tot gevolg. Ook het LIO-statuut verplichtte tot aanpassingen.

Binnen de K.U.Leuven2 werd de basis van de opleiding universiteitsbreed vastgelegd met als

algemene doelstelling:

“studenten de verschillende basiscompetenties, zoals geformuleerd in het decreet, waarover een beginnend leerkracht moet beschikken te laten verwerven”. (Brochure: ‘hoe wordt je leraar?’)

Daarnaast worden ook bijkomende competenties nagestreefd die aansluiten bij de

basisopleiding van studenten:

“De lerarenopleiding van de K.U.Leuven is gebaseerd op onderwijskundig, didactisch en vakdidactisch wetenschappelijk onderzoek. Je leert deze inzichten op een flexibele manier toepassen op praktische problemen. Op die manier breng je onderwijs vernieuwingen in de praktijk. ” (Brochure: ‘hoe wordt je leraar?’) “De lerarenopleiding van de K.U.Leuven steunt op zowel een brede wetenschappelijke kennisbasis als een gespecialiseerde wetenschappelijke kennis van topics binnen een vakdomein. Deze vakexpertise is meer dan ooit noodzakelijk om in de huidige complexe kennissamenleving jongeren te ondersteunen in de ontwikkeling van

2 Brochure: ‘hoe wordt je leraar?’ http://www.kuleuven.be/alo/SLO%202007/SLObrochure09-10_def.pdf

Page 15: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

14

vakinhoudelijke kennis en inzichten. Via je eigen vakdidactiek leer je de wetenschappelijke vakinhoudelijke kennis en inzichten vertalen naar de leerlingen. ” (Brochure: ‘hoe wordt je leraar?’)

De lerarenopleiding wordt georganiseerd binnen 11 specifieke lerarenopleidingen (SLO)3 aan

de K.U.Leuven. De indeling is gestoeld op de vakken(clusters) in het secundair onderwijs.

Het basisprogramma van de lerarenopleiding is gelijkaardig binnen elke SLO. De opleiding

kan afgewerkt worden in één jaar, maar kan tevens over verschillende jaren gespreid

worden. Studenten kunnen de opleiding volgen in combinatie met hun basisopleiding. Dat

is mogelijk vanaf inschrijving voor een masteropleiding of een schakelprogramma. Binnen

sommige masteropleidingen van 120 studiepunten hebben studenten de mogelijkheid om

het theoretische gedeelte van de opleiding op te nemen als onderdeel van hun

basisopleiding. Dat kan, afhankelijk van de masteropleiding, voor een deel of voor het

gehele theoretische luik van de opleiding. Het praktijkgedeelte kunnen studenten afwerken

tijdens de basisopleiding of na het behalen van het masterdiploma. In dat laatste geval kan

het praktijkluik afgewerkt worden als Leraar-in-Opleiding (LIO).

Studenten die al een masterdiploma verworven hebben kunnen zich inschrijven voor het

volledige SLO-programma van 60 studiepunten. Ook zij kunnen opteren om het

praktijkgedeelte van de opleiding af te leggen in een LIO-statuut.

Het hervormde programma bestaat uit een theoretisch luik en een praktijkgedeelte van elk

30 studiepunten (figuur 2). Het theoretisch luik omvat drie onderdelen. Het algemeen

opleidingsonderdeel is gericht op opvoeding en onderwijs en wordt gevolgd door alle

studenten aan de universiteit. Daarnaast is er een specifiek opleidingsonderdeel dat

rechtstreeks verbonden is met een vakgebied. Binnen het keuzegedeelte, tenslotte, kunnen

studenten zelf vakken kiezen die aansluiten bij de vakexpertise en of interesse. Het

praktijkluik van 30 studiepunten wordt binnen alle lerarenopleidingen binnen de K.U.Leuven

ingevuld als stage. Een gedeelte daarvan (maximaal 4SP) kunnen zij studenten besteden aan

een alternatieve stage, zoals het buddyproject.

3 Elke van deze SLO’s wordt aangestuurd door een permanente onderwijscommissie (POC)

binnen de universiteit.

Page 16: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

15

Figuur 2: theoretisch luik en praktijkluik van het programma van de SLO.

1.1.2 De SLO Gedrags- en

Maatschappijwetenschappen

In het verlengde van de doorgevoerde hervormingen in Vlaanderen en bovengeschetste

krijtlijnen aan de universiteit werd binnen de SLO Gedrags- en maatschappijwetenschappen

het praktijkluik (de stage) hervormd. De stagemodellen die binnen de verschillende SLO’s

gehanteerd werden ten tijde van de Academische lerarenopleiding (ALO) vormden de basis

voor de huidige inhoudelijke invulling van de stage. Het gehanteerde opleidingsdidactisch

model was gestoeld op het concept ‘reflectief ervaringsleren’ (Kelchtermans e.a, 2000).

Daarbij werd het reflectiemodel van Korthagen (Korthagen, 1993; Korthagen en Koster,

1996) als ideaaltypisch model en leidraad voor reflectie gebruikt (figuur 3).

Pratkijkluik (30SP)

Stagedeel 1 Stagedeel 2

Theoretisch luik (30SP)

algemeen gedeelte specifiek gedeelte keuzegedeelte

Page 17: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

16

Figuur 3: De reflectiecyclus van Korthagen (ALACT-model)

Na het uitvoeren van handelingen op de stage (F1, handelen/ervaring) blikken studenten

terug op het handelen (F2, Terugblikken). Daarbij worden ze zich bewust van essentiële

aspecten binnen het handelen (F3, Bewustwording van essentiële aspecten). Dit

bewustwordingsproces geeft richting aan het bedenken van verschillende alternatieven voor

het handelen en kiezen van een alternatief (F4, Alternatieven ontwikkelen en daaruit

kiezen). Op het ogenblik dat deze alternatieve handelingswijze in de praktijk uitgeprobeerd

wordt in een nieuwe situatie ontstaat een nieuwe ervaring (F5, uitproberen). Deze fase is

opnieuw de eerste fase van een volgende cyclus op een hoger niveau. Het gaat hier dus om

een spiraalmodel van relfectie.

Reflectie dient breder en dieper te gaan dan het louter technische aspect van lesgeven. Bij

reflectie in de breedte worden verschillende dimensies in het onderwijzen aangesneden: de

morele dimensie, politieke dimensie en de emotionele dimensie (Hargreaves in

Kelchtermans, 1999). Reflectie in de diepte impliceert het overstijgen van het niveau van

het handelen. Doorheen de stage leggen studenten een papieren portfolio aan waarin alle

stagedocumenten gebundeld worden.

Bij de invulling van het nieuwe SLO-brede (SLO/POC Gedrags- en

maatschappijwetenschappen) stagemodel werd deze achterliggende opleidingsdidactische

gedachte behouden. Daarbij werden verschillende opdrachten en gehanteerde documenten

hernomen. Bij de vernieuwde ‘portfolio’-gedachte wordt gekozen voor een digitale versie4.

4 Een ‘e-portfolio’ werd geïmplementeerd in het kader van de begeleiding en evaluatie van de ‘stage’.

Doorheen de tijd zijn studenten en praktijklectoren (en mentoren) beide begrippen meer en meer gaan gebruiken als synoniemen. Om de leesbaarheid en het begrip van onderhavig document te vergroten worden beide termen ook als synoniemen gebruikt.

Page 18: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

17

Enerzijds wordt hiermee een maximale ondersteuning van het individueel leerproces dat de

student doorheen de praktijk doorloopt (procesbegeleiding) beoogd. Anderzijds wordt het

e-portfolio tevens ingezet als hulpmiddel bij formatieve en summatieve assessment van

studenten tijdens stage en als stimulans voor een levenslang leerproces. Het e-portfolio

ondersteunt een competentiegebaseerde manier van opleiden.

Page 19: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

18

1.2 Het e-portfolioconcept: oorsprong,

omschrijving, doelen en vertaling binnen de

SLO Gedrags- en

maatschappijwetenschappen

1.2.1 Oorsprong, omschrijving en doelen

De oorsprong van het portfolioconcept moet gezocht worden in kunstmiddens (Bird, 1990).

Een portfolio is een selectie uit het gerealiseerde werk van de kunstenaar doorheen diens

loopbaan. De kunstenaar zet deze verzamelmap in bij zijn zoektocht naar nieuwe

opdrachten. Met het portfolio wil hij potentiële opdrachtgevers overtuigen om een

opdracht aan hem toe te vertrouwen.

Doorheen de loop van de tijd werd het portfolioconcept overgenomen in andere

beroepscontexten. In onderwijsmiddens, vooral in lerarenopleidingen, stijgt het gebruik van

portfolio’s sinds de jaren negentig van de vorige eeuw. Verschillende auteurs zien in de

opkomst van het (sociaal) constructivisme een belangrijke oorzaak voor het toegenomen

portfoliogebruik (Strudler and Wetzel, 2005a; Meeus & Van Looy, 2002; 2005a). Binnen de

constructivistische theorie wordt ervan uitgegaan dat het verwerven van kennis en

vaardigheden een gevolg is van denkactiviteiten binnen de lerende zelf. Leren is dus niet

louter het gevolg van kennisoverdracht door de leerkracht naar de lerende. Gedurende zijn

leerproces neemt ook een lerende een actieve houding aan, leren ontstaat door verbanden

te leggen tussen nieuwe informatie en kennis die in het verleden is verworven.

‘Leren is een constructief, cumulatief, zelfgestuurd (of

zelfgereguleerd), doelgericht (of intentioneel), gesitueerd (of

contextgebonden), coöperatief (of interactief), individueel

verschillend proces van kennisverwerving, betekenisgeving en

vaardigheidsontwikkeling.’ (De Corte, 1996).

De doeleinden waarvoor portfolio’s worden aangewend in onderwijs, en ook binnen

lerarenopleidingen, zijn zeer divers (Meeus & Van Looy, 2002; Bird, in Loughran & Corrigan,

1995; De Rijdt et al., 2006). Deze verscheidenheid is verantwoordelijk voor de diversiteit aan

portfolioconcepten die men in de praktijk aantreft (Davies & LeMahieu, 2003; Strudler &

Wetzel, 2005b). Meeus, Van Looy en Van Peetegem (2006) maakten een classificatie van

portfolio’s binnen lerarenopleidingen op basis van de doelstellingen waarvoor ze worden

ingezet en kwamen tot vier categorieën: voorafgaand aan de opleiding in het kader van een

EVC procedure, tijdens de opleiding voor de begeleiding en evaluatie van studenten, bij het

Page 20: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

19

beëindigen van de opleiding als hulp bij sollicitatie en, tenslotte, ten behoeve van verdere

professionalisering tijdens de loopbaan.

Ten gevolge van de verscheidenheid van redenen waarom portfolio’s worden ingezet, is het

moeilijk om een duidelijke omschrijving te geven van wat een portfolio is (Janssens, Boes en

Wante, 2002; Meeus, Questier & Derks, 2006).

Volgens Meeus, Questier en Derks (2006) delen portfolio’s voor onderwijsdoeleinden vier

kenmerken:

(1) Een eerste kenmerk is dat ze student-gecentreerd zijn. Dit kan vertaald worden in het

gegeven dat studenten eigenaar zijn van hun portfolio. Daarbij is het aan hen om hun

persoonlijke leertraject te illustreren (Imhof & Picard, 2009). Zij beslissen zelf doorheen hun

leertraject welke documenten ze opnemen in hun portfolio, en welke niet (Janssens, Boes en

Wante, 2002). De geselecteerde documenten die opgenomen worden in het portfolio

moeten het leerproces in het bereiken van de beoogde competenties van de student

weerspiegelen. Afhankelijk van de doeleinden kunnen studenten binnen bepaalde grenzen

niet alleen de inhoud, maar evenzeer de vorm en doeleinden bepalen van hun portfolio

(Meeus en Van Looy, 2005b). Zeichner en Wray (in Van Tartwijk et al, 2007) beklemtonen in

dit verband dat een evenwicht moet bewaakt worden tussen wat opgelegd wordt en

datgene wat studenten zelf kunnen bepalen. Eigenaarschap en beslissingsvrijheid zijn

volgens Davies en LeMahieu (2003) belangrijke motivatiebevorderende eigenschappen.

(2) Portfolio’s zijn vervolgens gericht op het verwerven van competenties. Dit is een tweede

kenmerk van portfolio’s volgens Meeus, Questier en Derks. Een competentie is een

verzamelbegrip voor geïntegreerde kennis, vaardigheden en attitudes in functie van de

eisen van de specifieke beroepscontext. Succesvol functioneren op de werkvloer wordt

toegeschreven aan het samenspel tussen verworven kennis, aangewende vaardigheden en

attitudes bij de professional. Door het aanwenden van een portfolio dragen studenten

bewijsmateriaal aan om hun leerproces zichtbaar te maken voor de opleider. Daardoor

wordt duidelijk welke competenties zij doorheen de opleiding hebben verworven.

(3) Een derde kenmerk van portfolio’s is de wisselwerking die bewerkstelligd wordt tussen

de actieve rol van de beropsbeoefenaar tijdens de uitoefening van zijn beroep, enerzijds.

En, anderzijds, het reflectieve denkproces waarvan het eigen beroepshandelen het voorwerp

is. De integratie van theoretische inzichten en ervaringen op de werkplek gebeurt niet

zomaar. Reflectie is hierbij noodzakelijk om concrete leerervaringen te vertalen naar

intensieve leermomenten. Kelchtermans (1999) spreekt hierbij over een

“onderzoeksgerichte houding” van waaruit de concrete ervaring, de situatie, de feiten,enz.

op een systematische en kritische wijze geanalyseerd worden.

Daarbij zoekt een beroepsbeoefenaar naar manieren om vastgestelde tekorten weg te

werken. Dit kan door het actualiseren van verouderde of het verwerven van nieuwe kennis.

Maar, kan tevens gerealiseerd worden door te werken aan vaardigheden of attitudes.

Page 21: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

20

Reflectie is dermate cruciaal bij portfoliogebruik dat bij afwezigheid, portfolio’s niet meer

zijn dan een verzameling van materialen zonder inhoud (Imhof & Picard, 2009). Alleen

reflectie laat toe om een leerproces zichtbaar te maken. Reflectie is volgens Korthagen (in

Driessen, 2008) : “The mental process of trying to structure or restructure an experience, a

problem, or existing knowledge or insights”

Het ALACT-model (figuur 3) werd door Korthagen ontwikkeld om professionalisering te

bevorderen. Reflectie gebeurt niet spontaan en vereist cognitieve en metacognitieve

vaardigheden (Kathpalia & Heath, 2008). Kathpalia en Heath (2008) onderzochten

verschillende manieren waarop reflectie bij studenten bevorderd wordt en stellen dat

reflectie op verschillende manieren kan geoefend worden o.m. via het invullen van

reflectieve vragenlijsten, het bijhouden van een dagboek of weblog, het schrijven van

reflectieverslagen,… Reflectie ontstaat niet uitsluitend vanuit het proces dat door de

persoon zelf geïnitieerd wordt en dat het eigen handelen als voorwerp heeft. Reflectie, zo

stelt Cheng (in Young, 2002):“…often includes dialogue and conversation with a coach, a

mentor, an adviser, or a peer. "

Het begeleiden of coachen van studenten is dus essentieel voor het verwerven van een

reflectieve houding. Naast de reflectieve houding komt hier ook nog een andere

competentie bij kijken, namelijk het kunnen expliciteren van de reflecties en die kunnen

delen met de portfoliobegeleider. Dit is een competentie, die niet los kan worden gezien

van de communicatieve en sociale vaardigheden van de student (Meeus & Van Looy, 2002).

Voor de opleider impliceert dit dat verschillende randvoorwaarden gerealiseerd moeten

worden m.n. (i) het aanbieden van een conceptueel kader waar de student kan op

terugvallen en dat gefundeerde feedback mogelijk maakt (Tillema & Smith, 2000; Strijbos

e.a., 2007; Imhof & Picard, 2009), en (ii) vormingsinitiatieven om metacognitieve

vaardigheden te oefenen (Dalton, 2007)

(4) De ICT-revolutie tijdens de voorbije decennia initieerde een overschakeling van het

papieren portfolio naar een elektronische variant (Meeus & Van Looy, 2002; Strudler en

Wetzel, 2005). Dit laatste kenmerk van portfolio’s m.n. het multimediaal karakter is van

recentere datum. In dit verband wordt gesproken van een e-portfolio. De transitie van een

papieren portfolio naar haar elektronische variant is meer dan louter een vormelijke

wijziging. Talrijke voordelen worden opgesomd o.a. ze zijn makkelijker transporteerbaar dan

hun papieren voorganger en laten coaching van op afstand toe (Pulmann, 2002); ze zijn

gemakkelijk toegankelijk (Johnson in Lin, 2008) en kunnen van op afstand geraadpleegd

worden door meerdere personen (Strudler en Wetzel, 2005); interactie tussen studenten en

begeleiders, tussen studenten en peers (Chang, 2001; Pullman, 2002) wordt mogelijk, maar

tevens ook tussen studenten en andere belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld potentiële

werkgevers (Chang, 2001, Janssens e.a., 2002); het is mogelijk om materiaal uit verschillende

media toe te voegen o.a. geluid, video, tekst,… dit verhoogt het gebruiksgemak (Johnson in

Lin, 2008) en het verhoogt de ICT-vaardigheid van studenten (Meeus, Questier en Derks,

Page 22: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

21

2006). Studenten die gebruikt maakten van een e-portfolio zouden achteraf meer geneigd

zijn om ICT te integreren in hun praktijk (Lin, 2008). In de literatuur worden echter ook

obstakels gerapporteerd. Sommige studenten en opleiders zijn niet of onvoldoende ICT-

vaardig terwijl anderen aangeven dat het lezen voor een computerscherm hen demotiveert

(Pullman, 2002; Imhof & Picard, 2009). Daarenboven is het samenstellen van een e-portfolio

een tijdsintensieve bezigheid waarbij van studenten een grote vaardigheid gevraagd wordt

in het hanteren van verschillende media (Meeus e.a., 2006). Maar, het vraagt evenzeer veel

van de opleider om e-portfolio’s door te nemen (Strudler & Wetzel, 2005b; Van Tartwijk et

al., 2008; Griffiths & Miller in De Ketelaere et al., 2009). Recent wordt er ook op gewezen

dat het inzetten van portfolio’s een zelfgestuurd leerproces kan hinderen (Deketelaere,

2010). Met deze portfolioparadox wordt gewezen op het gevaar dat portfoliogebruikers het

gehanteerde kader, dat richting geeft aan het leerproces, gaan zien als absoluut. Hierdoor

verwordt een portfolio tot een extern opgedrongen keurslijf dat meer frustratie dan een

zinvol zelfstandig leerproces teweegbrengt.

1.2.2 Vertaling van het e-portfolioconcept

binnen de SLO Gedrags-en

maatschappijwetenschappen

Zoals reeds eerder gesteld komen portfolio’s optimaal tot hun recht in constructivistisch

opgevatte leeromgevingen (Meeus & Van Looy, 2005b). Een portfolio kan tegemoet komen

aan de constructivistische kenmerken van leren zoals die door De Corte (1996) geformuleerd

werden: leren is constructief, cumulatief, zelfgestuurd, doelgericht, contextgebonden,

coöperatief en individueel verschillend. In wat volgt wordt aangegeven hoe deze kenmerken

aan de basis liggen van het ontwikkelde portfolioconcept van de SLO Gedrags– en

maatschappijwetenschappen.

1.2.2.1 Een optimaal evenwicht tussen opgelegde

opleidingsdoelen en het constructief en cumulatief

leerproces van de student

Elk leerproces is cumulatief, het bouwt verder op kennis, vaardigheden, eigenschappen, …

die de lerende heeft verworven doorheen eerdere ervaringen. Studenten verschillen sterk

in de mate waarin ze verschillende competenties bezitten op het moment dat ze de stage

Page 23: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

22

aanvatten. Dit hangt samen met grote verschillen in aanleg, vooropleiding en persoonlijke

geschiedenis (Meeus & Van Looy, 2005b).

Leren is ook een constructief proces, aangereikte informatie en nieuwe leerervaringen

worden actief verwerkt, aangepast en geïnterpreteerd op basis van wat eerder werd

verworven. De stage in een reële schoolcontext is bij uitstek een ‘studentactiverende

leeromgeving’ waarbij de studenten worden uitgedaagd kennis te construeren en toe te

passen om de authentieke opdrachten, in casu lesgeven, op een adequate manier aan te

pakken (Struyven en Janssens, 2007).

Het e-portfolio, op haar beurt, heeft tot doel studenten te laten evolueren tot competente

startbekwame leraren. Daartoe vormen het beroepsprofiel voor leraren uit 2007 en de

daarin opgenomen basiscompetenties het uitgangspunt. In het opstellen van een

persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) wordt de zinvolheid van alle opdrachten die studenten

tijdens hun stage uitvoeren door de student zelf afgetoetst aan deze basiscompetenties en

aan zijn beginsituatie. Studenten bepalen op die manier in grote mate zelf de inhoud van de

stage. Op die manier kan het e-portfolio tot op zekere hoogte toch nog als een

idiosyncratisch instrument beschouwd worden, waardoor het e-portfolio in de

lerarenopleiding toch nog aanleunt bij zijn oorspronkelijke betekenis (Meeus & Van Looy,

2005b).

1.2.2.2 Maximale zelfsturing als erkenning van elk

individueel leertraject

Elk intentioneel leerproces vindt plaats binnen de grenzen van een leeromgeving die

daarvoor wordt ontworpen. De leeromgeving is in dit geval de stage en die wordt beïnvloed

door drie partijen die elk de zinvolheid van de stage bepalen. Vanuit de opleidingsinstelling

wordt een conceptueel kader aangeboden dat de basis legt voor de concrete invulling van de

stage o.a. de doelstellingen die bereikt dienen te worden (o.a. de basiscompetenties), de

inhoud van -en het aantal stageopdrachten dat verwacht wordt, de manier waarop de

begeleiding opgevat wordt, de manier van evalueren, ... Dit concept legt grenzen op voor

het leertraject van de studenten. De doelstellingen van de stage, bijvoorbeeld, worden

bepaald aan de hand van de basiscompetenties uit het beroepsprofiel voor leraren uit 2007.

Maar ook de stageplaats heeft een weerslag op de stage. Lessen worden wekelijks gegeven,

maar andere activiteiten, die zinvol kunnen zijn als onderdeel van de stage, zijn niet elke dag

aan de orde vb. een schooluitstap of een oudercontact, ... De periode van het schooljaar

waarbinnen de student stage loopt heeft dus ook een invloed op wat mogelijk is.

Bij het ontwerpen van het stageconcept werd ervoor geopteerd om het leerproces van de

student centraal te stellen. Om dat te realiseren is maximale flexibiliteit, en dus zelfsturing,

Page 24: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

23

voor de student binnen de stage noodzakelijk. Dat wordt mogelijk gemaakt door de grenzen

waarbinnen de stage vorm krijgt niet eenzijdig door de opleiding en de stageplaats te

bepalen. Dit krijgt vorm door studenten stageopdrachten te laten kiezen uit een voorziene

standaardbatterij. Maar studenten kunnen ook zelf opdrachten aandragen, eventueel op

vraag van de stageplaats. Dit laat studenten toe om de stage aan te passen aan de eigen

opleidingsnoden.

1.2.2.3 Leren is ingebed in een context

Wie de specifieke lerarenopleiding succesvol beëindigt, krijgt een diploma dat toegang geeft

tot het secundair onderwijs. Dit is slechts één van de mogelijke stagecontexten waarbinnen

studenten uit onze faculteiten tijdens hun opleiding stage kunnen lopen. Ook andere

onderwijscontexten zijn toegelaten o.a. volwassenenonderwijs, Hoger Onderwijs,

politiescholen, e.a. Toch werd ervoor gekozen om opdrachten te ontwerpen voor stages

binnen secundaire scholen. Dit omdat studenten verplicht zijn minstens één stagedeel te

vervullen in een secundaire school. Het is uiteraard onmogelijk om opdrachten te

ontwerpen die realiseerbaar zijn binnen alle scholen voor secundair onderwijs. Daarom

worden studenten aangemoedigd om bestaande opdachten aan te passen aan de eigen

stagecontext. Maar, het is evenzeer toegestaan om zelf nieuwe opdrachten voor te stellen.

De eigen opleidingsbehoeften van de student liggen hier bij voorkeur aan de basis. Het

voorstel voor een opdracht kan evenzeer vanuit de stage-instelling zelf komen. Immers, in

de dagelijkse schoolpraktijk dienen zich voldoende opportuniteiten aan die zich lenen voor

zinvolle opdrachten en die niet altijd voorzien zijn in de standaardbatterij opdrachten die

door de opleidingsinstelling ontwikkeld werd.

1.2.2.4 Coöperatief leren

Leren gebeurt samen met anderen. Studenten leren echter ook van elkaar doorheen de

opleiding. Tijdens het opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’

kunnen ze leren van elkaar door observatie en van de feedback die ze van medestudenten

krijgen. Tijdens het stagetraject leren studenten van hun gelijken tijdens de ‘themagerichte

terugkomsessies’.

Page 25: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

24

1.2.2.5 Reflectief ervaringsleren

Reflecteren is essentieel doorheen het leerproces. Zoals reeds gesteld wordt het

spiraalmodel van reflectie van Korthagen hierbij als kader gehanteerd waarbij houvast

wordt geboden voor de vorm van reflectie. Daarnaast krijgen studenten van de SLO

Gedragswetenschappen tijdens “Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek

Gedragswetenschappen” ook een conceptueel kader mee om te zorgen dat reflecties ook

kwalitatief sterk zijn, m.a.w. voldoende breed en diep zijn (Kelchtermans e.a., 2000).

Reflectie in de breedte houdt in dat volgende dimensies in de reflectie worden betrokken:

de technische, de emotionele, de politieke en de morele dimensie. Met reflectie in de diepte

wordt bedoeld dat studenten zich bewust worden van hun eigen subjectieve

onderwijstheorie (het geheel van kennis en opvattingen van student over onderwijzen) en

hun professioneel zelfverstaan (geheel van opvattingen die de student over zichzelf als

leraar heeft) (Kelchtermans, 2009).

Binnen de voormalige ALO PPW (Academische Lerarenopleiding Psychologische en

Pedagogische Wetenschappen) werden reflectie-ondersteunende materialen ontwikkeld

(Kelchtermans e.a., 2000) in de vorm van voorgestructureerde formulieren en opdrachten.

Deze materialen ondersteunen de student in zijn reflectie over de observatie- en lesstage.

Een deel van deze materialen maakt nu nog steeds deel uit van het e-portfolio in de SLO

Gedrags- en Maatschappijwetenchappen.

Doorheen de opleiding verschuift de finaliteit van het e-portfolio. Bij de aanvang van het

traject wordt het voornamelijk ingezet als archiefkast voor verzamelde en ontwikkelde

materialen ten behoeve van de stage. Doorheen het traject groeit het meer en meer uit tot

een reflectie-instrument voor het eigen professioneel handelen als leerkracht; zowel in enge

zin, m.n. het (vak)didactisch handelen binnen de klas, als in bredere zin, het handelen binnen

de ruimere schoolcontext en daarbuiten. Aan het einde van de stage wordt het portfolio

door studenten ingezet als middel om het eigen groei- en leerproces te documenteren en

wordt het aangewend als basis om de competentiegroei te evalueren.

Page 26: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

25

1.3 De stage in de SLO Gedrags- en

maatschappijwetenschappen

1.3.1 Het praktijktraject Voorafgaand aan de stage in de lerarenopleiding volgen studenten het opleidingsonderdeel

‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek5. Dit vormt de brug tussen het theoretische

luik van de opleiding en het praktijkdeel. In deze lessenreeks krijgen studenten een

praktische voorbereiding op hun stage. Onder begeleiding van een praktijklector gaan ze in

groepen van 6 tot 8 studenten concreet aan de slag met leerinhouden, didactische

werkvormen, mediagebruik,… Hierbij worden onderwijsvaardigheden getraind in de vorm

van het uitproberen van lessen door studenten (microteaching). Daarbij is ruimte voor

feedback van medestudenten en de praktijklector. In de regel volgen studenten dit

opleidingsonderdeel in het eerste semester van hun lerarenopleiding. Zij kunnen pas starten

met de stage nadat ze gestart zijn met dit opleidingsonderdeel. De eigenlijke

praktijkopleiding start bij de stage. Elke student wordt normaliter tot aan het einde van zijn

opleidingstraject begeleid door dezelfde praktijklector bij wie hij ook het ‘Concretisering van

thema’s uit de vakdidactiek’6 volgde. In deze gevallen is dezelfde lector de begeleider en

beoordelaar van zowel het opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit de

vakdidactiek’ als van de stage. Op deze manier wordt trajectbegeleiding van de student

gedurende de praktijkcomponent geïnitieerd.

De stage wordt gespreid over twee stagedelen (van elk 15 studiepunten), die afzonderlijk

beoordeeld worden. Beide stagedelen moeten uitgevoerd worden in een verschillende

onderwijsvorm of op een ander onderwijsniveau. In principe wordt het stagegedeelte in de

ene school volledig afgewerkt alvorens te starten in de tweede school. Doorheen de stage

verwerven studenten de decretaal vastgelegde basiscompetenties voor leraren, de verdeling

van deze basiscompetenties over 10 functionele gehelen vormen het uitgangspunt.

5 Dit opleidingsonderdeel is een onderdeel van het theoretische luik van de opleiding

6 Dat is de standaardprocedure in de SLO Maatschappijwetenschappen en Filosofie en de SLO

Gedragswetenschappen. In de SLO Economie worden deze seminaries afwisselend gegeven door de praktijklectoren, afhankelijk van het onderwerp van het seminarie – zij kiezen dus voor een thematische verdeling waarbij de lector les geeft over het domein waarin hij zelf veel knowhow en/of ervaring heeft opgedaan.

Page 27: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

26

1.3.2 De inhoud van de stage Elk stagedeel bestaat uit een verplicht luik en een verdiepend keuzeluik. In het verplicht

stagedeel zijn observatiestage, lesstage, verschillende begeleidingssessies,

verwerkingsopdrachten en een evaluatieopdracht opgenomen.

In het kader van de 10 uren observatiestage per stagedeel worden 5 opdrachten uitgevoerd.

Een ‘anticiperende reflectie’ heeft tot doel om de subjectieve onderwijstheorie bij studenten

te toetsen aan de realiteit. De opdracht ‘observeren van leerlingengedrag’ heeft als doel

studenten de relatie doen onderkennen tussen de aard van het vak, de didactische

vormgeving van een les, en de interesse en het gedrag van de leerlingen. In een derde

opdracht ‘leeractiviteiten in functie van leerdoelen en keuze van leerinhouden’ toetsen

studenten de kerndoelen, leeractiviteiten en leerinhouden in een geobserveerde les af aan

wat binnen het leerplan vooropgesteld wordt. In de opdracht ‘structuur van een les en

didactische werkvormen’ wordt getoetst of de lesopbouw en gebruikte didactische

werkvormen aansluiten bij de lesdoelstellingen. In de laatste observatieopdracht ‘structuur

en visualisatie’ observeren studenten hoe verschillende media gebruikt kunnen worden om

een les te structureren en abstracte lesinhouden te visualiseren. De observatiestage en de

lesstage kunnen elkaar overlappen.

In het kader van de lesstage geven studenten 20 lesuren per stagedeel. Binnen de SLO

Gedragswetenschappen werd geopteerd om 1 van de 20 lesuren te besteden aan een

evaluatieopdracht. Door deze evaluatieopdracht (equivalent van 1 lesuur) leren studenten

de verworven inzichten, in het theoretische luik van de opleiding, inzake evaluatie in de

praktijk te brengen. Alle stappen worden daarbij doorlopen gaande van toetsconstructie,

toetsafname, correctie tot de rapportering van evaluatiegegevens en

remediëringsvoorstellen toe.

Voor het uitschrijven van de lessen maken studenten gebruik van een door de SLO

ontwikkeld lesvoorbereidingsformulier. Op dit formulier is ruimte voorzien voor

aantekeningen en feedback door de vakmentor. Deze kunnen het uitgangspunt zijn voor de

nabespreking van de les. Na elke les wordt door de student een lesreflectieformulier

ingevuld. Vanaf de 11de les mag, mits toestemming van de begeleidende praktijklector,

gebruik gemaakt worden van een verkort lesreflectieformulier. Opdat een voldoende

voorbereiding kan plaatsvinden én om te bewaken dat de opmerkingen uit tussentijdse

gesprekken met de vakmentor te nutte kunnen worden gemaakt, mogen niet meer dan

twee lessen per dag en zes lessen per week gegeven worden. Parallellessen of lessen waarin

hoofdzakelijk oefeningen worden gemaakt, zijn in beperkte mate toegelaten (samen

maximaal 4 lesuren per stagedeel). Bij parallellessen worden doorgevoerde wijzigingen, als

resultaat van reflectie, na de eerder gegeven les gerapporteerd. Studenten mogen slechts

twee lessen per dag geven, maar worden aangemoedigd om lessen regelmatig af te wisselen

met verdiepende keuzeactiviteiten.

Page 28: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

27

Een reeks verwerkingsopdrachten maakt ook deel uit van de verplichte activiteiten. Daartoe

behoren het bijhouden van een logboek, het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP), de analyse

van een opgenomen les, de verwerking van een bij de leerlingen afgenomen enquête en

portfolioreflecties per functioneel geheel. Om het stageverloop goed te kunnen opvolgen

houden studenten een logboek bij van alle stage-activiteiten. Zij analyseren een opname

van een zelf gegeven les op een kritische manier. Aan de hand van het ‘stage-

enquêteformulier’ bevragen zij de leerlingen over hun functioneren als leerkracht en maken

daarover een verslag. Het persoonlijk ontwikkelingsplan bevat een overzicht van de

opdrachten die de student uitvoert doorheen de stage. Aan het einde van de stage geeft de

student per functioneel geheel aan op welke manier die opdrachten bijdroegen tot het

verwerven van de basiscompetenties.

Tot slot worden op verschillende momenten in het traject begeleidingssessies voorzien. Er is

een voorbereidend gesprek met de lector. In de loop van een stagedeel legt de lector een

stagebezoek af en maakt een DVD-opname van een les die de student geeft. Nadat de

student deze les zelf kritisch heeft kunnen analyseren volgt een bespreking van deze

lesopname samen met de student. Aan het eind van elk stagedeel heeft de lector een

evaluerend gesprek met de student. In de loop van de stage wordt deelname aan twee

‘themagerichte terugkomsessies’ verwacht. De concrete invulling en het gebruik ervan

worden in detail besproken bij het deel over de begeleiding van het e-portfolio (Het e-

portfolio als begeleidings- en assessment-tool voor het verwerven van

onderwijscompetenties in de stage)

Het persoonlijk ontwikkelingsplan, de portfolioreflecties en de begeleidingssessies zijn een

onderdeel van het e-portfolio. De concrete invulling en het gebruik ervan worden in detail

besproken in het deel over de begeleiding van het e-portfolio (Het e-portfolio als

begeleidings- en assessment-tool voor het verwerven van onderwijscompetenties in de

stage) .

Binnen het keuzegedeelte voeren studenten verschillende opdrachten uit. Deze beogen een

verdieping in het beroep van leraar en bestrijken zowel het microniveau (de les) als het

meso- en macroniveau (de school en de maatschappij). Bij deze keuzeactiviteiten staat

zelfsturing voorop. Binnen bepaalde grenzen beslist de student zelf welke opdrachten hij wil

uitvoeren. (1) Een eerste beperking heeft te maken met de aard van de opdrachten. Het

aantal opdrachten op meso-niveau mag niet onder een vastgelegd aantal

studiebelastingsuren liggen. (2) De basiscompetenties vormen een tweede beperking.

Studenten moeten doorheen de stage de verschillende basiscompetenties in voldoende

mate verworven hebben. Bij alle opdrachten, zowel die uit het verplichte luik als de

Page 29: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

28

opdrachten uit het keuzeluik, moeten studenten kunnen aangeven hoe deze bijdragen tot

het verwerven van de basiscompetenties.

Voor alle onderdelen binnen de stage werd het aantal studiebelastingsuren7 begroot. Alle

keuzeopdrachten werden begroot op 5 studiebelastingsuren. Indien de voorziene

studiebelastingsuren niet volstaan voor het uitvoeren van een bepaalde keuzeopdracht, dan

kunnen die in overleg met de praktijklector aangepast worden. Dit heeft een gevolg voor

het aantal opdrachten dat moet worden uitgevoerd. In het begrote aantal

studiebelastingsuren is de benodigde voorbereidingstijd opgenomen alsook de geschatte tijd

die nodig is voor de verslaggeving én de tijd die aan de uitvoering van de opdrachten

gespendeerd wordt. In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de verschillende

onderdelen binnen de stage en het aantal begrote studiebelastingsuren.

7 Voor een beter begrip bij de studenten werden studiepunten omgezet in studiebelastingsuren. Daarbij staat

1 studiepunt voor 25 studiebelastingsuren.

Page 30: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

29

Tabel 1: Overzicht van de stageonderdelen en stageopdrachten per stagedeel binnen de stage met het begrote aantal studiebelastingsuren (SBU)

Verplicht stagedeel

SBU Observatiestage (Observatie, reflectie en verwerking) 25

Anticiperende reflectie

Observeren van leerlingengedrag

Leeractiviteiten in functie van leerdoelen en keuze van leerinhouden

Structuur van een les en didactische werkvormen.

Structuur en visualisatie

Lesstage (19 lessen) (Voorbereiding, uitvoering en reflectie) 190

Evaluatieopdracht Opstellen, afnemen, corrigeren van een evaluatietoets; het rapporteren van evaluatiegegevens en het formuleren van remediëringsvoorstellen

20

Verwerkingsopdrachten (in het kader van het e–portfolio) 35

Logboek 3

Dynamisch Persoonlijk ontwikkelingsplan en portfolio-reflecties per functioneel geheel

25

Analyse van een opgenomen les 2

Verwerking van een bij de leerlingen afgenomen enquête 5

Begeleidingssessies 10

Voorbereidend gesprek met de lector 2

Bespreking van de opgenomen les 2

Themagerichte terugkomsessie 4

Verdiepend keuzegedeelte

19 opdrachten aan 5SBU/opdracht 95

Opdrachten op micro-niveau

Opdrachten op meso-niveau (>40 SBU) >40

Algemeen totaal per stagedeel 375

Page 31: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

30

1.4 Het e-portfolio als begeleidings- en

assessment-tool voor het verwerven

van onderwijscompetenties in de stage

Het is belangrijk om erop te wijzen dat het eigenaarschap van het e-portfolio bij de student

ligt. Studenten bepalen, binnen de grenzen van de opleiding, zelf en/of in overleg met de

praktijklector opleidingsdoelen (reden om het e-portfolio te maken), de inhoud

(bewijsmateriaal, artefacten, reflecties), en het proces en product van het e-portfolio

(frequentie van activiteiten, gehanteerde evaluatiecriteria, procedures).

1.4.1 De verschillende componenten van het e-

portfolio

Studenten stellen hun e-portfolio samen op basis van een sjabloonportfolio (figuur 4) in

TOLEDO+ dat is ontwikkeld binnen de opleiding. In essentie bestaat het uit:

1. Het Persoonlijk OntwikkelingsPlan 2. Het E-archief

1.4.1.1 Het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP)

De functionele gehelen (basiscompetenties) fungeren als structureringsprincipe. Het e-

portfolio wordt vanuit de functionele gehelen vorm gegeven. Daarbij is het persoonlijk

ontwikkelingsplan met de portfolioreflecties belangrijk.

In het initieel persoonlijk ontwikkelingsplan worden bij de start van de stage de opdrachten

(verplichte en zelf gekozen) opgenomen die de student zal uitvoeren tijdens de stage. De

student geeft zelf de aanzet om zijn POP inhoudelijk te vullen. Hij maakt een sterkte-

zwaktanalyse. Daarin documenteert de student welke basiscompetenties hij reeds

verworven heeft in het verleden. Deze zelfgemaakte sterkte-zwakteanalyse vormt de basis

voor het selecteren van opdrachten. Bij de aanvang van het traject worden opdrachten

gekozen om onvoldoende verworven, of ontbrekende, competenties te verwerven. Hierbij

geven studenten aan hoe deze opdrachten ertoe zullen bijdragen om de basiscompetenties

te verwerven.

Page 32: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

31

Het is de bedoeling dat studenten het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) doorheen hun

traject bijsturen: bij de aanvang krijgt het een voorlopige invulling die tussentijds, in overleg

met de begeleider en mentor, op basis van o.a. nieuwe opleidingsnoden, maar ook andere

factoren kan bijgestuurd worden. Bijsturing is voorzien tijdens twee formele

contactmomenten met de lector. Een eerste maal in de loop van het eerste stagedeel, een

tweede keer ter voorbereiding van het tweede stagedeel. Tussentijds en op het einde van

de stage valt de student terug op datgene wat hij schreef en vult dit aan, stuurt dit bij. Aan

het einde van het traject geven studenten in het persoonlijk ontwikkelingsplan aan welke

basiscompetenties zij doorheen het afgelegde traject verworven hebben. Dit onderbouwen

ze door via een hyperlink te verwijzen naar bewijsstukken (lesvoorbereidingen, reflecties,

video-opnames, geluidsbestanden,…) die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de

beschreven competentie, in het e-archief waarmee ze hun stellingen trachten te bewijzen.

Bij de start van het tweede stagedeel wordt het persoonlijk ontwikkelingsplan van het eerste

stagedeel de basis om met het tweede stagedeel te starten. Voor het opstellen en

beoordelen van het persoonlijk ontwikkelingsplan en voor het bijsturen ervan zijn twee

documenten uitgewerkt waarop studenten en lectoren kunnen terugvallen.

Figuur 4: Sjabloon voor e-portfolio

Page 33: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

32

In het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) worden in concreto volgende vragen uitgewerkt, per functioneel geheel:

Welke competenties heb je, denk je, al verworven en hoe kan je dit aantonen? Aan welke competenties ga je werken?;

Welke activiteiten ga je ondernemen voor de realisatie ervan? (Hieronder vallen verplichte opdrachten, maar ook keuze-activiteiten);

Wanneer ben je zelf tevreden over het behaalde resultaat? M.a.w. welke zijn je doelen?;

Hoe blik je achteraf terug op je persoonlijk ontwikkelingsplan? M.a.w. evaluatie van het leerproces: wat heb je geleerd en wat beoog je verder te leren ?

Door middel van het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) kan de student o.m.

zelfkennis en zelfinzicht verwerven (sterke en zwakke punten);

het eigen leerproces vastleggen in een individuele leerlijn;

zichzelf positioneren t.o.v. zijn omgeving (zit ik op dezelfde lijn als mijn omgeving? Streef ik dezelfde doelstellingen na?);

inzicht verwerven hoe zijn omgeving over hem denkt (lector, mentor, leerlingen... );

de eigen keuzes omtrent de rollen en competenties analyseren en zo nodig bijstellen;

de eigen ontwikkeling van leren en werken planmatig sturen en in een lange termijnperspectief plaatsen.

Door het bijsturen van het initieel persoonlijk ontwikkelingsplan kan de student:

leren uit eigen fouten (hoe en wanneer ben ik als toekomstige professional effectief en wat betekent dat voor mij?);

inzicht verwerven hoe zijn omgeving over hem denkt (lector, mentor, leerlingen... ).

Gezien het belang van reflectie in deze fase, wordt het model van Korthagen hierin gebruikt.

Het portfolio is meer dan een 'schoenendoos' met reflecties en documenten. Door de

vragen worden de studenten uitgenodigd om tekorten in hun competenties aan te duiden

en acties te plannen voor verdere groei.

1.4.1.2 Het e-archief

Het e-archief is een databank waarin de student zijn documenten in mappen kan opslaan.

Het systeem laat de student toe om zelf te bepalen hoe hij deze mappenstructuur

organiseert en wie toegang krijgt tot deze mappen. In het e-archief verzamelt de student

bewijsmateriaal dat hij gebruikt om zijn leerproces in het persoonlijk ontwikkelingsplan te

expliciteren. De student maakt zijn e-portfolio op basis van een voorgestructureerd

sjabloon, de documenten worden in de voorziene mappenstructuur opgeladen

Page 34: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

33

Het archief bestaat uit de volgende componenten:

Administratief dossier (eigen gegevens, gegevens van de stageplaatsen);

Logboek van de stage (chronologisch, stap-voor-stap overzicht van de stage) -eventueel via de Toledo blog;

Beginsituatie: een sterkte-zwakteanalyse, opgesteld vóór de aanvang van de stage, van de beginsituatie van de student;

Chronologisch overzicht van de contactmomenten en afspraken met de praktijklector. Er wordt een overzicht gegeven van het tijdstip (datum),

Het onderwerp van het contact en de wijze van de contactname (telefonisch, via email, via ePF, via seminarie…);

Opdrachten en feedback;

Lesvoorbereidingen (met evaluaties en besprekingen door de trajectbegeleider/vakmentor op school - gescand)

Eindprofiel: een samenvattende reflectie over de persoonlijke evolutie (een eigen praktische theorie) op basis van de stage-ervaring en in confrontatie met de beginsituatie

Vanzelfsprekend kan het portfolio onafhankelijk van tijd en plaats worden gelezen en

voorzien worden van commentaar en suggesties door verschillende betrokkenen. In de

portfoliostructuur is daar ruimte voor voorzien zodat bijvoorbeeld de lector feedback kan

geven op het gedocumenteerde leerproces van de student.

1.4.2 De begeleiding van het leerproces en het

assessment van de stage

Het e-portfoliomodel draagt bij aan (a) formatieve evaluatie (assessment for learning) en (b)

summatieve evaluatie (assessment of learning) (Driessen et al., 2002; Barrett in Lin, 2008).

Bij het eerste staat het ondersteunen van het leren centraal. Het omvat de samenspraak

tussen begeleider en student bij het afbakenen van de doelen en hoe deze kunnen bereikt

worden. Het e-portfolio wordt tevens op het einde van het leerproces gebruikt als basis

voor de summatieve toetsing (assessment of learning).

Begeleiding en feedback (geven van procesondersteunende aanwijzingen) is één van de

centrale elementen voor het welslagen van het leerproces (Imhof & Picard, 2009).

Studenten uitsluitend laten documenteren en reflecteren zonder feedback (van lector,

mentor of peers) leidt niet automatisch tot zelfsturende leeractiviteit. Daarom is het

mogelijk om in het e-portfolio via de functie ‘Commentaren’ e-portfoliofeedback (o.m.

Page 35: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

34

appreciaties, vragen, suggesties m.b.t. documenten en/of reflecties en meta-reflecties) te

geven aan de student.

Het moge duidelijk zijn dat de studenten kwantitatief en vooral kwalitatief worden

opgevolgd in het voorgestelde model. Dat is mogelijk op verschillende manieren o.a.

organisatie van seminaries, het plannen van live en online, individuele en

groepsbijeenkomsten, e-mail, Skype of Flashmeeting, digitale spreekuren en via het e-

portfolio. Studenten kunnen rekenen op begeleiding met betrekking tot de opdrachten, de

eigenlijke stage en het e-portfolio. De verantwoordelijkheid om dit te initiëren ligt bij de

student.

1.4.2.1 Begeleiding en evaluatie door de praktijklector

Het opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’ vormt zoals eerder

aangegeven de brug tussen het theoretische luik van de opleiding en het praktijkdeel. De

conceptuele basis van het e-portfolio kan door de lector voor studenten verduidelijkt

worden tijdens bovengenoemd opleidingsonderdeel. Maar ook de doelstellingen van het

portfolio kunnen worden geëxpliciteerd. Indien dezelfde lector de studenten ook zal

begeleiden tijdens de stage kan deze informatie gegeven worden in het verlengde van de

manier waarop de praktijklector het e-portfolio gebruikt bij zijn begeleiding. Figuur 5 geeft

een overzicht van de verschillende begeleidingsmomenten in de tijd.

Tijdens een eerste contactmoment begeleidt de lector de stagiair bij het opzetten van een

persoonlijk ontwikkelingsplan, stage activiteitenplan en stageschema. Hij begeleidt het

leerproces van de student en is het aanspreekpunt voor alle vragen i.v.m. de stage. De

lector geeft de stagiair feedback tijdens het groeiproces en spoort hem aan tot het

procesmatig documenteren van zijn groeiproces in een stageportfolio. In de loop van elk

stagedeel woont de lector een les bij die de student zelf geeft en legt deze vast op DVD, de

student maakt hierover een reflectieverslag. Na dit stagebezoek wordt door alle partijen

(lector, mentor, student) een voortgangsrapport opgemaakt. De lector bespreekt dit

voortgangsrapport en de opgenomen les samen met de student tijdens een contactmoment.

Indien nodig wordt het persoonlijk ontwikkelingsplan bijgestuurd.

De stagebegeleider bespreekt met de (vak)mentor(coach)/begeleider ook het globale

verloop van de stage van de stagiair. In een overleg wordt besproken hoe de stagiair tot nu

toe is overgekomen, wat de stagiair heeft kunnen leren en aan welke punten de stagiair nog

niet voldoet.

Aan het einde van het eerste stagedeel wordt het persoonlijk ontwikkelingsplan samen met

de student herbekeken en eventueel bijgestuurd. Op die manier wordt een POP voor het

tweede stagedeel opgesteld, rekening houdend met ervaringen, verworvenheden, enz. van

Page 36: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

35

het eerste stagedeel. Daarbij wordt de doorgemaakte evolutie geëxpliciteerd en werkpunten

worden benoemd. De lector bepaalt de eindbeoordeling voor dit eerste stagedeel.

Aan het einde van de volledige stage wordt in een afsluitend gesprek de doorgemaakte

evolutie binnen het tweede stagedeel besproken en bepaalt de lector de eindbeoordeling

voor het tweede stagedeel.

Figuur 5: Overzicht van de begeleidingsmomenten door de lector

1.4.2.2 Begeleiding en evaluatie door de vakmentor

Van een mentor wordt verwacht dat hij voorafgaand aan de stage samen met de stagiair het

stage activiteitenplan en stageschema bespreekt. Om een vlotte start te garanderen moet

voor de start een stagerooster opgesteld worden voor de eerste 10 lesuren van de lesstage.

De planning van de overige lessen wordt minstens 2 weken op voorhand bekend gemaakt.

De mentor ondersteunt de stagiair bij de uitvoering van de observatie- en lestaken. Hij

brengt de stagiair op de hoogte van de beginsituatie (prioritaire elementen in het leerplan;

waar is men gekomen in het jaarplan), het beschikbare didactische materiaal, de voorkennis

van de leerlingengroep, de klassfeer in de verschillende klassen, de belangrijke afspraken

betreffende het reglement, huistaken, eventueel kledij, bijhouden van klasagenda, etc... In

de mate van het mogelijke/wenselijke neemt de mentor de lesvoorbereidingen vooraf door

en geeft steeds ook feedback aan de stagiair nadat de les werd gegeven. Daarvoor wordt

Page 37: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

36

met de stagiair afgesproken wanneer face to face feedback gegeven wordt. En, wanneer dat

nodig is, sneller feedback gegeven of gevraagd kan worden. Omdat het leerproces van de

student centraal staat wordt de aanwezigheid van de mentor of een collega tijdens het

lesgeven verwacht. De mentor ondersteunt de student eveneens bij de voorbereiding en

uitvoering van de keuzeopdrachten.

Tijdens een stagebezoek door de praktijklector van de K.U.Leuven is de mentor aanwezig en

kan hij aangeven hoe de student tot dan toe is overgekomen, wat de student heeft kunnen

leren en op welke punten de student volgens hem of haar nog niet voldoet. Het globale

functioneren van de student in de klas, buiten de klas, in de school als geheel wordt

besproken. Samen met de stagebegeleider en de stagiair wordt bekeken in welke mate de

stageopdrachten die nog voorzien zijn de stagiair kunnen helpen bij het bereiken van de

vooropgestelde basiscompetenties.

Op het einde van het stagedeel oordeelt de mentor over de stage die de student onder zijn

begeleiding heeft doorlopen in een verslag. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van SLO-

specifieke formulieren waarin de vooropgestelde basiscompetenties van een beginnende

leraar het uitgangspunt vormen voor de evaluatie. De mentor geeft aan an welke

competenties de stagiair nog moet werken en aan welke competenties hij voldoet. Maar

ook andere opmerkingen mogen geformuleerd worden. De eindverantwoordelijkheid voor

de beoordeling van de stage valt niet ten laste van de mentor, maar van de praktijklector.

1.4.2.3 Vakoverschrijdende begeleidingssessies

(terugkomsessies)

In de loop van de stage komen de studenten normaliter twee keer terug naar de universiteit

voor een zogenaamde ‘terugkomsessie’ (figuur 6). Deze sessies worden door de studenten

voorbereid onder de vorm van het formuleren van leerzorgen. Dit zijn problemen,

ervaringen, vragen, waar studenten mee worstelen en die ze besproken willen zien in de

sessies. Deze sessies worden SLO-overkoepelend georganiseerd, studenten die elkaar

voordien niet kenden worden in groepjes vanuit verschillende subdisciplines samengebracht.

Bovendien hebben deze studenten een verschillende vooropleiding, wat concreet betekent

dat ze andere vakken geven in hun stage. Ze worden tevens begeleid door twee lectoren die

eveneens uit verschillende SLO’s afkomstig zijn. Van de student wordt verwacht dat hij van

elke terugkomsessie een reflectieverslag schrijft.

Page 38: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

37

Concreet verloop terugkomsessie Vooraf: - spreek goed af met je collega wie welke rol speelt tijdens de behandeling van een werkzorg (bv. afwisselend is de één “gespreksleider” en de andere “deelnemer” en daarna omgekeerd…); - lees de werkzorg vooraf goed door en bepaal met je collega wie welke zorg wil ‘leiden’ dan wel deelnemer zijn; - contacteer een deelnemer vooraf als hij/zij zijn werkzorg nog niet doorstuurde, de voorbereiding is een noodzakelijk onderdeel; Sessie zelf: - korte voorstelling + bepalen van de “spelregels” (max. 10 min. ) - de “gespreksleider” bewaakt de spelregels + de timing vrij strikt; - verloop van 1 sessie van 30 minuten, “spelregels”: stap 1: korte (kernachtige) beschrijving van de werkzorg door de deelnemer zelf, met de nadruk op het bepalen wat zijn/haar werkzorg is. (eventueel een keuze laten maken, indien uit de voorbereiding blijkt dat de student eigenlijk verschillende zorgen inbrengt…, dan afspreken om het verder enkel over die ‘gekozen’ zorg te hebben…), stap 2: andere deelnemers (incl. de lector die niet de rol van ‘leider’ speelt) mogen vragen stellen ter verduidelijking van de zorg:

!enkel bijkomende info vragen over de gebeurtenis, feiten,context…;

geen oordeel uitspreken;

geen oplossing aanreiken of suggereren;

geen ‘eigen’ gelijkaardig verhaal gaan doen…

einde van deze fase is dat de probleemstelling of feitelijke zorg voor

alle andere deelnemers duidelijk is…

mogelijk kan je aan een andere deelnemer vragen dit kort te

verwoorden en degene die de zorg inbracht te laten bevestigen… stap 3: brainstorming over suggesties door alle deelnemers als ‘mogelijke’ (deel)antwoorden op de geformuleerde zorg:

probeer zoveel mogelijk deelnemers inbreng te laten doen;

laat deze fase niet domineren door een mogelijke discussie over het al dan niet zinvol zijn van een geformuleerde suggestie (uiteindelijk noteert de inbrenger zoveel mogelijk suggesties, kan hij/zij om verduidelijking vragen…, maar er moet op dat moment niet centraal staan of iemand al dan niet gelijk heeft, of of een suggestie al dan niet bruikbaar zou zijn… De inbrenger zal achteraf zelf wel bepalen wat hij/zij als zinvol meeneemt)

ga dus niet in discussie, maar formuleer als deelnemer gewoon zelf een suggestie, conform aan je argument, dan dat je dit argument zou gebruiken om een ander zijn suggestie te ‘ontkrachten’… de inbrenger beslist zelf achteraf wat hij ermee doet…

stap 4: degene die de zorg inbracht, formuleert wat hij/zij meeneemt uit de bespreking en wat eventueel nog als zorg blijft bestaan… (timing bewaken: eventueel aangeven dat je als lector beschikbaar blijft voor een verdere bespreking of doorspelen van tips ná afloop van de terugkomsessie…)

Als alle werkzorgen behandeld zijn, even een rondje doen over hoe de verschillende deelnemers de sessie hebben ervaren.

Aandachtspunten voor de begeleider: 1. timing bewaken; 2. verschillende ‘stappen’ bewaken; 3. als ‘deelnemende’ lector mag je in stap 2 en stap 3 actief meedoen:

doseer je inbreng; realiseer je de ‘impact’ die een door jou als lector geformuleerde; inbreng kan hebben… geef liever achteraf nog tips (via mail), maar laat er de sessie niet door domineren

4. het ‘leren’ van de stagiair staat centraal, ook al lijkt hij in je ogen soms een ‘conclusie’ te trekken die jezelf niet onmiddellijk zou trekken…

Figuur 6: scenario van de terugkomsessie

Page 39: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

38

1.4.2.4 Ontwikkeling van een assessment-instrument

voor de evaluatie van het e-portfolio De student gebruikt het e-portfolio als instrument om tijdens de stage de vereiste

basiscompetenties te verwerven via een individuele leerlijn. Daartoe slaat hij alle materiaal

op dat hij nodig heeft om mee te werken, de producten die daaruit voortvloeien en de

illustraties van zijn leerproces. Aan het einde van de opleiding wordt aan de student

gevraagd om via het e-portfolio aan te tonen dat hij de vooropgestelde competenties bereikt

heeft en hoe hij deze bereikt heeft.

Tussentijds, en op het einde van het stagedeel, wordt een evaluatie gepland van het

stageverloop op basis van het e-portfolio. Om de student te begeleiden tijdens de stage en

aan het einde van elk deel te beoordelen, werd een evaluatieformulier ontwikkeld (figuur 7).

Daarin zijn de basiscompetenties opgenomen, geordend per functioneel geheel. Alle

betrokken partijen vullen het document in op basis van vooropgestelde criteria. Op deze

manier krijgt de student zicht op zijn sterke punten en eventuele aandachtsdomeinen.

Binnen beide stagedelen maken elk van de drie partners deze evaluatie op: de student en de

praktijklector bij een tussentijdse ontmoeting en de mentor bij het afronden van de lesstage.

Figuur 7: evaluatieschema Het evaluatieformulier wordt ingezet voor formatieve evaluatie, waarmee tussentijdse

feedback op het afgelegde traject geboden wordt. Dit kan binnen één stagedeel, maar is

eveneens mogelijk bij de overgang van het eerste naar het tweede stagedeel. Een

basiscompetentie wordt gescoord als ‘-‘ indien ze onvoldoende verworven is; ‘+/-‘ wordt

toegekend indien de student in goede richting evolueert, met ‘+’ wordt aangegeven dat de

Page 40: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

39

basiscompentie is verworven met ’++’, tenslotte, wordt aangegeven dat de student zich

onderscheidt voor deze basiscompentie. Een basiscompetentie die niet aan de orde was

tijdens het stagedeel wordt niet gescoord. Tijdens elk van de feedbackmomenten kan het

leerproces aan de hand van het persoonlijk ontwikkelingsplan bijgestuurd worden, indien

dat wenselijk is.

Aan het einde van elk stagedeel wordt het evaluatieformulier gebruikt bij de summatieve

evaluatie, waarbij de praktijklector de balans opmaakt van de stageperiode op basis van het

ingeleverde portfolio. De score die wordt toegekend in deze fase, wordt de definitieve score

van de student voor het betreffende stagedeel. Een belangrijk verschil bij de summatieve

evaluatie is de afwezigheid van de ‘+/-‘-categorie op de evaluatieformulieren. Deze

categorie kan alleen ingevuld worden in het kader van formatieve evaluatie. Daarmee wordt

aangegeven dat de basiscompetentie een werkpunt vormt voor de student. Om als

voldoende geëvalueerd te kunnen worden moet er (nog) aandacht aan besteed worden

tijdens het verdere verloop van de stage. Bij de summatieve evaluatie kan deze categorie

niet worden gescoord. De praktijklector beslist dan, op basis van de bewijslast die de

student aanlevert, of de betreffende competentie verworven werd (+) of niet (-).

Aan het evaluatieformulier werden duidelijke richtlijnen toegevoegd zodat subjectieve

factoren bij het bepalen van een eindscore tot een minimum beperkt worden. Om te slagen

voor de stage moet de student over beide stagedelen heen een gemiddelde score behalen

van 10/20. Een onvoldoende op een stagedeel kan door het andere stagedeel

gecompenseerd worden. Daarenboven kan een student pas slagen voor een stagedeel

indien hij basiscompetenties uit minstens 8 functionele gehelen expliciet opneemt (hij geeft

ze aan in zijn persoonlijk ontwikkelingsplan en verwerkt ze in het e-portfolio). De eerste vijf

competenties zijn echter steeds verplicht. Een selectie is alleen mogelijk bij de functionele

gehelen 6-10. Hier geldt dat eventuele ontbrekende competenties opgenomen worden in

het tweede stagedeel. Hetzelfde principe is van toepassing voor onvoldoende verworven

competenties binnen de andere functionele gehelen. Basiscompetentie die onvoldoende

verworven werden in het eerste stagedeel worden opnieuw opgenomen in het tweede

stagedeel. Tenslotte moet een student om te kunnen slagen op een stagedeel ten minste

voor de eerste 5 functionele gehelen een positieve score behalen. Er wordt maximaal 1

negatieve score getolereerd bij de competenties 6-10. Als algemene richtlijnen bij

summatieve evaluatie geldt dat voldoende scores (+) voor alle functionele gehelen een score

van 12 of meer oplevert; indien de student uitsluitend uitmuntende scores (++) krijgt dan

behaalt hij 16 of meer op het stagedeel.

De praktijklector heeft een bepalende rol bij de evaluatie. De eindscore die hij bepaalt,

baseert hij op de eigen evaluaties en die van de student en mentor, welke richtinggevend

zijn, én op het geleverde werk en reflecties in het portfolio.

Page 41: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

40

Een tweede mening van een collega praktijklector of vaktitularis wordt ingeroepen in het

geval voor een stagedeel een onvoldoende overwogen wordt. Ook de student kan dit doen,

indien hij van oordeel is dat de eindscore onterecht werd toegekend. In de regel worden

beide stagedelen door dezelfde praktijklector beoordeeld. Een afwijking kan verkregen

worden, mits deze voldoende onderbouwd wordt en mits goedkeuring van de vaktitularis.

1.4.3 Randvoorwaarden voor een goede start:

ondersteuning voor alle partijen

Om het portfolio-traject optimale slaagkansen te geven werden verschillende acties

ondernomen. Die hebben allen tot doel om aan alle betrokken partijen voldoende

ondersteuning en informatie te beiden.

1.4.3.1 Implementatie van een Toledo ”community”

Alle materialen (vademecum voor student en scholen, evaluatiecriteria en formulieren) die

de betrokkenen nodig hebben zijn opgenomen in de Toledo-community: ’09-10 stage SLO

Gedrags- en maatschappijwetenschappen’ en beschikbaar voor studenten en lectoren

(figuur 8). De opdrachten worden aangeboden in een uniform sjabloon met leerdoelen en

een beschrijving van de opdracht en eventueel vereiste voorkennis en hulpmiddelen bij de

opdracht. dit komt de gebruiksvriendelijkheid ten goede (figuur 9).

1.4.3.2 Introductiesessies werken met e-portfolio voor

studenten en lectoren Het e-portfolio vereist dat studenten zelfstandig met TOLEDO+ aan de slag kunnen, daartoe

worden introductiesessies/workshopsessies ‘werken met e-portfolio’ ingericht, voor

studenten en lectoren. In deze workshops is aandacht voor verschillende zaken. Enerzijds,

wordt het stageconcept toegelicht, waarbij aandacht wordt geschonken aan de conceptuele

en opleidingsdidactische basis van het portfolio. Maar er wordt ook aangeleerd hoe een

portfolio ontworpen wordt. Deze workshops worden bij het begin van elk semester

aangeboden. Studenten die nood hebben aan een opfrissing, hebben de mogelijkheid om

aan te sluiten.

Na deze workshops kunnen studenten en lectoren terugvallen op bijkomende technische

ondersteuning. Die wordt geboden via mail maar. Daarnaast is in de Toledo-community

Page 42: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

41

tevens een ‘EPF-help’ gedeelte opgenomen. Daarin zijn verschillende stappenplannen

beschikbaar, waarin veel voorkomende vragen worden beantwoord.

Figuur 8: schermafdruk van de Toledo-community: ’09-10 stage SLO Gedrags- en maatschappijwetenschappen’

1.4.3.3 Informeren van de vakmentoren

Voor scholen, en mentoren, werd een stagevademecum uitgeschreven. In een eerste luik

wordt algemene uitleg gegeven over het beroepsprofiel en de basiscompetenties voor

leraren en de organisatie van de specifieke lerarenopleiding aan de K.U.Leuven. Daarnaast

worden mentoren ook geïnformeerd over wat van hen wordt verwacht als stagementor

alsook welke begeleiding door de lector vanuit de opleidingsinstelling geboden wordt. Aan

het vademecum werd een addendum toegevoegd met de contactgegevens van titularissen

en praktijklectoren. Het stagevademecum voor scholen wordt door de student aan de

mentor(en) overhandigd, voorafgaand aan de stage.

Tijdens het academiejaar 2008 – 2009 werd het stageconcept voorgesteld tijdens de

SLO/POC-mentorendag.

Page 43: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

42

Differentiëren (Observatie)

Leerdoelen

Differentiëring binnen de les kunnen aanbrengen op verschillende vlakken: tempo, niveau, . . .

Beschrijving van de opdracht

Deze opdracht is maar zinvol als je zelf de leerlingen al goed kent (bijvoorbeeld na het uitvoeren van de eerste keuzeopdracht op microniveau of nadat je zelf al enkele lessen aan deze leerlingen gegeven hebt).

Je volgt een les waarbij je nagaat op welke wijze de leraar omgaat met verschillen tussen leerlingen.

In het reflectieverslag neem je de volgende elementen op.

1. Beschrijf op basis van je kennis van de leerlingen en van de leerinhouden je verwachtingen m. b. t. differentiëring (structuur, werkvormen, vraagstelling, opdrachten) voor de les die je gaat volgen.

2. Beschrijf op welke wijze de leraar tijdens de les rekening trachtte te houden met verschillen in begaafdheid, leertempo, belangstelling, leerstijl . . . tussen de leerlingen.

3. Beschrijf de houding van de leerlingen tijdens de les. Waren ze werkzaam, geboeid, deden zij succeservaringen op . . . Kan je dit in verband brengen met de aanpak door de leraar?

4. Wat zou jij achteraf gezien eventueel anders hebben gedaan op het vlak van differentiëring? Verklaar.

Voorkennis / Bronnen en hulpmiddelen / Hints en tips

Kennis van differentiatie

Figuur 9: voorbeeld van een opdracht

Page 44: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

43

Hoofdstuk 2: Onderzoeksopzet en resultaten

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de manier waarop het onderzoek bij de 3 betrokken

onderzoeksgroepen, nl. lectoren, studenten en mentoren, toegelicht.

Eerst wordt het onderzoek bij lectoren, vervolgens bij studenten en tenslotte bij mentoren

besproken.

Bij elke onderzoeksgroep worden eerst de vraagstelling, de methode van dataverzameling

en dataverwerking uiteengezet, waarna de resultaten in detail worden geanalyseerd.

Page 45: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

44

2.1 Onderzoeksopzet en resultaten bij de

lectoren

2.1.0 Vooraf

Het deelonderzoek bij de praktijklectoren werd uitgevoerd door Stephanie Verbeken, in het

kader van haar masterproef8 tijdens het academiejaar 2008-2009 o.l.v. Dr. K. Struyven en

Prof. Dr. Steven Janssens. Zij werd in dit proces begeleid door de onderzoekers van dit

project.

2.1.1 Vraagstelling

Aangezien de implementatie van een e-portfolio een grote impact heeft op de begeleiding

en beoordeling door lectoren, is de hoofdvraag in dit onderzoek de vraag naar de beleving

van de lectoren, hun houding ten aanzien van het e-portfolio en hun omgang ermee. Ook de

noden en wensen die zij voelen betreffende de implementatie vormt een

onderzoeksinteresse. Het is duidelijk dat deze hoofdvraag verschillende deelvragen omvat.

(1) Ten eerste is er de vraag naar de beleving van de lectoren betreffende de implementatie

en het gebruik van het e-portfolio. In deze deelvraag ligt de focus op de houding die zij

aannamen bij de implementatie en de houding ze nu aannemen. Vanuit de literatuur (Imhof

& Picard, 2009; Kelchtermans & Vandenberghe, 1995) kan om te beginnen verwacht worden

dat (tenminste een deel van) de lectoren een afwachtende of zelfs negatieve houding

aannam tegenover de implementatie van het e-portfolio. Daarnaast kan, eveneens op basis

van de literatuurstudie (Imhof & Picard, 2009; Pullman, 2002; De Rijdt et al.,2006) verwacht

worden dat bij de lectoren de omgang met ICT een belangrijke rol zal spelen in hun houding.

Verwacht kan worden dat jongere lectoren minder moeite hebben met het technische

aspect dan oudere lectoren, aangezien de jongere generatie meer is opgegroeid in een

digitale omgeving dan de oudere generatie. Dit is echter geen verwachting die uit de

literatuur blijkt maar die eerder een intuïtief aanvoelen is van de betrokken onderzoekers.

8 De geïnteresseerde lezer vindt een volledig verslag in de masterproef aangeboden tot het verkrijgen van de

graad van master in de Pedagogische Wetenschappen door Stefanie Verbeken (2009) Reflecties bij het e-portfolio als tool voor assessment bij stages. Een exploratief onderzoek bij praktijklectoren van de Specifieke Lerarenopleiding aan de K.U.Leuven. (Bijlage 1)

Page 46: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

45

Ten slotte is het belangrijk te wijzen op het feit dat de respondentengroep uit twee grote

groepen van lectoren bestaat. Enerzijds zijn er de lectoren met een pedagogisch-didactische

achtergrond, die werkzaam zijn in de SLO Gedragswetenschappen. De andere groep bestaat

uit lectoren die een juridisch, economisch, sociaalwetenschappelijke of criminologische

scholing hebben gehad in hun eigen universitaire opleiding. Er kan verwacht worden dat de

lectoren die meer didactisch geschoold zijn, een andere houding aannemen ten aanzien van

een onderwijsvernieuwing, in vergelijking met de lectoren zonder pedagogisch-didactische

achtergrond. De invloed van de subjectieve onderwijstheorie kan hierin een rol spelen

(Kelchtermans, 1993). Specifiek betreffende de huidige houding van de lectoren, ligt de

onderzoeksfocus op wat de respondenten vinden van het instrument, de inhoud en

gebruiksvriendelijkheid ervan, etc.

(2) De tweede vraag in dit onderzoek is de vraag naar welke concrete handelingen lectoren

stellen om het leerproces van de studenten te begeleiden en te beoordelen. Die handelingen

kunnen, ondanks de voorschriften, verschillen van lector tot lector. Ook de plaats die het e-

portfolio hierin inneemt, is een onderzoeksaspect in deze deelvraag. Behalve de vraag naar

welke handelingen ze stellen, wordt in deze deelvraag ook de houding van lectoren ten

aanzien van de begeleiding en de beoordeling van studenten in het algemeen en hun eigen

begeleidings- en beoordelingspraktijk in het bijzonder onderzocht. Voornamelijk aan de

hand van het kwalitatieve gedeelte van dit onderzoek wordt onderzocht welke factoren

bijdragen tot die houding. Net als bij de eerste onderzoeksvraag kan verwacht worden dat

een deel van de lectoren onzeker is betreffende de manier waarop ze een e-portfolio (en bij

uitbreiding hun studenten) moeten beoordelen (van den Berg, 2004). Ook hier lijkt een

samenhang met de SLO waarin de lectoren lesgeven logisch via de variabele subjectieve

onderwijstheorie (Kelchtermans, 1993). Daarnaast kan vanuit de literatuurstudie (Strudler &

Wetzel, 2005) verwacht worden dat eerdere ervaringen met het klassieke papieren portfolio

een positieve rol zal spelen in het gebruik van het e-portfolio door de lectoren.

(3) De derde en laatste vraag betreft de vraag naar de noden en wensen die lectoren voelen

omtrent het gebruik van het e-portfolio. Enerzijds kan verwacht worden dat lectoren

tevreden zijn met de ondersteuning die reeds geboden werd (Imhof & Picard, 2009) en

anderzijds dat ze desondanks nog met concrete vragen zitten betreffende bepaalde

moeilijkere functies in het e-portfolio of betreffende de begeleiding of beoordeling van

studenten (Imhof & Picard, 2009). Het antwoord op deze vraag is voornamelijk nuttig voor

de beleidsmakers en ontwikkelaars van het e-portfolio binnen de betrokken SLO/POC,

aangezien zij uit deze informatie ideeën kunnen putten voor het optimaal ondersteunen van

de lectoren van deze opleiding.

Page 47: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

46

2.1.2 De onderzoeksgroep

Van de 26 praktijklectoren van de SLO/POC Gedrags- en Maatschappijwetenschappen,

vulden 25 lectoren een vragenlijst in. Uit de SLO Economie vulden 4 respondenten de

vragenlijst in, uit de SLO Gedragswetenschappen waren dat er 11 en uit de SLO

Maatschappijwetenschappen & Filosofie ten slotte namen 10 lectoren deel. Tabel 2 biedt

een overzicht van de respondentengroep.

Behalve deze vragenlijst, bestond de dataverzameling ook uit het afnemen van

semigestructureerde interviews. Van de 25 praktijklectoren die de schriftelijke vragenlijst

invulden, namen er 14 deel aan de interviews (acht mannen en zes vrouwen). De deelname

was vrijwillig. Uit de SLO Economie stemden twee lectoren (50%) in met een interview, uit

de SLO Gedragswetenschappen waren dat er acht (73%) en uit de SLO

Maatschappijwetenschappen & Filosofie ten slotte namen vier lectoren deel (40%). Dit

brengt de totale respons op 56%.

De leeftijd van de deelnemers varieerde tussen 27 en 58 jaar met de mediaan op 48 jaar.

Betreffende de ervaring van de lectoren in de lerarenopleiding aan de K.U.Leuven,

begeleidden acht van de 14 respondenten minder dan 30 studenten met een schriftelijk

portfolio (d.w.z. studenten van het oude ALO-programma). Voor twee respondenten waren

dat tussen 30 en 60 studenten. De overige vier respondenten begeleidden reeds meer dan

60 studenten met een schriftelijk portfolio. Op de vraag hoeveel studenten met een

elektronisch portfolio de respondent reeds had begeleid, antwoordde de helft (N=7) ‘minder

dan vijf studenten’. Voor vier respondenten waren dat er tussen vijf en vijftien, en drie

respondenten begeleidden meer dan 15 studenten met een e-portfolio. Van de 14

respondenten waren er negen die minder dan 5 jaar ervaring hebben als lector in de

ALO/SLO. Van de overige vijf deelnemers heeft één respondent tussen de 5 en 10 jaar

ervaring en de anderen (N=4) hebben meer dan 10 jaar ervaring als lector in de ALO/SLO.

Page 48: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

47

Tabel 2: kruistabel van het aantal lectoren per SLO en per leeftijdscategorie en per

categorie van aantal jaren ervaring.

Lectoren werkzaam in de SLO

Economie Gedragswetenschappen Maatschappijwetenschap-

pen en Filosofie

Totaal

lee

ftijd

20 t.e.m. 30 jaar 0 0 4 4

31 t.e.m. 40 jaar 0 2 2 4

41 t.e.m. 50 jaar 1 4 2 7

51 jaar en ouder 3 5 2 10

Erva

rin

g

Minder dan 5 jaar

ervaring

1 0 5 6

5 à 10 jaar ervaring 1 6 2 9

Meer dan 10 jaar

ervaring

2 4 3 9

Ontbrekend

antwoord

0 1 0 1

Totaal 4 11 10 25

2.1.3 Onderzoeksinstrumentarium,

dataverzameling en data-analyse

Er werd geopteerd voor een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve

onderzoeksinstrumenten. Door het gebruik van een combinatie van zowel kwantitatieve als

kwalitatieve onderzoeksinstrumenten wordt ook het triangulatieprincipe gevolgd waarbij de

zwaktes of leemtes van het ene instrument gecompenseerd worden door het andere

instrument (Kelchtermans, 2003).

Het gevoerde onderzoek omvatte twee delen. In een eerste fase werden de praktijklectoren

(N=25) van de SLO/POC Gedrags- en Maatschappijwetenschappen aan de K.U.Leuven

schriftelijk bevraagd. De tweede fase bestond uit het afnemen van semi-gestructureerde

interviews bij 14 praktijklectoren.

Page 49: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

48

2.1.3.1 Vragenlijsten

2.1.3.1.1 Inhoud van de vragenlijsten De vragenlijst bestond uit drie delen.

(1) In het eerste deel werd de conceptuele kijk van de lectoren met betrekking tot het

vernieuwde stageconcept in het algemeen en het e-portfolio in het bijzonder bevraagd, aan

de hand van 18 stellingen en 3 meerkeuzevragen.

(2) Het tweede deel van de schriftelijke vragenlijst richtte zich vervolgens enkel op de

lectoren die reeds ervaring hadden opgedaan met SLO-studenten die met een e-portfolio

hadden gewerkt in hun opleiding. Aan lectoren die hier geen ervaring mee hadden

opgedaan, werd gevraagd dit onderdeel over te slaan. Van de volledige respondentengroep

vulden slechts 7 lectoren dit tweede deel niet in. Dat wil zeggen dat 18 van de 25 lectoren

reeds studenten met een e-portfolio begeleidden. Inhoudelijk betrof deel 2 van de

vragenlijst het gebruik van het e-portfolio en de al dan niet gewijzigde houding van de

lectoren ten aanzien van het geïmplementeerde assessmentinstrument. Dit deel bestond uit

20 stellingen en 3 meerkeuzevragen.

(3) Het derde deel van de vragenlijst, ten slotte, richtte zich opnieuw op de volledige

respondentengroep. In dit deel werd bij de lectoren gepolst naar hun eventuele wensen en

noden betreffende enerzijds gewenste ondersteuning van hun begeleiding en anderzijds hun

professionalisering. Negen stellingen, twee meerkeuzevragen en één open vraag maakten

deel uit van dit derde en laatste onderdeel. Op de meerkeuzevragen was in de meeste

gevallen een meervoudig antwoord mogelijk. De stellingen werden door de respondenten

beantwoord door op een 5-punten Likertschaal aan te duiden in hoeverre ze ermee akkoord

gingen, gaande van helemaal oneens (--) tot helemaal eens (++).

2.1.3.1.2 Dataverzameling via de vragenlijsten Op woensdag 11 maart 2009 vond een overleg plaats tussen alle lectoren die betrokken zijn

als praktijklector aan de SLO/POC Gedrags- en Maatschappijwetenschappen. Hierop waren

21 van de 26 praktijklectoren aanwezig. Vier afwezige lectoren vulden de vragenlijst digitaal

in en mailden ze door. Een vijfde afwezige lector vulde wegens gezondheidsredenen de

schriftelijke vragenlijst niet in.

2.1.3.1.3 Analyse van de via de vragenlijsten verkregen data

De gegevens uit de vragenlijst werden onderworpen aan een kwantitatieve analyse. Daartoe

werden de data in het statistisch softwareprogramma SPSS ingevoerd. De gegevens werden

Page 50: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

49

vervolgens overgezet naar een codeboek om ze overzichtelijk te kunnen bewaren. Van de

items die beantwoord dienden te worden op een 5-punten Likertschaalwerd het gemiddelde

en de standaarddeviatie berekend. Verder werd een t-test uitgevoerd om na te gaan of er in

de itemresponsen significante verschillen terug te vinden zijn tussen enerzijds de SLO’s

Economie, Maatschappijwetenschappen en Filosofie en anderzijds de SLO

Gedragswetenschappen. Daarnaast bevatte de vragenlijst een aantal meerkeuze-items

waarbij de respondenten verschillende antwoorden konden aanduiden en gevraagd werden

hierin een volgorde van belangrijkheid aan te brengen. Deze items werden dubbel gescoord:

enerzijds werd geturfd hoe vaak een bepaalde antwoordcategorie was aangeduid en

anderzijds werden aan de antwoorden punten toegekend. Een antwoord dat door de

respondent als ‘het belangrijkste’ werd aangeduid, kreeg 5 punten, het tweede kreeg 3

punten en het derde kreeg 1 punt. Zo werd over alle respondenten heen een totaalscore van

punten berekend per antwoordcategorie. Voor elk van de stellingen uit de schriftelijke

vragenlijst werd in SPSS een ANOVA-toets uitgevoerd om de invloed van de

achtergrondvariabelen ‘leeftijdscategorie’ en ‘SLO waarin de lector actief is’ te onderzoeken.

Omdat de subgroepen ‘SLO Economie’ (N=4) en ‘SLO Maatschappijwetenschappen en

Filosofie’ (N=11) te weinig respondenten bevatten om statistische vergelijkingen mogelijk te

maken, werden deze samengenomen in de groep “SLO Economie en

Maatschappijwetenschappen & Filosofie”, verder afgekort als SLO_E_M. Uit analyse van de

itemscores van beide SLO’s bleek immers dat tussen deze beide SLO’s geen verschil in

antwoorden bestaat, wat maakt dat deze groepen samen konden worden genomen. De

scores uit de groep SLO_E_M werd in de statistische analyses steeds vergeleken met die uit

de groep SLO Gedragswetenschappen, die verder afgekort wordt als SLO_G.

2.1.3.2 Semi-gestructureerde interviews

2.1.3.2.1 Verantwoording en inhoud van de interviews De vragen van de interviewleidraad werden opgesteld op basis van enerzijds de

literatuurstudie omtrent het gebruik van portfolio in de lerarenopleiding en anderzijds de

schriftelijke vragenlijst. Daar beide onderzoeksinstrumentendezelfde onderzoeksvragen

pogen te beantwoorden, was het verantwoord deels dezelfde vragen over te nemen, maar

ze in open vorm te herformuleren. Het beantwoorden van een open vraag levert immers een

meer diepgaand antwoord op in vergelijking met het beoordelen van een stelling. De

variabelen waarvan uit onderzoek blijkt dat ze een invloed hebben op de omgang van

lectoren met het e-portfolio, werden in het interview bevraagd. Deze variabelen werden bij

het analyseren van de interviews gebruikt als codes.

In de interviewleidraad kwamen, behalve de inleidende vragen betreffende de

achtergrondvariabelen van de respondent, thematisch een aantal vragen aan bod die in hun

Page 51: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

50

geheel poogden een zo volledig en concreet mogelijk zicht te krijgen op de klas-,

begeleidings- en beoordelingspraktijk van de respondent en op zijn of haar wensen en

noden. De thema’s die aan bod kwamen, waren respectievelijk ‘Concretisering van thema’s

uit de vakdidactiek’, de contactmomenten met studenten en mentoren, de toegang tot het

e-portfolio, de begeleiding van studenten, reflectie in het e-portfolio, de feedback, de

beoordeling van studenten, de terugkomsessies, de werkbelasting, de houding ten aanzien

van het e-portfolio, en de door de lector gevoelde wensen en noden betreffende opleiding

en vorming omtrent het gebruik, de begeleiding en de beoordeling van het e-portfolio. Het

interview werd afgerond door enkele algemene vragen waarmee gepoogd werd een

algemeen inzicht te verschaffen in de achterliggende visie van de lectoren op goed onderwijs

en het begeleiden van studenten.

2.1.3.2.2 Dataverzameling via de interviews Niet alle lectoren die aan de vragenlijst deelnamen, participeerden ook in de interviews. De

redenen die aangehaald werden door de respondenten die niet deelnamen waren

gelijklopend. De meest gehoorde reden was het feit dat de betrokken lector naar eigen

zeggen geen of te weinig ervaring had met studenten met een e-portfolio. Andere redenen

waren het feit dat de lector in kwestie geen tijd had en/of gestopt was als lector in de

opleiding. Eén lector haalde gezondheidsredenen aan.

Op 5 mei 2009, enkele weken na de schriftelijke vragenlijst, werden alle respondenten die de

vragenlijst invulden, per e-mail uitgenodigd tot deelname aan de semi-gestructureerde

interviews. Deze dienden plaats te vinden tussen eind mei en begin juli 2009. De lectoren die

na een week niet gereageerd hadden op de eerste mail, kregen een herinnering. Hetzelfde

gebeurde voor de lectoren die niet reageerden op de herinneringsmail. Vier lectoren

reageerden niet, zelfs na twee herinneringen.

Op 11 en 13 mei 2009 werden vervolgens de eerste testinterviews afgenomen. Enkele

vraagstellingen werden gewijzigd op basis van de testinterviews maar in grote lijnen werd de

interviewleidraad goedgekeurd. De overige twaalf interviews werden tussen 13 mei en 7 juli

afgenomen. De meeste interviews duurden ongeveer een uur. Het kortste interview duurde

drie kwartier, het langste 100 minuten. De interviews werden op een audiocassette

opgenomen terwijl de interviewer de antwoorden van de respondenten in kernwoorden

noteerde.

2.1.3.2.3 Analyse van de via de interviews verkregen data

De interviews werden in verschillende fasen geanalyseerd. In een eerste fase werden de

interviews letterlijk getranscribeerd aan de hand van de audiocassettes. In een tweede fase

werden de codes vastgelegd die in de volgende fase als codeerschema moesten dienen.

Page 52: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

51

Deze codes werden enerzijds vanuit de literatuur bepaald, zoals onder anderen voor wat

betreft de ICT-factor (ICT), de tijdsfactor (TIJD), de actieve rol van de student in zijn eigen

begeleidings- en beoordelingsproces (ACT) en de toegang tot en toegankelijkheid van het e-

portfolio (TOEG). Anderzijds werden ook codes gegenereerd vanuit de interviewleidraad zelf.

Dit laatste gebeurde voor delen van de onderzoeksvragen waarover geen literatuur

voorhanden is omwille van de specificiteit van de context die in dit onderzoek centraal staat.

Voorbeelden hiervan is de code betreffende de seminaries (SEM). In de derde fase werden

de transcripties manueel gecodeerd aan de hand van kleuren die toegekend waren aan de

achttien verschillende codes. De vierde en laatste fase bestond ten slotte uit het groeperen

van citaten om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Per onderzoeksvraag werden

sprekende citaten gegroepeerd onder de desbetreffende codes om aldus een overzicht te

verkrijgen van de data verkregen uit de respondentengroep. Bij de interpretatie van de data

werd er dus voor gekozen de data voor zich te laten spreken.

Omdat de vragenlijst en de interviews dezelfde onderzoeksvragen pogen te beantwoorden,

werd in het codeboek (waarin enkel de kwantitatieve data zijn opgenomen) een kolom

“kwalitatieve code” toegevoegd. Op die manier wordt de link gelegd tussen de kwantitatieve

analyse van de vragenlijst en de kwalitatieve analyse van de interviews.

Page 53: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

52

2.1.4 Resultaten bij de lectoren

2.1.4.1 Op welke manier hebben de lectoren in de

SLO/POC de implementatie van het e-portfolio beleefd

en hoe staan ze er nu tegenover?

2.1.4.1.1 Houding algemeen Op basis van de survey-bevraging kan gesteld worden dat de lectoren die reeds ervaring

opdeden met het e-portfolio als assessmentinstrument, er globaal genomen tevreden tot

zeer tevreden over zijn, zo blijkt uit de scoring van het item dat letterlijk de houding van de

lectoren bevraagt (M=4.00; SD=0.97) . Verschillende lectoren (33%) antwoordden zelfs dat

ze “uitermate positief” stonden tegenover het e-portfolio.

Ook bij de eerste kennismaking met de implementatie van het e-portfolio (in concreto bij de

presentatie ervan op een lectorenoverleg binnen de SLO/POC), zijn de impressies van de

lectoren gemiddeld genomen positief (M=3.62). Een grote standaarddeviatie (SD=1.06) wijst

echter op verschillende meningen. Deze conclusie geldt zowel voor de lectoren uit de SLO_G

als voor de lectoren uit de SLO Economie en Maatschappijwetenschappen & Filosofie.

Er is een lichte evolutie merkbaar in de houding van de lectoren ten aanzien van het e-

portfolio sinds de implementatie ervan. In beide SLO-groepen wordt de houding van de

lectoren positiever, maar de verdeeldheid van de meningen blijft bestaan (M=4.00;

SD=0.97) 88.9% beantwoordde deze stelling met “eerder eens” of “helemaal eens”,

hetgeen suggereert dat afwijkende meningen tegengesteld zijn. In het algemeen zijn de

praktijklectoren het er over eens dat de stagebegeleiding van SLO-studenten vlot verloopt

(M=3.94; SD=0.42) . Verder zijn de lectoren over het algemeen eerder voorstanders van de

uitbreiding van de stagecomponent in de lerarenopleiding op universitair niveau (M=3.68,

SD=0.90).

Een algemene vaststelling die bij de kwantitatieve analyse gemaakt kan worden, is dat de

standaarddeviaties in de lectorengroep van de SLO Economie en

Dit symbool duidt aan dat deze data afkomstig zijn uit het tweede deel van de schriftelijke vragenlijst. Dit deel werd enkel

ingevuld door de deelgroep van lectoren die reeds ervaring hebben met het e-portfolio (N=18). De gegevens waarbij dit symbool niet wordt weergegeven, werden in principe door alle lectoren ingevuld (N=25).

Page 54: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

53

Maatschappijwetenschappen & Filosofie voor alle stellingen groter zijn (MSD_SLO_E_M=0.93) dan

die van de lectoren van de SLO_G (MSD_SLO_G=0.77). Dit wijst op een grotere verdeeldheid van

meningen in de eerstgenoemde SLO-groep in vergelijking met de laatstgenoemde.

Ook uit de interviews komen verdeelde meningen naar voor. Over het algemeen hangt de

houding van de lectoren ten aanzien van het e-portfolio vaak samen met hun houding ten

aanzien van ICT-gebruik. Ook de factor ‘tijd’ blijkt meermaals een rol te spelen in de mening

van de lectoren. Hierop wordt in het volgend onderdeel verder ingegaan. De richting van de

evolutie die de houding van de lectoren doormaakt, blijkt variabel. Hier kunnen een viertal

categorieën in onderscheiden worden. Een aantal lectoren is teleurgesteld. Zij hadden hoge

verwachtingen ten aanzien van het e-portfolio, op basis van hetzij eigen eerdere ervaringen

in andere arbeidscontexten, hetzij gehoorde ervaringen van anderen, hetzij de voorstelling

van het e-portfolio in de SLO zelf. Zij hebben echter het gevoel dat deze hoge verwachtingen

niet zijn ingelost.

“*Mijn aanvankelijke houding was+ zeer positief! Ik stond daar heel erg achter. Ik heb het samen helpen opbouwen ook hè, zodus (...) Maar alleen, nu merk ik, die competenties evaluerenW Ik zoek daar nog altijd naar. Naar een evenwicht tussen kennis, vaardigheden en attitudes” (G12)9.

Daarnaast is een aantal lectoren vooral verbaasd. Zij vertrokken vanuit een negatieve

perceptie, maar zijn gaandeweg (zij het genuanceerd) positiever geworden.

“GôhW Ik dacht “ah neen hè, daar gaan ze weer…!”. Omdat ik zelf niet ICT-sterk ben stond ik er huiverig tegenover … ik was er niet tégen hè, maar huiverig… en nu, de ervaring, en de manier waarop het e-portfolio gebruikt kan worden, maakt dat ik er nu wel helemaal positief tegenover sta.” (G10).

Van de lectoren in de derde categorie (de grootste groep, N=7) kan gesteld worden dat hun

verwachtingen ingelost zijn. In deze categorie zitten twee soorten lectoren: de lectoren met

positieve verwachtingen, die nu dus nog steeds een positieve houding aannemen, en zij die

negatieve verwachtingen hadden en die ook nu nog negatief staan ten aanzien van het e-

portfolio.

“In het begin stond ik er niet onverdeeld positief tegenover. Ik wist bijvoorbeeld dat ik mij aan een verhoogde werkdruk kon verwachten –

9 Bij elk van de citaten wordt weergegeven van welke respondent het citaat afkomstig is. De letter verwijst daarbij naar de

SLO-groep waarin de lector actief is (G voor de SLO Gedragswetenschappen, EM voor de SLO’s Economie, Maatschappijwetenschappen en Filosofie). Het cijfer dat op de letter volgt, is een volgnummer.

Page 55: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

54

dat is zo gebleken in mijn andere job ook. Maar principieel en conceptueel stond ik er heel positief tegenover en nu nog steeds trouwens” (G7).

Een aantal lectoren ten slotte is afwachtend. Zij hebben naar eigen zeggen nog te weinig

ervaring met het e-portfolio als assessmentinstrument om conclusies te kunnen trekken

betreffende hun houding.

“Het is zowel aanpassen voor de student als voor de lector omdat je op

een andere manier dat leerproces gedocumenteerd ziet. Een e-portfolio

heeft andere mogelijkheden, maar die moet ik nog wat meer ontdekken

vooraleer ik daar meer algemene uitspraken over kan doen. Maar ik ben

niet uitgesproken negatief, neen. Maar ook niet zondermeer positief. Ik

denk dat het een leermiddel is zoals alle andere: met zijn sterktes en

zwaktes.” (G6).

2.1.4.1.2 Tijd en werkbelasting Zoals reeds gesteld, komt uit de interviews naar voor dat de werkdrukperceptie een

belangrijke rol speelt in de houding van de lectoren ten aanzien van het e-portfolio. Aan

deze perceptie werden drie items expliciet gewijd in de schriftelijke bevraging. Voor de

lectoren uit de SLO_E_M is hun werkbelasting (inclusief ‘Concretisering van thema’s uit de

vakdidactiek’ en stagebegeleiding) eerder niet in evenwicht met hun aanstellingspercentage

(MSLO_E_M=2.50; SDSLO_E_M=1.27)#. De lectoren van de SLO_G vinden dat hier eerder sprake is

van een evenwicht (MSLO_G=3.62;SDSLO_G=1.06)#. Merk echter op dat in beide groepen de

meningen uiteen liggen. Het verschil tussen deze beide groepen is net niet significant

(F(1,16)=4.022; p=.062).

Daarnaast werd de werkbelasting in de huidige SLO in vergelijking met de vroegere ALO

bevraagd. Figuur 10 toont de resultaten van dit item. Het valt op dat voor geen van de

lectoren de werkbelasting verlaagd is maar dat voor het grootste deel van de lectoren (66%)

integendeel de werkbelasting verhoogd is. Daarnaast is het ook duidelijk dat de lectoren van

de SLO_G gematigder antwoorden dan die van de andere SLO’s.

Page 56: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

55

Figuur 10: Antwoorden van de lectoren voor het item “De werkbelasting in vergelijking met de vroegere ALO is…” Het derde item dat de werkdruk in de SLO bevraagt, richt zich op de gepercipieerde

verhouding tussen het aantal aanstellingsuren van de lectoren en hun werkelijk

gepresteerde werkuren. Figuur 11 laat zien dat 61% van de lectoren aangeven dat hun

werkbelasting en aanstellingsuren in evenwicht zijn. Er moet echter worden opgemerkt dat

net als in het vorige item de lectoren uit de SLO_G meer gematigd antwoorden dan de

lectoren uit de andere SLO.

Figuur 11: Antwoorden van de lectoren voor het item “De werkbelasting in de huidige SLO is in vergelijking met mijn aanstellingsuren…”

Page 57: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

56

De werkdruk en andere tijdsgebonden factoren waren ook in de interviews een belangrijke

thematiek, niet uitsluitend bij expliciete vragen. Een meerderheid van de interviewees had

niet het gevoel dat op jaarbasis genomen, ze veel meer uren presteerden dan het geval was

toen het papieren portfolio nog bestond. Een vaakgehoorde nuancering die de lectoren

echter zelf aankaartten, was het feit dat dit te wijten was aan het sterk gedaalde aantal

studenten.

“Ik heb niet het gevoel dat mijn werkbelasting verhoogd is, neen. Maar…

Mààr…! We hebben weinig studenten gehad dit jaar ten gevolge van het

nieuwe systeem. Ik moet daar niet flauw over doen. De intensiteit van de

begeleiding nu vraagt meer tijdsbelasting dus als we volgend jaar weer

meer studenten gaan hebben, verwacht ik wel een stijging van de

werkdruk. Ik zat dit jaar in een luxepositie!” (EM9).

“Ik heb al gezegd, op die manier 12 studenten begeleiden? Dat is on-

haal-baar! Ge wilt de studenten toch wel tegoei opvolgen ook, zeker!?”

(G12).

Een ander aspect dat benadrukt werd, is de verdeling van de werkbelasting op jaarbasis.

Verschillende lectoren spraken over “pieken van werk”. Tegenstrijdig was echter dat een

aantal lectoren ervoeren dat er met de invoering van het e-portfolio ineens pieken in de

werkdruk ontstonden, terwijl andere lectoren over een meer continue werkdruk sinds de

invoering van het e-portfolio en over pieken ten tijde van het papieren portfolio.

“Globaal gezien *is mijn aantal aanstellingsuren] wel [in evenwicht met

het aantal werkelijk gepresteerde uren]. Maar er zijn wel enorme pieken

van werk als de studenten echt beoordeeld moeten worden. Dan zijn dat

drukke weken!” (EM13).

“Ik denk dat de belasting verhoogd is omdat er nu meer vragen kunnen

komen van studenten en omdat er een impliciete verwachting is van die

dingen [d.i. het e-portfolio] te gaan nalezen, daar waar dat dat vroeger

alleen op het einde was. Ik denk wel dat die belasting nu meer continu is,

ja, zéker wat betreft e-mails van mentoren en studenten. Ge moet daar

dan toch ook niet te laat op reageren, vind ik.” (G1).

Wat betreft de gepercipieerde oorzaken van deze werkdrukverhoging, worden verschillende

aspecten door de geïnterviewden aangehaald. Ten eerste zijn ze het er vrij unaniem over

eens dat dit te wijten is aan een verdubbeling van de hoeveelheid stage die studenten

moeten lopen in de vernieuwde lerarenopleiding, wat als gevolg heeft dat de lectoren een

dubbel aantal stagebezoeken en nabesprekingen moeten afwerken. Daarnaast zijn ook veel

lectoren het erover eens dat de continue begeleiding en opvolging van het e-portfolio van

studenten een rol speelt in deze werkdrukverhoging. Een derde reden, die echter lang niet

Page 58: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

57

door alle respondenten aangehaald wordt, is het feit dat het opvolgen van een elektronisch

portfolio hetzij minder efficiënt is, hetzij minder vlot gaat in vergelijking met de papieren

variant.

“Ja, het kost meer tijd hè. Ge begint eens zo’n e-portfolio te lezen en

dat vergt meer tijd want ineens komt er dan eens een mailtje binnen,

en op een PC doe je dan sowieso vanalles anders … Ge zijt minder

efficiënt bezig, dan.” (G7).

“Die linken die ze leggen... Die avonden *dat ik in de e-portfolio’s van

de studenten aan het lezen was] gingen zó om en dan denkt ge van

“allez nu heb ik heel den avond in die zijn e-portfolio bezig geweest!”.

Dat was een plezierige ervaring” (G10).

“Overal waar ik ga zeg ik dat ge moet proberen uit te tekenen van wat

kan binnen een bepaald pakket naar opvolging toe. En dat betekent

dat ge bijvoorbeeld e-tijd, electronische tijd, moet inplannen in uw

agenda. Zoals ge zegt van dinsdag van 18 tot 20u dan gaat dat

seminarie door en dan stoort óók niemand mij, dan is dat ook zo met

het e-portfolio. Gewoon e-tijd voorzien…” (G3).

2.1.4.1.3 ICT Op de stelling dat de respondent zich voldoende ICT-vaardig voelt om de student te

begeleiden via het e-portfolio, geven de lectoren over het algemeen aan dat ze hier akkoord

mee gaan (M=3.44; SD=0.87)#. Ze zijn het ook eens met de stelling dat ze op al hun vragen

een antwoord vinden in het “EPF help”-gedeelte van de Toledo-omgeving (M=3.41;

SD=0.51)#. Ten slotte werd in een item aan de lectoren gevraagd door wie volgens hen op

dit moment de studenten op de hoogte werden gebracht van de werking van het e-portfolio

en in een ander item door wie volgens hen dit het beste gebeurde (meerdere antwoorden

aanduiden was toegestaan). Uit deze beide items blijkt ten eerste dat dit momenteel vooral

gebeurt in de introductiesessie die door Luc Vandeput aan de studenten wordt gegeven in

het begin van hun lerarenopleiding (deze antwoordcategorie werd in totaal door 84% van de

lectoren aangeduid) en ten tweede dat deze sessie als zeer waardevol wordt ervaren omdat

ook op de tweede vraag de antwoordmogelijkheid “Luc Vandeput” door de meerderheid van

de respondenten in beide SLO-groepen aangevinkt wordt (52%). Verder worden volgens de

lectoren de studenten op dit moment op de tweede plaats door zichzelf op de hoogte

gebracht (36%). Opmerkelijk is dat de tweede belangrijkste weg verschilt voor de beide

SLOgroepen. Voor de lectoren van de SLO_E_M draagt de stageverantwoordelijke de

voorkeur weg (36%) in het lichte nadeel van de praktijklectoren zelf (29%). Van de lectoren

van de SLO_G daarentegen, duidde niemand de stageverantwoordelijke aan als belangrijkste

Page 59: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

58

weg via dewelke ze vinden dat de studenten op de hoogte moeten gebracht worden, en

duidde slechts één respondent zichzelf als praktijklector aan.

Wat betreft het op de hoogte brengen van studenten, werd aan de schriftelijke vragenlijst

ook een item toegevoegd dat peilde naar de mening van de lectoren betreffende het

moment waarop dat dient te gebeuren. Hierover zijn de meningen in beide SLO-groepen

verdeeld: ‘het begin van de SLO-opleiding’ draagt een lichte voorkeur van de lectoren weg

(door 44% van de respondenten aangeduid), op de voet gevolgd door ‘kort voor de

eigenlijke aanvang van de stage’ (36%). Toch duiden ook 16% en 20% van de lectoren aan

dat dit respectievelijk voorafgaand en tijdens ‘Concretisering van thema’s uit de

vakdidactiek’ dient te gebeuren, al dient opgemerkt te worden dat deze antwoorden vooral

door de lectoren van de SLO_G worden aangeduid. De interviews leveren, wat betreft de

factor ICT, meer gedetailleerde gegevens over de houding van de lectoren. Ten eerste dient

opgemerkt te worden dat de variatie in ICT-vaardigheden en variatie in de houding ten

aanzien van ICT groot is. Een aantal respondenten is vertrouwd met het werken met

computers, maar een aantal respondenten is dat niet.

“Ik heb echter nog atijd voorstand. ik ben nogal voor papier. ik blader graag. Plus, daar kunnen ze gemakkeijker materiaal van lln in steken enzo. ik merk dat Studenten last hebben om materiaal in dat e-portfolio te stekenW ik kan daar niet goed mee om…” (G11).

Daarnaast zijn er verschillende lectoren die moeite hebben met de tijdsinvestering die

gepaard gaat met de digitalisering van het e-portfolio.

“Ik moet altijd vanalles opzoeken… “Hoe moest ge dit weer doen?” en “hoe moest ge dat weer doen?” Dat staat dan wel op die Toledo-community, maar die is nu ZO omslachtig… Ik vind het te tijdrovend om daar iets in op te zoeken en dan doe ik dat gewoon niet… “ (G7).

Een laatste gevolg van de digitalisering dat door verschillende lectoren werd aangehaald, zijn

de consequenties op vlak van lichaamshouding. Het lezen op scherm wordt in dit verband

geregeld aangehaald, maar ook –enigszins onverwachts- de zithouding aan een computer.

Lectoren hebben rugklachten en/of klachten aan de handen vanwege het veel tijd

doorbrengen voor een scherm.

“Het voordeel van dat papier was dat ge overal kon verbeteren zelfs tot op de wc en in bad” (G2). “Met die map zette ge u in het zonnetje hè en ge begon te verbeteren op uw terras. Nu moet ge altijd maar achter uwe pc zittenW Ik doe dat gewoon veel minder graag” (G7). “*Mijn aanvankelijke houding ten aanzien van het e-portfolio was] … tweeledig. Eerst dacht ik “oef, dan moeten we die mastodont niet meer lezen einde mei, juni”. Aan de andere kant dacht ik “oei, nu moet ik

Page 60: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

59

alles op scherm gaan lezen (…) Ik ben daar gene voorstander van” (EM5).

2.1.4.1.4 Toegang tot het e-portfolio Over de toegang tot het e-portfolio, waren twee items in de schriftelijke bevraging

opgenomen. Een minderheid van de lectoren vindt dat de mentor toegang moet krijgen tot

het gehele e-portfolio (32%). Over toegang van de mentor tot bepaalde delen van het e-

portfolio zijn de lectoren over het algemeen positiever: 72% van de respondenten gaat

hiermee (eerder of helemaal) akkoord. Slechts één lector gaf aan hier niet akkoord mee te

gaan (4%). De overigen staan hier neutraal tegenover.

Ook in de interviews werd het standpunt van de lectoren betreffende de toegang van

andere betrokkenen in het e-portfolio bevraagd. De redenen waarom de lectoren de

mentoren geen toegang zouden verschaffen, waren vooral het feit dat de student in enkele

van de opdrachten op micro- en mesoniveau gevraagd wordt kritisch te reflecteren over de

klas- en lespraktijk van de mentor. Wanneer de mentor vervolgens toegang heeft tot deze

reflecties, wordt volgens de lectoren de relatie tussen mentor en stagiair bedreigd.

Daarnaast wordt aangehaald dat de student ook in andere reflecties moeilijker kan

reflecteren over de (relatie met de) mentor indien deze laatste kan meelezen in het e-

portfolio. Eén van de meest genoemde voordelen aan toegang van de mentor tot het e-

portfolio, is echter dat de betrokkenheid van de mentor op de student en zijn leerproces

vergroot kan worden. Enkele respondenten wijzen tevens op het feit dat het voor de student

een goede oefening in communicatieve vaardigheden is, indien hij over de mentor moet

reflecteren wetende dat die meeleest. In die zin biedt de toegang van de mentor een

meerwaarde. Nagenoeg alle lectoren halen aan dat, indien het technisch mogelijk wordt

gemaakt, het ideaal zou zijn dat de mentor slechts bepaalde delen van het e-portfolio kan

inkijken.

“Ik vind dat die *d.i. de mentor+ ook toegang moet krijgen. Je hebt bijvoorbeeld studenten die hun falen nogal extern attribueren terwijl als we de mentoren toegang geven, dan moet de student zich meerzijdig partijdig opstellen in wat ze schrijven en ten tweede moeten mentoren ook kunnen volgen in die e-portfolio’s als ze echt betrokken zijn op hun studenten (…) dus ook echt naar werkbegeleiding toe…” (G12). “Ik denk dat dat zeker interessant kan zijn, tenminste, als daar opdrachten voor ontworpen worden. En ik denk ook dat het alleen zinvol is als ze mekaar kennen.” (G1).

In het interview werd ook de mening van de lectoren bevraagd betreffende toegang tot het

e-portfolio voor andere betrokkenen dan de student, de lector en de mentor. Wat betreft

Page 61: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

60

andere lectoren (een andere dan de lector die de student begeleidt), bestond nogal wat

eensgezindheid, namelijk dat het een te grote tijdsinvestering betekent indien het e-

portfolio van elke student door twee lectoren moet worden opgevolgd. Bovendien

betwijfelen de meeste lectoren de meerwaarde van het inkijken van een e-portfolio van een

student wiens traject men verder niet begeleidt. Ingeval van twijfel over de kwaliteit van een

student, kan de toegang tot het e-portfolio voor een andere dan de begeleidende lector wel

soelaas bieden, maar dan enkel als tweede beoordelaar. Enkele lectoren vinden dat het

toegang verlenen aan een tweede lector wel een standaardvereiste zou moeten zijn. Het valt

echter op dat zij vooral een meerwaarde zien voor zichzelf: de eigen onzekerheid over de

kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van de student wordt erdoor beperkt, menen zij.

“Soms zou het handig zijn om het e-portfolio van andere lectoren hun studenten te kunnen inkijken, gewoon dan om eens te zien hoe anderen dat doen en om te kunnen vergelijken. Maar standaard… Nee, dat zou ik niet doen…” (EM8).

Aan de interviewees werd daarnaast ook gevraagd naar hun mening betreffende het

toegang verlenen aan medestudenten. Hier waren de meningen meer verdeeld. Een aantal

lectoren was hier tegen. Het zwaarst doorwegende argument was in dat geval de angst van

de lector voor plagiaat. Enkele andere lectoren zagen hierin wel een meerwaarde, al dan niet

de beperkende voorwaarde noemend dat de studenten elkaar moeten kennen vanuit

bijvoorbeeld ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’ om op een constructieve

manier te kunnen omgaan met elkanders e-portfolio’s.

“De leerbegeleider/lector *moet toegang krijgen+ en de mentor ook, en twee of drie medestudenten in élk geval. Móeten. Vind ik. Dat is nu niet het geval,maar omwille van het feit dat de ideeën de erin zitten, de communicatie, de suggesties die erin zitten, dat die wel zinvol zijn voor iedereen die daarmee te maken heeft. Ik vind het een misser eerste klas! Echt een misser dat de medestudenten daar nu niét in zitten!” (G3).

Eén enkele lector ten slotte zag in het toegang verlenen onder studenten geen enkele

meerwaarde.

Een randopmerking in dit thema is het feit dat verschillende lectoren aanhaalden dat er

regelmatig problemen waren met het toegang verlenen door een student aan de lector van

de SLO, waardoor deze laatste na veel vertraging pas het e-portfolio van een student kon

beginnen volgen.

2.1.4.1.5 Toegankelijkheid van het e-portfolio De vraag naar toegankelijkheid van het e-portfolio kwam in de interviews aan bod. Over het

algemeen zijn de lectoren tevreden over de toegankelijkheid van het e-portfolio. Een

Page 62: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

61

veelgehoord voordeel dat aan de digitalisering van het portfolio gekoppeld werd, is het feit

dat het e-portfolio een continue opvolging en monitoring van de student, van dichtbij,

mogelijk maakt.

“Ik vind dat dus echt een prachtige tool hè, dat e-portfolio. (…) Wij kunnen beter begeleiden. Vroeger kwamen wij een aantal keer in een school, we observeerden een student en voor het overige hadden wij daar geen zicht op, tenzij we klachten kregen van een mentor. Nu hebben we wél voeling met de student. Ik ga regelmatig in hun portfolio kijken. Ik kan mijn studenten goed volgen” (EM9).

2.1.4.1.6 Inhoud van het e-portfolio Een eerste onderdeel van de inhoud van het e-portfolio dat in de vragenlijst aan bod kwam,

waren de opdrachten op micro- en mesoniveau. Over de duidelijkheid van de omschrijvingen

van deze opdrachten, verschillen beide SLO-groepen significant (F(1,16)=4.645; p=.047)#. De

lectoren uit de SLO_G zijn opvallend positiever hierover dan de lectoren uit de andere SLO-

groep. Over het feit dat de opdrachten op scholen gerealiseerd kunnen worden, was de

meerderheid van de lectoren het (eerder of helemaal) eens (N=11)#. Hetzelfde geldt voor de

mening van de lectoren over het potentieel van de opdrachten om alle basiscompetenties,

zoals geformuleerd in het decreet, te dekken (M=4.06; SD=0.64)#.

Naast de opdrachten, werd ook een stelling gewijd aan de kwantiteit van de reflecties die de

studenten maken in hun e-portfolio. Hoewel hierover veel onenigheid bestaat, gaan de

lectoren over het algemeen niet akkoord met het feit dat, binnen het e-portfolio, de student

te veel verplicht wordt om te reflecteren over zijn groei als leraar (M=2.72; SD=1.10). In de

interviews werd thematisch de mening over de verschillende onderdelen van het e-portfolio

bevraagd bij de lectoren.

Het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) – Zoals ook uit de schriftelijke vragenlijst bleek,

wordt door verschillende lectoren het POP als de kern van het e-portfolio gezien,

voornamelijk omwille van het feit dat in dit onderdeel de groei van de student duidelijk

wordt, zowel voor de student zelf als voor de begeleidende lector. Enkele lectoren halen aan

dat ze specifiek de eerste vier functionele gehelen van het persoonlijk ontwikkelingsplan10

belangrijk vinden. Deze vormen hun inziens namelijk de basis die gelegd dient te worden in

de lerarenopleiding.

10 In casu (1) leerkracht als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen, (2) leerkracht als opvoeder, (3) leerkracht als

inhoudelijk expert en (4) leerkracht als organisator.

Page 63: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

62

Het e-archief – Dit onderdeel van het e-portfolio werd voornamelijk besproken aan de hand

van de vraag of de lectoren het volledig doornemen of niet. Net als bij verschillende andere

aspecten aan het e-portfolio, speelt ook hier de factor tijd een grote rol. De meeste lectoren

nemen het e-archief van de studenten niet volledig door (zoals ook uit de schriftelijke

vragenlijst bleek) omdat ze er vaak de tijd niet voor hebben.

“Ja, nu neem ik nog wel het volledige e-archief van elke student door. Omdat ik dat eigenlijk de enige manier vind om wat zicht te krijgen op de aanpak, op wat die doet en een lijn te zien of een patroon in de manier van lesgeven. Maar ’t zijn allemaal studenten uit het oud programma hè en die hebben maar twintig lessen. In het nieuwe systeem gaat dat niet meer lukken. Dat zijn dan te veel studenten en te veel documenten” (G1). “Ik check gewoon of alles erin zit. De student moet mij dan maar door zijn e-archief loodsen door ernaar te linken in zijn POP” (EM14).

Daarnaast zien we verschillen in de mening van de lectoren ten aanzien van de

boomstructuur van het e-archief. Terwijl sommige lectoren dit een must vinden om de

structuur in dit onderdeel van het e-portfolio te kunnen bewaren, vinden anderen het

vervelend dat ze steeds moeten doorklikken naar een volgend niveau. Een laatste beperking

die sommige lectoren ten slotte ondervonden was dat hun studenten klagen over een

gebrek aan webruimte om de documenten te uploaden die ze aan het e-archief wensen toe

te voegen. De lectoren geven aan dat ze het jammer vinden dat daardoor de studenten

beperkt worden in hetgeen ze kunnen uploaden. Ze willen ook graag beeld- en

geluidsfragmenten zien opduiken in dit gedeelte van het e-portfolio.

De opdrachten op meso- en microniveau – Voor de meeste lectoren zitten deze opdrachten

inhoudelijk goed. De beoordeling ervan roept echter vragen op bij een aantal lectoren. Een

aantal opdrachten blijven immers beperkt tot het reflecteren over een handeling of activiteit

die de student uitvoerde. De vraag die een aantal lectoren daarbij stelt, is “beoordelen we

op die manier niet te veel het kunnen reflecteren in plaats van de uitvoering van de activiteit

zelf?”. Daarnaast zijn voor sommige lectoren de opdrachten te veel op secundair onderwijs

gericht. Deze kritiek komt vooral vanuit de lectoren van de SLO_E_M. Enkele lectoren klagen

bovendien over de beperkte inbreng van studenten in deze opdrachten. De opdrachten zijn

voor hen te sturend en de studenten moeten te veel “gewoon uitvoeren”.

“Kunnen we de studenten niet meer laten kiezen in functie van waar hun eigen interesses en werkpunten liggen? Studenten mogen bij mij zelf opdrachten aanbrengen en bestaande opdrachten vervangen door wat ze zelf willen doen. Die opdrachten zijn nu véél te hard toegespitst op het secundair onderwijs maar onze studenten komen ook in heel veel andere contexten terecht.” (EM14).

Page 64: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

63

De lesreflecties – Inhoudelijk vinden de meeste lectoren de reflectieformulieren goed.

“De stappen die in een reflectieproces moeten gezet worden, worden goed begeleid in die reflectieformulieren. De juiste vragen worden gesteld én in de juiste volgorde. In het algemeen ben ik dus wel tevreden van die formulieren, ja” (EM8).

Al is niet iedereen het daar mee eens.

“Neen, ik vind niet dat die reflectieformulieren voldoen. Sommige vragen zouden anders gesteld moeten worden. (…) Er wordt te weinig gevraagd naar ‘wat kan je uit je theoretische achtergrond halen dat hier nuttig zou kunnen zijn?’” (G7).

De lectoren zijn het er verder echter unaniem over eens dat de studenten te veel

reflectieformulieren moeten invullen.

“We kunnen de tijd die studenten nu gebruiken om tegen hun zin

schriftelijk te reflecteren, toch ook in gesprek doorbrengen. Dan is het

leerrendement veel groter!” (G3).

“Ik denk dat het voor sommige studenten gewoon te veel is. Ik wil

daar echter geen kwantitatieve norm rond hanteren. Het hangt een

beetje af van het leerproces van de student. Er zijn studenten die vrij

snel op het goeie spoor zitten en met minder uitgeschreven reflecties

toekomen. Andere studenten zouden dan weer veel grondiger moeten

reflecteren, en waarbij de hoeveelheid formulieren niet afdoet aan de

oppervlakkigheid van dat proces.” (G6).

“We werken sociaal wenselijk gedrag in de hand door hen zoveel

reflecties te laten schrijven” (G6).

2.1.4.1.7 Gepercipieerde doelen en functies De vragenlijst bevroeg bij de lectoren of ze weten wat de doelstellingen van het e-portfolio

zijn. Hierop werd, globaal genomen, bevestigend geantwoord (M=4.24; SD=0.88). Daarnaast

werd in een meerkeuze-item (waarbij verschillende antwoorden mochten aangeduid

worden) de vraag gesteld welke van de genoemde doelstellingen volgens de lector het best

aansluit bij zijn eigen visie op het e-portfolio, waarbij een volgorde van belangrijkheid

aangeduid moest worden. Ook hier valt het verschil tussen de beide SLO-groepen op.

Volgens de lectoren van de SLO_G dient het e-portfolio in de eerste plaats om “het

leerproces van de student te begeleiden” en in de tweede plaats om “groei en ontwikkeling

te stimuleren”. Een gedeelde derde plaats geven zij aan “het reflecteren over ervaringen” en

“het bevorderen van zelfsturing en verantwoordelijkheid”. De lectoren uit de andere SLO’s

Page 65: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

64

schrijven in de eerste plaats een andere doelstellingen toe aan het e-portfolio, zijnde “het

bevorderen van reflectie over ervaringen”. Een tweede doelstelling zien zij in “het opstellen

en bijsturen van een sterktezwakteanalyse tijdens de stage” en ten derde duidden zij “het

bevorderen van zelfsturing en verantwoordelijkheid” aan.

Ten slotte werd in een ander meerkeuze-item (ook hier konden verschillende

antwoordmogelijkheden aangeduid worden) aan de lectoren gevraagd wat voor hen de kern

uitmaakte van het e-portfolio, en om hun antwoorden in volgorde van belangrijkheid te

plaatsen. Hier blijkt wederom een verschil te zitten op de manier waarop de lectoren uit de

beide groepen kijken naar het e-portfolio. Bij de lectoren uit de SLO_G bestaat namelijk veel

eensgezindheid over het feit dat de kern van het e-portfolio voor alle lectoren (behalve één)

het “persoonlijk ontwikkelingsplan” is (53 punten). “De reflecties bij de lesopdrachten” komt

voor deze lectoren op de tweede plaats (10 punten). De derde plaats is weggelegd voor “de

lesopdrachten” – een antwoord dat slechts door één lector werd aangeduid. Bij de lectoren

van de SLO_E_M, is de volgorde identiek dezelfde, maar het gewicht van de

antwoordcategorieën verschilt aanzienlijk. Ook voor hen is het

“persoonlijkontwikkelingsplan” de kern (42 punten) maar dit antwoord wordt op de voet

gevolgd door “ de reflecties bij de lesopdrachten” (33 punten). De derde plaats is weggelegd

voor de “lesopdrachten” met toch nog 13 punten, echter afkomstig van slechts drie

respondenten. Deze verschillen in gewicht tussen beide SLO-groepen, is te wijten aan het

feit dat de mening over wat de kern van het e-portfolio uitmaakt, meer gevarieerd is bij de

lectoren uit de SLO_G dan bij de andere SLO-groep.

Wat betreft de doelstellingen en functies die de lectoren in de interviews aanhalen,

verschillen deze niet van wat uit de schriftelijke bevraging naar voor kwam. Door nagenoeg

alle lectoren wordt de functie “het groeiproces kunnen documenteren” als belangrijk

gepercipieerd, zeker in vergelijking met het klassieke papieren portfolio, waarin nauwelijks

groei kon gezien worden, doordat het portfolio enkel op het einde van de stageperiode werd

ingeleverd. Dit heeft als rechtstreeks gevolg dat ook procesbegeleiding mogelijk wordt en

niet enkel het product bekeken en beoordeeld wordt. Dit is een belangrijke meerwaarde van

het e-portfolio.

Echter, de lectoren geven aan dat alleen het bekijken en opvolgen van het e-portfolio

onvoldoende is om de effectieve prestaties van de studenten te kunnen inschatten. Ze geven

bijna unaniem aan dat een stagebezoek een noodzakelijke aanvullende voorwaarde

betekent om de studenten te kunnen beoordelen.

“Voor die eerste vijf functionele gehelen blijf ik het bijzonder

belangrijk vinden om mij de situatie te kunnen voorstellen. Ik moet

iemand kunnen zien functioneren voor de klas. Je blijft toch een beetje

afhankelijk van wat de studenten schrijven en aangezien er op dat

vlak grote verschillen zijn tussen studenten, is dat niet evident” (G12).

Page 66: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

65

2.1.4.1.8 Conclusie Samenvattend kunnen we stellen dat de lectoren in het algemeen een eerder positieve

houding aannemen ten aanzien van het e-portfolio, maar dat er tussen de respondenten

veel verschillende meningen bestaan. Deze verschillen worden voornamelijk veroorzaakt

vanuit de mening die de lectoren hebben over de (al dan niet verhoogde) gepercipieerde

werkdruk die met het e-portfolio samenhangt en met de attitude van de lectoren ten

aanzien van en de vaardigheden betreffende ICT. Daarnaast heerst ook over het toegang

verlenen tot het e-portfolio aan derden onenigheid. De verschillen tussen de beide SLO-

groepen zijn voornamelijk terug te vinden op het vlak van de houding van de lectoren ten

aanzien van de gepercipieerde werkdruk.

2.1.4.2 Welke handelingen stellen de lectoren in de

SLO/POC concreet in de begeleiding en beoordeling

van studenten?

2.1.4.2.1 Begeleiding

2.1.4.2.1.1 Vertrouwensrelatie tussen student en lector

Tijdens het opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek‘ verwijzen

de lectoren uit de SLO_G meer naar het e-portfolio (MSLO_G=3.30; SDSLO_G=1.34) dan de

lectoren uit de andere SLO-groep (MSLO_E_M=2.33; SDSLO_E_M=0.82), zo blijkt uit de vragenlijst.

Merk echter voor de SLO_G een grote spreiding op. Bovendien moet ter nuancering van

deze cijfers gesteld worden dat niet alle lectoren uit de SLO_E_M zelf instaan voor het

opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’, wat een vertekend

beeld geeft. Het aantal ontbrekende antwoorden in deze SLO-groep is dan ook groot (NE_M=8

versus NG=1) Uit de interviews blijkt dat de lectoren het erover eens zijn dat het zelf kunnen

begeleiden van ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’ nagenoeg alleen maar

voordelen heeft.

“Het feit dat ge mensen leert kennen in een groep. Ze moeten bij mij

al microteaching doen dus in die zie ik al hun sterke en zwakke

punten. Ik vind niet dat dat iets zegt over hun échte kwaliteiten

maar ik zie wel wie ik voor mij heb.” (G10).

Een klein aantal lectoren begeleidde door omstandigheden (zwangerschapsverlof, ziekte, te

weinig ingeschreven studenten,…) studenten tijdens de stage die niet bij hen ‘Concretisering

Page 67: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

66

van thema’s uit de vakdidactiek…” volgden. Zij gaven aan dit te merken in hun begeleiding

en beoordeling. Er is echter ook één nadeel dat genoemd werd door verschillende lectoren.

Ze gaven aan dat ze het er moeilijk mee hebben dat ze ‘Concretisering van thema’s uit de

vakdidactiek’ moeten beoordelen, bovenop de stagebeoordeling.

“Eigenlijk geven wij op véél een punt. Ik voel mij daar niet op mijn

gemak bij. Ik heb ook niet alle waarheid in pacht. Ik denk dat dat wel

mag dat die e-portfolio dan ook [door een andere lector] gevolgd

wordt op één of andere manier. (…) Iemand anders mag dat zeker ook

bekijken. Ook voor de studenten hun gevoel!” (G1).

2.1.4.2.1.2 Eigenlijke stagebegeleiding

In de vragenlijst werd gepeild naar de mate waarin de lectoren weten wat van hen verwacht

wordt betreffende begeleiding van studenten binnen hun stage. Een grenssignificant verschil

(F(1,16)=3.841; p=.068) werd gevonden tussen beide SLO-groepen. De lectoren van de

SLO_G weten, naar eigen zeggen, goed wat van hen verwacht wordt (MSLO_G=4.25;

SDSLO_G=0.46)# terwijl de lectoren uit de andere SLO’s daar minder, maar alsnog vrij goed, van

op de hoogte zijn (MSLO_E_M=3.70; SDSLO_E_M=0.68)#. Daarnaast werd ook de behoefte van de

praktijklector aan contact met de mentor bevraagd. Die behoefte blijkt, global genomen,

niet groot te zijn (M=3.39; SD=1.04). Een groot deel van de interviewleidraad behandelde de

concrete begeleiding die de lectoren hun studenten bieden en de stappen die ze daarin

zetten. Een onderdeel daarvan was de interactie van lectoren met hun studenten. Ten eerste

werd hen gevraagd via welke communicatiemiddelen ze het vaakst met de studenten in

interactie treden. Uit de antwoorden van de respondenten bleek over het algemeen dat e-

mail het vaakst werd gebruikt om afspraken te maken rond stagebezoeken en gesprekken,

maar dat de lectoren verkiezen om face to face feedback te leveren aan studenten, hetzij

over de stage, hetzij over de inhoud van het e-portfolio.

“E-mail is een goed middel om snel en efficiënt afspraken te maken.

Maar ik verkies voor begeleiding toch wel mondeling contact omdat

ik ook lichaamstaal heel belangrijk vind. Per mail kun je niet samen

dénken…” (G11).

Kleine vragen en opmerkingen betreffende de opdrachten in het e-portfolio en de

lesvoorbereidingen die studenten maken, verlopen daarnaast vaak via het e-portfolio zelf, in

de comments. Ten tweede werd aan de lectoren de frequentie van deze interacties

bevraagd. Daaruit bleek dat de meerderheid van de lectoren de studenten liever vaker wil

zien, maar dat (alweer) de factor tijd een beperkende rol speelt hierin. Een derde aspect aan

de interacties met studenten, dat aan bod kwam in de interviews, was de kwaliteit van de

relatie met de studenten. Wat dat betreft, blijkt een goede band met studenten een

Page 68: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

67

noodzakelijke voorwaarde om een degelijke en authentieke begeleiding aan studenten te

kunnen bieden.

“Ik vind de meerwaarde aan het contact met studenten de

vertrouwensfunctie. Het vertrouwen wekken zodat ze weten wie je

bent en wat jouw basisprincipes zijn. Ik ga mee in hun training. Ik

laat toe dat ze fouten maken. (…) Dat geeft hen een relaxed gevoel.

(…) Dat ze weten dat ik vaderlijk overkom.” (EM9).

Eén respondent haalde aan dat hij verwachtte dat door de invoering van het e-portfolio hij

een minder goede en vooral minder nauwe band zou ontwikkelen met zijn studenten omdat

hij vreesde dat het contact zich zou gaan beperken tot ‘e-contact’. Het tegendeel bleek

echter waar.

“Mijn ervaring is dat ik met die mensen [van het nieuwe SLO-

programma] toch nog een nauwer contact had. Ik had dat niet

gedacht want ik dat het een dialoog ging zijn via computer. Maat dat

is dus niet zo. Verbazend dat ik dan toch nog meer coachend kan

optreden dan vroeger zelfs… Dat vind ik positief, ja!” (G10).

Een tweede onderdeel betreft de samenwerking die lectoren aangaan met andere

betrokkenen, meerbepaald de interactie van lectoren met de mentoren van de stagescholen.

Ook hier werd ten eerste gevraagd via welk communicatiemiddel de lectoren het vaakst en

het liefst contact hadden met de mentoren. Daaruit bleek dat zij de mentoren vooral in

levende lijve ontmoeten op het moment waarop ze op stagebezoek gaan bij de student. De

meeste respondenten haalden tevens aan dat, indien er zich problemen voordeden met het

stageverloop van de student, ze nog extra contact hadden per mail of per telefoon maar dat

dit eerder uitzonderlijk was. Mailverkeer werd verder ook door enkel lectoren gebruikt om

praktische afspraken te maken, maar slechts een minderheid van de lectoren maakt daar

gebruik van.

De meeste lectoren merkten op dat het contact met de mentoren vrij beperkt is, maar

slechts een minderheid vindt dit té beperkt. Zij willen de lectoren graag meer zien, maar ook

hier speelt de tijdsfactor een inhiberende rol.

“Die mensen zijn ook al zo overvraagd hè…” (G2).

Hoewel er verder niet expliciet naar werd gevraagd in de interviewleidraad, konden we toch

een verschil opmerken in de houding van lectoren ten aanzien van de mentoren.

“Ze denken altijd ‘amai die van Leuven’ maar wij zijn ook maar

gewoon leerkrachten hè. Die denken dat wij allemaal proffen zijn

ofzo, totdat ik zeg dat ik naast mijn job aan de unief ook nog gewoon

lesgeef, dan verandert hun houding ineens.” (G2).

Page 69: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

68

“Mentoren zijn niet altijd objectief hè. Bijvoorbeeld als ze de student

zelf in de klas hebben gehad. Dan kan die student echt niks fout doen.

Dan is alles perfect. Maar dat kan toch niet hè?” (EM5).

2.1.4.2.1.3 Actieve rol van de student in zijn eigen leerproces

Over de mate van actieve inbreng van de student in zijn eigen stagetraject, kunnen we op

basis van de schriftelijke vragenlijst vaststellen dat er een significant verschil bestaat tussen

de mening van de lectoren van de beide SLO-groepen (F(1,16)=5.00; p=.040). De lectoren uit

de SLO_E_M vinden namelijk dat er eerder voldoende ruimte is voor de student om de stage

aan te passen aan zijn eigen opleidingsnoden (MSLO_E_M=3.50; SDSLO_E_M=0.71)#, terwijl de

lectoren uit de andere SLO-groep hier helemaal mee akkoord gaan (MSLO_G=4.25;

SDSLO_G=0.71)#.

2.1.4.2.1.4 Feedback

Uit de schriftelijke vragenlijst blijkt dat feedback in beide SLO-groepen veruit het meest

verschaft wordt in de gesprekken met de student. Op de tweede plaats komt voor beide e-

mailgebruik en bij de lectoren van de SLO_G wordt deze tweede plaats gedeeld met het

gevel van feedback in de stagedocumenten zelf.

Uit de interviews blijkt meer specifiek dat feedback op de documenten in het e-portfolio

voornamelijk via het e-portfolio zelf wordt gegeven via de commentaarfunctie in Toledo.

Voor feedback over de stageprestaties en het bespreken van de voortgangsrapporten

verkiezen de lectoren echter een gesprek.

“Via e-mail [geef ik vaak feedback]. Omdat dat het gemakkelijkste is,

het vlotst werkbaar op die manier. Hoewel, ook in die gesprekken die

wij voeren, hè... Daar gaan we er dieper op in, meestal. De feedback

die ik per e-mail geef, is dan vaak over een reflectieverslag of zo, of

over details. En dat zijn dan ook meer korte of praktische

mededelingen. In de gesprekken zelf gaan we daar dan dieper op in.”

(EM4).

Op de vraag welke doelen de lectoren beogen met hun feedback, antwoordden de lectoren

vooral dat ze hun feedback procesmatig opvatten.

“Aan de ene kant wil ik dat ze een stukje bemoediging, bekrachtiging

krijgen voor datgene war ze mee bezig zijn en aan de andere kant wil

ik hen een stukje uitdagen omdat ze er nog niet zijn. Ik zal altijd heel

kritisch zijn, maar ook het perspectief schetsen van ‘je bent goed op

weg!’“ (G12).

Page 70: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

69

Enkele lectoren maakten melding van het feit dat ze het lastig vinden dat, ondanks het feit

dat ze hun feedback begeleidend en coachend bedoelen, de studenten hem beoordelend

ervaren.

2.1.4.2.1.5 Reflectie begeleiden

In de schriftelijke bevraging werd gepeild of de lectoren het reflectiemodel van Korthagen

gebruiken om de kwaliteit van het reflectieproces van de student te begeleiden tijdens de

stage. In het e-portfolio concept is dit namelijk zo bedoeld. Voor dit item wordt een

significant verschil gevonden tussen beide groepen van lectoren (F(1,15)=7.477; p=.015). De

lectoren van de SLO_G beoordeelden deze stelling over het algemeen uitgesproken positief

(MSLO_G=4.38; SDSLO_G=0.74)# terwijl de lectoren van de SLO_E_M ontkrachtend antwoordden

(MSLO_E_M=2.89; SDSLO_E_M=1.36)#. Merk hierbij op dat ook de spreiding van de antwoordden

verschillend is in beide groepen.

Wat betreft de reflecties van studenten vinden de lectoren eerder niet dat de reflecties bij

studenten oppervlakkig blijven (M=2.76; SD=1.20)#.

Uit de interviews komt duidelijk naar voor dat de meeste lectoren reflectie begeleiden en,

indien nodig, stimuleren in de gesprekken die ze met de studenten voeren - minder via de

commentaarfunctie in het e-portfolio en nog minder via e-mail. De bedoeling die de lectoren

hebben met het begeleiden van reflectie is het verruimen van het perspectief van de

student.

Door samen met hen vanuit andere perspectieven naar hun reflecties te kijken, proberen ze

diepgang te stimuleren.

“Als dat niet zo diepgaand gebeurt, dwingen we ze een beetje hè. Dat

dwingen gebeurt sowieso een beetje vanuit dat e-portfolio ook hè. De

opdrachten zijn allemààl zeer reflectief. (…) Als ze zelf niet diepgaand

reflecteren, dan peuteren we een beetje hè. Bijvragen stellen en zo.

Zo voel ik wel of ze de opdracht ter harte hebben genomen of niet.”

(EM9).

“Schriftelijk doe ik dat echt via opmerkingen en bijvragen: “waarom

dit?” en “waarom dat?”. (...) En in een gesprek probeer ik hen dan …

Ik confronteer hen met wat ik zie op de video bijvoorbeeld. (...) Maar

de meesten doen dat wél goed hoor…” (G10).

Slechts één respondent geeft aan hij het heel moeilijk vindt om de studenten die niet uit

zichzelf diepgaand reflecteren, daartoe te brengen.

Page 71: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

70

De lectoren geven verder in de interviews aan dat de kwaliteit van de reflecties van

studenten verschilt van student tot student, maar dat het vaak te maken heeft met de mate

van taalvaardigheid van de studenten.

“We moeten erover waken dat we die studenten die verbaal sterker

zijn, in de praktijk niet hoger gaan waarderen omwille van het feit dat

ze vlotter reflecteren en omgekeerd.” (G3).

2.1.4.2.2 Beoordeling

2.1.4.2.2.1 Beoordeling algemeen

Een interessante vaststelling die uit de vragenlijst blijkt, is het feit dat de lectoren niet

voldoende weten hoe ze het e-portfolio dienen te evalueren (M=3.00; SD=0.77)#. Bij de

lectoren van de SLO_G duikt dit gemiddelde zelfs onder de neutrale score 3 (MSLO_G=2.87;

SDSLO_G=0.84)#. Dit is een verontrustende constatatie. Daarnaast werden aan de vragenlijst

twee meerkeuze-items toegevoegd waarmee gepeild wordt naar de manier waarop lectoren

concreet tot hun beoordeling komen. Het eerste items betreft de vraag hoe de lectoren het

e-archiefgedeelte van het e-portfolio raadplegen wanneer ze het e-portfolio van een student

beoordelen. Hier zien we een verschil tussen de manier waarop de lectoren van beide SLO-

groepen hiermee omgaan. Het antwoord dat het vaakst werd aangeduid (door 43%) bij de

lectoren van de SLO_E_M, is “als de student vanuit zijn persoonlijk ontwikkelingsplan

verwijst naar het archief”. Daarnaast werd door 36% van deze lectoren “als steekproef”

aangeduid. Bij de lectoren van de SLO_G ligt dit anders. 64% van de lectoren van deze SLO

duidde aan dat ze het e-archief van hun studenten “altijd volledig” nalezen.

Het tweede meest gekozen antwoord is “als steekproef” (27%). Het tweede meerkeuze-item

dat concreet de acties van de lectoren in hun beoordelingsgedrag bevraagt, is de vraag

waarop ze zich baseren om tot een eindscore te komen. Hierbij mochten verschillende

antwoorden aangeduid worden en werd aan de respondenten gevraagd ze in volgorde van

belangrijkheid (d.i. de meeste impact op de eindscore) te plaatsen. De antwoorden die bij de

lectoren van de SLO_G het vaakst werden aangeduid en/of het zwaarst doorwegen in hun

beoordeling zijn respectievelijk “de lessen die ik als lector tijdens de stage heb bijgewoond”

(23 punten), “het persoonlijk ontwikkelingsplan” (20 punten) en “de feedback op de les,

door de mentor ingevuld, op het lesvoorbereidingsformulier” (19 punten). “De reflecties bij

de lesopdrachten” werd wel vaak aangeduid, maar werd door slechts één lector als meest

doorwegende factor aangeduid. Bij de lectoren van de SLO_E_M staan dezelfde factoren op

de twee belangrijkste plaatsen, maar in omgekeerde volgorde. Bij hen blijkt namelijk “het

persoonlijk ontwikkelingsplan” het zwaarst door te wegen (28 punten), gevolgd door “de

bijgewoonde les” (12 punten). Bij deze lectoren scoren als derde hoogste “de

lesopdrachten” (7 punten).

Page 72: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

71

Ook in de interviews komt één bepaald aspect aan de beoordeling naar voor waar het

merendeel van de lectoren het moeilijk mee heeft. Velen geven namelijk aan dat ze het

toekennen van een punt een moeilijke opdracht blijven vinden, hetzij omwille van het feit

dat ze dit een grote verantwoordelijkheid vinden, hetzij vanuit de onzekerheid over de eigen

subjectieve betekenis van de punten. Wat betreft die grote verantwoordelijkheid hebben

sommige lectoren het er lastig mee hebben dat ze meer dan 30 studiepunten beoordelen,

zeker als ook ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’ door henzelf beoordeeld

moeten worden. Een tweede beoordelaar kan volgens deze lectoren soelaas bieden (zie

verder). De onzekerheid die sommige lectoren voelen is een gevolg van een teveel aan

informatie waarop de student beoordeeld moet worden.

“Welke stappen onderneem ik?... Ja, dat is moeilijk hè… Ik vind het

echt moeilijk om een e-portfolio te beoordelen én die lessen te

beoordelen die gegeven worden. Er is zoveel informatie, en zo weinig

overzicht daarover. Ik vind dat moeilijk!” (EM8).

2.1.4.2.2.2 Scoreformulier

De lectoren staan gematigd positief ten aanzien van de bruikbaarheid van deze evaluatietool

voor het leerproces van de student (M=3.29; SD=0.92)#, maar ze vinden het tegelijkertijd

moeilijk om op basis van het scoreformulier een eindbeoordeling toe te kennen (M=3.31;

SD=0.87)#.

Deze verdeelde meningen worden ook weergegeven in wat de lectoren over het

scoreformulier vertellen in de interviews. Sommige lectoren verkiezen een globale

beoordeling boven een analytische. Zij vinden het moeten beoordelen van studenten met

“kruisjes zetten” minder aangewezen. Voor andere lectoren geldt het tegendeel: zij willen

graag objectieve en afgebakende criteria voorgeschoteld krijgen, waarop ze hun studenten

kunnen beoordelen. Verschillende lectoren geven aan dat ze over het algemeen bij de

berekening van de punten op basis van het scoreformulier tot een lager cijfer komen dan

wat ze, globaal genomen, in gedachten hadden. Een aantal lectoren geeft in dat geval de

voorkeur aan het cijfer dat ze in hun hoofd hadden.

“Ik vind dat *scoreformulier+ sterk geobjectifieerd. Ik vind het heel

moeilijk om de stap te zetten naar dat cijfer en bovendien vind ik dat

er te veel onderdelen zijn om te beoordelen. (...) Dat geeft te veel

informatie.” (EM13).

“Ik zou andere criteria willen hanteren. Die moeten ruimer opgevat

worden. Nu is dat echt veel te rigide. Gewoon kruisjes zetten en dan

een totaalsom maken is niet zo echt mijn stijl…” (EM14).

Page 73: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

72

De vaakst gehoorde kritiek op het scoreformulier luidt dat de verdeling van – tot ++ te

weinig differentiërend werkt. Wanneer door de interviewer naar een alternatief of

suggesties ter verbetering werd gevraagd, konden de respondenten moeilijker tot een

antwoord komen. Voor sommige lectoren was het toevoegen van een kolom aan de

positieve kant een oplossing, terwijl andere lectoren vonden dat dat eerder aan de negatieve

kant moet gebeuren.

“Misschien zouden ze – ik weet niet of dat kan – er een criterium aan

kunnen toevoegen. Plus-min is voor mij onder de 10 [op 20], plus is

tussen de 10 en de 15 en plus-plus is voor mij 16 en meer. Dus ze

zouden ergens nog een criterium ertussen moeten hebben. De

middencategorie is nu 10-15 maar dat is veel te breed hè! Er zou nog

een categorie 10-12 moeten zijn.” (EM5).

2.1.4.2.2.3 Tweede beoordelaar

Wat betreft het standaard inschakelen van een tweede beoordelaar, liggen de meningen van

de lectoren duidelijk uit elkaar, zo blijkt uit de schriftelijke vragenlijst. Gemiddeld genomen

antwoordden de respondenten positief, maar de standaarddeviaties van beide SLOgroepen

en van de totale groep zijn hoog (M=3.16; SD=1.18).

Ook in de interviews bleek deze verdeeldheid van meningen. Een kleine meerderheid van de

lectoren is het erover eens dat dit geen standaardprocedure hoeft te zijn. De argumenten

die daarvoor aangehaald worden zijn vooral het gebrek aan tijd om ook andere e-portfolio’s

op te volgen. Bovendien wordt de meerwaarde ervan in twijfel getrokken: wat is immers het

oordeel waard van een lector die verder geen of slechts weinig zicht heeft op het reeds

afgelegde traject van die student? De lectoren die dit wel voorstander zijn van een tweede

beoordelaar, pleiten daar vaak voor vanuit een onzekerheid over de eigen beoordeling.

“Een tweede mening is al-tijd goed hè. Een beoordeling is en blijft iets

subjectiefs en het gevaar dat uw beoordeling niet juist is, wordt

verkleind door een tweede beoordelaar in te schakelen” (EM8).

Voor veel lectoren biedt een tweede beoordelaar echter wel soelaas in geval van twijfel bij

de beoordeling van een student die slechts matig presteert. Een tweede beoordelaar kan in

dat geval mee beslissen over het slagen of falen van die student.

2.1.4.2.2.4 Actieve rol van de student in de eigen beoordeling

In de interviews werd aan de lectoren gevraagd welke rol volgens hen was weggelegd voor

de student in zijn eigen beoordelingsproces. De stagebeoordeling is momenteel zodanig

geconcipieerd dat de student over zichzelf een beoordelingsformulier invult en hij dus

Page 74: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

73

sowieso zichzelf beoordeelt. Er zijn echter verschillende manieren waarop de lectoren met

deze zelfbeoordeling omgaan. Ten eerste laten sommige lectoren de student zichzelf een

eindcijfer toekennen, waarna zij als lector dat punt kunnen afzwakken of integendeel,

omhoog trekken op basis van hun eigen beoordeling. Daarnaast gebeurt echter ook het

omgekeerde: de lector zegt aan de student welk eindcijfer hij in gedachten had, waarna de

student de kans krijgt te motiveren waarom hij zichzelf meer of minder zou geven. Beide

manieren van werken gebruiken het reflectievermogen van de student om hem over zichzelf

te laten nadenken.

“De student heeft een heel belangrijke rol hè in zijn eigen

beoordeling. Want mijn beeld is gevormd na de tussentijdse les van

het stagebezoek. De evolutie die de student daarna doormaakt, moet

hij volledig zelf aangeven. En ik moet erop vertrouwen dat het juist is

wat hij zegt. Ze maken u toch eigenlijk wijs wat ze willen hè!” (EM14).

2.1.4.2.3 Conclusie Om de tweede onderzoeksvraag, namelijk de vraag naar de concrete begeleidings- en

beoordelingspraktijken van de respondentengroep, te beantwoorden, vatten we hier de

resultaten samen. Op het vlak van begeleiding kan gesteld worden dat de lectoren een groot

belang hechten aan ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’ om de beginsituatie van

de studenten bij de start van hun stage, zo goed mogelijk te kunnen inschatten. De eigenlijke

stagebegeleiding loopt voor de meeste lectoren vlot, hoewel niet alle lectoren weten wat

precies van hen verwacht wordt in die stagebegeleiding. Betreffende de communicatie met

mentoren en studenten, zijn ook hier de meeste lectoren tevreden. Ze gebruiken e-mail het

vaakst voor praktische afspraken en een gesprek voor feedback en beoordelingen. Volgens

de meeste lectoren is er voldende ruimte voor de student in zijn eigen leer- en

beoordelingsproces, maar we zien hier toch een groot verschil tussen de mening van de

lectoren uit de SLO_G enerzijds en uit de SLO_E_M anderzijds. Min of meer problematisch is

het feit dat (vooral in de SLO_E_M) niet alle lectoren het reflectiemodel van Korthagen

gebruiken om het reflectieproces bij de student te begeleiden, hoewel dit wel zo voorzien is

door de ontwikkelaars van het e-portfolio. De oppervlakkige mate waarin sommige

studenten reflecteren is een ander aandachtspunt.

Ook op het vlak van beoordeling kan gesteld worden dat dit voor de meeste lectoren vlot

verloopt, hoewel ook hier (net als voor de begeleiding) niet alle lectoren precies weten hoe

ze het e-portfolio dienen te evalueren. Een ander aandachtspunt is het scoreformulier. Een

aantal lectoren geeft aan dat ze het moeilijk vinden om via het scoreformulier een punt aan

de student toe te kennen, omwille van de analytische manier van beoordelen die met dit

formulier gehanteerd wordt.

Page 75: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

74

Tegen het standaard invoeren van een tweede beoordelaar hebben verschillende lectoren

weerstand. Het vaakst gehoorde tegenargument betreft de tijdsfactor. Toch werden ook

positieve geluiden gehoord: de onzekerheid van sommige lectoren betreffende hun eigen

beoordelingscapaciteiten, wordt met een tweede beoordelaar opgevangen.

2.1.4.3 Welke noden en wensen worden door de

lectoren in de SLO/POC gevoeld betreffende de

implementatie, begeleiding en/of de beoordeling van

het e-portfolio?

2.1.4.3.1 Kennis van het conceptueel kader Om te toetsen hoe het staat met de voorkennis van de lectoren betreffende pedagogische

concepten en betreffende de theoretische achtergrond van het e-portfolio, werden in de

vragenlijst een aantal items opgenomen die dit expliciet bevroegen, bijvoorbeeld de

reflectiecyclus van Korthagen, constructivistisch leren. Het eerste wat bij deze items opvalt is

ten eerste dat (soms significante) verschillen worden gevonden tussen de antwoorden van

de lectoren uit de SLO_G, die naar eigen zeggen goed op de hoogte zijn van deze

pedagogische concepten (met een gemiddelde dat varieert tussen M=4.55 en M=4.82) en de

lectoren van de SLO_E_M, die naar eigen zeggen van de meeste concepten eerder de inhoud

kennen (deze groep scoort telkens een gemiddelde dat varieert tussen M=3.50 en M=4.38).

Een tweede opvallende verschil tussen de beide groepen is het feit dat de lectoren binnen

de SLO_G duidelijk minder verschillen van elkaar (met een gemiddelde standaarddeviatie

van MSD=0.56), dan de lectoren binnen de SLO_E_M (met in deze categorie een gemiddelde

standaarddeviatie van MSD=1.06).

Het grootste verschil tussen beide SLO-groepen zit in de mate waarin de lectoren aangeven

het reflectiemodel van Korthagen te kennen. Terwijl de lectoren van de SLO_G aangeven dit

model helemaal te kennen (MSLO_G=4.82; SDSLO_G=0.41), zijn de lectoren van de SLO_E_M hier

naar eigen zeggen minder van op de hoogte (MSLO_E_M=3.50; SDSLO_E_M=1.40). Het verschil

tussen beide groepen is significant (F(1,23)=9.072; p=.006). Niet alleen de kennis van het

reflectiemodel van Korthagen, maar ook die van een constructivistische visie op leren, is

grondiger bij de lectoren van de SLO_G (MSLO_G=4.64; SDSLO_G=0.67) in vergelijking met die van

de lectoren uit de andere SLO’s (MSLO_E_M=3.71; SDSLO_E_M=1.49). Voor dit pedagogisch concept

verschillen beide groepen echter niet significant van elkaar (F(1,23)=3.606; p=.070). Omdat

de andere items gelijkaardige gegevens vertonen, doch geen significant verschil aantonen

tussen beide SLO-groepen, worden deze in tabelvorm gepresenteerd (zie Tabel 3).

Page 76: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

75

Tabel 3: gemiddelde en standaarddeviatie van de scores voor de items betreffende de kennis van de conceptuele basis bij de lectoren, per SLO en in het totaal.

gegroepeerde SLO

SLO_E_M SLO_G beide SLO’s

M SD M SD M SD

Ik ken het decreet met vastgelegde basiscompetenties voor leraren.

3.93

0.10

4.73

0.65

4.28

0.94

item

s Ik weet duidelijk wat de doelstellingen van het e-

portfolio zijn.

4.00 0.96 4.55 0.69 4.24 0.88

Ik ben op de hoogte van het concept ‘zelfgestuurd

leren’.

4.36 0.76 4.73 0.48 4.52 0.65

Ik ben op de hoogte van het concept ‘competentiegericht evalueren’.

4.38 0.77 4.73 0.47 4.54 0.67

2.1.4.3.2 Opleiding en training De noden en wensen die de lectoren voelen wat betreft opleiding en vorming, werden

onderverdeeld in vier categorieën op basis van de inhoud van de opleiding en vorming. De

eerste categorie betreft opleiding en training omtrent het concept van het e-portfolio,

alsook de theoretische achtergrond die men nodig heeft om het e-portfolio te kunnen

begeleiden en beoordelen in een lerarenopleiding. De tweede categorie betreft de vorming

die de lectoren willen op technisch vlak. Hier gaat het puur over de ICT-kant van de zaak. De

derde en vierde categorie tenslotte betreffen de begeleidings- en beoordelingsvaardigheden

die een lector moet bezitten om het e-portfolio (en de studenten in het algemeen) te

begeleiden en beoordelen in de lerarenopleiding.

Over het algemeen kunnen we stellen dat de noden omtrent bijkomende vorming en

ondersteuning én de meningen over de bestaande vorming en ondersteuning, verdeeld zijn

tussen de lectoren, maar dat hier geen duidelijk onderscheid is tussen wat lectoren van de

ene versus lectoren van de andere SLO hierover denken.

2.1.4.3.2.1 Conceptueel

De zelfgerapporteerde voorkennis die de lectoren hebben over het e-portfolio, werd reeds

in een vorige onderzoeksvraag behandeld. Deze resultaten komen volledig overeen met de

antwoorden die de lectoren in de vragenlijst gaven. Zoals blijkt dat de lectoren van de SLO_G

minder nood hebben aan bijkomende vorming over pedagogische concepten (MSLO_G=2.82;

SDSLO_G=1.08), dan de lectoren uit de andere SLO’s (MSLO_E_M=3.50; SDSLO_E_M=1.45). Merk

Page 77: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

76

echter op dat, ondanks het feit dat alle lectoren uit de eerstgenoemde SLO het eerder eens

zijn met de stellingen dat ze verschillende conceptuele kennis bezitten, ze toch meer

verschillen in mening over de nood aan bijkomende vorming hieromtrent. Ook in de andere

SLO’s zijn de lectoren verre van eensgezind.

In de interviews viel het op dat weinig lectoren specifieke vragen hadden omtrent bepaalde

concepten die verband houden met het e-portfolio of met stagebegeleiding.

Niettegenstaande zegt de meerderheid van de lectoren te willen en zullen deelnemen aan

vormingssessies hieromtrent, indien deze zouden georganiseerd worden.

2.1.4.3.2.2 Technisch - ICT

Wat betreft het bijschaven van de technische vaardigheden die nodig zijn om het e-portfolio

te kunnen opvolgen en beoordelen, zijn de lectoren in beide SLO-groepen het er in de

vragenlijst eerder mee eens dat er nood is aan een bijkomende sessie omtrent het werken

met e-portfolio. De meningen tussen de lectoren zijn echter sterk verdeeld (M=3.60;

SD=1.12). Ook de behoefte aan een specifieke handleiding voor lectoren omtrent e-portfolio,

wordt in het algemeen eerder gevoeld (M=3.92; SD=0.88).

Daarnaast peilde de vragenlijst naar de mening van de lectoren over de ondersteuning en

begeleiding die nu reeds geboden wordt. De lectoren zijn het er algemeen over eens dat de

Toledo-community ‘0809 stage SLO gedrags- en maatschappijwetenschappen’ voldoende

informatief is (M=4.00; SD=0.76), en dat zij in het ‘EPF help’-gedeelte een antwoord vinden

op hun vragen (M=3.41; SD=0.51). De lectoren uit de SLO_G waren het meer eens

(MSLO_G=4.36; SDSLO_G=0.81) met het feit dat de introductiesessies, voor lectoren

georganiseerd in oktober 2008, als nuttig ervaren werden, dan de lectoren uit de andere

SLO’s (MSLO_E_M=3.67; SDSLO_E_M=0.88). In de meningen van beide lectorengroepen betreffende

deze introductiesessies, werd een grenzend significant verschil gevonden (F(1,21)=3.849;

p=.063).

Terwijl de lectoren omtrent conceptuele voorkennis geen specifieke vragen hadden in de

interviews, geldt betreffende technische vaardigheden het tegendeel: verschillende lectoren

hebben nog specifieke vragen of problemen die verband houden met de techniek van het e-

portfolio. Veel vragen rezen rond het invoegen van comments in het e-portfolio. Zeker de

helft van de lectoren is hier nog lang niet vaardig in. Ook het (door studenten) verlenen van

toegang tot het e-portfolio loopt niet vlot. Een laatste vaakgehoorde vraag is de specifieke

vraag naar het invoegen van commentaar in een document dat door de student werd

geupload.

“Ik zou eigenlijk weinig aan het e-portfolio veranderen, maar als ik

dan toch iets moet zeggen, dan wil ik graag commentaar kunnen

invoegen in het POP zelf.” (G12).

Page 78: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

77

2.1.4.3.2.3 Begeleidings- en beoordelingsvaardigheden

Uit de antwoorden in de vragenlijst blijkt dat er nood is aan duidelijkere richtlijnen voor het

begeleiden van het e-portfolio, zowel bij de lectoren uit de SLO_E_M (MSLO_E_M=4.14;

SDSLO_E_M=0.66), als bij de lectoren uit de SLO_G (MSLO_G=3.64; SDSLO_G=0.81).

Niettegenstaande blijkt uit de interviews dat de stagebegeleiding van de meeste lectoren

vlot verloopt en klinken er weinig vragen betreffende de opleiding in

begeleidingvaardigheden. Het volgende citaat van een respondent stemt misschien tot

nadenken.

“Met de week ben ik nog meer en meer overtuigd het e-portfolio een

enorm krachtig instrument is om die doelstellingen te realiseren.

Maar tegelijk ben ik er met het uur meer van overtuigd dat dat kennis

vergt, vaardigheden en scholing, om op die manier studenten te

begeleiden in hun leerproces. Wij gaan er verschrikkelijk snel van uit,

eigenlijk op een naïeve manier, dat iedereen dat zomaar kan.” (G3).

Uit de vragenlijst blijkt de nood aan duidelijkere richtlijnen voor het evalueren van het e-

portfolio (M=4.21; SD=0.59). De relatieve eensgezindheid betreffende dit onderwerp valt op.

Uit de interviews blijkt dat een aantal lectoren nog worstelt met een gevoel van relativiteit

van hun eigen beoordelingen. Ze vinden deze zelf subjectief en zijn bang studenten daardoor

oneerlijk te beoordelen. Ook op de onzekerheid betreffende beoordelingsvaardigheden

werd reeds in een vorige paragraaf ingegaan.

2.1.4.3.2.5 Vorm waaronder lectoren opleiding en vorming wensen

Behalve de vraag naar meer (hetzij algemene, hetzij specifieke) richtlijnen omtrent

verschillende thema’s (cf. supra), valt het in de vragenlijst op dat de nood aan voorbeelden

van good practices eveneens gevoeld wordt (M=3.68; SD=0.85), en dit in allebei de groepen

van lectoren. Ook de houding van lectoren ten aanzien van meer ervaringsuitwisseling

tussen collega’s, is positief (M=3.84; SD=0.85). De wens van de lectoren om een community

op Toledo op te richten, voor vragen aan en ervaringsuitwisseling tussen collega’s, is positief,

al zijn voor dit laatste item de meningen meer verdeeld dan voor de vorige twee (M=3.67;

SD=1.05).

Ook in de interviews halen de lectoren aan dat ze voorbeelden van good practices willen,

wanneer hen wordt gevraagd naar de vorm waaronder ze graag opleiding of vorming willen

krijgen. Verschillende suggesties voor van wie die good practices moeten komen worden

aangebracht. Maar volgens verschillende lectoren kunnen ook externen uitgenodigd worden

Page 79: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

78

om een voorstelling te komen geven van hoe het e-portfolio in hun opleiding wordt gebruikt.

Daarnaast wordt door nagenoeg alle lectoren aangehaald dat ze graag meer intervisie willen

onder de lectoren. Ervaringsuitwisseling wordt dus eveneens als een belangrijke leertool

gezien. De meeste lectoren hebben geen voorkeur voor overleg op SLO- of op POC-niveau.

“Ik vind uitwisseling wel heel belangrijk, maar ik wil ook resultaten

horen van onderzoeken die gevoerd zijn bij studenten. Misschien

moet ik ook studenten horen die het gedaan hebben? Zodat die

achteraf echt kunnen terugkijken zonder dat ze beoordeeld worden.”

(G11).

“Nascholing krijgen over e-portfolio-gerelateerde thema’s, ik denk dat

dat voor iedereen goed zou zijn: een voor- of namiddag organiseren

waar dat er een aantal mensen vertellen van “op die manier begeleid

ik mensen en op die manier beoordeel ik mijn studenten”. Good

practices eigenlijk. Gewoon communiceren, suggesties doen, een

beetje op die manier … Ik heb geen behoefte om de elvendertigste

keer naar Fred Korthagen te luisteren hoe het in mekaar zit. (...) We

hebben dat toen op de mentorendag trouwens gehad, zo’n

intervisiemoment. Ik was toen heel enthousiast daarover.” (G3).

2.1.4.3.3 Conclusie Samenvattend kunnen we deze onderzoeksvraag beantwoorden door te stellen dat de

lectoren inderdaad nood hebben aan vorming en opleiding. Die vorming dient zich

meerbepaald te richten op ten eerste de begeleidings- en beoordelingsvaardigheden die

noodzakelijk zijn om studenten met een e-portfolio te kunnen coachen. Daarnaast is een

aantal lectoren naar eigen zeggen te weinig ICT-vaardig om het e-portfolio te kunnen

begeleiden. Vorming omtrent het technisch gebruik ervan is voor deze lectoren welkom. Ten

slotte geven de lectoren van de SLO_E_M aan slechts matig op de hoogte te zijn van

bepaalde pedagogische concepten, zoals het reflectiemodel van Korthagen en het

constructivisme. De lectoren spreken een voorkeur uit voor meer intervisiemogelijkheden en

voorbeelden van good practices om hun eigen praktijk te optimaliseren.

Page 80: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

79

2.2 Onderzoeksopzet en resultaten bij

studenten

2.2.1 Vraagstelling

(1) Een eerste hoofdvraag is naar de beleving van de studenten bij het e-portfolio en het

praktijkluik. Deze hoofdvraag omvat verschillende deelvragen.

(a) Ten eerste is er de vraag hoe studenten de implementatie van het e-portfolio beleven en

hoe zij ertegenover staan. Enerzijds, wordt de vertrouwdheid van studenten met de

conceptuele basis van het e-portfolio voor de aanvang van de stage én na het beëindigen

ervan onderzocht. Daarbij wordt in eerste instantie de vraag gesteld of, en in welke mate,

studenten op beide momenten op de hoogte zijn van belangrijke theoretische concepten die

aan de basis liggen van het e-portfolio: ‘Een constructivistische visie op leren’, ‘Het

reflectiemodel van Korthagen’, het concept ‘Zelfgstuurd leren’ en ‘Comptentiegericht

evalueren’. Maar, in tweede instantie, wordt op beide momenten eveneens onderzocht

hoe studenten de vooropgestelde doelen, functies en de inhoud van het e-portfolio

percipiëren; hun visie op het portfolio als begeleidings- en evaluatie instrument en hun

impressie van het e-portfolio. Ook de meer algemene beleving van studenten t.a.v. het e-

portfolio na het beëindigen van de stage wordt onderzocht. Daarbij wordt bevraagd in

welke mate voldaan is aan essentiële voorwaarden voor een vlotte start. Maar ook de

zinvolheid van het e-portfolio voor het leerproces en de ervaren belasting binnen de stage

worden bevraagd. Tenslotte wordt ook de zinvolheid van de verschillende onderdelen in het

praktijkluik binnen de opleiding bevraagd.

(b) In een tweede deelvraag wordt onderzocht welke begeleiding studenten krijgen van hun

mentor(en) en lector en hoe zij die ervaren. Daarbij werd gepeild naar de ervaren zinvolheid

van de ontvangen begeleiding of de wenselijkheid ervan wanneer ze die niet kregen. Hierbij

werd ook aandacht geschonken aan de plaats die het e-portfolio hierin inneemt. Er werd

tevens onderzocht hoe studenten de evaluatie van het e-portfolio ervaren. Tenslotte werd

bevraagd welke begeleidings- en ondersteuningsbehoeften studenten ervaren doorheen de

lesstage.

(c) Bij de derde, deelvraag, wordt gepeild naar de noden en wensen die door studenten

worden gevoeld betreffende de implementatie, de begeleiding en/of de evaluatie van het

portfolio.

(d) In de laatste deelvraag wordt onderzocht hoe zinvol studenten de verschillende

onderdelen binnen het praktijkluik van de opleiding ervaren.

Page 81: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

80

(2) De tweede hoofdvraag is de vraag of de studietijd/werktijd binnen de stage in evenwicht

is met de via studiepunten begrote studietijd. Ook deze vraag kan onderverdeeld worden in

verschillende deelvragen.

De vraag dringt zich op (a) hoe de studietijd verdeeld over het academiejaar? Vervolgens (b)

kan men zich de vraag stellen of de feitelijk bestede studietijd van de stage, en voor elk van

de onderdelen binnen de stage, in evenwicht is met wat begroot werd. De derde vraag is (c)

hoe de studietijd verdeeld is over de verschillende activiteitencategorieën/rubrieken

(voorbereidingstijd, contacttijd en verwerkingstijd). Vervolgens kan ook de vraag gesteld

worden (d) hoeveel tijd studenten besteden aan andere activiteiten die met het e-portfolio

of de stage verbonden zijn (o.m. het e-portfolio vormgeven, de verplaatsingstijd,…) maar

waar geen studietijd voor begroot werd. In een vijfde vraag (e) wordt onderzocht hoe het

vooropgestelde begeleidingsmodel toegepast wordt in de praktijk. In een laatste vraag (f)

wordt de realiseerbaarheid van de opdrachten op de stagescholen en de belasting van de

keuzeopdrachten voor de mentoren onderzocht

2.2.2 De onderzoeksgroep

In het academiejaar 2009-2010 schreven 41 studenten uit drie verschillende SLO’s zich in

voor deelname aan het onderzoek. In de loop van het academiejaar haakten 11 studenten

af. Indien studenten afhaakten werd geïnformeerd naar de reden, 8 studenten gaven een

reden op. Bij twee onder hen was dat omwille van een problematisch stageverloop, één

student gaf de voorkeur aan een alternatieve stage. Voor 5 studenten viel de combinatie

van de lerarenopleiding met andere verplichtingen (afwerken van een masterproef, werk,

een andere opleiding) te zwaar. Zij zouden de lerarenopleiding later hervatten.

Studenten konden rekenen op een compensatie van 4 studiepunten voor deelname aan het

onderzoek, 2 studiepunten per stagedeel. Hiervoor werd volledige medewerking gevraagd.

Zij die een alternatieve stage volgden konden slechts voor één van beide stagedelen

deelnemen aan het onderzoek. De compensatie kon uitsluitend opgenomen worden voor

de keuzeopdrachten.

(1) In het onderzoek werden vragenlijsten afgenomen bij de studenten. Tabel 4 geeft een overzicht van de onderzoeksgroep.

Page 82: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

81

Tabel 4: beschrijving van de deelnemende studenten volgens meetmoment

Vragenlijst 1 2 3

N % N % N %

Student in SLO Economie 12 29 9 29 9 30

Gedragswetenschappen 11 27 10 32 9 30

Maatschappijwetenschappen &

Filosofie

18 44 12 39 12 40

Statuut Regulier 41 100 31 100 30 100

LIO - - - - - -

Alternatieve stage Neen 29 71 28 93 28 93

Ja 2 5 2 7 2 7

Studiepercentage Voltijds 37 90 28 90 27 93

>50% 2 5 2 7 2 7

<50% 2 5 1 3 1 3

Werkt Neen 35 85 27 87 26 87

Ja 6 15 4 13 4 13

Afgewerkte

stagedelen

1 - - 27 90 5 17

2 - - 4 10 25 83

(2) In het onderzoek vonden ook Focusgroepinterviews plaats (zie verder 2.2.3.2

Focusgroepinterviews bij de studenten). De eerste 3 van de uiteindelijk 9

focusgroepinterviews werden afgenomen op het einde van academiejaar 2008- 2009.

Studenten die zich in de loop van het academiejaar 2008 – 2009 inschreven voor een

terugkomsessie werden hiervoor uitgenodigd via mail. Van de 17 studenten die zich

inschreven namen er 14 deel aan de interviews (tabel 5). Deze 14 studenten zijn dus

supplementair aan de eerder besproken 41 studenten.

De overige 6 focusgroepinterviews (tabel 5) gebeurden in de tweede helft van het

academiejaar 2009 – 2010. De eerste 5 focusgroepen gebeurden tussen 8 en 22 april 2010.

Hieraan namen 25 studenten deel. Voor studenten die op dat ogenblik nog niet ver genoeg

gevorderd waren in hun stagetraject of verhinderd waren werd bijkomend een

focusgroepinterview georganiseerd begin juni 2010, waaraan nog 5 studenten deelnamen.

Van één student (MWF) werd eveneens begin juni 2010 een individueel interview

Page 83: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

82

afgenomen, als compromis omdat de student zich niet had kunnen vrijmaken op de data

waarop de focusgroepinterviews plaatsvonden.

Tabel 5: overzicht het aantal studenten per slo over de focusgroepinterviews per

academiejaar

Juli 2009 3 interviews N=14

Voorjaar 2010 6 interviews N=30

SLO Economie 2 10

SLO Gedragswetenschappen 5 10

SLO Maatschappijwetenschappen en Filosofie 7 10

(3) 30 studenten schreven tijd voor het eerste stagedeel, 24 onder hen rondden ook het

tweede stagedeel af. De verzamelde data van één studente werd niet verwerkt omdat zij

tijdens het tweede stagedeel een alternatieve stage volgde. Tabel 4 (vragenlijst 3) geeft een

beschrijving van de onderzoeksgroep. In het eerste (N=30) en het tweede stagedeel (N=24)

liepen resp. 29 (97%) en 17 (71%) studenten stage in een secundaire school. Er werd data

verzameld over 46 stagedelen heen waarvan 85% in secundaire scholen gelopen werd.

2.2.3 Het onderzoeksinstrumentarium,

dataverzameling en –analyse11

Er werd opnieuw geopteerd voor een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve

onderzoeksinstrumenten. Door het gebruik van een combinatie van zowel kwantitatieve als

kwalitatieve onderzoeksinstrumenten wordt ook het triangulatieprincipe gevolgd waarbij de

zwaktes of leemtes van het ene instrument gecompenseerd worden door het andere

instrument (Kelchtermans, 2003).

11 Bijlage 2 Instrumenten voor dataverzameling bij studenten en mentoren

Bijlage 3 Codeerschema voor de interviews en focusgroepinterviews bij studenten en mentoren Bijlage 4 Codeboeken bij de vragenlijsten voor studenten en mentoren

Page 84: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

83

2.2.3.1 Vragenlijsten

2.2.3.1.1. Inhoud van de vragenlijsten Vragenlijsten laten kwantitatieve data-analyse toe omdat voor alle respondenten dezelfde

coderingssleutel gehanteerd wordt. Maar het is tevens mogelijk om op een flexibele manier

data te verzamelen in de tijd. Studenten lopen namelijk stage in instellingen verspreid over

heel Vlaanderen, vaak in de buurt van hun eigen woonplaats. Daarenboven moeten

studenten tijdens die periode niet op vaste momenten aanwezig zijn in Leuven in het kader

van hun opleiding. Vragenlijsten kunnen via mail verstuurd worden naar studenten

waardoor een verplaatsing naar Leuven vermeden wordt.

De schriftelijke vragenlijsten werden opgesteld op basis van een literatuurstudie omtrent het

gebruik van portfolio in lerarenopleidingen en op basis van een eerste reeks

focusgroepinterviews, gedurende het academiejaar 2008-2009 (2.2.3.2

Focusgroepinterviews bij de studenten).

In de vragenlijsten werden verschillende vraagsoorten opgenomen. Ze bevatten

meerkeuzevragen waarbij meerdere antwoorden konden gekozen worden. Stellingen

werden beantwoord op een 5-punten Likertschaal. Er werden ook open vragen gesteld

waarin studenten antwoorden konden verduidelijken. Er zijn uiteindelijk 3 vragenlijsten bij

de studenten afgenomen.

2.2.3.1.1.1 De eerste vragenlijst: kennis van het stageconcept Voorafgaand aan de stage werd in een eerste vragenlijst gepeild naar de vertrouwdheid van

studenten met de conceptuele basis van het e-portfolio en hun visie t.a.v. het e-portfolio.

Daarbij wordt gepeild of, en in welke mate, studenten op de hoogte zijn van belangrijke

theoretische concepten die aan de basis liggen van het e-portfolio: ‘Een constructivistische

visie op leren’, ‘Het reflectiemodel van Korthagen’, het concept ‘Zelfgestuurd leren’ en

‘Comptentiegericht evalueren’. Verder wordt onderzocht hoe studenten de doelen, functies

en de inhoud van het e-portfolio percipiëren; hun visie op het portfolio als begeleidings- en

evaluatie instrument en hun eerste impressie bij het e-portfolio.

2.2.3.1.1.2 De tweede vragenlijst: kennis van het

stageconcepten, begeleiding door mentoren en lectoren en

ervaren noden en wensen Na het beëindigen van het eerste stagedeel werd een tweede vragenlijst afgenomen. Het

eerste deel bevatte de vragen die in de eerste vragenlijst werden gesteld aangevuld met

vragen naar de algemene beleving van de stage. In het tweede deel werd de begeleiding

Page 85: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

84

door mentoren en lectoren bevraagd. De vragen in het derde luik peilden naar wensen en

noden inzake de implementatie, de begeleiding en/of evaluatie van het e-portfolio.

2.2.3.1.1.3 De derde vragenlijst: zinvolheid van de

verschillende onderdelen binnen het praktijkluik De laatste vragenlijst werd afgenomen bij het beëindigen van de stage. Daarin werd de

ervaren zinvolheid van de verschillende onderdelen binnen het praktijkluik binnen de

opleiding bevraagd. Daarnaast werd bevraagd welke begeleidings- en

ondersteuningsbehoeften studenten ervoeren doorheen de lesstage (figuur 12).

Figuur 12: overzicht van de bevraagde begeleidings-

en ondersteuningsbehoefte tijdens de lesstage

2.2.3.1.2. Dataverzameling via de vragenlijsten Om zoveel mogelijk studenten te bereiken die in de loop van het academiejaar 2009 - 2010

de stage binnen de lerarenopleiding startten, werd op verschillende manieren en

momenten informatie verspreid. Elk academiejaar worden bij de start van het academiejaar

informatiesessies over de lerarenopleiding gegeven waarop zowel instromers aanwezig zijn,

als studenten die reeds een eind gevorderd zijn in de opleiding. Tijdens deze sessies werd

informatie gegeven over het project en werden studenten uitgenodigd voor deelname. Alle

studenten die bij de start van het academiejaar 2009-2010 aangemeld waren op de Toledo-

community: ‘0910 Stage SLO Gedrags- en Maatschappijwetenschappen’ werden op de

hoogte gebracht van het project via mail en uitgenodigd voor deelname. Binnen deze

community werd ook informatie geplaatst over het project. Via een link konden studenten

zich inschrijven om deel te nemen. Studenten die zich inschreven voor een workshopsessie

Praktische informatie op school bij de start

Inhoudelijke en didactische informatie bij de lesvoorbereidingen

Schriftelijke en mondelinge feedback na de lessen

Lesbezoek met lesopname

Collectieve intervisie/supervisie

Page 86: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

85

waarin hen wordt aangeleerd hoe te werken met het e-portfolio, maar zich nog niet

inschreven voor deelname aan het onderzoek, kregen een persoonlijke mail toegestuurd

met informatie en werden uitgenodigd om dat alsnog te doen. Aansluitend op deze sessies

kregen studenten gedetailleerde informatie over het project en tijdschrijven en werd de

eerste van drie vragenlijsten afgenomen. Dit gebeurde tussen 01 en 15 oktober 2009.

Tijdschrijven werd gestart op hetzelfde ogenblik.

Studenten kregen de tweede vragenlijst via mail toegestuurd op het ogenblik dat ze het

eerste stagedeel beëindigden. De vragenlijst werd begin februari 2010 naar de eerste

student verstuurd, de laatste in juni 2010. De periode tussen het ogenblik dat de vragenlijst

werd opgestuurd naar studenten en het ogenblik dat ze werd ingestuurd is lang. Studenten

kregen een herinneringsmail als ze de vragenlijst niet terugstuurden binnen een redelijke

termijn van ongeveer 2 weken. Indien studenten een onvolledige vragenlijst instuurden

werd eveneens een mail verstuurd waarin geïnformeerd werd naar de achterliggende reden.

Uit deze reacties bleek dit te wijten aan verschillende oorzaken. Een aantal gaf aan dat ze

nog volop bezig waren met de verslaggeving na het eerste stagedeel. Anderen gaven aan

dat ze met het tweede stagedeel gestart waren of prioriteit gaven aan de voorbereiding

daarvan. Verschillende studenten gaven ook aan dat het eindgesprek met de lector nog

moest plaatsvinden. De laatste vragenlijst werd pas in juni ingestuurd.

Studenten kregen de eindvragenlijst toegestuurd via mail op het ogenblik dat ze aangaven

dat hun stage beëindigd was. De stage werd pas beschouwd als afgerond wanneer het e-

portfolio was gefinaliseerd. De eerste vragenlijst werd verstuurd aan het einde van de

maand mei 2010, de laatste in de tweede helft van juni 2010.

2.2.3.1.3. Analyse van de via de vragenlijsten verkregen data De gegevens uit de vragenlijsten werden onderworpen aan een kwantitatieve analyse. De

data werden in het statistisch softwareprogramma SPSS ingevoerd en resultaten werden

overgezet in codeboeken om ze overzichtelijk te bewaren. Van de items die beantwoord

dienden te worden op een 5-punten Likertschaal werd het gemiddelde en de

standaarddeviatie berekend. Bij de studenten werd een t-test uitgevoerd om na te gaan of

er bij de itemresponsen op de vragen, die zowel in de eerste als de tweede vragenlijst

gesteld werden significante verschillen vastgesteld kunnen worden.

In de vragenlijst werden ook meerkeuze-items opgenomen waarbij de respondenten

verschillende antwoorden konden aanduiden. Daarbij werd hen gevraagd om de gekozen

items te ordenen volgens belangrijkheid. Bij deze items werd geturfd hoeveel keer elk van de

antwoordcategorieën op de eerste, tweede en derde plaats voorkwam. De som werd

gedeeld door het totaal aantal respondenten. Op die manier werd een rangschikking

verkregen van de antwoordcategorieën in volgorde van belangrijkheid.

Page 87: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

86

Open vragen in de vragenlijst werden op de volgende manier geanalyseerd. In een eerste

stap werden de verschillende antwoorden van de respondenten doorgenomen. Op basis

hiervan werden verschillende antwoordcategorieën gekozen.

2.2.3.2 Focusgroepinterviews bij de studenten

2.2.3.2.1. Verantwoording en inhoud van de

focusgroepinterviews Om de beperkte diepgang bij de bevraging via vragenlijsten op te vangen werd ervoor

gekozen om studenten ook te bevragen met een kwalitatief onderzoeksinstrument. Daarbij

werd gekozen voor focusgroepinterviews. Die laten toe om studenten op een

gestructureerde manier te bevragen over verschillende onderwerpen. De bevraagde topics

uit de vragenlijsten kunnen op die manier in een breder kader geplaatst worden. Door

gebruik te maken van focusgroepinterviews in plaats van individuele interviews was het

mogelijk om de volledige respondentengroep te bevragen binnen de beschikbare tijd.

Focusgroepinterviews kunnen beschouwd worden als semi-gestructureerde

onderzoeksinterviews. Daardoor wordt er enerzijds een mate van vrijheid en openheid voor

de geïnterviewden gerealiseerd, maar wordt er anderzijds voor gezorgd dat de interviewer

bewaakt dat de vooropgestelde topics aan bod komen. Dit wordt door Luyten en Lowyck

(2003) benoemd als de paradox van het onderzoeksinterview.

Een interviewleidraad waarin de vragen en onderwerpen worden opgelijst waarvan de

onderzoeker zeker wil dat ze aan bod komen, geeft verschillende voordelen. (1) Ten eerste

geeft het de interviewer een structuur en systematiek waardoor vergelijking tussen de

gegevens van verschillende focusgroepen mogelijk is. (2) Het helpt de interviewer ook om te

bewaken dat bepaalde thema’s niet over het hoofd gezien worden enerzijds, of dat bepaalde

thema’s herhaaldelijk worden besproken anderzijds. (3) Ook andere interviewereffecten,

zoals bijvoorbeeld het stellen van suggestieve vragen kan m.b.v. een interviewleidraad,

worden beperkt.

Hoewel deze voorstructurering de beperking inhoudt dat wordt ingegaan op niet

vooropgestelde thema’s, laat een semi-gestructureerd interview toch voldoende openheid

aan de onderzoeker om bijvragen te stellen. Daar de twee interviewers in casu ook de

onderzoekers zijn en de context van de lerarenopleiding grondig kennen, kunnen zij een

afweging maken wanneer het zinvol is om op een bepaald thema dieper in te gaan.

Er werd geopteerd voor focusgroepinterviews boven individuele interviews omwille van

volgende redenen: de interactie tussen de studenten brengt heel wat spontane reacties naar

boven en meningen die met elkaar uitgewisseld en vergeleken worden. Daardoor ontstaat

Page 88: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

87

een dynamiek die het individuele interview overstijgt. Morgan (1988, p.21) omschrijft dit als

volgt: “when all goes well, focusing the group discussion on a single topic brings forth

material that would not come out in either participants’ own casual conversations or in

response to the researcher’s preconceived questions”. Keerzijde van deze medaille is dat

misschien niet alle studenten hun individuele meningen durven uiten wanneer de mening

van de groep een bepaalde kant opgaat. In dit onderzoek wordt dit euvel gedeeltelijk

opgevangen, omdat ook individuele gegevens beschikbaar zijn, verkregen door de

vragenlijsten. Ook hier levert het triangulatieprincipe een voordeel op. Daarnaast is er het

materiële argument, namelijk een efficiëntere tijdsbenutting (Morgan, 1988), want het kost

uiteraard heel wat meer tijd en geld om 45 studenten individueel te bevragen dan in

focusgroepen. Door het kunnen bevragen van een grotere steekproef studenten wordt

bovendien de respresentativiteit van de resultaten vergroot.

De interviewleidraad bij de studenten bestaat inhoudelijk uit 3 grote delen die parallel lopen

aan de onderzoeksvragen, namelijk vragen naar het stageconcept, vragen naar de

begeleiding en evaluatie en tenslotte vragen naar wenselijkheid en voorstellen ter

verbetering. Ter inleiding werd gevraagd aan de studenten om zich aan elkaar voor te

stellen omdat sommige deelnemers van de focusgroep elkaar voor het eerst zagen, en werd

ook een vraag gesteld naar de motivatie om de SLO te starten. Deze inleidende vragen

deden ook dienst als ijsbreker en om ervoor te zorgen dat elke deelnemer aan het woord is

gekomen en zo de drempel tot praten werd weggenomen.

Daarnaast werd aan de deelnemers ook gevraagd om voorafgaand aan de start van het

interview op papier in kernwoorden drie positieve en drie negatieve aspecten omtrent stage

neer te schrijven. Na het interview werd dan overlopen of al deze aspecten aan bod waren

gekomen.

2.2.3.2.2. Dataverzameling via de focusgroepinterviews Zie ook bespreking van de onderzoeksgroep (2.2.2 De onderzoeksgroep).

2.2.3.2.3. Analyse van de via de focusgroepinterviews

verkregen data De via de focusgroepen verkregen data werden kwalitatief-interpretatief geanalyseerd.

Alle interviews werden opgenomen met een digitale recorder. In een eerste fase werden

alle interviews letterlijk getranscribeerd. Hierbij werden de auditieve gegevens met een

minimaal verlies aan informatie in tekstvorm omgezet. Ook werden relevantie non of

paraverbale gegevens geregistreerd. Deze transcripties zijn beschikbaar op CD-rom.

Page 89: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

88

In een tweede fase werden deze uitgeschreven interviews gecodeerd. Hierbij werden de

transcripties herhaaldelijk nagelezen en wordt er gezocht naar betekenissamenhang tussen

tekstfragmenten. Een codeerschema werd opgesteld op basis van de onderzoeksvragen en

de interviewleidraad. Vooreerst werd een eerder voorlopig codeerschema opgesteld op

basis van de eerste interviews, waarna dit werd bijgesteld in een definitieve versie van het

codeerschema.

Het codeerschema bestaat uit vier hoofdcodes, namelijk ‘concept en inhoud stage’,

‘begeleiding’, ‘evaluatie’, 'wenselijkheid’. Elke hoofdcode wordt daarna onderverdeeld in

subcodes op basis van de tijdens het interview aan bod gekomen topics. Deze hoofdcodes

en subcodes zijn descriptief en geven met een woord aan waarover het tekstfragment

handelt. Voorbeeld van een descriptieve code is de code ‘terugkomsessie’, waarbij ‘contra

multidisciplinair’ een voorbeeld is van een interpretatieve code.

Deze codering gebeurde met behulp van NVIVO12, een softwarepakket dat ondersteuning

biedt bij de classificatie en structurering van ondermeer tekstgegevens in categorieën en

codes.

2.2.3.3 Tijdschrijven bij de studenten

2.2.3.3.1. Verantwoording van het gebruik van Kronos en

aanvullende vragenlijst Binnen de Associatie K.U.Leuven werden in het kader van een OOF-project verschillende

tools voor studietijdmeting ontwikkeld. Aangezien de techniek van tijdschrijven geldt als de

meest betrouwbare en accurate werd hiervoor gekozen. Via een webapplicatie (Kronos)

kunnen studenten on-line studietijd registreren. Kronos is ontwikkeld voor

studietijdmetingen van traditionele opleidingen maar niet bij stages en levert geen

kwalitatieve informatie. Daarom werd de studietijdmeting aangevuld met een vragenlijst

(derde vragenlijst), waardoor kwalitatieve informatie bijkomend verzameld kon worden. In

Kronos schreven studenten tijd bij de verschillende onderdelen binnen de stage: de

observatiestage, de lesstage, de evaluatieopdracht, de verwerkingsopdrachten, de

begeleidingssessies en de keuzeopdrachten. Daarnaast werd ook gevraagd om tijd te

schrijven bij andere activiteiten die met het e-portfolio of de stage verbonden zijn maar

12 Dit programma maakt het ook mogelijk om de proporties per code te visualiseren in overzichtelijke tabellen.

Van dit laatste werd in dit onderzoek geen gebruikt gemaakt. De klemtoon in dit onderzoek ligt in de optimalisatie van de lerarenopleiding en elke individuele uitspraak die daartoe kan bijdragen wordt als zinvol beschouwd en gecodeerd.

Page 90: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

89

waar geen studietijd voor begroot werd. In een afzonderlijk Excel-document werd

bijkomende informatie verzameld. Daarin werd de totaal bestede tijd bij de verschillende

opdrachten binnen elk stageonderdeel bijgehouden. Ook werd bij de verschillende keuze-

opdrachten gevraagd om op een 5-punten Likert schaal een inschatting te maken van de

belasting voor de mentor en de mate waarin deze gerealiseerd kon worden binnen de

stagecontext waarbinnen stage gelopen werd.

Bij het tijdschrijven werd onderscheid gemaakt tussen drie verschillende

activiteitencategorieën. Als studenten werken aan een opdracht in het kader van hun stage,

dan is dat: ter voorbereiding daarvan, bij de uitvoering ervan of voor verslaggeving nadien.

Onder voorbereidingstijd (vb) wordt de tijd verstaan die de student besteedt aan het

voorbereiden van opdrachten o.a. het maken van lesvoorbereidingen, verzamelen van

lesmateriaal, lezen van boeken en besprekingen met mentor voorafgaand aan de uitvoering

van de opdrachten. Bij contacttijd (ct) gaat het om de tijd waarbinnen de student de

opdracht effectief uitvoert tijdens de stage: bij de observatiestage de duur van de

observatieles, bij een lesstage de duur van de stageles, bij keuzeopdrachten de duur van de

bijgewoonde klassenraad. Onder verwerkingstijd (vt) wordt de tijd verstaan die de student

spendeert aan het verwerken van opdrachten na de contacttijd o.a. nabesprekingen met de

mentor, schrijven van reflectieverslagen en uitschrijven van het persoonlijke

ontwikkelingsplan.

2.2.3.3.2. Dataverzameling via het tijdschrijven In de eerste helft van oktober 2009 aansluitend op de introductiesessies/workshopsessies,

waarin studenten leren werken met het e-portfolio, werden studenten uitgebreid

geïnformeerd. De studietijdmeting startte vanaf dat moment en liep tot de helft van de

maand juni 2010.

Om de betrouwbaarheid van de meting te verhogen werden verschillende acties

ondernomen. Aansluitend op de workshopsessies kregen studenten informatie over de

studietijdmeting in het algemeen en het gebruik van Kronos in het bijzonder. Onder de

studenten werd een handleiding verdeeld evenals blanco-formulieren. Dit laatste om hen in

staat te stellen om op een gestructureerde manier de geschreven tijd bij te houden zodat die

nadien in Kronos ingevoerd kon worden. De gebruikte materialen tijdens de sessies werden

daarna beschikbaar gesteld op de Toledo community: ‘0910 Stage SLO Gedrags- en

Maatschappijwetenschappen’, waar de studenten op aangemeld zijn. Voor het tijdschrijven

zelf kregen studenten een bundel met daarin blanco weekschema’s (figuur 13). Elke week

waarin studenten stage liepen noteerden ze de stagetijd op deze documenten. Aan het

einde van de week werd de informatie aangevuld in Kronos (figuur 14) en in het Excel-

document. Doorheen het academiejaar controleerde een onderzoeksmedewerker

regelmatig of studenten tijd schreven in Kronos. In het geval over een lange periode geen

data ingevoerd werden, kregen studenten een mail waarin ze aangemoedigd werden om dat

Page 91: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

90

alsnog te doen. De data die studenten ingaven per stagedeel in Kronos werden vergeleken

met het Excel-document dat ze ook telkens dienden in te vullen. Op die manier kon

verhinderd worden dat tijd ingevoerd werd in verkeerde rubrieken. Anomalieën tussen

beide documenten werden bevraagd. Indien het ging om foutief ingegeven data dan paste

de student die aan.

STUDIETIJD SLO Stagedeel 1: week van … tot …

Student X Rub Ma Di Wo Do Vr Za Zo Tot

Observatiestage 1 2 3 4 5

Vb

CT 2,1:00 3,1:00 2:00

VT

Lesstage: lessen Vb

CT

VT

Evaluatieopdracht Vb

Figuur 13: uittreksel uit een blanco weekschema

Figuur 14: schermafdruk van de tool voor tijdschrijven

Page 92: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

91

2.2.3.3.3. Analyse van de via het tijdschrijven verkregen data In een eerste stap werden de data die ingegeven werden in Kronos en het Excel-document

bij elke student gecontroleerd. Anomalieën tussen beide documenten werden bevraagd.

Indien het ging om foutief ingegeven data dan paste de student die aan. Vervolgens, bij het

afsluiten van het onderzoek, werden uit het databestand in Kronos weektotalen van nul uren

verwijderd. Studenten klikken soms de verkeerde week open bij het ingeven van studietijd.

Dat kan gebeuren ten gevolge van een te grote druk om de formulieren in te vullen (bv. door

herhaalde herinneringsmails of aansporingen van docenten die opvolgen) of omdat de

student zich om de een of andere reden bedenkt en toch geen data binnen die week invult

(bv. omdat hij zich bij nader inzien toch niet voldoende meer herinnert wat hij precies

gedaan heeft, omdat er iets anders tussenkomt, …). Omdat de geregistreerde weektotalen

van nul de gemiddelde studietijd van de betrokken week drukken moeten ze verwijderd

worden. ‘Outliers’ zijn scores die sterk afwijken van hetgeen de meeste studenten ingeven.

Dergelijke scores kunnen wijzen op fouten bij het intikken (bv. de student bedoelt 15 uur,

maar tikt per vergissing 45 uur), foutief begrepen instructies (de student vult in hoeveel tijd

hij aan de betrokken studieactiviteit gemiddeld per dag besteedde in plaats van per week),

systematisch sterk overdrijven van de studietijd vanuit sociaal of politiek wenselijke

overwegingen (bv. de student vult systematisch onrealistisch hoge studietijden in) of

willekeurig invulgedrag (de student tikt ‘zomaar iets’ in om ervan af te zijn). Door de

ingegeven data in Kronos voor alle studenten te vergelijken met de data die in het Excel-

document werden ingegeven, was het mogelijk om outliers te bevragen. Indien studenten

een plausibele uitleg konden verschaffen werd deze tijd niet geschrapt. Het kan voorkomen

dat een student 15 uur contacttijd ingeeft voor het begeleiden van een studie-uitstap. Voor

een opdracht die begroot werd op 5 studiebelastingsuren is dit vreemd. Het is echter niet

ondenkbaar dat de student leerlingen begeleidde tijdens een studiebezoek aan het

buitenland gedurende 2 dagen. Tenslotte, werden de data verwerkt in Kronos.

Bij de verkregen data over de realiseerbaarheid van de opdrachten tijdens de stage en de

belasting van de mentoren werd het gemiddelde en de standaarddeviatie berekend.

Page 93: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

92

2.2.4 Resultaten bij de studenten

Bij de bespreking van de resultaten worden de kwantitatieve data (vragenlijsten) en de

kwalitatieve data (uit de vragenlijsten en de focusgroepinterviews) samen en afwisselend

gebruikt.

In paragrafen van 4.1 tot en met 4.4 worden de antwoorden op de eerste hoofdvraag,

namelijk de vraag naar de beleving van de studenten bij het e-portfolio en het praktijkluik,

besproken. In paragraaf 4.5 worden de conclusies weergegeven bij de eerste hoofdvraag.

In paragraaf 4.6 worden de antwoorden op de tweede hoofdvraag, namelijk de vraag of de

studietijd/werktijd binnen de stage in evenwicht is met de via studiepunten begrote

studietijd. In paragraaf 4.7. worden de conclusies weergegeven bij de tweede hoofdvraag.

2.2.4.1 Op welke manier hebben de studenten de

implementatie van het e-portfolio (EPF) beleefd en

hoe staan ze er momenteel tegenover?

Vooraf: startmotivatie voor de SLO Bij de afname van de tweede vragenlijst (N=31) werd studenten gevraagd om aan te geven

hoe hoog hun startmotivatie was om de SLO te volgen. Uit tabel 6 blijkt dat de meerderheid

(71%) van de studenten gemotiveerd was om de opleiding aan te vatten (M=3.77, SD=0.85).

Er werden twee open vragen gesteld. Enerzijds werd aan studenten gevraagd wat hun

startmotivatie inhield. In een tweede vraag werd gepeild naar de reden(en) om de

lerarenopleiding aan de universiteit te volgen.

Op de eerste vraag werden 50 verschillende antwoorden gegeven. De voornaamste redenen

die genoemd werden om met de opleiding te starten zijn: ‘intrinsieke motivatie om leraar te

worden’ (38%) en ‘het verwerven van een extra diploma’ (44%), studenten geven aan dat

hun basisdiploma geen garantie biedt voor het vinden van een baan. Ook de ‘combinatie

beroep en gezinsleven’ (10%) en de ‘economische crisis’ (8%) worden genoemd.

Page 94: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

93

Tabel 6: resultaten op de vraag: “Hoe hoog was je motivatie om de SLO te volgen?”

Hoe hoog was je motivatie om de SLO te volgen? N %

Heel laag 0 0 %

eerder laag 3 10 %

neutraal 6 19 %

eerder hoog 17 55 %

heel hoog 5 16 %

Totaal 31 100 %

Deze redenen worden ook vermeld in de focusgroepinterviews. Een sprekend voorbeeld is

het volgende:

“En waarom SLO? Ja.. Omdat ik wel graag voor een klas sta en omdat

ik wel graag met jongeren bezig ben en dat lesgeven redelijk logisch

ligt in de lijn van dingen die ik nog vroeger gedaan heb. En ook wel

omdat ik een praktisch, handig diploma wou, naast Filosofie (lacht).

Voor als ik werk zoek. “

Er werden 35 verschillende antwoorden gegeven op de tweede vraag. In 63% van de

antwoorden geven studenten aan dat starten met de lerarenopleiding aan de universiteit

een evidentie is voor hen. Ze beschouwen het als een logisch vervolg van hun universitaire

masteropleiding en geven ook aan dat ze een alternatief nooit overwogen hebben. In 14%

van de antwoorden wordt de kwaliteit van universitaire opleiding genoemd. Redenen eigen

aan de invulling of organisatie van de opleiding aan de universiteit worden in 23%

antwoorden genoemd m.n. de mogelijkheid om de opleiding in 1 jaar af te ronden (11%),

dagonderwijs (6%) en de mogelijkheid om een tweede vakdidactiek op te nemen (6%).

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten uit de vragenlijst:

“De reden dat ik jullie universiteit koos is een combinatie van

factoren. Enerzijds omdat ik aan de K.U.Leuven de mogelijkheid had

om als tweede vakdidactiek wiskunde op te nemen. Ook het feit dat

jullie de opleiding in dagonderwijs aanbieden heeft meegespeeld. In

Diepenbeek (zowel aan de Universiteit Hasselt als aan de CVO Limlo)

was dat niet mogelijk. Daarnaast was ik ook toe aan iets nieuws. Ik

heb voorheen 4 jaar in Diepenbeek gestudeerd. Met een universitaire

Page 95: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

94

vooropleiding op zak vond ik het logisch om ook deze opleiding aan

een universiteit te volgen.” E11

2.2.4.1.1. Hoe is de initiële vertrouwdheid van de studenten met

de conceptuele basis van het e-portfolio?

2.2.4.1.1.1 Algemene kennis van de conceptuele basis van het e-portfolio

Studenten geven aan dat ze onvoldoende op de hoogte zijn van het decreet met de

vastgestelde basiscompetenties voor leraren (M=2.61, SD =1.18). Dat is ook het geval voor

essentiële concepten die aan de basis liggen van het e-portfolio. Niet iedereen is vertrouwd

met een ‘constructivistische visie op leren’ (M=2.93, SD=1.15) en ‘het reflectiemodel van

Korthagen’ (M=2.24, SD=1.41).

Nochtans werd dit model als leidraad gekozen voor het reflectieproces van studenten. Het

wordt tevens gebruikt bij de begeleiding van de studenten tijdens hun stagetraject. De

standaarddeviatie wijst erop dat niet alle studenten met de concepten ‘zelfgestuurd leren’

(M=3.29, SD=1.12) en ‘competentiegericht evalueren’ (M=3.22, SD=1.06) vertrouwd zijn.

2.2.4.1.1.2 Gepercipieerde doelen, functies en inhoud van het e-portfolio

Studenten geven in de vragenlijst globaal aan dat ze maar matig op de hoogte zijn van de

doelstellingen van het e-portfolio (M=3.56, SD=1.10). De grote spreiding wijst er echter op

dat dit niet geldt voor alle studenten. 20% van de respondenten aangeeft het niet eens te

zijn met de stelling: “Ik weet duidelijk wat de doelstellingen van het e-portfolio zijn”,

ongeveer een kwart van de studenten (24%) neemt op dezelfde stelling een neutraal

standpunt in. Studenten zijn op dit punt in het stagetraject dus niet zeker over de mate

waarin ze vertrouwd zijn met de vooropgestelde doelen en functies van het e-portfolio.

Daarnaast werd in een meerkeuze-item (waarbij verschillende antwoorden mochten

aangeduid worden) de vraag gesteld welke van de genoemde doelstellingen volgens de

student het best aansluit bij de eigen visie op het e-portfolio. Daarbij dienden de gekozen

items gerangschikt te worden in volgorde van belangrijkheid (tabel 7). Daaruit blijkt dat

studenten als voornaamste doelstelling voor een e-portfolio het opstellen en bijsturen van

een sterkte-zwakteanalyse tijdens de stage kiezen. Het aanleggen van een verzamelmap van

taken komt op de tweede plaats. Zij zien een portfolio, op de derde plaats, als instrument

om de interactie tussen henzelf en hun lector te bevorderen.

Op de vraag wat volgens hen de kern van de inhoud van het portfolio is, worden (1) het

persoonlijk ontwikkelingsplan, (2) de reflecties bij de lesopdrachten en (3) de lesopdrachten

aangegeven als de meest essentiële onderdelen. Het persoonlijk ontwikkelingsplan komt

Page 96: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

95

duidelijk meer voor op de eerste plaats dan beide andere onderdelen m.n. de lesopdrachten

en de lesreflecties bij de lesopdrachten. Het aantal keer dat deze onderdelen op de tweede

of derde plaats geplaatst worden, verschilt ook sterk van het aantal keer dat dit bij het

persoonlijk ontwikkelingsplan gebeurt. De verdeling van de waarden tussen de

lesopdrachten en de reflecties bij de lesopdrachten is vergelijkbaar. Op basis van deze

vaststellingen concluderen we dat het persoonlijk ontwikkelingsplan duidelijk gezien wordt

als de kern van het e-portfolio terwijl het verschil tussen de lesopdrachten en de lesreflecties

bij de lesopdrachten minder duidelijk naar voor komt. We merken op dat de

‘keuzeopdrachten’ niet gezien worden als de kern van het e-portfolio.

Globaal genomen vinden studenten het positief dat ze de kans krijgen om de stage aan te

passen aan hun eigen opleidingsbehoeften (M=4.20, SD=0.72).

2.2.4.1.1.3 Visie op het portfolio als begeleidings- en evaluatie instrument

Studenten zijn van mening dat mentoren toegang zouden moeten krijgen tot bepaalde delen

van het e-portfolio (M=4.20, SD=0.68). Op de vraag of mentoren toegang moeten krijgen tot

het gehele portfolio nemen ze globaal ook een positief standpunt in (M=3.54, SD=1.00),

maar de meningen zijn meer verdeeld gezien de grote standaarddeviatie. Zij vinden het

globaal genomen wenselijk dat in het belang van het e-portfolio contact genomen wordt

met de mentor tijdens de stage (M=3.88, SD=0.91).

Op de vraag of het e-portfolio toelaat om op een adequate manier hun competenties als

leerkracht te evalueren geven ze globaal genomen een positief antwoord (M=3.51, SD=1.12)

alhoewel ook hier de meningen onder de studenten sterk uiteenlopen. Uit figuur 15 blijkt

dat 59% het eerder of volledig eens is met de stelling, terwijl 17% dat niet is. Ongeveer een

kwart van de studenten (24%) neemt een neutraal standpunt in.

Page 97: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

96

Tabel 7: rangschikking van de doelstellingen en functies en de kern van het EPF die best

aansluiten bij de visie van de studenten volgens gemiddelde

Rangschikking

Items

Aantal keer gekozen op

M

N=41 Doelen en functies van het EPF 1° plaats 2° plaats 3° plaats

1 Het opstellen en bijsturen van een sterkte/zwakte analyse tijdens de stage

3

6

7

3.90

2 Het aanleggen van een verzamelmap van taken

4

7

4

3.66

3 Het bevorderen van interactie tussen student en lector.

7

4

3

3.41

Het reflecteren over ervaringen. 3 5 4 2.93

Het stimuleren van groei en ontwikkeling

8 1 1 2.44

Het begeleiden van het leerproces 4 3 3 2.44

Het verhogen van de betrokkenheid op de stage

2 4 3 2.20

Het bewijs aanleveren van kunde 6 1 1 1.95

Het bevorderen van zelfsturing en verantwoordelijkheid

1 2 4 1.71

Het beoordelen van competenties 0 4 3 1.71

Het realiseren van een flexibel leertraject

1 1 2 0.98

Het toestaan van fouten Het vergaren van sollicitatiemateriaal. Het bevorderen van levenslang leren

0 0 0 0.00

Kern van het EPF 1° plaats 2° plaats 3° plaats

1 Het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP)

25 2 0 6.59

2 De reflecties bij de lesopdrachten 6 8 4 4.39

3 De lesopdrachten 5 5 1 2.68

De observatieopdrachten 1 1 2 0.98

De keuzeopdrachten op microniveau 1 0 1 0.49

De keuzeopdrachten op mesoniveau Het fotomateriaal

0 0 0 0.00

Page 98: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

97

Figuur 15: Antwoorden van de studenten per toegekende

score

Bij de stelling dat bij het evalueren van het e-portfolio product- en procesevaluatie niet van

elkaar gescheiden kunnen worden neemt 40% van de studenten een neutraal standpunt in

(M=3.02, SD=0.99). Ongeveer 30% is het eens met de stelling. Bij de evaluatie van hun

portfolio vinden studenten een tweede opinie wenselijk (M=3.68, SD=0.91). Hiermee is 56%

van de studenten het eens, terwijl 39% een neutrale houding aanneemt. De minderheid van

de studenten (5%) vindt dat een tweede beoordelaar geen standaardvereiste moet zijn.

2.2.4.1.1.4 Eerste impressie bij kennisname van het e-portfolio

76% van de studenten wordt vooral op de hoogte gebracht van het e-portfolio tijdens de

introductiesessies waarin hen aangeleerd wordt hoe ermee te werken. De eerste impressie

bij het e-portfolio is bij studenten overwegend positief (M=3.71, SD=0.90). Het overgrote

deel (73%) neemt een gematigd positieve houding aan, waarvan 5% uigesproken positief is.

De groep die een neutrale houding aanneemt vertegenwoordigt 15% van de meningen.

In een open vraag konden studenten hun keuze motiveren, hetgeen 25 onder hen deden.

Bij 77% van de gegeven antwoorden wordt gewezen op positieve eigenschappen van het e-

portfolio: de gebruiksvriendelijkheid (15%), de mogelijkheid om overzichtelijk te werken

(17%), het maakt aantonen van eigen groei- en ontwikkeling mogelijk (15%) en het laat

-- ; helemaal oneens

- ; eerder niet eens

+- ; neutraal + ; eerder eens ++ ; helemaal eens

Ik vind dat het e-portfolio toelaat om op een adequate manier mijn competenties als leerkracht te evalueren

0

10

20

30

40

50

Pe

rce

nt

Page 99: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

98

lectoren toe om studenten te begeleiden (13%). In de resterende 17% van de antwoorden

wordt gewezen op een negatief aspect m.n. het tijdsintensieve karakter van het e-portfolio.

Er is slechts één studente met een uitgesproken negatieve mening:

“Het e-portfolio helpt mij in mijn ogen niet om een betere

leerkracht te worden. Het portfolio vraagt in mijn ogen alleen

maar meer tijdsbelasting, tijd die beter gespendeerd kan

worden aan het maken van betere lesvoorbereidingen. Het

maken van een goede les en goede lesvoorbereidingen lijken

helemaal geen prioriteit te zijn binnen de lerarenopleiding. Van

zodra alles mooi op papier staat, is iemand een goede

leerkracht. Zo komt het werken met het e-portfolio althans

over. Er kruipt immers meer tijd in het in orde maken van het

portfolio dan in de lesvoorbereidingen. Dit vind ik niet het

uitgangspunt van de lerarenopleiding. In deze opleiding moet

het uitgangspunt ‘studenten opleiden tot competente

leerkrachten’. Het portfolio draagt hier niet toe bij!” G2

2.2.4.1.2. Hoe is de vertrouwdheid van de studenten met de

conceptuele basis van het e-portfolio na de stage? De vragenlijst werd afgenomen bij 31 studenten, 27 studenten vulden de vragenlijst in na

het beëindigen van het eerste stagedeel en 4 na het beëindigen van beide stagedelen.

2.2.4.1.2.1 Algemene kennis van de conceptuele basis van het e-portfolio

Na het beëindigen van minstens een van beide stagedelen zijn studenten meestal op de

hoogte van het decreet met de vastgestelde basiscompetenties voor leraren (M=3.87, SD

=0.85). Studenten zijn nu meer vertrouwd met het decreet dan in oktober 2009, voor de

start van de stage (M=2.61, SD =1.18, t(30)=-5.318, p<.05).

De essentiële concepten die aan de basis liggen van het e-portfolio blijven ook nu

onvoldoende gekend door de studenten gezien de grote standaarddeviaties. Niet iedereen

is vertrouwd met een ‘constructivistische visie op leren’ (M=3.29, SD=1.27), dit resultaat

verschilt niet significant van de vorige meting. Het ‘Reflectiemodel van Korthagen’ is nog

steeds onbekend voor veel studenten (M=2.61, SD=1.41), hoewel het beter gekend is dan

voor de stage (t(30)=-2.129, p<.05). Er wordt een significant verband vastgesteld tussen de

kennis van het ‘Reflectiemodel van Korthagen’ en de mate waarin het door studenten wordt

toegepast in hun reflectieverslagen (M=2.13, SD=1.09, r(29)=.66, p<.01). Studenten zijn

globaal genomen goed op de hoogte van het concept ‘competentiegericht evalueren’

(M=3.65, SD=0.80), er wordt geen significant verschil vastgesteld met de eerste meting.

Ook van het concept ‘zelfgestuurd leren’ (M=3.94, SD=0.77) zijn studenten globaal genomen

Page 100: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

99

op de hoogte. De gemiddelde waarde bij dit concept ligt significant hoger dan bij de eerste

meting (M=3.29, SD=1.12, t(30)=-3.102, p<.05).

Ook uit de focusgroepinterviews blijkt dat er een grote variatie is in de vertrouwdheid met

begrippen zoals competentiegericht opleiden en het reflectiemodel van Korthagen. Deze

vertrouwdheid valt systematisch op bij studenten Gedragswetenschappen waar deze

inhouden bij vakdidactiek aan bod kwamen. Uit een bedenking van een student blijkt ook

dat ook sommige lectoren niet vertrouwd zijn met deze begrippen:

“Ik heb zelfs eens heel concreet gevraagd aan mijn lector ‘mijn

reflecties: zijn die diep en breed genoeg?’ en het antwoord was : ‘Ja,

ik weet niet’.”

2.2.4.1.2.2 Gepercipieerde doelen, functies en inhoud van het e-portfolio

Studenten geven in de vragenlijst globaal aan dat ze vrij goed op de hoogte zijn van de

doelstellingen van het e-portfolio (M=3.26, SD=1.03). De grote spreiding wijst er echter op

dat dit zeker niet geldt voor alle studenten. Uit figuur 16 blijkt dat nog steeds ongeveer 20%

van de respondenten aangeeft het niet eens te zijn met de stelling: “Ik weet duidelijk wat de

doelstellingen van het e-portfolio zijn”, ongeveer een kwart van de studenten (22%) neemt

op dezelfde stelling nog steeds een neutraal standpunt in. Na het beëindigen van één

stagedeel zijn de doelstellingen van het e-portfolio dus nog niet voor alle studenten

duidelijk. 17 studenten (55%) is het niet eens of neemt een neutraal standpunt in op de

vraag. De kennis van de studenten op dit punt verschilt niet significant van hun kennis voor

de start van de stage.

Figuur 16: antwoorden van de studenten per toegekende score

Page 101: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

100

Daarnaast werd in een meerkeuze-item (waarbij verschillende antwoorden mochten

aangeduid worden) de vraag gesteld welke van de genoemde doelstellingen volgens de

student het best aansluit bij zijn eigen visie op het e-portfolio. Daarbij dienden de gekozen

items gerangschikt te worden in volgorde van belangrijkheid (tabel 8). Resultaten tonen dat

studenten als voornaamste doelen en functies voor een e-portfolio ‘het aanleggen van een

verzamelmap van taken’. ‘Het beoordelen van competenties’ komt op de tweede plaats.

Het portfolio ‘als medium om bewijs aan te leveren’, tenslotte, komt voor op de derde

plaats.

We stellen vast dat ‘het opstellen van een sterkte-zwakteanalyse’ en ‘het bevorderen van de

interactie tussen student en lector’ niet meer voorkomen in de top drie. Studenten

plaatsten beide doelstellingen respectievelijk op de eerste en de derde plaats bij de afname

van de eerste vragenlijst vooraf aan de stage. Nu ligt de gemiddelde waarde die aan deze

doelstellingen toegekend wordt lager dan ‘reflecteren over ervaringen’. Deze doelstelling

komt bij beide afnames telkens voor op de vierde plaats en de score die daaraan toegekend

werd is op beide momenten gelijkwaardig. Op basis van deze vaststellingen kunnen we

concluderen dat studenten het portfolio momenteel minder zien als begeleidingsinstrument.

Het e-portfolio wordt door studenten gezien als middel dat wordt ingezet om hun

competenties te evalueren, waarvoor ze zelf bewijsmateriaal verzamelen. Op dit moment in

het traject finaliseren ze het e-portfolio en wordt dit door de lector ook als basis genomen

om een eindscore te bepalen.

Op de vraag wat volgens studenten de kern is van het portfolio wordt aan dezelfde

onderdelen een prominente plaats toegekend als bij de eerste afname. ‘Het persoonlijk

ontwikkelingsplan (POP)’ komt ook nu op de eerste plaats. Maar, op basis van de

gemiddelde score, achten studenten de lesopdrachten even belangrijk. Opvallend is dat

zowel ‘het persoonlijk ontwikkelingsplan’ als ‘de lesopdrachten’ nu een hogere gemiddelde

score krijgen (M=16.65), dan bij de eerste afname (M=6.59); de gemiddelden werden

berekend door de som van aantal keer dat de optie gekozen werd op 1°, 2° en 3° plaats te

delen door het aantal respondenten. ‘Reflecties bij de opdrachten’ worden verdrongen naar

de tweede plaats, maar zijn duidelijk minder belangrijk voor studenten dan beide andere

onderdelen. Het ‘Persoonlijk ontwikkelingsplan’ wordt nu eveneens nog meer gezien als de

kern van het e-portfolio. ‘De lesopdrachten’ nemen voor de studenten een even centrale

plaats in. Alhoewel de lesreflecties ook nog een belangrijke plaats innemen in de

rangschikking worden ze ditmaal lager gerangschikt dan bij de vorige meting. We merken

tevens op dat de ‘keuzeopdrachten’ ook nu niet gezien worden als de kern van het e-

portfolio.

Globaal genomen vinden studenten het positief dat ze de kans krijgen om de stage aan te

passen aan hun eigen opleidingsbehoeften (M=3.84, SD=0.93).

Page 102: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

101

Tabel 8: rangschikking van de doelstellingen en functies en de kern van het EPF die best

aansluiten bij de visie van de studenten volgens gemiddelde

Rangschikking

Items

Aantal keer gekozen op

M

N=31 Doelen en functies van het EPF 1° plaats 2° plaats 3° plaats

1 Het aanleggen van een verzamelmap van taken

8 5 1 4.52

2 Het beoordelen van

competenties

3 6 4 4.19

3 Het bewijs aanleveren van kunde 5 2 4 3.55

Het reflecteren over ervaringen 4 2 3 2.90

Het opstellen en bijsturen van een sterkte/zwakte analyse tijdens de stage

4 1 2 2.26

Het stimuleren van groei en ontwikkeling

1 3 1 1.61

Het toestaan van fouten 1 3 1 1.61

Het begeleiden van het leerproces 2 2 1 1.61

Het bevorderen van zelfsturing en verantwoordelijkheid

1 0 3 1.29

Het bevorderen van interactie tussen student en lector

1 1 2 1.29

Het realiseren van een flexibel leertraject

1 2 0 0.97

Het verhogen van de betrokkenheid op de stage

0 1 1 0.65

Het bevorderen van levenslang leren

0 0 2 0.65

Het vergaren van sollicitatiemateriaal

0 0 0 0.00

Kern van het EPF 1° plaats 2° plaats 3° plaats

1 Het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP)

15 1 2 16.65

De lesopdrachten 13 3 2 16.65

2 De reflecties bij de lesopdrachten

0 6 1 6.32

De observatieopdrachten 0 3 1 3.32

De keuzeopdrachten op microniveau

1 1 2 2.65

De keuzeopdrachten op mesoniveau

0 2 1 2.32

Het fotomateriaal 0 0 0 0.00

Page 103: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

102

Uit de focusgroepen blijkt dat er onduidelijkheid is in de mate waarin studenten hun stage

kunnen aanpassen aan hun opleidingsbehoeften en dat dit samenhangt met de lector.

Sommige studenten wisten dat ze zelf opdrachten konden aanbrengen, daar waar dit voor

andere studenten onbekend was:

“Dat hangt een beetje af van lector tot lector. Wij wisten dat wel, hij

heeft vooraf gezegd dat er wel een mate van vrijheid is, omdat ‘we

merken van sommige opdrachten zijn te strikt en niet uitvoerbaar’.

Die voelde dat aan en …Hij heeft zelf altijd gezegd ‘overleg dat eerst

maar’. Ik heb zelf opdrachten uitgevoerd omdat ik aanvoelde dat het

wel in orde komt, dat is een goede vervanging en ik heb er zelfs zijn

veto niet moeten voor vragen. Ik wist dat. Wij wisten dat dan weer

wel.”

Enkele studenten wijzen er op dat zelfgestuurd leren niet als alibi mag dienen om studenten

aan hun lot over te laten:

“Soms een beetje te veel het zelfgestuurd leren of wat is het. Omdat

ge echt alles zelf moet doen. Ge wordt niet echt geholpen met waar

dat ge wat moet vinden of ja, dan hoort ge ineens veel later ‘ah ja

trouwens, dat moest ge ook nog gedaan hebben’. Dus ge moet echt

alles – ALLES – zelf doen en dat is niet altijd duidelijk. Dan hoort ge

achteraf nog dingen van ‘oei, ik moest zelf nog een evaluatie invullen

en ik ben al aan mijn tweede stage bezig’. Bijvoorbeeld. Zo van die

dingen.”

Een paar studenten vinden de idee van zelfsturing niet of onvoldoende consequent

toegepast, omdat het stramien van verslagen schrijven en zoveel opdrachtjes uitvoeren deze

zelfsturing beknotte.

“Ja, ik vond met dat zelfsturend leren, ik vond dat fijn dat je alles zelf

mocht kiezen, maar je wordt dan toch weer in dat stramien getrokken

van: ge moet daar een reflectie over schrijven en ge moet daar een

voorbereiding.. Aargh. Dat zijn zo veel standaardformuliertjes die je

daarover moet invullen en waar is het zelfsturend leren dan

naartoe?”

2.2.4.1.2.3 Visie op het portfolio als begeleidings- en evaluatie instrument

Globaal genomen zijn studenten minder van mening dat mentoren toegang moeten krijgen

tot bepaalde delen van het e-portfolio (M=3.23, SD=1.15) dan in oktober 2009 (M=4.20,

SD=.68, t(30)=4.518, p<.05), maar de meningen verschillen sterk. Op de vraag of mentoren

toegang moeten krijgen tot het gehele portfolio nemen studenten een gematigder

Page 104: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

103

standpunt in (M=2.58, SD=1.39) tegenover een gemiddelde van 3.54 (SD=1.00) in oktober

2009 (t(30)=4.000, p<.05). Studenten nemen nu een neutraal standpunt in (M=3.13,

SD=1.22) op de vraag of het wenselijk is dat contact genomen wordt met de mentor tijdens

de stage in het belang van de begeleiding van het e-portfolio. Ook hier blijken

uiteenlopende meningen.

Uit de focusgroepen blijkt dat sommige studenten hun mentoren toegang hebben gegeven

tot het e-portfolio, maar slechts bij een paar van deze studenten werd dit e-portfolio ook

bekeken door de mentoren. Studenten geven als verklaring hiervoor het feit dat mentoren

het al heel druk hebben en dat hun begeleiding vooral bestaat uit concrete feedback over de

door de student gegeven lessen. Studenten vinden het ook geen vereiste dat mentoren hun

e-portfolio raadplegen. Het uitzonderlijke geval waarbij de mentoren wel het e-portfolio

nakeken, zelfs grondig opvolgden, werd door de betreffende studenten gelinkt aan de

context : het betrof een lerarenopleiding in een hogeschoolcontext waarbij de mentoren, in

casu pedagogen, heel veel belang besteedden aan de didactiek.

Wat betreft het contact tussen lector en mentor zijn sommige studenten ontgoocheld over

het feit dat de lector nauwelijks een gesprek aanging met de mentor. Zij vinden dit contact

noodzakelijk zodat er duidelijkheid kan ontstaan over de verwachtingen en doelstellingen

van de stage.

“Of een gesprek met de mentor eigenlijk, want bij mij heeft die dat

ook niet echt gedaan. Ja, op [naam school] is hij niet kunnen komen

kijken en ik vond dat wel jammer, want die mentor was heel bereid

om te komen babbelen en feedback te geven.”

“Nu, dat contact mentor-lector: bij mij is dat dan in mijn eerste stage

laat gekomen. Ik denk zestiende les of zo, die was dan slecht en dan is

de lector op mijn tweede stage de vierde les gekomen en dan heeft ze

gezegd tegen mijn mentor van ‘hou me op de hoogte’. (...) Dan heeft

ze wel gezegd: ‘Moest ze opeens toch maar net voldoende krijgen of

onvoldoende krijgen, mail mij eens’. En ze hebben wel nummers en e-

mails uitgewisseld “

“Ik vond het ook belangrijk die contacten, omdat mijn beide mentoren

zeiden van ‘amai, op wat vit die allemaal’. Dat die echt zoiets hebben

van ‘die geeft heel goed les en gij zit te vitten op dingen die helemaal

niet belangrijk zijn als leerkracht’. En daarom vind ik dat ook

belangrijk.”

Momenteel zijn ze niet meer overtuigd dat het e-portfolio toelaat om op een adequate

manier hun competenties als leerkracht te evalueren (M=2.10, SD=0.98). Het verschil met

het vorige antwoord (M=3.51, SD=1.12) op deze vraag is significant (t(30)=-7.471, p<.05).

Page 105: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

104

Slechts 10% is overtuigd dat het e-portfolio toelaat om competenties adequaat te

beoordelen. 90% neemt een neutraal of zelfs negatief standpunt in. (zie figuur 17).

Figuur 17: antwoorden van de studenten per toegekende score

Bij de stelling dat bij het evalueren van het e-portfolio product- en procesevaluatie niet van

elkaar gescheiden kunnen worden, wordt globaal een positief standpunt ingenomen

(M=3.52, SD=0.85). Dit verschilt niet significant van de vorige meting. Voor de evaluatie van

het e-portfolio vinden studenten een tweede opinie nog steeds wenselijk (M=3.65, SD=1.05).

Hiermee is 77% van de studenten het eens, de minderheid van de studenten (10%) vindt dat

een tweede beoordelaar geen standaardvereiste moet zijn.

In de focusgroepen laten de meeste studenten horen dat het begeleidingsproces niet door 2

verschillende lectoren mag gebeuren, net om de procesbegeleiding te bewaken. Wel geven

studenten aan dat de beschikbaarheid van een tweede lector noodzakelijk is wanneer de

stage niet goed loopt. Zo geeft een studente aan opgelucht te zijn dat een tweede lector

haar les in de tweede stageperiode kwam observeren, omdat het absoluut niet klikte met de

eerste lector.

“Ik was heel blij dat het iemand anders was en niet hij (...) Dan had ik

niet meer kunnen functioneren, denk ik, (...) hij kon niet, dus heeft hij

iemand anders gestuurd en die mens stelde mij meteen op mijn gemak,

dat was compleet anders, veel hartelijker,(...). Dat ging toen vlot en die

zei toen: dat was meer dan behoorlijk, ik snap niet wat ik hier moest

komen doen. (...) Ja, dat kan gebeuren hé”.

-- ; helemaal oneens - ; eerder niet eens +- ; neutraal + ; eerder eens

Ik vind dat het e-portfolio toelaat om op een adequate manier mijn competenties als leerkracht te evalueren

0

10

20

30

40

Pe

rce

nt

Page 106: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

105

2.2.4.1.2.4 Huidige houding ten aanzien van het e-portfolio

De huidige houding van studenten tegenover het e-portfolio is gemiddeld eerder negatief

(M=2.35, SD=1.05). Dit is significant negatiever van de houding bij de eerste meting

(M=3.71, SD=0.90, t(30)=7.26, p<.05).

In een open vraag konden studenten hun keuze motiveren. Het tijdsintensieve karakter van

het e-portfolio werd genoemd als negatief punt. Verder wordt ook het

gebruiksonvriendelijke karakter van de ICT-tool gehekeld, studenten stellen het reflecteren

in vraag en er wordt aangegeven dat er teveel reflectieverslagen gevraagd worden, ook

wordt het nut daarvan bij de keuzeopdrachten in vraag gesteld, studenten geven aan dat er

meer aandacht zou moeten zijn voor lesgeven en minder voor reflectievaardigheid. De

betrokkenheid van de begeleidende lector wordt eneneens op de korrel genomen.

Studenten hebben niet het gevoel dat hun lector hun portfolio opvolgt en op de hoogte is

van de inhoud. Tenslotte stellen studenten dat ze het e-portfolio ervaren als doel op zich,

ten koste van relevantere activiteiten tijdens hun stage. Als positieve elementen worden

vernoemd: het besparen van papier, de mogelijkheid om groei te documenteren en het

gepersonaliseerde karakter van het e-portfolio.

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten is het volgende:

“Het portfolio is onvoldoende afgewerkt om ons er mee te laten

werken. Het lettertype en de kleur kan je instellen zoals je wil

maar als je dan op de knop ‘submit’ klikt en kijkt naar het

voorbeeld POP, is het opnieuw veranderd. Er wordt veel te veel

gevraagd naar onnodige reflecties. Leraar worden houdt niet

reflecteren in, maar het leren lesgeven. Als je in het begin van je

stage reflecteert, kan ik begrijpen dat daar iets uit geleerd kan

worden. Maar dit hoeft niet meer na 20 lessen naar mijn

mening. Ik heb elke dag hetzelfde te zeggen. Ik begrijp dus niet

waarom het nog steeds nodig is een reflectieverslag te

schrijven. Het positieve aan het portfolio is de besparing op

papier.” E9

In de focusgroepen kwamen verschillende kritieken op het e-portfolio. Studenten

beschreven in dat opzicht de focusinterviews als een welkome gelegenheid om hun hart uit

te storten en frustraties te ventileren.

Daarbij bleken vooral de onduidelijkheid, het gebrek aan overzichtelijke informatie over

doelstellingen van de stage en het horen van tegenstrijdige verhalen, verantwoordelijk te

zijn voor de frustratie. Het focusgesprek werd op die manier ook ervaren als een

uitwisselingsmoment van ervaringen en informatie.

Page 107: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

106

Daarnaast geeft een focusgesprek ook de kans om kritieken te staven en te nuanceren en

konden studenten ook aangeven wat ze als zinvol aan het werken met e-portfolio

beschouwen.

Hieronder volgen enkele uitspraken over de voordelen van het e-portfolio, als

begeleidingsinstrument tijdens de stage, waarna ook enkele uitspraken volgen waarbij de

pijnpunten van het werken met e-portfolio naar voren komen. Deze voordelen verwijzen

naar: het tonen van het leerproces, tonen van verwezenlijkingen, zich bewust worden van

doorgemaakte groei en werkpunten.

2.2.4.1.2.5 Voordelen van het e-portfolio

“Ja, dat is om te laten zien euh.. Eigenlijk om uzelf een beetje te

promoten he. Om te zeggen van ‘kijk, ik heb dat geleerd, ik heb dat

gedaan, ik heb dat daaruit geleerd’. Heel uw opleiding, heel uw

leerproces te tonen eigenlijk, zou ik denken. En ook om zelf te kunnen

reflecteren. En dat uw stagebegeleider – allez, uw lector – kan volgen

wat ge allemaal doet.”

“Ik vond dat POP echt wel een meerwaarde zo bij het afronden van

mijn eerste stagedeel. Omdat ik dan ook wel dat reflectiemodel

gebruikt heb en dan ben ik echt voor elke competentie echt gaan zien

van ‘waar ben ik begonnen, waar ben ik geëindigd, welke opdrachten

heb ik daarvoor gedaan’. En ik ben daar toen ook echt heel lang mee

bezig geweest en ja.. als ge dat dan allemaal zo eens terug een

overzicht hebt, vind ik wel dat dat helpt om te zien van ‘oké, dat heb

ik echt wel geleerd’. Dat bevestigt uzelf.”

2.2.4.1.2.6 Nadelen van het e-portfolio

Wat betreft de negatieve houding t.a.v. het e-portfolio komen in de focusgroepen komen

dezelfde elementen naar voren als bij de vragenlijsten, met name: het

gebruiksonvriendelijke programma en het overvloedig gedwongen reflecteren en de

verslaglast:

“Reflectie is belangrijk , dat snap ik, maar bij 40 opdrachten: waar

ben je dan nog aan het reflecteren? Dat is niet meer reflecteren,

gewoon typen dat je er vanaf bent.”

Page 108: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

107

2.2.4.1.3Wat is de algemene beleving van het e-portfolio na de

stage?

2.2.4.1.3.1 Randvoorwaarden voor een vlotte start

Sinds de start van het academiejaar 2009 – 2010 werd universiteitsbreed een procedure

geïmplementeerd die studenten moeten volgen bij hun zoektocht naar een stageplaats.

Hiermee wil de universiteit tegemoet komen aan verschillende vragen van stagepartners.

De studenten werden bevraagd over de gebruiksvriendelijkheid van deze procedure. Die

vinden zij globaal genomen niet gebruiksvriendelijk (M=2.48, SD=1.41). De meningen lopen

echter sterk uiteen figuur 18.

Figuur 18: de meningen van studenten per toegekende score

De beschikbaarheid van stageplaatsen in Vlaanderen staat de laatste jaren sterk onder druk.

Het aantal inschrijving aan lerarenopleidingen kende een stijgende trend. Daarenboven is

sinds de invoering van het nieuwe decreet op de lerarenopleiding (2006) de

praktijkcomponent van de opleiding opgetrokken tot 30 studiepunten. Op de vraag of

studenten gemakkelijk stagescholen vonden antwoorden studenten eerder positief, maar

het aantal afwijkende meningen is groot (M=3.10, SD=1.38).

Voor de stage wordt gebruik gemaakt van een elektronische leeromgeving (TOLEDO). Op

het ogenblik dat ze de stage opnemen in hun studieprogramma krijgen ze toegang tot een

Toledo-community (figuur 19). Daar vinden studenten concrete informatie o.m. een

-- ; helemaal oneens

- ; eerder niet eens

+- ; neutraal + ; eerder eens ++ ; helemaal eens

Ik vind de huidige procedure om een stageschool te zoeken gebruiksvriendelijk

0

10

20

30

40

Pe

rce

nt

Page 109: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

108

stagevademecum voor studenten en mentoren, een overzicht en beschrijving van de

verschillende opdrachten, het evaluatiedocument, een ‘EPF-help’-gedeelte, …

Figuur 19: de Toledo community: 0910 Stage SLO Gedrags- en

maatschappijwetenschappen

Studenten vinden deze community globaal genomen onvoldoende informatief (M=2.77,

SD=.96). De vraag of ze in het ‘EPF Help-gedeelte’ een antwoord op hun vragen vinden

beantwoorden ze gemiddeld neutraal (M=3.00, SD=.86). Een studente voegde aan haar

antwoord in de vragenlijst toe dat aanwezigheid op de workshopsessie hiervoor noodzakelijk

is. Studenten vinden de opdrachten voldoende duidelijk omschreven, maar de onderlinge

meningen lopen sterk uiteen (M=3.52, SD=1.00).

Op basis van hun eigen ICT-vaardigheden schatten studenten zich gemiddeld voldoende

vaardig om met een e-portfolio te werken (M=3.97, SD=0.88). De Toledo-omgeving ervaren

ze globaal als onvoldoende gebruiksvriendelijk om een e-portfolio samen te stellen (M=2.87,

M=1.20). De antwoorden van studenten op de vraag of het werken met e-portfolio hen ICT-

vaardiger maakt variëren sterk, maar globaal genomen beantwoorden ze deze vraag

negatief (M=2.68, SD=1.19).

Page 110: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

109

Ook uit de focusgroepen blijkt dat studenten de Toledo-omgeving als onvoldoende

gebruiksvriendelijk ervaren: studenten besteden heel veel tijd aan het opladen en kopiëren

van hun documenten naar het e-portfolio. Veelvuldige kleine problemen met

onvoorspelbare veranderingen in lettertype, het eindeloos moeten klikken zorgden voor

heel wat frustratie. Bovendien was er tidjens het academiejaar ook een universiteitsbrede

upgrade van Toledo wat ook voor extra zoektijd zorgde.

Voorafgaand aan de stage volgen studenten het opleidingsonderdeel ‘Concretisering van

thema’s uit de vakdidactiek’13[1]. Studenten geven aan dat hun praktijklector tijdens deze

lesmomenten niet regelmatig naar het e-portfolio verwijst (M=1.97, SD= 1.08). Hoewel

studenten globaal genomen een positief standpunt innemen over de mate waarin ze vinden

dat hun begeleidende lector kan antwoorden op hun stagevragen lopen de meningen van

studenten sterk uiteen (M=3.10, 1.33). Er dient opgemerkt te worden dat de persoon van

wie de studenten binnen dit vak les krijgen, niet binnen alle SLO’s ook de persoon is door

wie ze begeleid worden in de stage.

In de focusgroepen geven studenten aan dat wat betreft het stageverloop heel veel afhangt

van de betrokken praktijklector. Sommige praktijklectoren weten de student voldoende op

weg te zetten, daar waar andere praktijklectoren blijkbaar zelf met heel wat vragen omtrent

de vernieuwing te kampen hebben. Hoewel studenten voor dit laatste begrip opbrengen,

leidt dit bij de student voor tijdverlies en frustratie, omdat ze zelf alles moeten uitzoeken en

vaak tegenstrijdigheden te horen krijgen wanneer ze bij studenten informeren omdat

verschillende praktijklectoren verschillende richtlijnen geven.

“Het is per lector allemaal totaal verschillend. Is er niet iets dat het een beetje gelijk verdeeld wordt? Dat in ieder geval elke student dezelfde powerpoint met dezelfde termen gezien moet hebben in plaats van opeens te denken ‘goh jee, misschien hebben we dat wel gehad bij ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’, maar wat is dat? Terwijl andere studenten dat wel uitgebreid besproken hebben. En gewoon wat wij ook moeten doen met ons

lesvoorbereidingsformulier: wat moeten ze gezien hebben? Dat dat

gewoon een keer duidelijk gesteld wordt, dat dat voor alle studenten

hetzelfde is.”

13[1] SLO Economie: Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek Economie; SLO Gedragswetenschappen:

Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek Gedragswetenschappen; SLO Maatschappijwetenschappen en Filosofie: Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek Maatschappijwetenschappen en Filosofie

Page 111: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

110

2.2.4.1.3.2 Het e-portfolio en de zinvolheid voor het leerproces

Het Persoonlijk Ontwikkelingsplan

Studenten geven aan dat zij het samenstellen van hun persoonlijk ontwikkelingsplan niet

ervaren als een gemakkelijke opdracht (M=1.71, SD=1.01). De stelling dat het samenstellen

van het persoonlijk ontwikkelingsplan een meerwaarde heeft voor hun leerproces

beantwoorden studenten over het algemeen matig negatief (M=2.93, SD=0.94). De groep

die deze vraag negatief beantwoordt, is even groot als de groep die er positief tegenover

staat of een neutraal standpunt inneemt (N=10, 33.3%). Studenten konden op een open

vraag hun antwoord verduidelijken. Daaruit komen negatieve argumenten naar voor:

studenten zien geen meerwaarde in het samenstellen vna het persoonlijk ontwikkelingsplan

omdat ze meer leren van lesgeven en de feedback die hen dat oplevert, ervaren het e-

portfolio als een vervelende administratieve taak en vinden dat de tijd die hierin gestoken

wordt ten koste gaat van zinvollere bezigheden. Als positief argument wordt vermeld dat

het opstellen van een sterkte-zwakteanalyse toelaat om eigen doelstellingen te formuleren

voor de stage.

Enkele exemplarische voorbeelden van de meningen van studenten uit de vragenlijsten en

focusgroepinterviews:

“...De idee achter de POP is inderdaad een meerwaarde voor

het leerproces. Maar in praktijk zie ik dit zeker niet zo. Ik ervaar

de POP eerder als iets wat veel tijd in beslag neemt en er voor

zorgt dat ik minder tijd in mijn lessen en andere, voor mij,

belangrijke stage-onderdelen kan steken. Ik vind dit bovendien

zeker niet eenvoudig om te doen, vaak hapert er iets aan het

programma (dit ligt waarschijnlijk aan mij), en het zorgt voor

meer administratieve rompslomp. Bovendien is het ook niet zo

dat de praktijklector dit allemaal bekijkt. Voor mijn lector is het

in orde als er aan het einde van het academiejaar een

uitgewerkt portfolio staat. Door de drukke stagebezigheden kan

ik me hier zeker in vinden. Maar het is dus niet zo dat dit een

meerwaarde voor mijn leerproces is.” Mwf 19

“Ik vond dat POP echt wel een meerwaarde zo bij het afronden

van mijn eerste stagedeel. Omdat ik dan ook wel dat

reflectiemodel gebruikt heb en dan ben ik echt voor elke

competentie echt gaan zien van ‘waar ben ik begonnen, waar

ben ik geëindigd, welke opdrachten heb ik daarvoor gedaan’. En

ik ben daar toen ook echt heel lang mee bezig geweest en ja..

als ge dat dan allemaal zo eens terug een overzicht hebt, vind ik

Page 112: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

111

wel dat dat helpt om te zien van ‘oké, dat heb ik echt wel

geleerd’. Dat bevestigt uzelf.” Focusgroep

De vraag of het bijsturen van hun persoonlijk ontwikkelingsplan een meerwaarde heeft,

beantwoorden studenten eerder negatief (M=2.80, SD=.96). Ook bij deze vraag kregen

studenten de mogelijkheid om hun antwoord toe te lichten in een open vraag. Als

negatieve argumenten geven studenten aan dat het voor hen een administratieve

verplichting was en dat het echte leren hen elders gebeurde. Als meerwaarde wordt

aangegeven dat het hun leerproces zichtbaar maakt en dat dat het mogelijk is om het

persoonlijk ontwikkelingsplan bij te sturen.

Enkele exemplarische voorbeelden van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“Ik heb nog steeds het gevoel dat ik het meest leer uit de

lesvoorbereidingen en stage zelf. Het POP is iets dat moet, maar

het draagt in mijn ogen niet echt bij aan mijn leerproces.” G1

“Wanneer je je POP herleest, lees je vaak dingen die niet meer

van toepassing zijn. Je voelt dan dat je ergens in bent gegroeid.

Dat vind ik wel ontzettend handig! Het bijsturen van je POP

toont je sterke punten en je werkpunten. Waar mag ik trots op

zijn en waar moet ik nog aan werken?” G4

Reflectie

Studenten zijn gemiddeld genomen van mening dat het portfolio hen te veel verplicht om te

reflecteren over hun groei als leraar (M=4.16, SD=1.24) alhoewel de meningen op dit punt

sterk uiteen lopen. Ze zijn het gemiddeld eens met de stelling dat binnen het e-portfolio te

veel reflectieformulieren ingevuld moeten worden (M=4.45, SD=0.85). Maar geven aan dat

het e-portfolio hen toelaat om te reflecteren over de opdrachten die zij tijdens hun stage

uitvoeren (M=3.58, SD=0.99). Op de vraag of het e-portfolio hen motiveert om over hun

leerproces te reflecteren antwoorden studenten gemiddeld genomen echter ontkennend

(M=2.77, SD=1.20). Studenten geven aan dat ze het reflectiemodel van Korthagen niet

toepassen in hun reflectieverslagen, hoewel de meningen uiteen lopen (M=2.13, SD=1.09).

Ze zijn het er niet mee eens dat hun reflecties oppervlakkig blijven, maar de meningen lopen

sterk uiteen (M=2.90, SD=1.09). De antwoorden van studenten op beide laatste vragen

correleren niet significant.

In de focusgroepen zorgt het thema reflecteren steevast voor geanimeerde gesprekken. De

studenten zeggen aanvankelijk het reflecteren beu te zijn, maar bij doorvragen blijkt dat

vooral het veelvuldig uitschrijven van reflecties hen bezwaart. Over de reflectieformulieren

zijn de meningen verdeeld. Sommige studenten vinden het -zeker bij aanvang van de stage-

Page 113: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

112

een handig hulpmiddel dat hen op weg zet om hun gedachten op een gestructureerde wijze

te ordenen. Andere studenten vinden het formulier te schools en niet aangepast aan alle

onderwijscontexten. Studenten geven daarbij aan dat sommige vragen niet altijd relevant

zijn, maar dat ze dan toch alle rubrieken invullen en dan maar iets verzinnen. Bovendien is

de taaklast op sommige momenten zo hoog en zijn studenten in de periode zo intens bezig

met het voorbereiden van lessen dat de tijd ontbreekt om reflectieverslagen te maken.

Daardoor zit er soms een lange tijd tussen de les of de opdracht en het opmaken van het

reflectieverslag waarbij het essentiële al lang vervlogen is en van diepgaande reflectie geen

sprake is.

Studenten vinden reflecteren essentieel in de job als leerkracht, maar stellen volgende

verbeteringen voor:

Zo zou de student zelf moeten kunnen kiezen welke momenten, welke

gebeurtenissen hij relevant vindt om over te reflecteren.

Bovendien geven studenten aan dat ze op verschillende momenten en op

verschillende manieren reflecteren : met hun mentor, direct na de les, wanneer ze

naar huis fietsen en de film van de les nog eens afspelen, in een gesprek met de

lector, bij het opmaken van hun volgende lesvoorbereiding.

“Ja, maar dat reflecteren.. Ik vond de meerwaarde dan eerder zitten

in zo het praten met uw mentor over de les. Dat ge echt reflecteert

terwijl ge praat met uw mentor over de les, maar niet per se echt het

opschrijven. Ja, dan krijgt ge daar ook geen feedback op hé. Ge

schrijft dat op en dat is het. Niemand leest dat.”

“Ik denk dat ze misschien het aantal reflecties. Zoals nu: schrijf je na

elke les. Maar dat ze zeggen bijvoorbeeld: je moet er per stagedeel

zoveel schrijven en dat je dan ook schrijft voor de lessen waarvan je

iets hebt ‘hier moet ik over reflecteren’. Terwijl nu zijt ge continu

bezig en dan zelfs de lessen als het dan snel moet gaan, zelfs de

lessen waar ge dan eigenlijk het wel nodig hebt, dat gaat ge dan ook

maar zo behandelen zoals die andere reflecties om dat dat snel moet

gaan, omdat ge er zoveel moet schrijven.”

Eén studente stelt reflectie op zich in vraag en zegt dat men moet kijken wat de leerkracht

doet, presteert. Haar kritische argumentatie stelt ondermeer dat een leerkracht die niet

reflecteert sowieso geen goede leerkracht kan zijn omdat deze geen leerproces doormaakt.

“Ik vraag me gewoon af waarom ze moeten kunnen zien dat ge

gereflecteerd hebt. Voor een examen bijvoorbeeld vind ik dat ook. Ge

moet niet aan de prof waar ge tegenover zit bewijzen hoeveel uur dat

ge gestudeerd hebt. Nee, ge moet gewoon kunnen bewijzen dat ge

Page 114: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

113

iets kunt. (...) Maar ik moet niet bewijzen aan die prof dat ik

gereflecteerd heb. En in de lerarenopleiding vind ik dat er gewoon te

veel aandacht aan besteed wordt (...). Ge merkt dat doorheen het

proces als ge echt goed reflecteert. Als iemand niet reflecteert, gaat

ge dat ook zien dat die steeds dezelfde fout maakt (...) of in de

commentaren van de mentor gaan er blijven werkpunten (...) En ik

denk dat op die manier het reflectieproces eigenlijk kan bekeken

worden op de manier waarop ge zelf vooruitgang boekt. Vind ik hé.”

De opdrachten

Binnen het keuzegedeelte voeren studenten verschillende opdrachten uit. Deze beogen een

verdieping in het beroep van leraar en bestrijken zowel het microniveau (de les) als het

meso- en macroniveau (de school en de maatschappij). Zoals eerder aangegeven vinden

studenten de opdrachten voldoende duidelijk omschreven (M=3.52, SD=1.00). Zij zijn het

eerder oneens met de stelling dat de opdrachten kunnen gerealiseerd worden op de scholen

(M=2.52, SD=0.96). Het aantal opdrachten dat zij moeten uitvoeren op de stagescholen

vinden ze overdadig (M=4.55, SD=0.72). De antwoorden van studenten op de stelling dat het

e-portfolio hen toelaat om zinvolle stage-opdrachten te kiezen variëren sterk (M=2.65,

SD=1.23). Studenten vinden dat ze voldoende (M=3.39, SD=0.92), maar niet teveel (M=2.16,

SD=0.97), ruimte hebben om de stage aan te passen aan hun eigen opleidingsnoden

(M=3.39, SD=0.92).

Op de vraag of de opdrachten alle basiscompetenties dekken antwoorden zij gemiddeld

neutraal (M=3.00, SD=0.95).

In de focusgroepen is men unaniem wat het aantal opdrachten betreft: het zijn er teveel.

Hierbij moet opgemerkt worden dat deze studenten door hun deelname aan het onderzoek

een compensatie kregen waardoor minder opdrachten moesten uitgevoerd worden.

Herhaaldelijk werd aangekaart dat sommige taken moeilijk realiseerbaar zijn in de school en

dat er ook te weinig taken zijn die aangepast zijn aan contexten, zoals de hogeschool of een

alternatieve stagecontext zoals vb. de politieschool. Een andere reden waarom sommige

opdrachten niet realiseerbaar waren, had te maken met de visie van de school: zo willen

sommige scholen geen stagiairs bij oudercontacten of bij klassenraden om de privacy van de

leerlingen te waarborgen. Daar waar sommige studenten zelf opdrachten aandroegen, bleek

het voor andere studenten niet duidelijk dat er die keuzevrijheid was. Dit laatste werd

geweten aan de praktijklector. Ook klagen sommige studenten over het gebrek aan

uniformiteit tussen de lectoren over de verwachtingen omtrent de uitwerking van de taken:

hoe lang dient zo een opdracht te zijn, moeten de richtlijnen letterlijk opgevolgd worden, en

wat als je tijdsbegroting afwijkt van 5SBU? Studenten ervaren vooral de meso-opdrachten

als belastend voor de stageschool omdat zij daarvoor leerkrachten moeten bevragen o.a. de

opdracht waarin de leerlingbegeleiding in kaart gebracht wordt en de opdracht waarin

Page 115: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

114

studenten leerkrachten bevragen over de bestaande participatieorganen op school. Hoewel

de studenten het zinvol vinden dat er naast lesopdrachten ook opdrachten op mesoniveau

zijn, wordt de versnippering in een groot aantal opdrachten als een tijdrovende, en niet altijd

zinvolle, activiteit beleefd. Bovendien zorgt het gegeven dat van elke opdracht een verslag

dient gemaakt te worden voor een bijkomende ergernis. Eveneens vermelden studenten dat

ze op die manier soms opdrachten of delen van opdrachten gaan verzinnen.

Alternatieven door de studenten voorgesteld zijn:

- verkleinen van de verslaglast door bijvoorbeeld de mentor of andere leerkracht te laten

tekenen voor aanwezigheid bij de activiteit;

- beter één grote, meer geïntegreerde activiteit, dan een groot aantal kleine activiteiten.

“Maar iemand op mijn stageschool, een stagiair – maar zij kwam van

de hogeschool – maar die moest nog meer, die moest echt ook

negentien opdrachten doen, maar zij moest gewoon iedere keer

kunnen aantonen dat ze daar geweest was. En heel vaak was dat dan

door te laten ondertekenen door de leerkracht. Er was bijvoorbeeld

tijdens de speeltijd een knutselmoment voor het eerste en tweede

middelbaar en zij heeft dat een keer mee begeleid bijvoorbeeld. Ja, zij

zei ook ‘amai, moet gij daar overal een verslag van schrijven?’

“Zo een overkoepelend project; is wel interessanter je steekt er veel

tijd in, je zit er helemaal in en vanuit die opdracht heb je verschillende

competenties die aan bod komen. Ja, want nu ligt meer de indruk op

kwantiteit. Ik denk, als je zo met grotere opdrachten gaat werken, dat

dit makkelijker zal zijn om een meerwaarde te creëren op de school

dan met die kleine opdrachten. Want nu heb je niet altijd de tijd om

er diep op in te gaan, maar als je zo 1 aspect zou uitpakken en daar

dieper op ingaat, dan kan dit wel meerwaarde geven.”

De meerwaarde voor het leerproces

De antwoorden van studenten op de stelling dat het e-portfolio hen toelaat om hun

leerproces te expliciteren variëren sterk (M=3.03, SD=1.08). Ze zijn er niet van overtuigd dat

het e-portfolio hen toelaat om hun leerproces bij te sturen (M=2.74, SD= 0.77). Zij zijn het er

over het algemeen niet over eens dat het e-portfolio hen toelaat om te groeien doorheen

hun stage (M=2.74, SD=0.89). Het e-portfolio verplicht niet alle studenten om hun leerproces

in handen te nemen (M=3.19, SD=1.08).

Van de meerwaarde van het e-portfolio voor hun leerproces zijn studenten over het

algemeen niet overtuigd (M=2.30, SD=1.18).

Page 116: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

115

Uit de focusgroepen blijkt dat studenten op zich het e-portfolio wel weten te waarderen,

maar dat deze waardering en het geloof in dit e-portfolio gaandeweg wegvalt wanneer ze

merken dat daar geen feedback op komt, dat wanneer de veronderstelde procesmatige

begeleiding uitblijft, het doel van het e-portfolio verloren gaat.

Dat blijkt ook uit volgende citaten van en gesprekken tussen studenten:

“Maar ik heb de indruk dat het systeem van de stage en van het

portfolio wel goed ineen zit, maar dat het gewoon nog niet bij de

lectoren (...) bij de studenten (...) ingeburgerd is. Dat dat praktisch nog

niet op poten staat.”

“Ja, want inderdaad de basisdingen is goed hé.”

“Maar mijn lector.. ja, die is één keer komen observeren in mijn les en

ja... Ik zei toen ‘sorry dat ik niet mee ben met mijn e-portfolio’ en die zei

toen ‘ja, nee, nee, maar ik ben hier om de les te beoordelen en ja, dat

e-portfolio, ik snap dat ook niet goed’. Dus volgens mij weet de

praktijklector gewoon niet dat hij eigenlijk een portfolio moet volgen en

dat was gewoon een heel slechte stimulans voor (...) met mijn portfolio

ook: in het begin, die eerste vraag dat ge moet beantwoorden echt kei

uitgewerkt, ik heb daar echt superveel tijd in gestoken, maar het feit

dat ik daar nooit feedback heb opgekregen.. Nu ben ik echt gewoon

gedemotiveerd voor mijn portfolio.”

“Ik keek maar naar comments.. Niks, niks, niks.Ja, ge schrijft iets en ge

wilt toch een beetje weten dat ge goed bezig zijt of niet en dat iemand

u opvolgt en dan zijt ge precies aan het schrijven voor niemand. Allez,

voor uzelf dan, om te reflecteren, maar ge wilt toch.. Gij doet kei veel

moeite dus dan wilt ge gewoon zien.. (...) En dan op de dag dat de

lector kwam kijken naar mijn les.. Die wist eigenlijk niet wie ik was! (...)

Geen commentaar op mijn portfolio, ge weet niet wie ik ben’.”

“Maar mijn lector heeft zelfs effectief zo gezegd: ‘ja, Toledo, ik gebruik

dat niet zo vaak, ik kom daar niet zo vaak op’. Ja, dan heb ik zoiets van

‘het is wel heel tof dat ik dan eens gans elektronisch stageportfolio

moet uitwerken als daar niemand op komt’.”

“Ik denk dat niemand nog nooit mijn portfolio heeft gelezen.”

2.2.4.1.3.3 Belasting binnen de stage

Globaal genomen antwoorden studenten eerder negatief op de vraag of de planning van een

academiejaar en een schooljaar goed op elkaar aansluiten, maar de antwoorden variëren

Page 117: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

116

sterk (M=2.55, SD=1.15). Op de vraag of de stage gemakkelijk binnen een academiejaar

afgewerkt kan worden, neigt het antwoord naar het positieve, maar ook hier zijn er grote

verschillen tussen de antwoorden (M=3.06, SD= 1.06). Studenten konden hun antwoord

toelichten in een open vraag. Ongeveer de helft van de studenten (N=16) nam deze

gelegenheid te baat. Studenten noemen verschillende belemmerende factoren in hun

antwoorden: de spreiding van de opleiding over het academiejaar (41%) m.n. het

theoretische gedeelte van de opleiding in het eerste semester en de stage die zich

grotendeels in het tweede semester situeert, het late tijdstip waarop de informatie over de

stage beschikbaar was en de kwaliteit daarvan (19%), de tijdsintensieve en moeilijke

zoektocht naar een stageplaats (15%). In hun antwoorden spreken zij zich vaak uit over de

relatie tussen deze belemmerende factoren.

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten:

“De stage kan in principe binnen een academiejaar afgewerkt

worden, maar we worden veel te laat op de hoogte gebracht. Het

is niet gemakkelijk om in oktober of november nog op zoek te

moeten gaan naar een stageplaats voor het eerste trimester (de

meeste stages worden reeds in juni of september ingevuld).”

Mwf5

De onevenwichtige timing komt ook in de focusgroepinterviews aan bod, waarbij de

belasting zich vooral in het tweede semester situeert. Een onevenwicht dat gedeeltelijk kan

opgevangen worden wanneer de informatie vroeger en duidelijker wordt gegeven.

“Het is een opleiding van zestig studiepunten, dat snap ik. Het is een

volledig jaar, oké. Maar ik heb het gevoel dat 3/4e van die zestig

studiepunten, allez, veertig van die zestig studiepunten in het tweede

semester zitten of nog meer. Want in het eerste semester heb ik echt

bijna niks moeten doen.”

“En je zou kunnen voorwerken, maar dat doe je ook niet, want je

weet niet concreet wat je moet doen.”

Met de vraag of zij de studiebelasting voor de stage in de huidige SLO in evenwicht vinden

met het aantal studiepunten (30SP) zijn ze het globaal genomen eerder niet eens alhoewel

de meningen sterk variëren (M=2.32, SD=1.25). Uit figuur 20 blijkt dat 55% van de

studenten vindt dat de belasting te hoog is, slechts 16% vindt de belasting lager dan 30

studiepunten. De studielast voor de stage is volgens studenten niet evenwichtig verdeeld

over het academiejaar (M=1.94, SD=1.09).

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten:

Page 118: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

117

“Het is zeer zwaar om het allemaal op één jaar af te werken. Je kan je

stage namelijk pas starten in het tweede semester, daar je veel te laat

al de informatie krijgt. Je moet ook eerst een aantal sessies van het vak

concretisering volgen vooraleer je kan starten. Dit wil dus zeggen dat je

in het beste geval je observatiestage al deels in het eerste semester kan

doen, praktijkstage niet. Doordat veel scholen ook niet willen dat je

nog na de paasvakantie lesgeeft en je zelf examens hebt in januari,

wordt alles op een hoop gegooid. Je hebt dan enorm veel werk op een

korte periode. Je bent echt elke dag van ’s morgens tot ’s avonds aan

het werken. De opleiding is dus veel zwaarder dan gedacht.” G5

Figuur 20: de meningen van studenten per toegekende score

Page 119: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

118

2.2.4.2 Hoe ervaren studenten de begeleiding en de

evaluatie?

(2.1.) Welke begeleiding krijgen studenten van hun mentor/lector?

(2.2.) Hoe zinvol ervaren studenten de begeleiding die ze van hun mentor/lector

krijgen of hoe wenselijkheid achten ze de begeleiding die ze eventueel niet kregen?

(2.3.) Hoe ervaren studenten de evaluatie van het e-portfolio?

2.2.4.2.1 De begeleiding door de mentor

De mentor als leerkracht

Studenten zijn er van overtuigd dat hun mentor veel ervaring heeft als lesgever (M=4.53,

SD=0.68), maar ook een goede leerkracht is (M=4.57, SD=0.63).

Studenten vinden over het algemeen dat hun mentor goed op de hoogte is van recente

onderwijsvernieuwingen (M=3.39, SD=1.15) en recente onderwijsvernieuwingen in de eigen

klaspraktijk integreert (M=3.35, SD=1.02). De meningen tussen de studenten verschillen

echter op beide vragen.

De mentor als mentor

Studenten vinden dat de stagebegeleiding die ze van hun mentoren krijgen vlot loopt

(M=4.19, SD=0.83) en dat mentoren steeds bereikbaar zijn tijdens de stage (M=4.23,

SD=0.81). Er waren voldoende face-to-face feedbackmomenten met de mentor (M=4.23,

SD=0.92). Studenten vinden globaal genomen dat ze voldoende feedback krijgen bij het

maken van hun lesvoorbereidingen, maar verschillen op dit punt onderling van mening

(M=3.45, SD=1.18). De kwaliteit van de gekregen feedback vinden ze goed (M=3.88,

SD=0.99). Ook na gegeven lessen was er over het algemeen voldoende gelegenheid tot

feedback (M=4.42, SD=0.85). De kwaliteit van de feedback vinden ze goed (M=4.29,

SD=0.82). Globaal genomen vinden studenten de begeleiding die ze van hun mentoren

krijgen goed (M=4.20, SD=1.00). Ze zijn het er over eens dat hun mentor een geschikte

mentor voor hen was (M=4.37, SD=0.85). Op de vraag of ze denken dat de mentor weet wat

van hem verwacht wordt vanuit de K.U.Leuven antwoorden ze eerder ontkennend (M=2.97,

SD=1.14). Zij hebben ook niet het gevoel dat hun mentor hun stage opvolgt via het e-

portfolio.

Page 120: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

119

Uit de resultaten van de derde vragenlijst blijkt dat 72% van de studenten behoefte heeft

aan praktische ondersteuning (‘wegwijs’-begeleiding) op de stageplaats o.a. een rondleiding

in de school en overleg rond praktische zaken. Deze behoefte werd evenwel niet door

iedereen even sterk ervaren (M=3.31, SD=1.00). De vraag werd volgens studenten goed

beantwoord door mentoren (M=3.96, SD=0.98) en deze slagen daar beter in dan de lectoren

(t(26)=3.923, p<.05). Lectoren doen dit volgens studenten niet, maar de meningen

verschillen sterk (M=2.69; SD=1.34).

Iets meer dan de helft van de studenten (55%) geeft aan dat ze nood had aan begeleiding bij

de inhoudelijke voorbereiding van de lessen. Deze nood wordt niet door alle studenten

even sterk ervaren (M=3.10, SD=1.24). De vraag werd volgens studenten heel goed

beantwoord door mentoren (M=3.81, SD=0.83), die daar beter in zijn dan de lectoren

(t(26)=4.955, p<.05). Lectoren doen dit niet volgens studenten, maar de meningen

verschillen sterk (M=2.28; SD=1.25).

66% van de studenten geeft aan geen behoefte te hebben aan begeleiding bij de didactische

voorbereiding van de lessen. Alhoewel deze behoefte gemiddeld genomen niet ervaren

wordt, verschillen de meningen sterk (M=2.55, SD=1.15). Studenten vinden dat mentoren

tegemoet komen aan deze begeleidingsvraag, maar ook hierover zijn niet alle studenten

eensgezind (M=3.11, SD=1.03). Praktijklectoren bevredigen deze vraag doorgaans niet

volgens studenten maar, daarover is geen eensgezindheid (M=2.66, SD=1.23). Er wordt

echter geen significant verschil vastgesteld tussen de mate waarin mentor en lector deze

vraag beantwoorden.

Alle studenten ervoeren sterk de nood aan mondelinge feedback na gegeven lessen

(M=4.38, SD=0.56) en vinden dat hun mentoren hier goed aan tegemoet komen (M=4.37,

SD=0.69). 69% van de studenten geeft aan dat ze nood heeft aan schriftelijke feedback na

de gegeven lessen, maar niet iedereen ervoer die nood even sterk (M=3.34, SD=1.20).

Mentoren slagen daar beter in dan de lectoren (t(28)=4.812, p<.05). Volgens studenten

slagen mentoren er goed in om tegemoet te komen aan deze behoefte, maar de meningen

verschillen sterk (M=3.86, SD=1.22). De behoefte aan mondelinge feedback is groter dan de

behoefte aan schriftelijke feedback (t(28)=3.550, p<.05).

Uit de derde vragenlijst blijkt dat het meerendeel van de studenten in elke stagedeel

begeleid werd door maximaal 3 verschillende mentoren en nooit meer dan dan 5 mentoren.

Daarmee ligt het aantal mentoren dat studenten begeleidt per stagedeel niet te hoog voor

een goede begeleiding en een optimaal leerproces.

Ook uit de focusgesprekken blijkt een algemene tevredenheid over de begeleiding door de

mentoren. Het begeleid worden door meerdere mentoren wordt door studenten als positief

ervaren, op voorwaarde dat eenzelfde mentor meerdere malen observeert opdat hij

voldoende aan procesbegeleiding kan doen. Het hebben van meerdere mentoren brengt

volgende voordelen met zich mee :

Page 121: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

120

Wanneer het niet klikt met de ene mentor kan je toch nog terecht bij een andere

mentor

“Ja, ik denk dat als je een niet zo een positieve ervaring hebt met je

mentor dat het toch wel goed is om twee verschillende mentoren te

hebben.”

Het functioneren van de student wordt vanuit verschillende

perspectieven bekeken

“waardoor jouw functioneren als student vollediger wordt belicht, Ik

vond dat een voordeel, want dan ziet ge wat verschillende

leerkrachtenprofielen en ook.. ja, dat was wel een keer aangenaam.

Vooral omdat ge dan kunt vergelijken met iemand die al heel lang in

het vak staat, hoe dat de jongere leerkrachten in hun klassen staan,

want sommige van mijn mentoren waren maar twee jaar ouder dan ik

bijvoorbeeld. Dat is zo een keer leuk van hoe dat zij de eerste maanden

hebben ervaren, de eerste jaren en zo. Dus qua ervaring vond ik dat wel

interessant”.

Daarnaast wordt door volgende student ook een kritische noot hieromtrent geformuleerd :

“Ik denk dat meer mentoren misschien wel nuttig kan zijn, maar ik

denk dat het niet opweegt tegen het gebrek aan overzicht dat ge

misschien gaat krijgen dan. Het is zo al een beetje zien dat ge alles in

de hand houdt en als ge dan nog met twee verschillende zit.”

Studenten raadplegen over het algemeen hun mentor niet voor het samenstellen van hun

persoonlijk ontwikkelingsplan, slechts 4 studenten deden dit (N=28) zie tabel 9. Studenten

die geen startgesprek hadden met hun mentor schatten de zinvolheid daarvan als eerder

laag in (N=21, M=2.52, SD=1.29). Veel studenten hebben een tussentijdse bespreking met de

mentor en ervaren dit gesprek als positief (N=25, M=4.20, SD=0.82). Ook eindgesprekken

worden veelvuldig gevoerd en ook deze worden doorgaans positief beleefd (N=19, M=4.11,

SD=0.74). Studenten die geen eindgesprek hebben met hun mentor schatten de zinvolheid

daarvan hoog in (N=7, M=4.71, SD=0.49).

Feedback ontvangen studenten meestal face to face en via mail van hun mentor. De

zinvolheid om op deze manier feedback te krijgen, schatten ze hoog in (resp. N=27, M=4.59,

SD=0.65 en N=23, M=4.26, SD=0.54). Alle studenten die deze vraag invulden kregen face-to-

face feedback van hun mentor (N=27). Maar ook over de telefoon krijgen zij feedback van

hun mentor, dit medium ervaren ze als zinvol voor het krijgen van feedback (N=11, M=3.91,

SD=0.83). Studenten die geen feedback kregen via mail schatten de zinvolheid van dit

medium voor feedback hoog in (N=6, M=3.50, SD=1.38) en schat de zinvolheid van de

andere keuzemogelijkheden laag tot zeer laag (tabel 10).

Page 122: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

121

Tabel 9: overzicht van het aantal contactmomenten met de mentor, de ervaren zinvolheid van de contacten die plaatsvonden en de ingeschatte

zinvolheid van de contacten indien ze niet plaatsvonden.

Gesprekken met de mentor Aantal contactmomenten Ervaren zinvolheid van het contact Ingeschatte zinvolheid van het contact

N=28 0 >1 Niets

ingevuld

N M SD Niets ingevuld N M SD Niets ingevuld

Besprekingen van je persoonlijk ontwikkelingsplan 22 4 2 4 3.50 1.30 24 21 2.52 1.29 7

Tussentijdse bespreking 2 23 3 25 4.20 0.82 3 2 3.50 2.12 26

Eindgesprek na een stagedeel 8 18 2 19 4.11 0.737 9 7 4.71 0.49 21

Tabel 10: Overzicht van de manier waarop studenten feedback krijgen van de mentor, de ervaren zinvolheid van de feedback op die manier en de

ingeschatte zinvolheid van feedback op die manier.

Ik kreeg feedback van mijn mentor … ja neen Ervaren zinvolheid van feedback via dit medium Ingeschatte zinvolheid van feedback via dit medium

N=31 N N N M SD N M SD

Via mail 23 6 23 4.26 0.54 6 3.50 1.38

Telefoon 11 16 11 3.91 0.83 16 2.37 1.31

e-portfolio (comments) 0 28 0 - - 28 2.64 1.39

e-portfolio (stagedocumenten) 0 28 0 - - 28 2.54 1.32

Web-cam 0 28 0 - - 28 1.43 0.69

Chat-sessies 0 28 0 - - 28 1.50 0.79

Face tot face 27 0 27 4.59 0.65 0 - -

andere 1 17 1 3.00 - 0 - -

Page 123: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

122

2.2.4.2.2 De begeleiding door de lector

De begeleiding die de studenten van hun lector krijgen, vinden zij eerder positief (M=3.10,

1.35). Ook vinden studenten over het algemeen dat die stagebegeleiding eerder vlot loopt

(M=3.23, SD=1.14) en dat hun lector steeds bereikbaar was tijdens hun stage (M=3.33,

SD=1.30). De antwoorden op deze drie vragen lopen echter sterk uiteen. Studenten hebben

eerder niet het gevoel dat hun lector hun stagetraject nauwgezet opvolgde via het e-

portfolio (M=2.40, SD=1.33). Het e-portfolio laat volgens studenten de lector niet toe om

hun leerproces continu op te volgen (M=2.84, SD=1.07).

Tijdens elk stagedeel zijn verschillende contactmomenten met de lector voorzien. In een

eerste gesprek wordt het persoonlijk ontwikkelingsplan samen met de lector besproken, in

de loop van een stagedeel wordt door de lector een tussentijds lesbezoek afgelegd en een

les opgenomen, enige tijd nadien volgt een tussentijdse bespreking waarin de opgenomen

les en de voortgang in de stage besproken wordt, en aan het einde van de stage is er een

evaluerend eindgesprek met de lector. Het startgesprek van het volgende stagedeel kan op

dit laatste gesprek aansluiten. We stellen vast dat niet alle studenten 4 contactmomenten

hebben samen met hun lector. Tabel 11 geeft een overzicht van de resultaten. Er zijn 5

studenten die geen startgesprek hadden samen met de lector, 6 studenten hadden geen

tussentijdse bespreking met de lector en bij 10 studenten was er geen eindgesprek aan het

eind van het stagedeel. Studenten ervaren alle gesprekken met de lector als zinvol,

alhoewel de meningen soms sterk verschillen van elkaar: het bespreken van het persoonlijk

ontwikkelingsplan (N=22, M=3.82, SD=1.05), het tussentijdse lesbezoek (N=26, M=4.04,

SD=0.87), de tussentijdse bespreking (N=18, M=4.17, SD=1.51) en het eindgesprek na het

stagedeel (N=13, M=4.15, SD=0.90). Ook studenten die deze gesprekken niet hadden met

hun lector schatten de zinvolheid van deze gesprekken hoog in: het bespreken van het

persoonlijk ontwikkelingsplan (N=5, M=3.00, SD=1.87), het tussentijdse lesbezoek (N=1,

M=4.00, SD=/), de tussentijdse bespreking (N=5, M=3.60, SD=0.55) en het eindgesprek na

het stagedeel (N=8, M=4.13, SD=0.64).

Het merendeel van de studenten (69%) geeft aan dat ze behoefte hadden aan een lesbezoek

van hun lector tijdens de stage, maar niet iedereen ervoer deze nood even sterk (M=3.30,

SD=1.07). Slechts één student gaf aan dat de praktijklector geen stagebezoek aflegde, maar

38% geeft aan dat er tijdens dat stagebezoek geen video-opname zoals vooropgesteld in het

model gemaakt werd van de gegeven les. Over de wenselijkheid dat het aantal afgelegde

stagebezoeken moet toenemen nemen studenten globaal genomen een positieve houding

aan, maar verschillen hierover onderling sterk van mening (M=3.07, SD=1.11).

Page 124: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

123

Tabel 11: overzicht van het aantal contactmomenten met de lector, de ervaren zinvolheid van de contacten die plaatsvonden en de ingeschatte

zinvolheid van de contacten indien ze niet plaatsvonden.

Gesprekken met de lector Aantal contactmomenten Ervaren zinvolheid van het contact Ingeschatte zinvolheid van het contact

N=28 0 >1 Niets

ingevuld

N M SD Niets ingevuld N M SD Niets ingevuld

Besprekingen van je persoonlijk ontwikkelingsplan 5 17 3 1 2 22 3.82 1.05 6 5 3.00

Tussentijdse lesbezoek 1 21 4 0 2 26 4.04 0.87 2 1 4.00

Tussentijdse bespreking 6 12 5 0 5 18 4.17 1.51 10 5 3.60

Eindgesprekken na een stagedeel 10 13 0 0 5 13 4.15 0.90 15 8 4.13

Tabel 12: overzicht van de manier waarop studenten feedback krijgen van de lector, de ervaren zinvolheid van de feedback op die manier en de

ingeschatte zinvolheid van feedback op die manier.

Ik kreeg feedback van mijn lector ja neen Ervaren zinvolheid van feedback via dit medium Ingeschatte zinvolheid van feedback via dit medium

N=31 N N N M SD N M SD

Via mail 23 6 23 3.96 1.24 6 4.00 0.00

Telefoon 6 21 6 4.00 0.63 19 2.63 1.58

e-portfolio (comments) 2 25 2 3.50 0.71 23 3.57 1.34

e-portfolio (stagedocumenten) 0 27 0 - - 25 3.24 1.33

Web-cam 0 27 0 - - 25 1.60 0.71

Chat-sessies 0 26 0 - - 25 1.84 0.94

andere 1 23 1 3.00 - - - -

Page 125: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

124

De studenten werden ook bevraagd via welk medium zij meestal feedback kregen van de

lector. Dat gebeurt meestal via mail (N=23). Over telefoon (N=6) en via de ‘comments’-

functie in het e-portfolio (N=2) gebeurt dit veel minder. De zinvolheid om via mail feedback

te krijgen ervaren studenten over het algemeen als zinvol, alhoewel de meningen verdeeld

zijn (N=23, M=3.96, SD=1.24). Ook studenten die geen feedback kregen via mail schatten

het krijgen van feedback via dit medium zinvol in (N=6, M=4.00, SD=0.00). Ook het gebruik

van telefoon (N=6, M=4.00, SD=0.63) vinden ze een zinvolle manier om feedback te krijgen.

Studenten die geen feedback kregen via telefoon schatten de zinvolheid om feedback te

ontvangen via dit medium niet zinvol in, maar de meningen zijn verdeeld (N=19, M=2.63,

SD= 1.58). Deze laatste groep schat de zinvolheid van feedback via de ‘comments’-functie als

zinvol in, maar ook hier leven verschillende meningen onder de studenten (N=23, M=3.57,

SD=1.34). Ook rechtstreekse feedback in de stagedocumenten schatten studenten zinvol in

(M=25, 3.24, SD=1.33). Feedback via het medium web-cam of chat-sessies vinden ze niet

zinvol (resp. N=25, M=1.60, SD= 0.71 en N=25, M=1.84, SD=0.94).

Uit de focusgesprekken blijkt dat de tevredenheid omtrent de begeleiding door de lector

sterk afhankelijk is van lector tot lector.

Studenten die tevreden zijn over de begeleiding van hun lector, vermelden volgende

aspecten :

Lector die zorgt voor procesbegeleiding:

“Ik had via mail heel veel contact met hem, ook een paar gesprekken

gehad, op school geweest met zijnen camera, de 2de keer was de camera vond ie niet meer zo goed het knopje, maar dat was nu niet zo erg en nu een afrondend gesprek, hij had zelf ook heel veel notities, zelf ook mijn POP bekeken hij heeft me ook wat vrij gelaten in die opdrachten en het globale plaatje bekeken, niet puur mijn opdrachten heb je dat wel allemaal perfect zoals dat hier instaat, maar hoe ga je lesgeven.”

Lector die aanstuurt:

“Ja, maar dat hangt van lector tot lector weer af, want bij mij volgen

die het heel goed op en die sturen ook altijd mailtjes van ‘ik heb even

niks meer van u gehoord, alles nog in orde’. Dus eigenlijk dat is een

heel goede lector die ik dan weer heb.”

Lector die bijstuurt:

“Ja, ik zie die dus regelmatig hé. Helaas. (lacht) Dat is ook niet waar,

maar. Nee, maar ik vind wel dat die dat goed doet. Dat die zegt Ԭnaam

student], daar hebt ge echt nog niks voor gedaan, voor die

Page 126: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

125

competentie’, ‘ ge kunt dat en dat en dat doen’, ‘loopt dat nog niet

goed dan kunt ge dat misschien doen’. En die stelt ook concrete dingen

voor.”

Lector die concrete tips geeft, die vanuit praktijkervaring praat:

“Maar, ik denk dat het weer afhangt van lector tot lector, want

diegene die ik heb gehad voor ‘Concretisering van thema’s uit de

vakdidactiek’ was [naam praktijklector] en die geeft zelf nog les in

middelbare scholen, tweede graad, denk ik. (...) ik heb daar superveel

aan gehad, want dat die na elke proefles zei “ditte en gene al

studenten dat doen, als ze dat doen”. Ik denk, als je weet dat uwe

lector zelf actief lesgeeft , in het middelbaar dan, dat je daar dan zelf

veel meer aan hebt dan een praktijklector die enen dag aan de KUL

werkt en 4 dagen iets anders doet, maar geen lesgeven.”

De individuele contacten met de lector waren zinvol:

“Aan die bijeenkomst met mijn lector heb ik veel gehad. Dat was

eigenlijk het voornaamste maar meer contact dat . Zoals, ik heb ook

nooit commentaar gehad op mijn portfolio of zo. Maar, tijdens

besprekingen wel.”

Lector die tijd neemt voor de student:

“Ja, toen hij is komen observeren en zo heeft hij echt wel zo veel gezegd

en wij hebben echt zo een nabespreking gehad toen. Ik denk dat wij

nog twee uur in de leraarskamer of zo hebben zitten babbelen. En ja,

dat was wel een aangenaam gesprek en ik heb daar zo wel echt iets

aan gehad. En die heeft achteraf ook zo van die les die puntjes samen

gezet en zo wat een soort evaluatieformuliertje in Word gewoon

doorgestuurd en zo. En ik heb daar wel iets aan. Dus op dat gebied vind

ik dat hij dat heel goed doet.”

Lector waarin je vertrouwen hebt

“Ik heb dat wel eens gezegd, zoiets waar van ge zegt ‘dat ga ik

inderdaad nooit kunnen’ en dan heb ik daarin geschreven.. Ja, maar

dan had ik ook een afspraak met mijn lector om dat portfolio te

bespreken en dan hebben wij dat besproken van ‘ja, maar ja, wat moet

ik daaraan doen, want ik heb daar geen zin in om daar zelfs maar aan

te werken’ en samen met mijn lector zijn we dan wel tot een oplossing

gekomen. Ik heb er dan terug moed op gekregen.”

Page 127: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

126

Lector die het reflecteren stimuleert

“Daar kan ik wel iets over zeggen, want ik heb al één beginnend, één

gesprek gehad met mijn lector. En ik vond dat ik daar toen heel veel uit

geleerd heb uit dat gesprek. Omdat die zo vragen stelde van ‘waarom

zegt ge dat’ en ‘ge zegt dat wel, maar staaf dat nu eens met

voorbeelden’ en ik ben echt wel tot meer inzichten en zo gekomen,

dus....“

Lector die bereikbaar is:

“Ik ben van mijn lector eigenlijk ook wel tevreden hoewel ik daar

eigenlijk niet zoveel contact mee heb gehad. Als er problemen waren

en ik stuurde een mailtje dan antwoordde die ook altijd. (...) Dus dat

vond ik wel goed dat ik echt onmiddellijk na die les ook, zo tussentijds,

want dat was dan op de helft van mijn stage, dat ik dan tussentijds ook

zo wel eens met die kan overleggen. En ik weet dan nu, ja, vlak na de

Paasvakantie, voordat mijn volgende stage begint, moet ik dan terug

op gesprek gaan. Maar ik vind dat dat bij mij wel heel goed mee valt.

Maar dat is misschien ook wel afhankelijk van hoeveel vragen ge hebt

ook hé.”

Studenten die ontevreden zijn over de begeleiding door de lector, halen volgende factoren

aan:

Het ontbreken van begeleiding:

“Want ik had dan tussen mijn twee stages.. het eerste was heel slecht

gelopen en ik had dan zo een mail gestuurd van ‘moeten we afspreken’

en dan heeft ze daar zo eigenlijk gewoon niet op geantwoord. En dan

had ik zoiets van: eigenlijk was dat wel nodig geweest, want die stage

was slecht dus eigenlijk had ik wel commentaar moeten krijgen en wat

tips moeten krijgen. (...) En ik had dan effectief gemaild ‘moeten we

afspreken nu, want mijn eerste stagedeel zit erop’ en ze heeft er

eigenlijk niet op geantwoord.”

Het ontbreken van individuele begeleiding:

“En ook bijvoorbeeld: ik heb daar nooit een afspraak alleen mee. Zij

spreekt dan af met al haar leerlingen, allez, studenten een mail met ‘ge

kunt op dat uur komen, dan ben ik in Leuven’. En dan komen wij.. De

eerste keer waren we met vier en de laatste keer waren we met twee

maar. Maar dan toch.. Ge hebt dan toch niet zo.. “

Page 128: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

127

Het ontbreken van reactie op vragen:

“Ik had meer stress voor mijn lector dan voor mijn stage. Dan mail ik

die en dan antwoordt die niet en dan stuur ik direct daarop een sms

van ‘kunt ge mijn mails bekijken, ik heb u gemaild’ en dan antwoordt

die nog niet en dan moest ik nog eens een sms sturen en dan kreeg ik

een antwoord en dan was dat nog zo maar de helft van mijn vragen. En

dan was ik zo echt.. Ja, en ook, ik kan erin komen dat de lectoren

zeggen van ‘ge moet als student zelf bijhouden wanneer ge een

gesprek moet hebben en zo’. Dat kan ik allemaal wel aannemen, maar

als ge dan een mail stuurt en een maand later hebt ge dan nog geen

reactie.. Ja, dan uw stage gaat wel door”.

De onwetendheid bij sommige lectoren omtrent de bedoeling van het e-portfolio:

“Ik moest soms vragen aan anderen, omdat ik via mijn lector niet wist,

via anderen ben ik dan te weten gekomen wat er moest gebeuren,

maar ik vind dat eigenlijk niet kan. “

Het ontbreken van feedback op het e-portfolio:

“Ja, ge schrijft iets en ge wilt toch een beetje weten dat ge goed bezig

zijt of niet en dat iemand u opvolgt en dan zijt ge precies aan het

schrijven voor niemand. Allez, voor uzelf dan, om te reflecteren, maar

ge wilt toch. Gij doet kei veel moeite dus dan wilt ge gewoon zien..

Desnoods gewoon ‘je bent goed bezig’ of ‘amai, dat ziet er goed uit’ of

zo. En dan op de dag dat de lector kwam kijken naar mijn les.. Die wist

eigenlijk niet wie ik was! Want ik had daarvoor een e-mail nog

gestuurd van ‘kijk, ik heb een interim-aanbod nog gekregen’, van ‘mag

ik dat aannemen, compenseert dat dan voor mijn stage en zo. En hij

komt aan en ik zeg ‘en in verband met die interim’ en hij ‘aah, bent u

dat?’. En dan denk ik in mijn eigen van ‘zeg!’. Dan voelt ge u echt

verwaarloosd. Dan denkt ge echt: ‘Geen commentaar op mijn portfolio,

ge weet niet wie ik ben’.”

Het gebrek aan uniformiteit tussen de verschillende lectoren:

“Wat ik ook heel embetant vond is dat er heel veel afhing van

inderdaad uw lector . je hebt wel zelfde opleiding, zelfde portfolio maar

afhankelijk van de lector heb ik heel veel verschillende dingen

gehoord.”

Page 129: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

128

Het gemis aan constructieve feedback

“De lector is wel heel goed. Ze steekt heel veel tijd en moeite in mij te

begeleiden, maar op zo’n manier.. Ja, ik wil hier niet al te negatief

overkomen, want ik vind wel als begeleidster vind ik echt dat ze er heel

veel moeite voor doet, voor mij. Maar het gebeurt op zo’n manier dat

ik eigenlijk gewoon het zin om les te geven helemaal weg is.

Ik krijg negatieve feedback, oké, dat is op zich logisch en daar heeft ze

misschien ook helemaal gelijk in, maar ze geeft ook niet concreet.. of ik

krijg uit die opleiding niet concreet wat ik dan moet doen. Wat jij zegt

over didactiek. Zij zegt: ‘ja, je moet het meer didactisch onderbouwen’.

Dan denk ik bij mezelf ‘ja, waar moet ik dat vandaan halen’. Dus dan

stuur ik haar een mailtje dan mailt ze terug met een powerpoint die zij

dan gebruikte bij Concretisering, maar ja, dan lees je die powerpoint

door en daar kun je nog niet echt veel mee hé.”

2.2.4.2.3 De terugkomsessies Studenten ervaren de terugkomsessies globaal genomen als zinvol, maar de meningen

verschillen (M=3.57, SD=1.31). Deze terugkomsessies worden verzorgd door praktijklectoren

die ook ingezet worden bij de stagebegeleiding.

De resultaten van de derde vragenlijst tonen aan dat het merendeel van de studenten (62%)

behoefte had aan collectieve intervisie- supervisiesessies in de loop van de stage. Deze

behoefte werd globaal genomen niet sterk ervaren, maar studenten verschillen daarover

sterk van mening (M=3.07, SD=1.39). Vanuit de opleiding wordt deze vraag goed

beantwoord volgens de studenten, alhoewel niet iedereen deze mening deelt (M=3.79,

SD=1.08). Ook verschillen studenten onderling sterk van mening dat deze sessies in aantal

moeten toenemen (M=2.72, SD=1.41).

In de focusgroepinterviews geven studenten aan dat ze de terugkomsessies over het

algemeen als positief ervaren, omdat dit hen de kans geeft om ervaringen met

gelijkgezinden uit te wisselen. Hierbij vermelden zij dat ze het peerelement belangrijk vinden

“En het zijn vijf mensen gemiddeld die alle vijf mee nadenken over iets

waar gij mee zit. Dat is heel veel invalshoeken en heel veel.. inderdaad,

dat kan echt leerrijk zijn.”

Op de vraag naar de meerwaarde van de interdisciplinariteit van de terugkomesessies zijn de

meningen verdeeld, waarbij het overgrote deel vindt dat ze dit geen meerwaarde vinden.

Hierbij wordt ondermeer gerefereerd naar het verschil tussen vb. een vak psychologie en

Page 130: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

129

een vak economie, waar bij het laatste het geven van oefeningen een belangrijk aspect is.

Studenten hebben vragen naar concrete opbouw en didactiek van hun lessen en hebben

voor deze aspecten meer aan studenten van dezelfde discipline. Wanneer het gaat over

thema’s als klasmanagement en interactie met mentor kan die interdisciplinariteit volgens

hen positief zijn.

“Ik had liever met zelfde opleiding, want je gaat vaak vakinhoudelijk

en dan vallen er wel wat dingen weg : een economisch of een

pedagogische vak aanpakken is toch nog wel een verschil”.

Het schrijven van een verslag over deze terugkomsessie wordt dan weer, bijna unaniem, als

zinloze belasting ervaren.

“Waarom moet daar weer op voorhand en daarna een verslag over

geschreven worden? Waarom moet dat weer op papier staan? Dat

vond ik weer wel een klein beetje frustrerend, vind ik.”

2.2.4.2.4 De evaluatie binnen het e-portfolio Studenten geven aan dat ze onvoldoende weten hoe zij hun e-portfolio moeten evalueren

(M=2.16, SD=0.86). Zij zijn niet overtuigd van de bruikbaarheid van de evaluatietool voor

formatieve evaluatie van hun leerproces (M=2.90, SD=0.83).

In een meerkeuze-item (waarbij verschillende antwoorden mochten aangeduid worden)

werd aan studenten gevraagd wat volgens hen vooral de eindscore van hun stage moet

bepalen. Daarbij dienden de gekozen items gerangschikt te worden in volgorde van

belangrijkheid (tabel 13). Volgens studenten moet (1) de geformuleerde feedback door de

mentor op de lessen en (2) de lesopdrachten zelf vooral de eindscore van hun stage bepalen.

De verdeling van de waarden tussen beide is vergelijkbaar. Het persoonlijk

ontwikkelingsplan en de bijgewoonde lessen door de lector komen samen op de derde

plaats met eenzelfde gemiddelde. Het persoonlijk ontwikkelingsplan komt echter meer op

de eerste plaats voor.

Page 131: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

130

Tabel 13: rangschikking van wat volgens de student vooral zijn de eindscore van zijn stage

moet bepalen volgens gemiddelde

Rangschikking

Items

Aantal keer gekozen op

M

N=31 Wat moet volgens jou vooral de eindscore van je stage bepalen?

1° plaats 2° plaats 3° plaats

1 Feedback op de les, door de mentor ingevuld, op het lesvoorbereidingsformulier 15 7 1 7.42

2 De lesopdrachten. 11 6 3 6.45

3 Het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP). 4 2 3 2.90

3 De lessen die mijn lector tijdens de stage heeft bijgewoond 2 4 3 2.90

De reflecties bij de lesopdrachten. 0 2 5 2.26

De keuzeopdrachten op mesoniveau. 0 0 1 0,32

observatieopdrachten 0 0 0 0.00

De keuzeopdrachten op microniveau. 0 0 0 0,00

Het fotomateriaal en/of videomateriaal 0 0 0 0.00

Ook in de focusgroepen geven studenten aan dat de lesopdrachten en de feedback

daaromtrent de belangrijkste elementen moeten zijn in de evaluatie. De mentor zou hierbij

een belangrijke rol moeten krijgen.

“Ik denk voor een deel dat.. dat het er van afhangt wat je zelf eigenlijk

het belangrijkste vindt. Ik vind mijn lesstage belangrijker boven alles.

Daarom dat ik zeg dat ik vind dat mijn mentor meer zeggenschap moet

hebben.”

Daarnaast geven de studenten ook aan dat het goed is om de drie partijen in de beoordeling

te betrekken: de mentor, de lector en de student zelf.

De mentor heeft immers geen zicht op alle competenties en daarom is de inbreng van de lector ook zinvol.

“Voor mij een combinatie van de drie, zowel de mentor als ikzelf als de

lector. Nu was dat, allez zo hebben wij het gedaan, met die

voortgangsrapporten, … en dan deden wij daar een gesprek over en hij

bekeek dan natuurlijk ook het portfolio of de POP, en de combinatie

van dat alles. Maar hij ging vooral ook voort op wat de mentor zei , hij

is wel een paar keer geweest, maar telkens een uur of een uur en een

half, van die 20 uur.”

Toch blijkt ook uit de focusgroepen dat er veel onduidelijkheid is omtrent de evaluatie en dat

dit tot allerlei veronderstellingen leidt:

Page 132: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

131

“Maar voor mij is het gewoon niet duidelijk: op wat word ik nu

beoordeeld eigenlijk? Op die les die ze is komen observeren? Op mijn e-

portfolio?”

2.2.4.3 Welke noden en wensen worden door de

studenten gevoeld betreffende de implementatie, de

begeleiding en/of de evaluatie van het portfolio (EPF)?

Studenten geven aan dat zij de nood hebben aan duidelijkere richtlijnen voor het opstellen

van het persoonlijk ontwikkelingsplan (M=4.39, SD=1.02). Voor de start van de stage is er

een workshopsessie waarin hen aangeleerd wordt om een e-portfolio aan te maken en

ermee te werken. Studenten geven globaal aan dat ze het aantal aangeboden sessies

voldoende vinden (M=3.48, SD=1.12). Meer dan de helft (61%) gaat hiermee akkoord, maar

het aantal sessies is voor ongeveer een kwart van de studenten niet voldoende (26%), zie

figuur 21. Studenten konden aangeven wanneer deze sessies volgens hen best aangeboden

worden. Studenten kiezen ‘Een moment net voor de aanvang van de stage’ in 44% van de

gegeven antwoorden. Ook de alternatieven ‘Bij het begin van de SLO opleiding’ en ‘Tijdens

de seminaries “Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek”’ worden elke in 25% van de

antwoorden gekozen. De keuzemogelijkheid ‘Voorafgaand aan de seminaries

”Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek”’ wordt haast niet gekozen 6%.

Figuur 21: de meningen van studenten per toegekende score

-- ; helemaal oneens

- ; eerder niet eens

+- ; neutraal + ; eerder eens ++ ; helemaal eens

Er zijn voldoende sessies omtrent het werken met e-portfolio

0

10

20

30

40

50

Perc

en

t

Page 133: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

132

Studenten geven globaal aan dat er geen bijkomende vorming nodig is over pedagogische

concepten (M=2.94, SD=1.00). Ongeveer een derde (N=10) van de studenten (32%) geeft

aan hier nood aan te hebben. Deze groep geeft aan dat zij voor alle concepten daarvoor de

nood ervaren.

Globaal genomen hebben studenten nood aan een specifieke handleiding omtrent e-

portfolio, alhoewel de meningen sterk uiteenlopen (M=3.52, SD=1.18). Voor 29% (N=9) van

de studenten is de informatie die voorhanden is op Toledo onvoldoende om met het e-

portfolio aan de slag te gaan (M=3.06, SD=1.00). De aangeboden informatie volstaat

evenwel voor 39% (N=12) onder hen. De criteria voor het evalueren zijn voor de meeste

studenten onvoldoende duidelijk (M=2.71, SD=0.86).

Aan het einde van de vragenlijst kregen studenten twee open vragen. Beide vragen werden

door 25 studenten beantwoord. In de eerste vraag konden zij optimaliseringsuggesties doen

voor het e-portfolio. Volgende rubrieken, in volgorde van belangrijkheid, vertegenwoordigd

(86% van de gegeven antwoorden): de ICT-tool gebruiksvriendelijker maken, studenten

meer informeren over het e-portfolio, de stage inperken (minder opdrachten, minder

verslaglast, …), informeren van lectoren en een voorbeeld van een e-portfolio beschikbaar

stellen.

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten in de vragenlijst:

“Een verbetering zou zijn meer uitleg over wat de bedoeling is

bij welk onderdeel. Ook zou ik het aantal opdrachten sterk

inperken en de student vrijer laten in het bepalen van wat er in

het portfolio komt, minder standaardformulieren en meer

materiaal dat effectief toont waar je mee bezig bent geweest.

Ook zou in plaats van een voortdurende zelfreflectie via een

vragenlijst een effectief gesprek met je stagelector vaker mogen

plaats vinden.” MWF7

In de tweede vraag konden studenten aangeven door welke inhouden ze beter voorbereid

aan de stage hadden kunnen beginnen. Volgende rubrieken, in volgorde van belangrijkheid,

vertegenwoordigd (86% van de gegeven antwoorden): meer en concreter aanreiken van

didactische werkvormen, concrete informatie over de stage minder verspreid aanbieden,

meer aandacht voor praktijk en minder focus op het academische.

Enkele exemplarische voorbeelden van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“Veel meer didactiek, concretere voorbeelden, evt

videofragmenten ‘zo moet het niet’ en ‘zo moet het wel’ “ G7

Page 134: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

133

“Ik miste vooral „unity-of-command‟ – dwz een unieke plaats (bv.

een website) waarop alle informatie en documenten ivm de stage

één keer worden gemeld. En telkens met maar één (de nieuwste)

versie van de documenten die ter beschikking zijn, geordend

volgens het typische tijdsverloop van een stage. Zo eenvoudig dat

dit zou zijn, niet? “ E1

In de focusgroepen haalden studenten volgende verbeteringspunten aan :

1. Het is wenselijk dat de informatie gebundeld terug te vinden is op één website. En deze

informatie zou moeten toegelicht worden op een informatiemoment, waarvan de

inhoud het technische overstijgt. Uiteindelijk was alle informatie te vinden op Toledo,

maar het was zo een immens zoekwerk waardoor studenten pas bij mondjesmaat de

juiste informatie vonden. Studenten geven aan dat deelname aan het onderzoek een

meerwaarde had omdat ze op die manier een zicht kregen op wat van hen werd

verwacht en welke opdrachten ze moesten doen. Dit gebrek aan overzicht was

aanleiding tot de volgende discussie tijdens de focusgroepinterviews:

“Ja, maar goed. Ik bedoel: ene informatiesite, één SLO-site zou al een

voordeel zijn waar alles één keer wordt uitgelegd en niet verschillende

keren. Want ik denk dat wij nu allemaal – allez, toch in onze Economie

– wij hebben een SLO-site Economie en een SLO-site

Gedragswetenschappen en als ik die zou doorzoeken zou ik zelfs

verschillen of tegenspraken kunnen vinden.”

“En dan ook nog de stage. Bij wat staat dat? Bij de vakken op zich staat

dan nog een keer de twee stageonderdelen waar dan ook nog een keer

mededelingen en documenten staan.”

“En stagevademecum en wat is het allemaal? Gooh.. het is echt. Ja, het

is een soep.”

“En dan is er zo een handleiding voor de studenten die.. allez, twee

zelfs heb ik er gevonden. En ge leest dat dan en daar staat inderdaad

veel informatie in, maar ook een heel deel dat er niet in staat. Ik ben nu

met mijn POP bezig en met die opdrachten moet ik dan soms nog iets

opzoeken en dan moet ge eerst via die handleiding, ‘oh, daar staat het

niet in, volgende dan’. Ja.. het zou gemakkelijk zijn moest alles in één

handleiding of op Toledo ergens een pagina alles mooi bij elkaar

staan.”

“Of een vak daarover geven. (lacht)”

Page 135: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

134

2. Een betere afstemming tussen de start van de SLO en de kalender van secundaire

scholen.

“Ik denk eigenlijk het ideale zou zijn dat je vanaf het academiejaar vóór

uw lerarenopleiding al de informatie krijgt zodat je zelf al kunt

beginnen zoeken. Want bij mijn middelbare school hadden ze hun

stagiaires al van in juni.”

3. Een permanent beschikbaar voorbeeld van een uitgewerkt portfolio wordt wenselijk

geacht.

“Bij die uitleg van hoe ge moet werken daarmee, had ik liefst een

voorbeeld van een portfolio gezien en ik had dan zoiets van ‘mogen we

niet allemaal eens dat voorbeeld bij ons toevoegen zodat we iets

hebben waaraan we kunnen toetsen of we goed bezig zijn en wat er

van ons verwacht wordt.’”

4. Het pleidooi voor minder verslagen was unaniem. Studenten geven daarbij volgende

alternatieven aan :

Laat een begeleider van de school een bewijs van uitvoering van de opdracht

ondertekenen

“Maar iemand op mijn stageschool, een stagiair – maar zij kwam van

de hogeschool – maar die moest nog meer.. Die moest echt ook

negentien opdrachten doen, maar zij moest gewoon iedere keer

kunnen aantonen dat ze daar geweest was. En heel vaak was dat dan

door te laten ondertekenen door de leerkracht. Er was bijvoorbeeld

tijdens de speeltijd een knutselmoment voor het eerste en tweede

middelbaar en zij heeft dat een keer mee begeleid bijvoorbeeld. Ja, zij

zei ook : ‘amai, moet gij daar overal een verslag van schrijven?’. Ik zeg

‘ja’. Bij haar was dat zo een lijst en dan moet je gewoon laten

aftekenen.”

Laat de student zelf kiezen over welke opdrachten hij reflectieverslagen maakt

“Op zich wel denk ik, maar dan niet zo uitgebreid. Misschien kan het..

verkort worden tot reflecteren over de afgelopen vijf lessen of wat zie

je van verbetering in de afgelopen vijf lessen.. reflecteer daar dan op

of zo. Maar niet elke keer.”

“Maar echt, ik zou het beter vinden om echt een reflectie te schrijven

wanneer ge zelf vindt dat je daar nood aan hebt, dat ge echt

problemen gehad hebt in een les die moeilijk ging. Ook het veel beter

vinden van zelf de keuze maken bij les die je wil. In plaats van altijd

verplicht een reflectie te moeten maken want daar kruipt, zoals zij

Page 136: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

135

zegt, kruipt heel veel tijd in.”

5. Het aantal keuzeopdrachten dient verminderd te worden en zinvoller geïntegreerd te

worden in het stagetraject.

“Zo een overkoepelend project; is wel interessanter je steekt er veel tijd

in, je zit er helemaal in en vanuit die opdracht heb je verschillende

competenties die aan bod komen.” Focusgroep2(onbekend)

6. De ICT tool zorgde voor tijdverlies en frustratie en dient grondig geëvalueerd te

worden.

“Dat e-archief: dan moest je op je computer opdrachten in mapjes en

dan moest ik naar mijn epf via Toledo en dan moest ik daar klik en dan

gaan invoegen en dan naar mijn POP gaan om te typen ‘ja, ik heb een

gesprek gehad met ouders’ en dan item toevoegen, zien dat dit in mijn

e-archief….Ik had daar lijsten liggen van … dat heb ik al gedaan..

kruisje, dat moet ik nog uit mijn map halen op de vaste computer.”

“Ja, daar zit Blackboard achter, foei. Schrijf dat maar op. Blackboard is

een gratis tool blijkbaar en is in deze Facebook tijd echt niet goed hé.

Webdevelopment of zo hé. Want uiteindelijk: je maakt een website. Er

zijn zoveel betere tools die voor studenten bruikbaar zijn.”

7. De begeleiding door de lectoren wordt als essentieel gezien in het slagen van de stage

en daarom wordt het door de studenten noodzakelijk geacht dat lectoren zelf goed

geïnformeerd zijn over de opleiding, bereikbaar zijn en hun opdracht als

procesbegeleider ook effectief opnemen.

“Nee, want hij heeft dat ook letterlijk gezegd. Meneer X heeft echt

gezegd één van de eerste lessen zo van ‘ja, zo van al die vragen: ik kan

daar waarschijnlijk niet te veel op antwoorden, want ik zie zelf door het

bos de bomen niet meer.’”

“Dat de lector er meer tijd in steekt. Dat zou ik veranderen. Dus dat die meer, ja, dat dat bijna een voltijdse job wordt. Dat de begeleiding gewoon beter is, dat er meer contact is tussen u en uw lector. En dat er echt op toegekeken wordt. Dat de mensen niet aangesteld worden als lector, maar dat ze het echt kunnen bolwerken.”

8. Er is vraag naar een centraal aanspreekpunt, enerzijds waar ze terecht kunnen voor

hun praktische en inhoudelijke vragen waarop hun lector geen antwoord weet,

anderzijds waar ze terecht kunnen vb. wanneer studenten een probleem ervaren met

hun lector.

“Misschien moet er ook een lagere drempel zijn van ‘daar kunt ge bij terecht met uw problemen, als ge een probleem hebt met uw lector

Page 137: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

136

bijvoorbeeld’. Want inderdaad, als ge echt een probleem.. Nu, ik heb mijn lector graag, ik zag die gewoon weinig. Als ik er nu echt een probleem mee had, ik zou niet eens weten waar ik naartoe zou moeten gaan.” “Dan een soort ombudsman, maar alleen voor ons, waar wij naartoe kunnen gaan.” “Of zo coördinator van de lectoren of zoiets.”

2.2.4.4 Hoe zinvol ervaren studenten de verschillende

onderdelen binnen het praktijkluik van de opleiding

Vooraf: duur van de lesstage In de eindvragenlijst werd gevraagd over hoeveel weken studenten het eerste en tweede

stagedeel spreidden. Gemiddeld hebben studenten 7.13 weken nodig om het eerste

stagedeel te beëindigen (SD=2.10). Het aantal benodigde weken om het tweede stagedeel

af te werken wijkt hier niet significant van af (M=6.73, SD=2.09). De spreiding is voor beide

stagedelen groot. Respectievelijk 63% en 42% procent van de studenten had 6 tot 8 weken

nodig om het eerste en tweede stagedeel af te leggen (figuur 22). Het percentage studenten

dat 5 weken of minder nodig had om beide stagedelen af te werken was resp. 17% en 36%.

Het percentage studenten dat meer dan 8 weken nodig heeft voor de stage bedraagt 20%

voor het eerste en 23% voor het tweede stagedeel.

Figuur 22: spreiding van de stage i.f.v. het aantal weken (Stagedeel 1 N=29, stagedeel 2

N=25)

3 4 5 6 7 8 9 10 11 13

Aantal stageweken

0

10

20

30

40

Perc

en

t

Stagedeel 1

3 4 5 6 7 8 9 10

Aantal stageweken

0

5

10

15

20

25

30

Pe

rce

nt

Stagedeel 2

Page 138: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

137

Studenten die de stage over een klein aantal weken spreiden, zondigen tegen de opgelegde

restrictie van maximaal 6uur lesstage per week. Het doel van deze regel ligt in het bewaken

van het leerproces van de student. Daarvoor is de vereiste verslaggeving essentieel. Die

moet studenten toelaten om, via reflectie, het eigen leerproces te expliciteren en op basis

daarvan de eigen lespraktijk bij te sturen. Het leerproces komt onder druk indien de stage

over een klein aantal weken verloopt. De kwaliteit van de (reflectie)verslagen, en parallel

daaraan, de goede voortgang van het leerproces dreigen verloren te gaan, indien er

onvoldoende tijd genomen wordt. Essentiële zaken worden niet benoemd en bijsturen van

het leerproces wordt sterk belemmerd of onmogelijk. Het nut gaat verloren indien

studenten de verslagen schrijven lang nadat de stageactiviteiten (lesobservatie, stageles,

keuzeopdracht, …) werden uitgevoerd en verworden alzo tot administratieve verplichting.

Bijsturen is dan de facto niet meer mogelijk en het expliciteren van een leerproces dat ver in

het verleden ligt wordt moeilijk.

2.2.4.4.1 Voorafgaand aan de stage “Concretisering van

thema’s uit de vakdidactiek” Officieel behoort dit opleidingsonderdeel tot de theoretische component van de opleiding.

Aangezien het vak wordt beschouwd als een lessenreeks waarin studenten een praktische

voorbereiding krijgen op hun stage, werd besloten om het op te nemen in de vragenlijst. Dit

opleidingsonderdeel wordt globaal genomen door studenten als zinvol beoordeeld, alhoewel

de meningen uiteen lopen (M=3.72, SD=1.10). 14% van de studenten (N=4) vond het vak

niet zinvol, 24% (N=7) nam een neutrale houding aan. Deze studenten geven aan dat het vak

hen niet voldoende voorbereidde op de praktijk. Deze studenten gaven aan dat

microteaching binnen dit vak voor hen het meest zinvol was, maar vonden het aantal

oefenlessen echter onvoldoende.

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten uit de vragenlijst:

“Sommige zaken waren wel zinvol, zoals de proefles, de info over

ecoman en de mini-onderneming. Andere zaken waren echt

tijdverspilling, zoals 1 lesuur vullen met 1 grafiek in excel of 1 lesuur

vullen over de dynamische PowerPoint, iets dat we allemaal wel

kunnen. Ook de presentatie over conference calls en dergelijke vond

ik echt niet relevant voor onze opleiding.” E5, neutraal

62% van de studenten (N=18) ervoer het vak als zinvol. Studenten binnen deze groep

appreciëren de praktijkgerichte invulling ervan. Hierbij worden vooral de oefenlessen

Page 139: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

138

aangehaald. De zinvolheid ligt volgens studenten in verschillende elementen. Het stelt hen

in de mogelijkheid om te leren uit eigen ervaringen. Maar ook de feedback, van

medestudenten en praktijklector, draagt bij tot het leerproces. Tenslotte geven studenten

ook aan dat ze leren uit het observeren van anderen in hun groep. Het artificiële karakter

van de lessen wordt vermeld, maar wordt niet naar voor geschoven als breekpunt. Wel

worden de groepssfeer en de lector ervaren als noodzakelijke voorwaarden voor het

leerproces.

Enkele exemplarische voorbeelden van de meningen van studenten uit de vragenlijst:

“Deze bijeenkomsten zorgden voor een eerste kennismaking met het

lesgeven. Je kreeg zelf de kans om al eens voor de klas te staan en

kon ook andere toekomstige leerkrachten aan het werk zien. Op deze

manier kon je erg veel leren van elkaars fouten en sterktes. Ook de

inbreng van de aanwezige lector was erg zinvol.” MWF17

2.2.4.4.2 De observatiestage Studenten ervaren de observatiestage algemeen als zinvol (M=3.75, SD=0.80). Alle

onderwijsactiviteiten in de observatiestage worden globaal als zinvol ervaren, maar de

meningen lopen sterk uiteen. De uitvoering van de opdrachten wordt globaal genomen

zinvol bevonden (M=3.72, SD=1.03), zorgen voor een zinvolle inhoudelijke verdieping

(M=3.14, SD=1.06) en de gesprekken met de mentor (n.a.v. de observatieopdrachten)

worden eveneens zinvol ervaren (M=3.21, SD=1.18). De persoonlijke reflectie en

verslaggeving bij de observatieopdrachten wordt eerder niet als zinvol ervaren (M=2.93, SD=

1.22).

Op de open vraag werden in totaal 66 verschillende antwoorden gegeven. Het ‘observeren

van de mentor voor de klas’ wordt in 35% daarvan naar voor geschoven als meerwaarde.

Studenten leren op die manier de lesstijl van hun mentor kennen en krijgen ook zicht op wat

hun mentor belangrijk vindt, maar ook hoe hij omgaat met de leerlingen en problemen

aanpakt. Enkele studenten geven in hun antwoorden aan dat ze het een meerwaarde

vinden om te observeren bij verschillende mentoren. De observatiestage laat toe om

voorafgaand aan de lesstage kennis te maken met de leerlingen waar les aan gegeven zal

worden (34% van de antwoorden). Het laat studenten toe om een de beginsituatie in te

schatten, zien wat de meest aangepaste manier van lesgeven is voor de groep, waar de

gevoeligheden liggen, schatten het niveau in, …

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“Het is nuttig omdat je in het begin van je stage nog heel onwetend

en onzeker bent over hoe het lesgebeuren nu juist in zijn werk gaat.

Door een ervaren leerkracht aan het werk te zien, kan je al veel

Page 140: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

139

opsteken over didactische werkvormen, interactie met de leerlingen,

het aanpakken van probleemsituaties etc. Als je zelf als leerling in de

klas zat vroeger let je daar namelijk niet op, nu wel omdat je gericht

observeert. Bovendien is het nuttig om je observatiestage te doen in

de klassen waar je les aan zal geven, omdat je zo de leerlingen al wat

beter leert kennen en je bovendien wat meer op de hoogte bent van

hun voorkennis.” MWF11

In 20% van de antwoorden wordt de meerwaarde van de observatiestage in vraag gesteld.

De meerwaarde wordt volgens studenten belemmerd door verschillende factoren o.m. de

overlap tussen de observatieopdrachten en het verplichtende karakter van de bijhorende

opdrachten worden genoemd. Studenten geven ook aan dat een meerwaarde gerealiseerd

wordt, indien ook tijdens de lesstage observatieopdrachten uitgevoerd worden. In de

antwoorden geven studenten tevens aan dat ze 10 uur observatiestage overdadig vinden.

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“Ik vond de observatiestage niet bepaald zinvol aangezien je niet

extreem veel bijleert door een tiental lessen bij te wonen. Je moet dan

ook tien lessen bijwonen terwijl je dit ook makkelijk kan doen door

slechts zeven lessen bij te wonen. In dat opzicht vind ik het dus een

beetje overbodig en vind ik dat je er niet extreem veel uit leert. Als je

pech hebt, moet je een les volgen die helemaal niet goed is, of waar

de leerlingen een zelfbegeleide taak moeten maken, bij zulke lessen

leer je ook niet veel bij. Natuurlijk is het wel leerrijk om andere

leerkrachten aan het werk te zien, al weet je dit nog van vroeger

ook.” E12

2.2.4.4.3 De lesstage De zinvolheid van de lesstage wordt door alle studenten hoog ingeschat (M=4.86, SD=0.35).

Alle onderwijsactiviteiten in het kader van de lesstage worden als zinvol ervaren: van de

praktische voorbereiding van de lesstage (M=3.93, SD=0.86), het persoonlijk verwerken van

de leerinhoud (M=4.45, SD=0.63), het uitwerken van de didactische aanpak van de les

(M=4.28, SD=0.88), het uitschrijven van de les op het lesvoorbereidingsformulier (M=3.31,

SD= 0.93), de uitvoering van de lesopdracht (M=4.79, SD=0.62) en de persoonlijke reflectie

en verslaggeving (M=3.14, SD=1.19). Over de zinvolheid van de lesreflecties bij de gegeven

lessen lopen de meningen bij de studenten echter sterk uiteen.

Studenten ervaren de lesstage zinvoller dan de andere onderdelen binnen het praktijkluik

van de opleiding: ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’ (t(28)=5.299, p<.05; de

Page 141: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

140

observatiestage (t(27)=6.694, p<.05); de micro-opdrachten (t(28)=9.175, p<.05); de meso-

opdrachten (t(28)=8.689, p<.05) en de reflecties (t(27)=8.883, p<.05). Studenten ervaren de

lesstage als het meest zinvolle onderdeel van de stage.

Bijna alle studenten geven in hun antwoord op de open vraag aan dat de lesstage voor hen

centraal staat in de opleiding. De lesstage is noodzakelijk om zich te bekwamen in het

lesgeven, immers: ‘al doende leert men’. Volgens studenten is een leerproces inherent

verbonden met de lesstage, het is een evidentie die niet in vraag wordt gesteld.

Enkele exemplarische voorbeelden van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“Absoluut noodzakelijk om met een grote letter “L” op je rug in de

realiteit van elke dag te gaan staan – zo leer je het best een

toekomstig beroep.” E1

“Je leert pas echt wat lesgeven is, als je effectief voor de klas staat.”

E2

“Dit is voor mij de essentie van de hele opleiding. Het is het moment

waarop alles samenkomt en men kan bewijzen of men competent is

om te onderwijzen. Het spreekt dan ook voor zich dat dit zeer zinvol

is.” MWF3

“Dit spreekt voor zich denk ik. Praktijkervaring is essentieel. Hier

zonder kan je onmogelijk goed voorbereid zijn om een job als

leerkracht.” MWF11

Slechts enkele studenten verduidelijken de oorzaken van hun leerproces. Voor enkele

studenten (N=4) is dat louter de toename van de omvang van de lesstage. Anderen noemen

de feedback die ze krijgen (N=4) en de lesreflecties (N=4).

Enkele exemplarische voorbeelden van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“De opleiding heeft de stage-uren verdubbeld ten opzichte van ALO.

Dit is een enorm pluspunt. Ik heb heel veel geleerd uit het geven van

de stagelessen. De eerste twintig uur heb je nodig om er in te geraken

en dan kan je de volgende twintig uur je nog meer concentreren op je

manier van lesgeven en je SOT. Je hoeft dan niet meer bezig te zijn

met al de praktische zaken omdat dit al een gewoonte is. Conclusie:

zeer leerrijk!” G5

“Het is tijdens de lesstage zelf dat je heel veel bijleert. Daar leer je je

fouten recht te zetten en je krijgt ook direct commentaar na het

lesgeven waardoor je je direct kan verbeteren. Het is tijdens deze

lesstage dat ik ervaring heb opgedaan en dat ik een effectieve lesstijl

Page 142: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

141

heb aangeleerd gekregen. Het zoeken naar dit kunnen ‘lesgeven’ kan

je volgens mij voornamelijk bereiken via deze lesstage.” E12

2.2.4.4.4 De keuzeopdrachten Globaal genomen nemen de studenten een neutrale houding aan ten aanzien van de

zinvolheid van de micro-opdrachten, alhoewel de meningen hierover sterk uiteen lopen

(M=3.00, SD=1.00). 24% van de studenten heeft een negatieve houding (N=7) en allen

stellen de relevantie van de micro-opdrachten in vraag, volgens deze studetnen word je er

geen betere leerkracht door en geven in hun antwoorden aan dat zij de lesstage belangrijker

vinden.

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“Je leert hier niets uit. Het zijn bijkomende taken die veel tijd in beslag

nemen waardoor je minder kan bezig zijn met het eigenlijke lesgeven.

De zaken die je hier mee zou leren, leer je veel beter eens je echt in de

praktijk staat. Het vormt echt geen meerwaarde bij deze opleiding. Je

wordt er geen betere leerkracht door.” G5

76% van de studenten heeft een positieve (31%, N=9) of neutrale houding (45%, N=13) en

vinden dat de micro-opdrachten een plaats verdienen in de stage. Studenten geven aan dat

ze door de opdrachten een breder beeld krijgen op lesgeven. In de antwoorden wijzen

studenten er echter ook op dat er teveel opdrachten uitgevoerd moeten worden en niet

allemaal relevant en/of uitvoerbaar zijn. De relevantie van de opdrachten hangt samen met

de mate waarin ze kunnen gebruikt worden binnen de observatie- en lesstage. De

potentiële meerwaarde van deze opdrachten wordt niet door iedereen (h)erkend.

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“De micro-opdrachten toonden, naast de lesopdrachten, aan welke

taken er op je liggen te wachten wanneer je wil lesgeven. Het was dus

zeker interessant om deze opdrachten eens te maken. Zo weet je

meteen of je het graag doet en of je het ziet zitten om er zoveel tijd en

energie in te steken.” G1

Het merendeel, 72%, van de studenten integreert de micro-opdrachten in de observatie-

en/of lesstage. Uit 61% van de gegeven antwoorden (N=23) op een open vraag blijkt dat de

micro-opdrachten een aanvulling of meerwaarde kunnen zijn voor de observatiestage. Ze

laten studenten toe om gerichter en breder te observeren. Maar ook meer pragmatische

oorzaken drijven studenten om micro-opdrachten in de observatiestage op te nemen m.n.

‘tijdsdruk’ en ‘gemakzucht’ (39% van de antwoorden).

Enkele exemplarische voorbeelden van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

Page 143: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

142

“Sommige taken zoals het klasportret leken mij het meest

aangewezen om te verwezenlijken tijdens de observatie. Hierdoor leer

ik ook beter kijken naar de klasgroep, wat ik dan in de daarop

volgende lesstage kan gebruiken.” E2

“Om eerlijk te antwoorden: voor de gemakkelijkheid. De taken die we

moesten schrijven waren zo al genoeg dat ik de gemakkelijkste

microtaken er heb uitgenomen. Omdat ik de nuttigheid er niet echt

van inzag, wou ik er ook geen verloren tijd aan spenderen.” E6

Studenten integreren de micro-opdrachten om gelijkaardige redenen in hun lesstage. Op

een open vraag wordt in 79% van de antwoorden (N=24) gewezen dat het de lesstage

zinvoller maakt, in 21% van de antwoorden worden meer pragmatische oorzaken

aangehaald.

Micro-opdrachten zijn volgens studenten gemakkelijk in de observatie- en lesstage te

integreren: “De micro-opdrachten kwamen voort uit de lessen”. Een deel van de studenten

neemt pas in de loop van de stage, of daarna, de lijst met opdrachten door en realiseren zich

pas achteraf dat ze micro-opdrachten integreerden in hun stage. Dit heeft verschillende

negatieve gevolgen. De verslaggeving bij deze opdrachten volgt niet onmiddellijk op de

uitvoering van de opdracht waardoor de zinvolheid van de opdracht verloren dreigt te gaan.

Daarenboven verhoogt de werkbelasting bij deze studenten omwille van de dubbele

verslaglast.

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“Ik heb er altijd op proberen te letten om dit te doen maar ik denk dat

ik dit toch nog het vaakst onbewust gedaan heb. Verschillende

opdrachten uit de lijst heb ik gedaan zonder hierbij stil te staan of hier

een extra opdracht van te maken. Bijvoorbeeld het bijwonen moest

effectief voorbereid worden, maar actualiteit in de lessen verwerken

heb ik dan weer uit mezelf gedaan.” MWF7

“In mijn eerste stagedeel had ik de lijst van de micro-opdrachten nog

niet voldoende bestudeerd, hierdoor heb ik geen van de micro-

opdrachten geïntegreerd in mijn observatiestage. Tijdens mijn tweede

stagedeel was ik beter op de hoogte van de verschillende opdrachten

en heb ik dus ook al twee van de micro-opdrachten uitgevoerd tijdens

mijn observatiestage.“ MWF4

De meso-opdrachten ervaren studenten globaal genomen eerder niet als zinvol, maar ook

hierover lopen de meningen sterk uiteen (M=2.97, SD=1.05). 70% van de studenten heeft

een negatieve houding (35%, N=10) of een neutrale houding (35%, N=10) en stellen om

verschillende redenen de relevantie in vraag. Door meso-opdrachten kunnen studenten

Page 144: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

143

minder bezig zijn met lesgeven. Zij vinden de opdrachten te vaag omschreven. Het aantal

opdrachten ligt te hoog en voor de uitvoering ervan zijn studenten erg afhankelijk van de

getoonde ‘goodwill’ op scholen. Studenten geven aan dat sommige scholen weigerachtig

staan tegenover verschillende opdrachten o.a. deelname aan een klassenraad of

aanwezigheid op een oudercontact. Hierdoor ervaren zij de opdrachten en de verslaggeving

als een ‘bureaucratische last’. De zinvolheid van de opdrachten hangt samen met de mate

waarin ze kunnen gebruikt worden binnen de observatie- en lesstage.

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“Op zich vind ik deze opdrachten misschien wel zinvol, maar niet

tijdens de stage. Dit zijn allemaal zo’n ruime opdrachten, die volgens

mij niet echt nuttig zijn binnen de opleiding. Het zijn wel allemaal

dingen die je moet leren en kunnen als leerkracht, maar volgens mij

komt dit pas echt aan bod eens je aan het werk bent als leerkracht.”

G1

“... Teveel werk en je maakt deze opdrachten vaak pas na afloop van je

lesstage, omdat er anders gewoon geen tijd voor is. ...” MWF16

35% van de studenten (N=9) ervaart de meso-opdrachten als zinvol. Studenten geven aan

dat door het uitvoeren van de meso-opdrachten hun initiële perceptie van het schoolleven,

maar ook hun visie over het onderwijs, in een breder kader geplaatst worden. Ook zij geven

echter aan dat opdrachten niet altijd gerealiseerd kunnen worden en wijzen op de

afhankelijkheid van de getoonde goodwill binnen scholen voor de uitvoering.

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“Ze laten je het bredere kader zien. En soms geraak je door het maken

van deze opdrachten verwikkeld in interessante discussies.” MWF3

Niemand integreerde deze opdrachten in de observatiestage, maar 71% van de studenten

deed dat wel binnen de lesstage. Ondanks het feit dat meso-opdrachten de facto niet

geïntegreerd kunnen worden in de observatie- en lesstage beweren studenten dat te doen.

Hiermee bedoelen ze dat zij hun aanwezigheid op school benutten om leerkrachten te

bevragen in het kader van een meso-opdracht of vullen de tijd tussen observaties en

lesstage op door aan taken te werken.

Enkele exemplarische voorbeelden van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“Zoals hierboven werd aangehaald: voornamelijk uit praktische

overwegingen (je bent toch al op school, dan is het gemakkelijker om

contact te leggen met bv leerlingenbegeleiders of

werkgroepverantwoordelijken).” E2

Page 145: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

144

“Tijdens je lesstage ben je veel aanwezig op school en kan je

tussendoor deze opdrachten uitvoeren.” MWF11

Bijna de helft (48%) van de studenten stelde zelf opdrachten voor, die niet zijn opgenomen

in de keuzelijst. Bij 64% (N=18) van de studenten overschreed de werkelijke studiebelasting

de vooropgestelde 5 studiebelastingsuren (SBU) van een opdracht. Slechts 8 studenten

vroegen aan hun praktijklector of het vooropgestelde aantal SBU kon opgewaardeerd

worden. Nochtans kunnen studenten hierdoor het aantal opdrachten dat zij moeten

uitvoeren, en ook hun werkbelasting, bewaken op voorwaarde dat de lector hierop ingaat.

2.2.4.4.5 Reflectie binnen de stage Eerder werd gewezen op de grote verscheidenheid tussen de meningen van de studenten

inzake de zinvolheid van persoonlijke reflectie, zowel bij de observatiestage als de lesstage.

Ook op de vraag naar de zinvolheid van de reflecties over de gehele stage (observatiestage,

lesstage, keuzeopdrachten, …) verschillen de onderlinge meningen sterk (M=2.89, SD=1.13).

In hun motivering geven studenten, ongeacht hun oordeel omtrent de zinvolheid, aan dat ze

reflectie ‘an sich’ zinvol vinden. Maar stellen dat het gevraagde aantal reflectieverslagen

leidt tot ‘reflectiemoeheid’. In de antwoorden wordt ook tijdsdruk naar voor geschoven als

belemmerende factor voor een zinvol reflectieproces. Hierdoor kunnen studenten niet de

nodige tijd nemen voor de verslaggeving tijdens de stage of wordt de verslaggeving

uitgesteld waardoor de relevantie verdwijnt.

Een exemplarisch voorbeeld van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“Ik vond deze eigenlijk enorm zinvol, maar door de grote hoeveelheid

werd het al snel een verplichting die je snel snel probeert af te

werken. Hierdoor verliezen deze opdrachten enorm veel van hun nut.

MWF18

In hun antwoorden stellen studenten dat zij ook andere vormen van reflectie dan het

schriftelijk verslag nuttig vinden. Daarbij worden meermaals de gevoerde gesprekken met

de mentor en lector genoemd.

Ik denk uit mezelf na over wat er in de les gebeurde. Ik vond een

mondelinge reflectie met mijn mentor, andere vakleerkracht of

collega stagiaire veel nuttiger dan het uitschrijven ervan. Wat leer je

hier uit? Dit gaat aan mij voorbij! E6

Verschillende studenten stellen dat voor hen het nut van reflectie pas duidelijk werd

doorheen de stage. Soms pas nadat de lector hen er op aansprak dat hun reflectieverslagen

onvoldoende uitgeschreven waren en hen aanmaande om hier meer aandacht aan te

schenken.

Page 146: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

145

Enkele exemplarische voorbeelden van de meningen van studenten uit de vragenlijsten:

“Ik moet toegeven dat ik toch heel wat heb geleerd tijdens het

reflecteren. Tijdens de laatste reflecties meer dan tijdens de eerste

reflecties. De puzzelstukjes begonnen in elkaar te passen. Je leert ook

ontzettend veel over jezelf. Het was dus een boeiende reis. Ik heb wel

gehoord van andere studenten dat de zinvolheid van de reflecties echt

moet doordringen tot je anders schrijf je reflecties omdat het moet en

denk je eigenlijk niet na bij wat je schrijft. Dan wordt het een zinloze

opdracht en durft het reflecteren al eens tegensteken, omdat je het zo

vaak moet doen.” G4

“(1) Hier opnieuw: het is wat je er zelf van maakt. Ik stond erop – voor

mezelf – om meteen na elke les uitgebreid te reflecteren. Ik had mijn

voorbereidingen al op voorhand klaar, dus moest me hier niet veel

mee bezighouden. Des te meer tijd had ik dus, om te reflecteren. Ik

denk ‘hoe dan ook’ na over wat ik deed, dus kon dit evengoed noteren

in een verslag. Anderen zullen ook wel ‘na denken’ na hun les, maar

hebben misschien minder nood aan het uit te typen, op te schrijven…

Ik dus wel. Ook omdat ik de tijd had (hier tijd voor maakte). (2) Ik

merkte wel dat niet elke student even ‘vaardig’ is in het

reflecteren….” MWF6

Er worden ook alternatieven aangedragen. Er wordt geopperd dat de keuze kan overgelaten

worden aan de student om te bepalen op welk moment reflectie, en dus ook een verslag,

zinvol is. Maar ook wordt gesteld dat het goed is om alleen reflectie te vragen bij het

uitschrijven en bijsturen van het persoonlijk ontwikkelingsplan. Ook wordt voorgesteld om

pas na enkele lessen een reflectieverslag te vragen. Bij sommige keuzeopdrachten zijn

reflectieverslagen volgens studenten zinloos en worden dan ook beter geschrapt.

Page 147: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

146

2.2.4.5 Conclusie bij de eerste hoofdvraag

De startmotivatie van studenten is meestal positief. Er worden redenen die rechtstreeks

verband houden met het leraarsberoep vermeld. Maar studenten starten de opleiding ook

om hun kansen op de arbeidsmarkt na afstuderen te vergroten of om de mogelijkheid te

hebben om later in hun beroepsloopbaan in te stappen in het leraarsberoep. De

universitaire lerarenopleiding is voor hen de meest logische keuze gezien hun genoten

vooropleiding. Redenen eigen aan de opleiding o.a. de mogelijkheid om de opleiding in een

jaar af te werken, mogelijkheid om tweede vakdidactiek op te nemen, … worden ook

genoemd, maar spelen een mindere rol in de besluitvorming.

Studenten zijn bij de aanvang van de stage onvoldoende op de hoogte van het decreet met

de vastgestelde basiscompetenties voor leraren. Op dit punt in het opleidingstraject mag

men echter verwachten dat dit geen nieuwe materie is voor hen. Het is wenselijk dat de

basiscompetenties in de theoretische component van de opleiding een meer centrale plaats

toebedeeld krijgen. Dat is overigens ook wenselijk voor de andere theoretische begrippen

die aan de basis liggen van het conceptuele kader.

Uit de analyse komt naar voor dat studenten voor de stage niet voldoende op de hoogte zijn

van de doelen en functies van het e-portfolio. Er worden workshopsessies ingericht waar

studenten leren werken met het e-portfolio, maar waar zij ook verdiepende uitleg krijgen.

De doelstellingen moeten in die workshops, of op een ander moment, op een meer

expliciete manier gecommuniceerd worden naar studenten.

Mentoren moeten volgens studenten toegang krijgen tot bepaalde delen van het e-portfolio

maar niet tot alles. Verder vinden studenten contactname met de mentor tijdens de stage

wenselijk als garantie voor een goede begeleiding. Over het gebruik van het e-portfolio als

instrument voor evaluatie zijn studenten overwegend positief, hoewel een kwart onder hen

een afwachtende houding aanneemt. Slechts enkelingen vinden dat het e-portfolio niet

toelaat om hun competenties als leraar te beoordelen. Studenten hebben een gelijkaardige

houding t.a.v. de mogelijkheid bij de evaluatie de product- en procesevaluatie van elkaar

gescheiden kunnen worden. Voor de meerderheid van de studenten zou een tweede opinie

bij de evaluatie van het e-portfolio structureel geïmplementeerd moeten worden.

Studenten zijn na het beëindigen van (minstens) een stagedeel meer op de hoogte van het

decreet met de vastgelegde basiscompetenties voor leraren dan in oktober 2009. Dat is niet

verwonderlijk aangezien de opbouw van het persoonlijk ontwikkelingsplan op de

basiscompetenties gebaseerd is. Het is echter wenselijk dat studenten deze kennis reeds

bezitten voor de aanvang van de stage. Momenteel zijn studenten over het algemeen nog

steeds niet allemaal voldoende vertrouwd met een ‘constructivistische visie op leren’, ook

het ‘reflectiemodel van Korthagen’ is nog onvoldoende gekend. Zij zijn globaal genomen

goed vertrouwd met het ‘concept competentiegericht evalueren’. Met het concept

Page 148: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

147

‘zelfgestuurd leren’ zijn ze momenteel meer vertrouwd. Hun algemene kennis van de

conceptuele basis blijft onvoldoende.

Ook de doelen en functies van het e-portfolio zijn niet voor alle studenten duidelijk na het

beëindigen van minstens één stagedeel. De doelen die het nauwst aansluiten bij de eigen

visie op e-portfolio bij studenten zijn (1) ‘het aanleggen van een verzamelmap van taken’, (2)

‘het beoordelen van competenties’, en (3) ‘het portfolio als medium om bewijs aan te

leveren’. Hieruit concluderen we dat studenten het portfolio momenteel vooral zien als

middel dat wordt ingezet om hun competenties te evalueren, waarvoor ze zelf

bewijsmateriaal verzamelen. Nochtans is het e-portfolio volgens de studenten niet geschikt

om ‘competenties’ adequaat te meten. De kern van het e-portfolio is voor studenten het

‘persoonlijk ontwikkelingsplan’ en ‘de lesopdrachten’. Globaal genomen wordt tussen beide

onderdelen geen onderscheid gemaakt. De ‘reflecties bij de lesopdrachten’ staan volgens

studenten ook nu nog centraal, maar zijn ondergeschikt geworden aan het ‘persoonlijk

ontwikkelingsplan’ en ‘de lesopdrachten’.

Globaal genomen zijn studenten beduidend minder positief tegenover de wenselijkheid om

mentoren toegang te verlenen tot bepaalde delen van het e-portfolio. Ook op de vraag naar

de wenselijkheid van contactname met de mentor tijdens de stage in het belang van de

begeleiding antwoorden studenten globaal genomen neutraal. Zij zijn zich dus niet bewust

van de noodzaak en/of wenselijkheid hiervan. Momenteel zijn ze niet meer overtuigd dat

het e-portfolio toelaat om op een adequate manier hun competenties als leerkracht te

evalueren. Een tweede opinie voor de evaluatie van hun portfolio vinden studenten

wenselijk.

De huidige houding van studenten tegenover het e-portfolio is na het beëindigen van

minstens één stagedeel gemiddeld genomen eerder negatief en significant negatiever dan

voor de aanvang van de stage. Als voornaamste redenen worden het tijdsintensieve

karakter genoemd, de gebruiksonvriendelijkheid van de ICT-tool, de geboden begeleiding

door de lectoren. Ook geven studenten aan dat naar reflectie te veel aandacht uitgaat in het

e-portfolio, ten nadele van het leren lesgeven.

Er is niet voldaan aan de randvoorwaarden voor een vlotte start maar ook de meerwaarde

van het e-portfolio voor het leerproces wordt niet gerealiseerd. Verschillende factoren

dragen hiertoe bij. De lage gebruiksvriendelijkheid van de ICT-tool binnen Toledo, waarmee

studenten vorm geven aan hun e-portfolio, is daar mee verantwoordelijk voor. Ook is de

inhoud van de Toledo-community voor studenten niet voldoende duidelijk. Tenslotte zijn

de onevenwichtige spreiding van het opleidingstraject over het academiejaar en het gegeven

dat de planning van een academiejaar niet aansluit op die van een school daar ook

grotendeels de oorzaak van. Studenten geven aan dat ze daardoor pas laat kunnen starten

met hun zoektocht naar een stageplaats. De huidige procedure om een stageschool te

vinden, die studenten overigens niet gebruiksvriendelijk vinden, vormt wellicht een

Page 149: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

148

bijkomende belemmering. Verschillende studenten hebben het moeilijk om een stageplaats

te vinden.

Lectoren verwijzen volgens studenten onvoldoende naar het e-portfolio en de stage tijdens

het opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’. Daarenboven

vinden niet alle studenten dat hun lector voldoende op de hoogte is om te kunnen

antwoorden op hun vragen. Indien studenten begeleid zouden worden door dezelfde

persoon (praktijklector) in het opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit de

vakdidactiek’ en in de stage kan dit een antwoord bieden voor verschillende vastgestelde

problemen. De conceptuele basis van het e-portfolio kan voor studenten verduidelijkt

worden tijdens bovengenoemd opleidingsonderdeel. Maar ook de doelstellingen van het

portfolio kunnen dan worden geëxpliciteerd. Daarenboven is dan gegarandeerd dat dit

gebeurt in functie van de manier waarop de praktijklector het e-portfolio zal gebruiken bij

zijn begeleiding. Deze idee van de lector als trajectbegeleider kan ook in onderstaande

geschetste problemen een antwoord bieden. Als noodzakelijke voorwaarde geldt dan

uiteraard dat praktijklectoren zelf voldoende op de hoogte zijn.

Het opstellen van een persoonlijk ontwikkelingsplan vinden studenten moeilijk en wordt

ervaren als een administratieve last. Het opstellen ervan, noch het bijsturen, heeft voor niet

voor alle studenten een meerwaarde voor het leerproces. Het e-portolio laat niet toe om het

leerproces te expliciteren en om te groeien doorheen de stage. Dit is deels te verklaren

vanuit twee vaststellingen. Het persoonlijk ontwikkelingsplan is gebaseerd op de

basiscompetenties uit het decreet. Daarmee zijn studenten bij de start van de stage echter

nog niet vertrouwd. Daarenboven zijn ook de doelstellingen van het e-portfolio

onvoldoende duidelijk bij de start van de stage. De groep studenten met een positieve

houding bij het persoonlijk ontwikkelingsplan geeft echter aan dat de meerwaarde voor hen

lag in het mogelijk maken van een persoonlijk leertraject. Dit geeft aan dat de

vooropgestelde doelen van het persoonlijk ontwikkelingsplan realiseerbaar zijn in de

praktijk.

Reflectie binnen de stage wordt door de studenten niet in vraag gesteld. Zij geven wel aan

dat er teveel reflectieformulieren ingevuld worden tijdens de stage. Het e-portfolio laat

bijgevolg niet toe dat studenten reflecteren over hun groei als leraar. Daartoe worden ze

teveel verplicht binnen het e-portfolio. Het aantal uit te voeren keuzeopdrachten vinden

studenten te hoog. Daarenboven zijn ze niet overtuigd dat de opdrachten alle

basiscompetenties afdekken en dat de opdrachten gerealiseerd kunnen worden op alle

stageplaatsen. Het aantal bijkomende opdrachten verhoogt de verslaglast van studenten.

Studenten schatten hun mentoren over het algemeen hoog in, zowel bij de invulling van hun

opdracht als leerkracht als bij hun taak als mentor. Mentoren maken voldoende tijd voor

studenten voor feedback na gegeven lessen, maar zouden studenten meer kunnen

ondersteunen bij het voorbereiden van hun lessen. Een startgesprek met de mentor, waarin

het persoonlijk ontwikkelingsplan besproken kan worden, is er zelden en wordt niet ervaren

Page 150: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

149

als een gemiste kans. Indien het gebeurde ervaren studenten dit meestal als positief. Er zijn

veel tussentijdse- en eindgesprekken met de mentor. Deze worden positief beoordeeld.

Alle studenten kregen feedback van hun mentor in face-to-face gesprekken en ervoeren

deze als positief. Feedback via e-mail en over de telefoon zijn een goed alternatief.

Niet alle studenten zijn tevreden over de begeleiding die zij van hun lector krijgen. Die

begeleiding loopt ook niet altijd even vlot. Studenten geven aan dat lectoren vaak zelf niet

goed op de hoogte zijn van wat het e-portfolio inhoudt en hoe ze dat dienen te begeleiden.

Ook over de bereikbaarheid van de lector tijdens de stage liggen de meningen uiteen. Ze

vinden niet dat lectoren hun leerproces voldoende nauwgezet opvolgen via het e-portfolio.

Het vooropgestelde aantal contactmomenten per stagedeel wordt niet gerealiseerd. Dit

heeft nefaste gevolgen voor de begeleiding en voor de tevredenheid over de begeleiding.

Studenten die niet de kans krijgen om hun persoonlijk ontwikkelingsplan met hun lector te

bespreken kunnen niet terugvallen op ondersteuning. Nochtans ervaren veel studenten dit

als een complexe opdracht. Daarenboven kon tijdens dit eerste gesprek ook gewezen

worden op de beoogde doelstellingen van het persoonlijk ontwikkelingsplan. Studenten die

een startgesprek hadden zijn er globaal genomen tevreden over. 25% van de studenten ziet

de begeleidende lector niet in de loop van het stagetraject. Bijsturen en extra feedback zijn

bijgevolg niet mogelijk. Studenten die een eindgesprek hadden zijn er wel tevreden over.

Ook studenten die een eindgesprek voerden met hun lector waren hierover tevreden.

Studenten waarbij de voorziene contactmomenten niet plaatsvonden schatten de zinvolheid

van elk van die contacten hoog in. Bijna alle studenten werden in de loop van het

stagetraject bezocht door hun lector en ervoeren dit als positief. Alle voorziene

contactmomenten worden, indien ze gebeuren, overigens geapprecieerd. Indien ze niet

plaatsvonden, wordt dit door de studenten ervaren als een gemiste kans. De grote

appreciatie die studenten hebben voor de contactmomenten met hun mentor geeft hiervan

de grootte aan. Studenten vragen om feedback van hun lector de contactmomenten zijn

daar ideaal voor. E-mail is een waardig alternatief, maar ook een telefoongesprek kan

uitkomst bieden. Van de mogelijkheid om feedback te krijgen binnen het e-portfolio wordt

haast geen gebruik gemaakt door lectoren, maar door studenten wenselijk geacht.

De terugkomsessies worden door de studenten als heel positief ervaren omwille van het

uitwisselen van ervaringen tussen stagiairs. Het interdisciplinaire karakter vinden zijn geen

meerwaarde omdat velen nog nood hebben aan tips rond didiactiek en deze best

uitgewisseld worden met mensen van een zelfde discipline.

Hoe studenten hun e-portfolio moeten evalueren is niet duidelijk voor hen. Ook de

bruikbaarheid van de tool is dat niet. Tijdens de individuele contactmomenten kon dit

echter opgenomen worden tijdens de gesprekken. Maar het zou nuttig zijn dit eerder in

het traject te verduidelijken, m.n. tijdens het opleidingsonderdeel ‘Concretisering van

thema’s uit de vakdidactiek’. Studenten gaven al aan te twijfelen aan de mogelijkheid dat

het e-portfolio kan ingezet worden voor de evaluatie van hun basiscompetenties als leraar.

Page 151: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

150

Ook zijn ze er niet van overtuigd dat hun lector via het e-portfolio hun leertraject opvolgt.

In het kader hiervan, en van de grote tevredenheid van de begeleiding door de mentoren,

hoeft het niet te verbazen dat voor de evaluatie vooral de geformuleerde feedback door de

mentor en de lesopdrachten zelf als uitgangspunt moeten dienen volgens studenten.

Studenten beseffen de nood niet van bijkomende vorming over pedagogische concepten. Ze

geven aan dat ze nood hebben aan meer informatie, maar geven ook aan dat dit voor

lectoren nuttig is. Ze wensen een specifieke handleiding op Toledo. Die is voor een aantal

onder hen nu reeds voldoende duidelijk. Ook hebben ze nood aan duidelijkere richtlijnen

voor het opstellen van het persoonlijk ontwikkelingsplan. Het lijkt beter dat de gevraagde

verduidelijkingen gegeven worden op een andere manier. Daarvoor zijn de voorziene

contactmomenten met de begeleidende lector aangewezen. Maar, indien er geopteerd

wordt voor trajectbegeleiding, kan ook het opleidingsonderdeel ‘Concretisering thema’ uit

de vakdidactiek’ daarvoor overwogen worden. Deze overweging geldt overigens voor de

meeste ervaren noden en wensen. De workshopsessies waarin zij leren werken met het e-

portfolio zijn niet voor alle studenten voldoende. Het ideale moment waarop het ingepland

wordt is afhankelijk van het moment waarop studenten starten met de stage. Indien de

start voorzien is tijdens of na het opleidingsonderdeel ‘Concretisering thema’ uit de

vakdidactiek’ dan is dat net voor of kort na de start ervan. Als het startmoment van de stage

niet aansluit op het opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’

dan is een tweede workshopsessie opportuun.

Naast meer informatie mag de stage meer ingeperkt worden, daarbij wordt vooral gewezen

op de hoge verslag- en reflectielast en het grote aantal bijkomende opdrachten. Studenten

hebben zelf al nagedacht over alternatieven en stellen voor om de student zelf te laten

kiezen over welke activiteiten ze willen reflecteren en het bundelen van kleine opdrachten

tot enkele zinvolle geïntegreerde opdrachten. Verslaglast kan beperkt worden door te

zoeken naar andere manieren van bewijs.

Een deel van de studenten heeft behoefte aan ondersteuning op alle bevraagde stappen in

het stageproces: praktische informatie op de school bij de start van de stage, inhoudelijke en

didactische hulp bij de voorbereiding van de lessen, schriftelijke én mondelinge feedback na

de lessen, een lesbezoek door de lector en een collectief intervisiemoment. De nood aan

mondelinge feedback is groter dan de nood aan schriftelijke feedback. Ook in de tweede

vragenlijst gaven studenten aan dat ze grote behoefte hebben aan mondelinge

feedbackmomenten. Ze verkozen mondelinge feedback tijdens contactmomenten zowel

met hun mentoren als met hun lectoren.

De behoefte aan ondersteuning wordt volgens de studenten door geen van beide partijen,

mentoren en lectoren, altijd bevredigd. Nochtans is de appreciatie voor de begeleiding die

mentoren bieden positief, zo bleek uit de tweede vragenlijst. Mentoren slagen er doorgaans

beter in dan lectoren om tegemoet te komen aan deze begeleidings- of

ondersteuningsbehoefte.

Page 152: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

151

Essentieel in het welslagen van het leerproces en het werken met e-portfolio is de

begeleiding door de lectoren. Het e-portfolio wordt dus niet of althans onvoldoende benut

door lectoren om feedback te geven aan studenten van op afstand. De vraag die zich hier

opdringt is of lectoren er zich bewust van zijn dat deze vraag leeft bij studenten. Wellicht is

dat niet steeds het geval omdat lectoren doorgaans aangeven dat de stagebegeleiding die ze

bieden goed loopt. Studenten verwachten professioneel bekwame en betrokken lectoren.

Studenten vinden het wenselijk dat ze een aanspreekpunt hebben waar ze terecht kunnen

met hun problemen, zowel praktische problemen als meer inhoudelijke problemen omtrent

de begeleiding.

De ICT-tool binnen Toledo+ zorgt frustratie en dient bijgestuurd te worden in de richting van

een grotere gebruiksvriendelijkheid.

Lectoren bezoeken de studenten tijdens de stage, maar het éénmalige stagebezoek is voor

verschillende studenten niet voldoende. Ook wordt tijdens die stagebezoeken niet altijd een

opname gemaakt van de gegeven les. Dit is het gevolg van de weigerachtige houding van de

scholen hieromtrent. Studenten gaven dit aan tijdens focusgroepinterviews. Ook voor de

uitvoering van verschillende keuzeopdrachten stootten studenten op een verbod binnen de

scholen.

Niet iedereen had nood aan collectieve intervisiemomenten. In de focusgroepinterviews

gaven studenten aan dat hun perceptie van deze intervisiemomenten aanvankelijk negatief

was. Na deze intervisiemomenten sloeg de initiële perceptie om en verschillende studenten

hebben nood aan meer intervisiemomenten tijdens de stage.

De werklast binnen de stage wordt ervaren als hoog. Dit is voornamelijk het gevolg van het

feit dat studenten de stage over een klein aantal weken spreiden. De redenen hiervoor zijn

echter uiteenlopend. Studenten combineren de lerarenopleiding met een job of een

bijkomende studie. Maar ook de onevenwichtige spreiding van de opleiding in de tijd is

hiervoor verantwoordelijk. Studenten starten daardoor pas laat in het academiejaar met de

voorbereiding van de stage en met de eigenlijke stage.

Studenten ervaren alle onderdelen in het praktijkgedeelte van de opleiding als zinvol maar

appreciëren bovenal de lesstage. De zinvolheid van de onderdelen wordt afgemeten aan de

relevantie ervan voor de lesstage. In het vak ‘Concretisering van thema’s uit de

vakdidactiek’ zijn de oefenlessen (microteaching) voor studenten essentieel. Binnen de

observatiestage worden de opdrachten die toelaten om de beginsituatie van de leerlingen in

kaart te brengen en een inschatting te maken van de mentor het meest gewaardeerd. De

keuzeopdrachten worden vooral zinvol gevonden als er een toegevoegde waarde voor de les

mee kan gerealiseerd worden.

De keuzeopdrachten worden bij de aanvang van de stage niet door alle studenten gezien als

een onderdeel van de observatie- en lesstage. Dit leidt ertoe dat deze opdrachten vaak pas

na de observatie- en lesstage worden uitgevoerd of dat studenten dan pas tot het besef

Page 153: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

152

komen dat zij opdrachten uitvoerden. Hierdoor worden zowel de uitvoering van de

opdrachten als de reflectieverslagen bij de opdrachten ervaren als een extra belasting en

weinig zinvol. Er is ofwel te weinig tijd om verslagen uit te schrijven, ofwel gebeurt de

verslaggeving lang na de uitvoering van de stageopdrachten. De meerwaarde van reflectie

voor het leerproces wordt door studenten niet in twijfel getrokken.

Bij het kiezen van opdrachten houden studenten te sterk vast aan het vooropgestelde aantal

uit te voeren taken. De opdrachtenlijst wordt beschouwd als een lijst van taken die moeten

worden afgewerkt. ‘Zinvolheid/uitvoerbaarheid van opdrachten’ en ‘bewaken van

studiebelasting’ worden onvoldoende gebruikt als toetssteen bij de keuze van de

opdrachten. Nochtans hebben studenten de mogelijkheid om het aantal begrote

studiebelastingsuren bij de opdrachten aan te passen en kunnen ook zelf opdrachten

voorstellen, maar doen dit zelden.

Page 154: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

153

2.2.4.6 Is de studietijd/werktijd binnen de stage in

evenwicht met de via studiepunten begrote studietijd?

2.2.4.6.1 Hoe is de studietijd verdeeld over het academiejaar? In de vragenlijsten en tijdens focusgroepinterviews werd de onevenwichtige spreiding van

de stage door studenten meermaals aangekaart. Uit figuur 23 blijkt dat veel studenten pas

starten met de voorbereidingen van de stage vanaf het tweede deel van de maand

december. Met de eigenlijke stage, c.q. het eerste stagedeel, starten studenten pas in de

loop van de maand januari, zo blijkt uit de contacttijd. In vergelijking met het tweede

semester besteden studenten tijdens het eerste semester weinig tijd aan de stage (Figuur 23

en figuur 24). Van de 23 studenten die beide stagedelen beëindigden schrijven tussen

medio oktober en medio december wekelijks N=8 en N=16 studenten tijd.

Over het gehele stagetraject is de totale tijd voor de stage per week hoog figuur 23. Vanaf

januari is het gemiddelde nooit lager dan 20u en, loopt enkele weken op tot 35u per week of

meer.

In het tweede semester vanaf begin april daalt de voorbereidingstijd. Op hetzelfde ogenblik

stijgt de verwerkingstijd voor veel studenten echter en dit kent een piek aan het eind van de

maand mei. 17 studenten schreven in de week van 7 juni nog tijd (N=23), de week nadien

waren dat nog 5 studenten. De laatste student eindigde nog een week later.

Figuur 24 en figuur 25 geven een overzicht van de spreiding van resp. het eerste en tweede

stagedeel over het academiejaar. Daaruit blijkt dat veel studenten in de periode tussen de

maand december en maart starten met de voorbereiding van hun eerste stagedeel. Dat is

later dan figuur 23 laat vermoeden. De eigenlijke stage (contacttijd) start pas ten vroegste

begin januari.

De totale tijd voor het eerste stagedeel, alsook de contacttijd, daalt medio februari. Vanaf

dan ronden studenten het eerste stagedeel af. De totale tijd die studenten wekelijks aan de

stage besteden is nooit lager dan 15u per week van januari tot maart.

Tot aan het einde van het academiejaar wordt door iedereen, dus ook de studenten die

beide stagedelen afwerkten, tijd geschreven voor het eerste stagedeel. 20 studenten

schreven in de week van 7 juni nog tijd (N=30), de week nadien waren er dat nog 7.

Verschillende studenten ronden het eerste stagedeel pas af lang nadat de eigenlijke stage

(contacttijd) afgesloten werd. Het feit dat vanaf het begin van de maand maart, tot aan het

einde van het academiejaar de verwerkingstijd hoger ligt dan de voorbereidingstijd wijst

eveneens in die richting. Maar ook de vaststelling dat de verwerkingstijd gestaag daalt tot

eind april, maar vanaf dan in stijgende lijn gaat tot aan de start van de maand mei, terwijl de

voorbereidingstijd over dezelfde periode daalt.

Page 155: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

154

Figuur 23: verdeling van de totale studietijd van beide stagedelen over het academiejaar en over

activiteitencategorieën (N=23)

Figuur 24: verdeling van de totale studietijd van het eerste stagedeel over het academiejaar en

over activiteitencategorieën (N=30)

0,0

5,0

10,0

15,0

20,0

25,0

30,0

35,0

40,0

Sta

ge

- 0

5/1

0/2

00

9

Sta

ge

- 1

2/1

0/2

00

9

Sta

ge

- 1

9/1

0/2

00

9

Sta

ge

- 2

6/1

0/2

00

9

Le

svri

j -

02

/11

/20

09

Sta

ge

- 0

9/1

1/2

00

9

Sta

ge

- 1

6/1

1/2

00

9

Sta

ge

- 2

3/1

1/2

00

9

Sta

ge

- 3

0/1

1/2

00

9

Sta

ge

- 0

7/1

2/2

00

9

Sta

ge

- 1

4/1

2/2

00

9

Le

svri

j -

21

/12

/20

09

Le

svri

j -

28

/12

/20

09

Sta

ge

- 0

4/0

1/2

01

0

Sta

ge

- 1

1/0

1/2

01

0

Sta

ge

- 1

8/0

1/2

01

0

Sta

ge

- 2

5/0

1/2

01

0

Sta

ge

- 0

1/0

2/2

01

0

Sta

ge

- 0

8/0

2/2

01

0

Le

svri

j -

15

/02

/20

10

Sta

ge

- 2

2/0

2/2

01

0

Sta

ge

- 0

1/0

3/2

01

0

Sta

ge

- 0

8/0

3/2

01

0

Sta

ge

- 1

5/0

3/2

01

0

Sta

ge

- 2

2/0

3/2

01

0

Sta

ge

- 2

9/0

3/2

01

0

Le

svri

j -

05

/04

/20

10

Le

svri

j -

12

/04

/20

10

Sta

ge

- 1

9/0

4/2

01

0

Sta

ge

- 2

6/0

4/2

01

0

Sta

ge

- 0

3/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 1

0/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 1

7/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 2

4/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 3

1/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 0

7/0

6/2

01

0

Sta

ge

- 1

4/0

6/2

01

0

Sta

ge

- 2

1/0

6/2

01

0

Weken

Aan

tal u

ur Voorbereidingstijd

Totaal

Contacttijd

Verwerkingstijd

0,0

5,0

10,0

15,0

20,0

25,0

30,0

Sta

ge

- 0

5/1

0/2

00

9

Sta

ge

- 1

2/1

0/2

00

9

Sta

ge

- 1

9/1

0/2

00

9

Sta

ge

- 2

6/1

0/2

00

9

Le

svri

j -

02

/11

/20

09

Sta

ge

- 0

9/1

1/2

00

9

Sta

ge

- 1

6/1

1/2

00

9

Sta

ge

- 2

3/1

1/2

00

9

Sta

ge

- 3

0/1

1/2

00

9

Sta

ge

- 0

7/1

2/2

00

9

Sta

ge

- 1

4/1

2/2

00

9

Le

svri

j -

21

/12

/20

09

Le

svri

j -

28

/12

/20

09

Sta

ge

- 0

4/0

1/2

01

0

Sta

ge

- 1

1/0

1/2

01

0

Sta

ge

- 1

8/0

1/2

01

0

Sta

ge

- 2

5/0

1/2

01

0

Sta

ge

- 0

1/0

2/2

01

0

Sta

ge

- 0

8/0

2/2

01

0

Le

svri

j -

15

/02

/20

10

Sta

ge

- 2

2/0

2/2

01

0

Sta

ge

- 0

1/0

3/2

01

0

Sta

ge

- 0

8/0

3/2

01

0

Sta

ge

- 1

5/0

3/2

01

0

Sta

ge

- 2

2/0

3/2

01

0

Sta

ge

- 2

9/0

3/2

01

0

Le

svri

j -

05

/04

/20

10

Le

svri

j -

12

/04

/20

10

Sta

ge

- 1

9/0

4/2

01

0

Sta

ge

- 2

6/0

4/2

01

0

Sta

ge

- 0

3/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 1

0/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 1

7/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 2

4/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 3

1/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 0

7/0

6/2

01

0

Sta

ge

- 1

4/0

6/2

01

0

Sta

ge

- 2

1/0

6/2

01

0

Sta

ge

- 2

8/0

6/2

01

0

Weken

Aa

nta

l u

ur Voorbereidingstijd

Totaal

Contacttijd

Verwerkingstijd

Page 156: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

155

Studenten starten met het tweede stagedeel aan het einde van de maand januari (figuur 25).

Verschillende studenten starten met het tweede stagedeel snel na het eerste stagedeel

terwijl anderen beide stagedelen wellicht ongeveer gelijktijdig starten. De contacttijd voor

het tweede stagedeel daalt vanaf begin mei. Dat is niet het geval voor de verwerkingstijd.

Die kent tot eind april een gestage daling, maar stijgt nadien weer tot aan het einde van de

maand mei. Vanaf maart, tot aan het einde van het academiejaar, ligt de verwerkingstijd

hoger dan de voorbereidingstijd. Tijdens de paasvakantie besteden studenten veel tijd aan

de voorbereiding van de stage en minder aan verwerkingsopdrachten. Na de paasvakantie

daalt de voorbereidingstijd gestaag terwijl de verwerkingstijd toeneemt. Studenten ronden

het tweede stagedeel pas ten vroegste af aan het einde van de maand mei. 17 studenten

schreven in de week van 7 juni nog tijd (N=23), de week nadien waren er dat nog 5. Tussen

medio februari en begin april ligt de totale tijd gemiddeld tussen 10 uur en 15 uur per week.

In deze periode is er voor nagenoeg alle studenten een overlap tussen beide stagedelen.

Immers, tussen 24 en 30 studenten schreven in deze periode tijd voor het eerste stagedeel

(N=30). Vanaf april tot aan het begin van de maand mei is de totale tijd die besteed wordt

aan het tweede stagedeel nooit lager dan 15 uur per week en loopt op tot 25 uur per week.

Figuur 25: verdeling van de totale studietijd van het tweede stagedeel over het

academiejaar en over activiteitencategorieën (N=23)

0,0

5,0

10,0

15,0

20,0

25,0

30,0

Sta

ge

- 0

5/1

0/2

00

9

Sta

ge

- 1

2/1

0/2

00

9

Sta

ge

- 1

9/1

0/2

00

9

Sta

ge

- 2

6/1

0/2

00

9

Le

svri

j -

02

/11

/20

09

Sta

ge

- 0

9/1

1/2

00

9

Sta

ge

- 1

6/1

1/2

00

9

Sta

ge

- 2

3/1

1/2

00

9

Sta

ge

- 3

0/1

1/2

00

9

Sta

ge

- 0

7/1

2/2

00

9

Sta

ge

- 1

4/1

2/2

00

9

Le

svri

j -

21

/12

/20

09

Le

svri

j -

28

/12

/20

09

Sta

ge

- 0

4/0

1/2

01

0

Sta

ge

- 1

1/0

1/2

01

0

Sta

ge

- 1

8/0

1/2

01

0

Sta

ge

- 2

5/0

1/2

01

0

Sta

ge

- 0

1/0

2/2

01

0

Sta

ge

- 0

8/0

2/2

01

0

Le

svri

j -

15

/02

/20

10

Sta

ge

- 2

2/0

2/2

01

0

Sta

ge

- 0

1/0

3/2

01

0

Sta

ge

- 0

8/0

3/2

01

0

Sta

ge

- 1

5/0

3/2

01

0

Sta

ge

- 2

2/0

3/2

01

0

Sta

ge

- 2

9/0

3/2

01

0

Le

svri

j -

05

/04

/20

10

Le

svri

j -

12

/04

/20

10

Sta

ge

- 1

9/0

4/2

01

0

Sta

ge

- 2

6/0

4/2

01

0

Sta

ge

- 0

3/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 1

0/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 1

7/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 2

4/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 3

1/0

5/2

01

0

Sta

ge

- 0

7/0

6/2

01

0

Sta

ge

- 1

4/0

6/2

01

0

Sta

ge

- 2

1/0

6/2

01

0

Weken

Aan

tal u

ur Voorbereidingstijd

Totaal

Contacttijd

Verwerkingstijd

Page 157: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

156

2.2.4.6.2 Is de bestede tijd binnen de stage in evenwicht met

wat werd begroot?

2.2.4.6.2.1 Over de volledige stage (N=23)

De opleidingsonderdelen

De vijfde kolom van tabel 14 geeft een overzicht van de bestede tijd. Per

opleidingsonderdeel staat hier de gemiddelde studietijd van de studenten vermeld. Deze

waarde komt als volgt tot stand. In Kronos wordt (1) per student per week per

onderwijsactiviteit de som van de gerapporteerde studietijden voor de verschillende

rubrieken gemaakt. Kronos berekent daarna (2) per onderwijsactiviteit per week het

gemiddelde aantal bestede uren van de studentengroep. In de laatste rij (totaal) staat de

totale studietijd i.c. de optelling van de studietijden van alle opleidingsonderdelen van de

stage. Het totaal aantal studiepunten (tweede kolom) wijkt af van de vereiste 30SP. Dat is

het gevolg van de toegekende compensatie voor medewerking aan het onderzoek. De

compensatie van 4SP werd in mindering gebracht bij de keuzeopdrachten waar aanvankelijk

7,6 SP voor begroot werd.

De bedoeling van de studietijdmeting is na te gaan of de gemeten (bestede) studietijd

(kolom 5) overeenstemt met de begrote studietijd (tabel 14 of figuur 26). In de tabel zijn

per opleidingsonderdeel gegevens opgenomen over de begrote studietijd: het aantal

studiepunten (kolom 2); de minimaal begrote tijd (25 uur per studiepunt, kolom 3) en

maximaal begrote tijd (30 uur per studiepunt, kolom 4). Onderaan tabel 14 staat de totale

begrote tijd. Daaruit blijkt dat de bestede tijd van het totale traject (589,2u) onder de

minimumnorm (650u) ligt. Dit lijkt dus in tegenstelling met de beleving van studenten.

Page 158: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

157

Tabel 14: vergelijking bestede en begrote studietijd per opleidingsonderdeel en opleidingsactiviteit over de gehele stage (N=23)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

OO: Opleidingsonderdeel OA: Opleidingsactiviteit

Studiepunten

Min begrote tijd

Max begrote tijd

Bestede tijd

Afwijking minimum

Afwijking maximum

Afwijking min %

Afwijking max %

Gemeten tijd per studiepunt

Begrote %: studieptn/ tot studieptn

Gemeten %: bestede tijd/tot gemeten tijd

Gemeten % - Begrote %

Min tijd per studie-punt

Max tijd per studiepunt

OO: Observatiestage 2,0 50,0 60,0 55,0 5,0 -5,1 9,9% -8,4% 27,5 7,7% 9,3% 1,6% 25 30

OO: Lesstage 16,8 420,0 504,0 338,5 -81,5 -165,5 -19,4% -32,8% 20,2 64,6% 57,5% -7,2% 25 30

OO: Verwerkingsopdrachten 2,8 70,0 84,0 82,7 12,7 -1,3 18,1% -1,6% 29,5 10,8% 14,0% 3,3% 25 30

OO: Begeleidingssessies 0,8 20,0 24,0 22,0 2,0 -2,0 9,9% -8,4% 27,5 3,1% 3,7% 0,7% 25 30

OO: Keuzeopdrachten 3,6 90,0 108,0 91,0 1,0 -17,0 1,1% -15,7% 25,3 13,8% 15,4% 1,6% 25 30

Totaal

26

650,

0

780,

0

589,

2 -60,8 -190,8 -9,4%

-

24,5

% 22,7

OA: Evaluatieopdracht 2,0 40,0 48,0 20,0 -20,0 -28,0 -49,9% -58,3% 12,5 6,2% 3,4% -2,8% 25 30

OA: Verwerkingsopdrachten: logboek, POP en portfolio-reflecties per FG 15,2 56,0 67,2 72,8 16,7 5,5 29,9% 8,3% 32,5 8,6% 12,3% 3,7% 25 30

OA: Verwerkingsopdrachten: analyse van een opgenomen les en Verwerking van een

bij de leerlingen afgenomen enquête 1,6 14,0 16,8 9,9 -4,1 -6,9 -29,1% -41,0% 17,7 2,2% 1,7% -0,5% 25 30

OA: Begeleidingssessies 2,2 20,0 24,0 22,0 2,0 -2,0 9,9% -8,4% 27,5 3,1% 3,7% 0,7% 25 30

OA: Keuzeopdrachten microniveau 0,6 60,0 72,0 49,7 -10,4 -22,4 -17,3% -31,0% 20,7 9,2% 8,4% -0,8% 25 30

OA: Keuzeopdrachten mesoniveau 0,8 30,0 36,0 41,4 11,4 5,4 37,9% 14,9% 34,5 4,6% 7,0% 2,4% 25 30

Page 159: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

158

Figuur 26: vergelijking begrote en bestede tijd per opleidingsonderdeel over de gehele

stage (N=23)

Uit figuur 26 blijkt echter dat de studietijd van alle opleidingsonderdelen binnen

aanvaardbare grenzen valt, met uitzondering van de lesstage die minder tijd neemt dan wat

begroot werd. Normaal gezien moet de bestede studietijd zich situeren tussen de minimum

en de maximum begrote studietijd. Is de middelste staaf de kleinste, dan vraagt het

opleidingsonderdeel te weinig tijd, is hij de grootste, dan vraagt het te veel tijd.

Studenten liepen voornamelijk stage in secundaire scholen waar een lesuur 50 minuten telt.

De ingegeven contacttijd voor de observatie- en lesstage ligt hierdoor de facto lager dan wat

verwacht wordt op basis van de begrote studiebelastingsuren. Indien in de berekening

hiermee rekening gehouden wordt, blijft de studiebelasting voor de lesstage te laag.

Daartegenover staat dat de bestede tijd voor de observatieopdrachten binnen aanvaardbare

grenzen ligt14. Deze regel werd als gevolg van een onduidelijkheid in het vademecum anders

geïnterpreteerd. Studenten in de SLO MWF (N=10) moesten elke observatieopdracht slechts

één keer uitvoeren. Als gevolg hiervan kan verwacht worden dat de bestede tijd voor de

observatieopdrachten lager ligt dan wat vooropgesteld werd. Dat is echter niet het geval.

Een mogelijke verklaring voor de vaststelling dat de bestede tijd toch in het verlengde ligt

14 Zelfs, ondanks het feit dat studenten in de SLO Maatschappijwetenschappen en Filosofie (MWF) (N=10),

maar de helft van de voorziene observatieopdrachten binnen de observatiestage uitvoerden. Voor de observatiestage werden 5 opdrachten ontwikkeld. Om de 10 studiebelastingsuren te realiseren wordt verwacht dat de opdrachten tweemaal per stagedeel uitegvoerd werden.

0,0

100,0

200,0

300,0

400,0

500,0

600,0

Ob

se

rva

tie

sta

ge

Le

ssta

ge

Ve

rwe

rkin

gso

pd

rach

ten

Be

ge

leid

ing

sse

ssie

s

Ke

uze

op

dra

ch

ten

Aan

tal

uu

r

Opleidingsonderdelen

Min begrote tijd

Bestede tijd

Max begrote tijd

Page 160: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

159

van de gebudgetteerde tijd moet gezocht worden bij de micro-opdrachten. In de

vragenlijsten gaven studenten aan dat zij deze opdrachten combineerden met de observatie-

en lesstage. De tijd die zij aan de voorbereiding- uitvoering en verslaggeving van de micro-

opdrachten besteedden, schreven zij wellicht gedeeltelijk in het kader van de

observatieopdrachten.

Een verhelderende manier is de verhouding tussen de bestede en begrote tijd weergegeven

in één cijfer. In kolom 10 van tabel 14 staat de gemeten tijd uitgedrukt per studiepunt

(Figuur 27). Normaal gezien moet het aantal uur per studiepunt tussen 25 en 30 liggen.

Figuur 27: gemeten tijd per studiepunt per opleidingsonderdeel over de gehele stage

(N=23)

Omdat een meetfout in rekening te brengen en te vermijden dat onterecht wordt

ondernomen op basis van studietijdmetingen, werd in de Werkgroep “Studietijdmeting

van de Associatie K.U.Leuven” afgesproken om te werken met waarschuwings- en

probleemzones. Als de gemeten studietijd per studiepunt minder dan 5 uur afwijkt van de

norm (tussen 20 en 25 uur of tussen 30 en 35 uur per studiepunt), wordt van een

waarschuwingszone gesproken en is het niet aangeraden actie te ondernemen. Als de

afwijking meer dan 5 uur bedraagt (gemeten studietijd hoger dan 35 uur per studiepunt of

lager dan 20 uur per studiepunt), wordt de afwijking als problematisch beschouwd en is

actie aangewezen. Voor de lesstage is het niet aangewezen om actie te ondernemen.

In kolommen 6 en 7 van de overzichtstabel (tabel 14) staat hoeveel hoeveel uur de bestede

studietijd afwijkt van de minimum (kolom 6) resp. maximum begrote studietijd (kolom 7).

0,0

5,0

10,0

15,0

20,0

25,0

30,0

35,0

Ob

se

rva

tie

sta

ge

Le

ssta

ge

Ve

rwe

rkin

gso

pd

rach

ten

Be

ge

leid

ing

sse

ssi

es

Ke

uze

op

dra

ch

ten

Aan

tal

Ure

n

Opleidingsonderdelen

Page 161: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

160

Normaal gezien moeten de cijfers in kolom 6 positief zijn (bestede tijd > minimum begrote

tijd) en in kolom 7 negatief (bestede tijd < maximum begrote tijd). Om te controleren voor

de studieomvang van het opleidingsonderdeel, wordt de afwijking ook in procenten

uitgedrukt kolom 8 (afwijking in % minimum) en kolom 9 (afwijking in % maximum). Immers,

eenzelfde verschil in aantal uren is minder betekenisvol bij een opleidingsonderdeel met

veel studiepunten dan bij één met weinig studiepunten. Deze relatieve afwijking wordt

weergegeven in figuur 28.

Figuur 28: relatieve afwijking van begrote tijd per opleidingsonderdeel over de gehele

stage (N=23)

Normaal gezien moet de linker staaf boven de 0%-lijn staan en de rechter staaf eronder,

immers de bestede tijd moet groter zijn dan de minimaal begrote tijd (positieve afwijking) en

kleiner zijn dan de maximum begrote tijd (negatieve afwijking). Als beide staven onder de

0%-lijn staan, is het opleidinsonderdeel te licht, als beide er boven staan, is ze te zwaar. Bij

opleidingsonderdelen met de langste staven is de afwijking van de norm relatief gezien het

grootst (onafhankelijk van de feitelijke studieomvang, zoals uitgedrukt in studiepunten).

Tot slot wordt de verhouding van de gemeten tijd per opleidingsonderdeel t.o.v. de totaal

gemeten tijd (kolom 12) vergeleken met de verhouding van het aantal studiepunten per

opleidingsonderdeel t.o.v. het totaal aantal studiepunten (kolom 11 in tabel 14) (figuur 29).

-40,0%

-30,0%

-20,0%

-10,0%

0,0%

10,0%

20,0%

30,0%

Ob

se

rva

tie

sta

ge

Le

ssta

ge

Ve

rwe

rkin

gso

pd

rach

ten

Be

ge

leid

ing

sse

ssie

s

Ke

uze

op

dra

ch

ten

Pro

cen

t afw

ijkin

g

Opleidingsonderdelen

Afwijking min

Afwijking max

Page 162: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

161

Zo kan nagegaan worden of een opleidingsonderdeel in verhouding meer of minder tijd

vraagt rekening houdend met het aantal studiepunten voor dat opleidingsonderdeel.

Figuur 29: verschil tussen gemeten en begrote percentage per opleidingsonderdeel over de

gehele stage over de gehele stage (N=23)

Opleidingsonderdelen met een percentage groter dan 0% vragen in verhouding meer tijd

rekening houdend met het aantal studiepunten voor dat opleidingsonderdeel,

opleidingsonderdelen met een negatief percentage vragen in verhouding minder tijd.

De opleidingsactiviteiten

Tabel 14 geeft een overzicht van de gemeten tijd per studiepunt voor verschillende

onderwijsactiviteiten binnen de stage. Studenten geven 19 uur les binnen de lesstage en

voeren eveneens een evaluatieopdracht uit. Uit tabel 14 en figuur 30. blijkt dat zowel aan

de lessen zelf als aan de evaluatieopdracht binnen de lesstage minder tijd besteed wordt

dan begroot. Bij de verwerkingsopdrachten kan onderscheid gemaakt worden tussen de

opdrachten die in het kader van het e-portfolio moeten gebeuren m.n. het logboek,

persoonlijk ontwikkelingsplan en portfolio-reflecties per FG, enerzijds. Daarnaast wordt

verwacht dat studenten een eigen les analyseren en een enquête bij de leerlingen afnemen

en verwerken. Voor het werk in het kader van het e-portfolio is de gemeten tijd hoger dan

voorzien, maar bevindt zich nog binnen de waarschuwingszone. De analyse van de eigen les

en het verwerken van een enquête nemen daarentegen minder tijd in beslag.

-8,0%

-6,0%

-4,0%

-2,0%

0,0%

2,0%

4,0%

Ob

se

rva

tie

sta

ge

Le

ssta

ge

Ve

rwe

rkin

gso

pd

rach

ten

Be

ge

leid

ing

sse

ssie

s

Ke

uze

op

dra

ch

ten

Pro

cen

t v

ers

ch

il

Opleidingsonderdelen

Page 163: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

162

Daarnaast voeren studenten keuzeopdrachten uit op micro- en mesoniveau. Voor het

berekenen van de studietijd per studiepunt bij de keuzeopdrachten werd de compensatie

voor medewerking van 4SP gelijk verdeeld over beide categorieën keuzeopdrachten (2SP

voor elk). Dit is een principële beslissing. Studenten en lectoren konden, om de zinvolheid

van de stage te bewaken, vrij beslissen of afgeweken werd van de richtlijn om de

compensatie te gebruiken voor micro-opdrachten. Hierdoor is het uitsluitend mogelijk om

de bestede tijd aan de micro-opdrachten te vergelijken met de bestede tijd aan de meso-

opdrachten. Het is niet mogelijk om te bepalen of aan elk van beide soorten

keuzeopdrachten meer- of minder tijd besteed wordt dan voorzien. Uit tabel 14 en figuur

30. blijkt dat de keuzeopdrachten op mesoniveau meer tijd in beslag nemen dan de

keuzeopdrachten op microniveau. Uit de vragenlijsten bleek reeds dat studenten vooral

micro-opdrachten combineerden met de observatie- en lesstage. De bestede tijd aan de

micro-opdrachten zou dus hoger liggen indien de combinatie met de observatie- en lesstage

niet mogelijk zou zijn. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de micro-opdrachten een

leerproces in een authentieke context mogelijk maken. De meso-opdrachten lenen zich daar

minder toe o.a. bijwonen van een oudercontact.

Figuur 30: gemeten tijd per studiepunt per opleidingsactiviteit over de gehele stage (N=23)

0,0

5,0

10,0

15,0

20,0

25,0

30,0

35,0

40,0

Ob

se

rva

tie

sta

ge

Le

ssta

ge

: le

sse

n

Eva

lua

tie

op

dra

ch

t

Ve

rwe

rkin

gso

pd

rach

ten

: lo

gb

oe

k, P

OP

en

p

ort

folio

-re

fle

ctie

s p

er

FG

Ve

rwe

rkin

gso

pd

rach

ten

: a

na

lyse

va

n e

en

o

pg

en

om

en

le

s e

n

Ve

rwe

rkin

g v

an

ee

n b

ij d

e le

erl

ing

en

afg

en

om

en

e

nq

te

Be

ge

leid

ing

sse

ssie

s

Ke

uze

op

dra

ch

ten

m

icro

niv

ea

u

Ke

uze

op

dra

ch

ten

m

eso

niv

ea

u

Aan

tal

Ure

n

Opleidingsactiviteiten

Page 164: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

163

2.2.4.6.2.2 Binnen het eerste (N=30) en tweede (N=23) stagedeel afzonderlijk

De opleidingsonderdelen

Tabel 15 geeft een overzicht van de bestede tijd en begrote studietijd per

opleidingsonderdeel en opleidingsactiviteit per stagedeel. Daaruit blijkt dat de bestede tijd

van het eerste stagedeel (339,3u) binnen de norm valt (325u – 390u). Ondanks het feit dat

zowel de observatiestage, de verwerkingsopdrachten en de begeleidingssessies te veel tijd in

beslag nemen figuur 31. De verwerkingsopdrachten en de begeleidingssessies bevinden zich

in de zone waarin het aangewezen is om bij te sturen. Echter, de bestede tijd binnen het

eerst stagedeel valt binnen de norm. Daarenboven valt de bestede tijd binnen het tweede

stagedeel (280,8u) onder de minimumnorm. Ook over de beide stagedelen stelt zich geen

probleem.

Figuur 31: gemeten tijd per studiepunt per opleidingsonderdeel binnen het eerste

stagedeel (N=30)

In het tweede stagedeel (figuur 32) valt de bestede tijd voor de observatiestage, de

verwerkingsopdrachten en de keuzeopdrachten binnen de norm. Aan de lesstage alsook

0,0

5,0

10,0

15,0

20,0

25,0

30,0

35,0

40,0

Ob

se

rva

tie

sta

ge

Le

ssta

ge

Ve

rwe

rkin

gso

pd

rach

ten

Be

ge

leid

ing

sse

ssie

s

Ke

uze

op

dra

ch

ten

Aan

tal

Ure

n

Opleidingsonderdelen

Page 165: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

164

aan de begeleidingssessies wordt te weinig tijd besteed dan voorzien. De tijd die aan de

lesstage wordt besteed ligt in de probleemzone.

Figuur 32: gemeten tijd per studiepunt per opleidingsonderdeel binnen het tweede

stagedeel (N=23)

De opleidingsactiviteiten15

Zowel voor de lesstage als voor de evaluatieopdracht binnen beide stagedelen werd teveel

tijd begroot. Voor de verwerkingsopdrachten in het kader van het e-portfolio is de gemeten

tijd te hoog voor het eerste stagedeel. Daar bevindt het zich in de probleemzone. In het

tweede stagedeel valt de bestede tijd op de bovengrens. De analyse van de eigen les en het

verwerken van een enquête nemen in beide stagedelen minder tijd in beslag dan wat

begroot werd. Aan de keuzeopdrachten op mesoniveau wordt in beide stagedelen meer tijd

besteed dan aan de keuzeopdrachten op microniveau.

15 Voor de figuren en tabellen van de opleidingsactiviteiten zie bijlage 5: Bestede en begrote tijd voor de

opleidingsactiviteiten binnen het eerst en tweede stagedeel

Page 166: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

165

Tabel 15: vergelijking bestede en begrote studietijd per opleidingsonderdeel per stagedeel: eerste stagedeel (N=30), tweede stagedeel

(N=23)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

Opleidingsonderdelen Stagedeel 1 N=30

Studiepunten Min begrote tijd

Max begrote tijd

Bestede tijd

Afwijking minimum

Afwijking maximum

Afwijking min %

Afwijking max %

Gemeten tijd per studiepunt

Begrote %: studieptn/ tot studieptn

Gemeten %: bestede tijd/tot gemeten tijd

Gemeten % - Begrote %

Min tijd per studie-punt

Max tijd per studiepunt

Observatiestage 1,0 25,0 30,0 33,4 8,4 3,4 33,4% 11,2% 33,4 7,7% 9,8% 2,1% 25 30

Lesstage 8,4 210,0 252,0 186,5 -23,5 -65,5 -11,2% -26,0% 22,2 64,6% 55,0% -9,6% 25 30

Verwerkingsopdrachten 1,4 35,0 42,0 50,2 15,2 8,2 43,3% 19,4% 35,8 10,8% 14,8% 4,0% 25 30

Begeleidingssessies 0,4 10,0 12,0 15,1 5,1 3,1 51,3% 26,1% 37,8 3,1% 4,5% 1,4% 25 30

Keuzeopdrachten 1,8 45,0 54,0 54,1 9,1 0,1 20,3% 0,2% 30,1 13,8% 16,0% 2,1% 25 30

Totaal

13,0 325,0 390,0 339,3 14,3 -50,7 4,4% -13,0% 26,1

Stagedeel 2 N=23

Observatiestage 1,0 25,0 30,0 25,4 0,4 -4,6 1,7% -15,2% 25,4 7,7% 9,1% 1,4% 25 30

Lesstage 8,4 210,0 252,0 161,3 -48,7 -90,7 -23,2% -36,0% 19,2 64,6% 57,5% -7,2% 25 30

Verwerkingsopdracht 1,4 35,0 42,0 38,7 3,7 -3,3 10,6% -7,9% 27,6 10,8% 13,8% 3,0% 25 30

Begeleidingssessies 0,4 10,0 12,0 8,4 -1,6 -3,6 -16,0% -30,0% 21,0 3,1% 3,0% -0,1% 25 30

Keuzeopdrachten 1,8 45,0 54,0 46,9 1,9 -7,1 4,3% -13,1% 26,1 13,8% 16,7% 2,9% 25 30

Totaal 13,0 325,0 390,0 280,8 -44,2 -109,2 -13,6% -28,0% 21,6

Page 167: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

166

2.2.4.6.2.3 Evolutie van stagedeel 1 naar stagedeel 2

In figuur 33 wordt de gemeten tijd per studiepunt per opleidingsonderdeel binnen het

eerste stagedeel weergegeven bij de studenten die beide stagedelen afwerkten (N=23). Het

beeld is analoog aan figuur 31 waarvoor alle studenten die het eerste stagedeel hebben

afgewerkt werden opgenomen (N=30). Uit de vergelijking van beide figuren kan

geconcludeerd worden dat studenten in het tweede stagedeel minder tijd besteden aan

verschillende opleidingsonderdelen.

Een reden voor deze daling is ongetwijfeld de onevenwichtige spreiding van de stage over

het academiejaar. Het feit dat sommige studenten de stage over een klein aantal weken

spreiden is daar deels een gevolg van. En, er wellicht ook verantwoordelijk voor dat minder

tijd beschikbaar is voor de verschillende opleidingsonderdelen. De daling voor

verwerkingsopdrachten en de begeleidingstijd heeft wellicht nog een andere oorzaak.

Tijdens de vragenlijsten en de focusgroepinterviews wezen verschillende studenten er op

dat zij niet het gevoel hadden dat hun lector hun leerproces opgevolgde via het e-portfolio.

Ook dit kan ertoe geleid hebben dat studenten hier minder tijd aan spendeerden. Het is

echter niet duidelijk is of dit de oorzaak, dan wel een gevolg is van de onevenwichtige

spreiding van de stage is.

Ook aan de opleidingsactiviteiten besteden studenten minder tijd in het tweede stagedeel

dan in het eerste stagedeel. In figuur 34. wordt de gemeten tijd per studiepunt per

opleidingsonderdeel binnen het eerste stagedeel weergegeven bij de studenten die beide

stagedelen afwerkten (N=23).

Page 168: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

167

Figuur 33: gemeten tijd per studiepunt per opleidingsonderdeel binnen het eerste

stagedeel (N=23)

Figuur 34: gemeten tijd per studiepunt per opleidingsactiviteit binnen het eerste stagedeel

(N=23)

0,0

5,0

10,0

15,0

20,0

25,0

30,0

35,0

40,0

Ob

se

rva

tie

sta

ge

Le

ssta

ge

Ve

rwe

rkin

gso

pd

rach

ten

Be

ge

leid

ing

sse

ssie

s

Ke

uze

op

dra

ch

ten

Opleidingsonderdelen

Aan

tal U

ren

0,0

5,0

10,0

15,0

20,0

25,0

30,0

35,0

40,0

Ob

se

rva

tie

sta

ge

Le

ssta

ge

: le

sse

n

Eva

lua

tie

op

dra

ch

t

Ve

rwerk

ing

so

pd

rach

ten

: lo

gb

oe

k,

PO

P e

n p

ort

folio

-re

fle

ctie

s p

er

FG

Ve

rwerk

ing

so

pd

rach

ten

: a

na

lyse v

an

ee

n o

pg

en

om

en

le

s e

n V

erw

erk

ing

va

n e

en

bij

de

le

erl

ing

en

afg

en

om

en

en

qu

ête

Be

ge

leid

ing

sse

ssie

s

Ke

uze

op

dra

ch

ten

mic

ron

ivea

u

Ke

uze

op

dra

ch

ten

me

so

niv

ea

u

Opleidingsactiviteiten

Aan

tal U

ren

Page 169: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

168

2.2.4.6.3 Hoe is de studietijd verdeeld over de

activiteitencategorieën? Studenten (N=23) besteden 47% van de tijd aan voorbereidingsactiviteiten, 17% van de tijd

wordt aan contactmomenten besteed en 36% van de bestede studietijd gaat naar het

verwerken van opdrachten (figuur 35). Daarenboven is bij alle opleidingsactiviteiten het

aandeel van de contacttijd voorbereidingstijd of verslagtijd groter dan het aandeel van de

contacttijd met uitzondering van de begeleidingssessies en de verwerkingsopdrachten (tabel

16). Daarmee is de stelling dat binnen de stage de voorbereidingstijd en verslaglast hoog is,

gerechtvaardigd. Studenten gaven in vragenlijsten ook aan dat de lesstage voor hen centraal

stond. Zij vonden het wenselijk om daar meer tijd aan te besteden, dan aan het schrijven

van verslagen die zij eerder zinloos ervoeren.

Figuur 35: verhouding van de totale studietijd besteed aan activiteitencategorieën over de

gehele stage (N=23)

Studietijd per activiteitencategorie

%

Voorbereidingstijd

47%

%

Contacttijd

17%

%

Verwerkingstijd

36%

Page 170: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

169

Tabel 16: verdeling van het percentage studietijd per onderwijsactiviteit (OA) per

activiteitencategorie per stagedeel

OA

%

Voorbereidingstijd

%

Contacttijd

%

Verwerkingstijd

%

Totaal

Observatiestage 14 39 47 100

Lesstage: lessen 75 13 12 100

Evaluatieopdracht 35 9 56 100

Verwerkingsopdrachten: logboek,

POP en portfolio-reflecties per FG 2 0 98 100

Verwerkingsopdrachten: analyse

van een opgenomen les en

Verwerking van enquête 1 1 99 100

Begeleidingssessies (met de lector) 22 60 18 100

Keuzeopdrachten microniveau 20 24 57 100

Keuzeopdrachten mesoniveau 11 27 62 100

Totaal 47 17 36 100

Uit tabel 17, laatste kolom, blijkt echter dat het grootste aandeel van de totale tijd besteed

wordt aan opdrachten in het kader van de observatie- en lesstage (63%) en een even groot

aandeel van de totale contacttijd (62%). De voorbereiding en verslaggeving gebeurt dus

grotendeels in functie van de observatie- en lesstage. Aan de begeleidingssessies met de

lector wordt 13% van de contacttijd besteed. Ongeveer een kwart van de contacttijd gaat

naar het uitvoeren van keuzeopdrachten (23%). Eerder werd duidelijk dat niet alle

studenten de keuzeopdrachten integreren in de observatie- en lesstage. Studenten kunnen

de contacttijd die momenteel naar deze opdrachten gaat wellicht beperken, indien de keuze

en de planning van de opdrachten aan de stage vooraf gaat.

Aan de lesstage wordt in verhouding veel tijd besteed aan de voorbereiding (75%) maar veel

minder aan de contacttijd (13%) en de reflectieverslagen nadien (12%).

Studenten besteden ongeveer evenveel verwerkingstijd aan het logboek en het Persoonlijk

ontwikkelingsplan (34%) als aan de observatie- en lesstage (35%). Aan de verwerking van de

keuzeopdrachten wordt 25% van de tijd besteed. Een betere planning van de opdrachten

kan ook hier de verwerkingstijd drukken omdat het studenten toelaat om de opdrachten, en

ook de tijd voor de verslaggeving, meer te integreren in de observatie- en lesstage.

Daarenboven bleek dat studenten door de spreiding van de stage de verslaggeving voor zich

Page 171: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

170

uit schuiven en pas afwerken aan het einde van de observatie- en lesstage, of zelfs een hele

tijd nadien. Dat blijkt uit de vaststelling dat tijd vewerkingstijd voor studenten stijgt als de

contacttijd en voorbereidingstijd dalen. Maar in de vragenlijsten en focusgroepinterviews

gaven studenten dit aan. Het ondermijnt de zinvolheid van de verslaggeving voor het

leerproces.

De verdeling van de percentages is vergelijkbaar voor het eerste stagedeel (N=30), het

tweede stagedeel (N=23) en voor de gehele stage (N=23) (tabel x.b).

Tabel 17: verdeling van het percentage studietijd per activiteitencategorie per

opleidingsactiviteit per stagedeel

Activiteitencategorie %

Voorbereidingstij

d

%

Contacttijd

%

Verwerkingstijd

%

Totaal

OA

N=3

0

N=2

3

1°+2

°

N=2

3

N=3

0

N=2

3

1°+2

°

N=2

3

N=3

0

N=2

3

1°+2

°

N=2

3

N=3

0

N=2

3

1°+2

°

N=2

3

Observatiestage 3 2 3 23 21 21 12 12 12 10 9 9

Lesstage: lessen 86 90 87 35 44 41 16 17 18 51 54 54

Evaluatieopdracht 3 2 3 2 2 2 6 5 5 4 3 3

Verwerkingsopdrachte

n: logboek, POP en

portfolio-reflecties per

FG 0 0 0 0 0 0 35 32 34 13 12 12

Verwerkingsopdrachte

n: analyse van een

opgenomen les en

Verwerking van

enquête 0 0 0 0 0 0 4 4 5 2 2 2

Begeleidingssessies

(met de lector) 2 1 2 14 11 13 2 1 2 4 3 4

Keuzeopdrachten

microniveau 3 4 4 14 12 12 14 15 13 9 9 8

Keuzeopdrachten

mesoniveau 2 1 2 12 11 11 11 13 12 7 7 7

Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100

Page 172: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

171

2.2.4.6.4 Hoe groot is het aandeel van niet begrote activiteiten

in de totale belasting binnen de stage Studenten konden ook tijd schrijven voor bezigheden die zij uitvoeren in de marge van de

stage. Aangezien deze geen deel uitmaken van de stage werd er ook geen studietijd voor

begroot. De belasting van deze bezigheden is echter aanzienlijk (14%) in vergelijking met de

belasting van de gehele stage (86%) over beide stagedelen. Studenten (N=23) besteden

vooral veel tijd aan verplaatsingen, over de gehele stage 49 uur of 7% van de totale tijd. De

overige tijd gaat naar de vormgeving van het e-portfolio, oplossen van technische

problemen, medewerking aan het onderzoek, het volgen van informatiesessies voor het e-

portfolio en praktische, maar noodzakelijke zaken o.a. doornemen van informatie die op

verschillende plaatsen en verschillende media aangeboden wordt, zoeken van een

stageplaats, zich informeren en inwerken in de stage opleiding, ... Aan elk van deze taken

besteden studenten (N=23) in totaal 49 uur over de gehele stage. Het aandeel van elk van

deze bijkomende taken is nooit groter dan 2% van de totale tijd die in de stage geïnvesteerd

wordt.

Deze extra belasting kan gereduceerd worden. Het reduceren van de verplaatsingstijd staat

daarbij voorop. De verantwoordelijkheid ligt in de eerste plaats bij de student die zelf een

stageschool kiest. Alhoewel de student in theorie zelf bepaalt waar hij zal stage lopen, zijn

er in de praktijk verschillende beperkende factoren die de keuzevrijheid hypothekeren o.a.

het aantal beschikbare stageplaatsen in de verschillende scholen en specifiek rondom

Leuven, de bereidwilligheid van scholen om stagiairs op te vangen,... De extra belasting kan

verder gereduceerd worden door de informatiesessies/workshopsessies waarin studenten

leren werken met het e-portfolio op te nemen in het curriculum. Studenten gaven tijdens

de vragenlijsten en focusgroepinterviews aan dat de tijd die ze aan het samenstellen van hun

e-portfolio besteedden hoog was m.n. de layout van het e-portfolio, het opladen van

documenten nam veel tijd in beslag. Een laatste werkpunt is bijgevolg het verbeteren van de

gebruiksvriendelijkheid van de tool die voor het e-portfolio gebruikt wordt.

2.2.4.6.5 Begeleiding van studenten: een confrontatie tussen

een ideaaltypisch begeleidingsmodel en de realiteit In de Excel-bestanden die de studenten invulden in het kader van het tijdschrijven gaven

studenten de totale tijd in per activiteitencategorie (voorbereidings- contact- en

verwerkingstijd) voor de verschillende begeleidingsmomenten met de lector. Uit tabel 18

kan afgeleid worden dat bij de groep studenten die het eerste stagedeel aflegden (N=30), 5

studenten (17%) geen voorbereidend gesprek hadden samen met de lector, 7 studenten

(23%) bespraken de opgenomen les niet (en hadden bijgevolg ook geen halftijds gesprek) en

4 studenten (13%) had geen evaluerend eindgesprek met de lector. Bij de groep studenten

Page 173: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

172

die beide stagedelen afwerkten (N=24) lag het aantal begeleidingssessies, voor alle

voorziene contactmomenten, lager in het tweede stagedeel dan in het eerste stagedeel.

Immers, het aantal en percentage studenten dat geen contacttijd ingaf bij de verschillende

begeleidingssessies is hoger in het tweede stagedeel, resp. 9 (39%), 10 (44%), 5 (22%), dan

in het eerste stagedeel, resp. 3 (13%), 5 (21%), 4 (17%).

Uit de afname van de tweede vragenlijst bleek dat niet alle voorziene begeleidingssessies

met de lector plaatsvonden. De vragenlijst werd ingevuld op het ogenblik dat het eerste

stagedeel was afgelegd. Verschillende studenten stuurden de vragenlijst pas weken nadien

in, op het ogenblik dat zij in staat waren om die volledig in te vullen. De oorzaak van deze

afwachtende houding was het uitblijven van de begeleidingssessies met de lector. In de

ingestuurde vragenlijsten gaven 10 studenten aan dat ze geen eindgesprek hadden na het

eerste stagedeel. Er zijn echter maar 4 studenten die geen contacttijd ingeven voor het

eindgesprek na het eerste stagedeel aan het eind van het academiejaar. Dat betekent dat

het eindgesprek bij verschillende studenten plaatsvond op een ogenblik dat ze dit zelf niet

meer verwachtten.

Tabel 18: aantal en percentage studenten dat geen contacttijd registreerde bij

begeleidingssessies per aantal studenten dat 1 stagedeel afwerkte (N=30) en per aantal

studenten dat beide stagedelen afwerkte (N=23)

Eerste stagedeel Tweede stagedeel

N % N %

1 stagedeel afgewerkt (N=30)

1voorbereidend gesprek met de lector 5 17 - -

2 bespreking van de opgenomen les 7 23 - -

3 evaluerend gesprek met de lector 4 13 - -

2 stagedelen afgewerkt (N=23)

1 voorbereidend gesprek met de lector 3 13 9 39

2 bespreking van de opgenomen les 5 21 10 44

3 evaluerend gesprek met de lector 4 17 5 22

In het Excel-document gaven studenten per begeleidingssessie, per stagedeel de som van

de contacttijd in die aan elke begeleidingssessie(s) besteed werd binnen het gehele

stagedeel. Tabel 19 geeft een overzicht van de totale contacttijd per begeleidingssessie per

stagedeel, bij de berekening werden alleen de studenten opgenomen die contacttijd

ingaven. Gemiddeld wordt in het eerste stagedeel 1u04min gespendeerd aan de

Page 174: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

173

voorbereiding van het persoonlijk ontwikkelingsplan (N=25, SD=0.68), voor de bespreking

van de opgenomen les is dat gemiddeld 56min (N=23, SD=0.61) en aan het evaluerend

eindgesprek wordt in totaal gemiddeld 1u20min besteed (N=26, SD=0.74). Dit zegt evenwel

niets over de tijd dat elk van deze gesprekken gemiddeld duurt. Uit de tweede vragenlijst is

nl. gebleken dat het aantal begeleidingssessies bij sommige studenten hoger ligt dan het

voorziene aantal. De totale tijd die aan de begeleidingsgesprekken gespendeerd wordt in

het eerste stagedeel wijkt niet significant af van de tijd die er in het tweede stagedeel aan

besteed wordt. In tabel 19 werd ook de totale minimumduur en totale maximumduur die

studenten opgaven vermeld. Daaruit blijkt dat de tijd die aan de begeleidinggesprekken

besteed wordt sterk verschilt van student tot student, van 15 minuten tot 3 uur (totale duur

voor de verschillende gesprekken).

Op basis van de verzamelde data is het moeilijk om te achterhalen waarom voorziene sessies

niet of pas laat plaatsvinden. Studenten, noch lectoren, werden systematisch bevraagd over

de redenen. Het is niet waarschijnlijk dat lectoren hun verantwoordelijkheid bij de

begeleiding onvoldoende opnemen. De vaststelling dat lectoren met een aantal studenten

meer begeleidingsgesprekken voerden dan voorzien wijst in deze richting (tabel 18). Maar

ook het gegeven dat lectoren tijdens interviews niet aangaven dat voorziene

begeleidingssessies niet gebeurden wijst in dezelfde richting, sterker nog lectoren waren

over het algemeen tevreden van de stagebegeleiding die ze studenten bieden. Het

onderzoek bij de lectoren gebeurde echter het academiejaar dat vooraf ging aan het

onderzoek bij de studenten. Tenslotte, wordt vastgesteld dat lectoren de voorziene

lesbezoeken afleggen. Tijdens focusgroepinterviews gaven studenten echter aan dat

sommige scholen weigerachtig stonden tegenover het filmen van lessen wat verklaart dat dit

thema niet besproken wordt tijdens een tussentijds gesprek. De weigerachtige houding van

scholen om lessen op te nemen wordt door lectoren niet gebruikt als reden om af te zien

van een stagebezoek.

Een plausibele verklaring voor het uitblijven, of pas laat plaasvinden, van voorziene sessies,

ligt bij de spreiding van de stage. Er werd vastgesteld dat de stage van de opleiding

voornamelijk in het tweede semester valt. Daarenboven blijkt dat verschillende studenten

de lesstage spreiden over een beperkt aantal weken. Hiermee kunnen we verklaren dat een

evaluatiegesprek, in het eerste en tweede stagedeel, en eindgesprek na het eerste stagedeel

uitbleven. Studenten die beide stagedelen afwerkten, beëindigden die pas aan het einde

van het academiejaar. De werkdruk, zowel voor studenten, als lectoren biedt een verklaring

voor het uitblijven van het voorbereidend gesprek en eindgesprek na het tweede stagedeel.

Het is ook mogelijk dat bij een aantal studenten verschillende begeleidingssessies

samenvielen. Het was aanvankelijk ook voorzien dat het eindgesprek bij het eerste

stagedeel en het startgesprek voor het tweede stagedeel samen konden vallen. De situering

van de stage binnen het academiejaar en de spreiding over een beperkt aantal weken plaatst

de begeleiding die lectoren moeten bieden aan studenten onder druk. Het verklaart ook de

werkdruk die lectoren en studenten tijdens de stage ervaren.

Page 175: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

174

Tabel 19: overzicht van de totale contacttijd per begeleidingssessies bij de studenten die

contacttijd noteerden

Eerste stagedeel Tweede stagedeel

N Min. Max. M SD N Min. Max. M SD

1 stagedeel afgewerkt

1 voorbereidend

gesprek met de lector 25 15m 3u00m 1u04m 0.68

- - - - -

2 bespreking van de

opgenomen les 23 15m 2u30m 56m 0.61

-

-

-

-

-

3 evaluerend gesprek

met de lector 26 15m 3u00m 1u20m 0.74

-

-

-

-

-

2 stagedelen afgewerkt

1 voorbereidend

gesprek met de lector 14 15m 3u00m 1u04m 0.86 14 15m 2u15m 58m 0.67

2 bespreking van de

opgenomen les 13 30m 2u30m 1u05m 0.77 13 30m 2u00m 51m 0.41

3 evaluerend gesprek

met de lector 18 30m 3u00m 1u17m 0.85 18 30m 3u00m 1u20m 0.76

Figuur 36 geeft een overzicht van de spreiding van de begeleidingsgesprekken met de lector

over het eerste stagedeel en figuur 37 over het tweede stagedeel. Er wordt over het gehele

academiejaar contacttijd ingegeven voor begeleidingssessies in het eerste stagedeel. Er zijn

twee piekperiodes m.n. de maanden januari tot april en aan het einde van het academiejaar.

In het tweede stagedeel vallen de begeleidingsmomenten voornamelijk aan het eind van het

academiejaar. Uit de verdeling van de contacttijd over beide stagedelen blijkt dat de

belasting voor lectoren voornamelijk in het tweede semester gesitueerd is.

Page 176: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

175

Figuur 36: spreiding van de begeleidingssessies met de lector over het eerste stagedeel

(N=30)

Figuur 37: spreiding van de begeleidingssessies met de lector over het tweede stagedeel

(N=23)

0,0

0,2

0,4

0,6

0,8

1,0

1,2

1,4

1,6

1,8

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Le

svri

j -…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Le

svri

j -…

Le

svri

j -…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Le

svri

j -…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Le

svri

j -…

Le

svri

j -…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Aan

tal

uu

r

Weken

Voorbereidingstijd

Contacttijd

Verwerkingstijd

0,0

0,2

0,4

0,6

0,8

1,0

1,2

1,4

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Le

svri

j -…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Le

svri

j -…

Le

svri

j -…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Le

svri

j -…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Le

svri

j -…

Le

svri

j -…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Sta

ge

-…

Aan

tal

uu

r

Weken

Voorbereidingstijd

Contacttijd

Verwerkingstijd

Page 177: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

176

2.2.4.6.6 De keuzeopdrachten: realiseerbaarheid en belasting

voor de mentoren Aan de studenten werd gevraagd om de realiseerbaarheid van elke keuzeopdracht die zij

binnen hun stagecontext uitvoerden te beoordelen en aan te geven hoe hoog de belasting

telkens was voor hun mentoren op een 5-puntenschaal. Van het totaal aantal studenten dat

deelnam (N=30) legden 24 studenten ook het tweede stagedeel af in het kader van het

project (tabel 38). Voor de realiseerbaarheid van de opdrachten werden dus gegevens

verzameld voor 54 stagedelen. Hiervan werden 46 stagedelen in een secundaire school

volbracht en 7 in het hoger onderwijs of een centrum voor volwassenenonderwijs.

De resultaten voor de realiseerbaarheid van de opdrachten worden besproken per

onderwijsvorm. Er is geen reden om aan te nemen dat de stagecontext een invloed heeft op

de belasting van een gekozen opdracht voor de mentor. Daarom werd gekozen om bij de

berekening van de aangegeven belasting per opdracht geen onderscheid te maken per

stagecontext (i.c. Secundair onderwijs en andere stagecontexten).

Het aantal keer dat elke keuzeopdracht gekozen werd varieert sterk per onderwijscontext.

Daarom werd bij de bespreking van de resultaten alleen rekening gehouden met opdrachten

die minstens 10 keer gekozen werden. In de eindvragenlijst gaven studenten aan dat zij voor

het uitvoeren van verschillende opdrachten afhankelijk zijn van de ‘goodwill’ van scholen.

Dit verklaart ten dele waarom verschillende opdrachten minder werden gekozen. Uit andere

antwoorden blijkt dat studenten opdrachten ook kiezen i.f.v. de verwachte belasting en de

verwachte meerwaarde voor de eigen lespraktijk. Opdrachten die minder dan 10 keer

gekozen werden zijn misschien te vaag omschreven, of onvoldoende uitvoerbaar op scholen.

Tabel 20: aantal studenten per stagedeel per onderwijstype

Stage Secundair onderwijs Hoger onderwijs/CVO Totaal

Deel 1 29 1 30

Deel 2 17 6 24

46 7 54

Zowel voor de gekozen opdrachten op microniveau (tabel 39) als voor de gekozen

opdrachten op mesoniveau (tabel 40) wordt de realiseerbaarheid door de studenten bij

opdrachten die meer dan tien keer uitgevoerd werden in het secundair onderwijs gemiddeld

als hoog ervaren. De gegevens moeten echter met de nodige voorzichtigheid

Page 178: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

177

geïnterpreteerd worden omdat bij alle opdracht een hoge standaarddeviatie (SD), net boven

of onder 1.00 vastgesteld wordt.

Micro-opdrachten zijn volgens studenten gemiddeld genomen niet belastend voor de

mentoren (tabel 39). Bij sommige opdrachten lopen de antwoorden echter sterk uiteen.

Voor de belasting die de meso-opdrachten met zich meebrengen is het niet anders volgens

studenten (tabel 40). 3 opdrachten vormen daarop een uitzondering: het oudercontact

(N=10, M=3.30, SD=1.25), de geïntegreerde proef (N=11, SD=3.36, SD=1.12) en de rol van de

klastitularis en de daarbij horende administratieve taken (N=17, SD=3.65, SD=0.86). Deze

opdrachten worden gemiddeld genomen belastend ervarenvoor de mentor volgens

studenten.

Page 179: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

178

Tabel 21: realiseerbaarheid en belasting voor de mentor van de keuzeopdrachten op microniveau per onderwijscontext

Keuzeopdrachten op microniveau

Realiseerbaarheid Belasting mentor

S.O. Niet S.O.

N M SD N M SD N M SD

1 Klasportret: sterkte- en zwakteanalyse van leerlingen 14 3.93 1.21 0 - - 15 2.07 1.22

2 Het ontwikkelen van origineel lesmateriaal 16 3.63 0.96 5 3.8 1.79 21 2.10 1.22

3 De vakoverstijgende eindterm 'Leren leren' verwerken in de lesvoorbereiding 3 4.67 0.58 1 5 - 4 3.25 2.06

4 De vraagstelling 8 4.75 0.71 2 4.5 0.71 10 1.10 0.32

5 Activerende werkvormen 11 3.82 1.08 4 4.25 0.96 16 1.56 0.63

6 Differentiëren (Observatie) 4 4.00 1.16 0 - - 5 1.80 0.45

7 Differentiëren (Uitvoering) 7 3.86 1.07 0 - - 7 2.71 1.70

8 Kritische vergelijking van studiemateriaal (leer- en werkboeken. zelf samengestelde cursussen

van de vakmentor)

11 3.82 0.87 0 - - 11 1.64 1.12

9 Projectiemateriaal functioneel aanwenden 10 4.10 1.29 4 5 0.00 15 1.47 0.74

10 ICT functioneel integreren in de les 11 3.91 1.22 1 5 - 13 1.69 0.75

11 Beoordelen en/of ontwerpen van een webquest 5 3.60 1.52 0 - - 6 1.33 0.82

12 Een parallelles bijwonen 7 4.29 0.76 3 4 1.00 11 1.64 0.67

13 Het opstellen van een jaarplan 5 4.40 0.55 0 - - 5 2.40 1.52

14 Het deelnemen aan een (vakgerelateerde) excursie 11 4.00 0.78 2 4.5 0.71 13 2.31 1.11

15 Het uitwerken van een excursie 8 3.88 1.13 1 3 - 9 2.00 1.50

16 Klasmanagement 14 3.86 0.95 2 4.5 0.71 16 1.63 0.89

17 De inrichting van het vaklokaal 7 4.14 1.07 4 4.5 0.58 11 1.18 0.60

18 Het evalueren van vaardigheden en attitudes 5 3.80 0.84 0 - - 5 2.60 0.89

19 Waardeontwikkeling 2 4.50 0.71 0 - - 2 1.00 0.00

20 Actualiteit integreren in lessen 17 4.35 0.93 1 4 - 18 1.56 0.98

21 Lectuur of beeldmateriaal tijdens de les 17 4.29 0.77 2 4.5 0.71 19 1.37 0.60

22 Stedelijk cultuuraanbod 7 3.43 1.40 0 - - 7 1.14 0.38

23 Gelijke kansen scheppen in de klas 2 4.50 0.71 0 - - 2 2.00 1.41

24 Omgaan met conflicten en meningsverschillen 5 3.80 1.30 1 5 - 6 1.33 0.82

Page 180: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

179

Tabel 22: realiseerbaarheid en belasting voor de mentor van de keuzeopdrachten op mesoniveau per onderwijscontext

Keuzeopdrachten op mesoniveau Realiseerbaarheid Belasting mentor

S.O. Niet S.O.

N M SD N M SD N M SD

1 De vakwerkgroep 19 3.42 0.90 2 4.50 0.71 20 2.70 0.66

2 De begeleidende klassenraad 16 3.63 1.20 1 5.00 - 17 2.71 1.05

3 De personeelsvergadering 8 3.75 1.28 2 4.00 1.41 11 2.09 0.94

4 De pedagogische studiedag 2 3.00 1.41 0 - - 2 1.00 0.00

5 Participatieorganen 4 4.00 0.82 1 3.00 - 5 1.60 0.89

6 Werkgroepen 11 3.64 1.21 2 3.50 0.71 12 2.50 1.31

7 Het rapporteren van evaluatiegegevens 20 3.80 0.83 3 2.67 1.53 21 2.33 1.02

8 Het oudercontact 10 3.60 1.35 0 - - 10 3.30 1.25

9 De geïntegreerde proef 10 3.90 0.74 3 3.33 0.58 11 3.36 1.12

10 De rol van de klastitularis en de daarbij horende administratieve taken 16 4.13 0.81 0 - - 17 3.65 0.86

11 Leerlingenbegeleiding 15 3.67 0.98 4 3.75 0.50 17 2.18 1.24

12 Observatie vakoverschrijdende eindtermen 'Leren leren' op schoolniveau 5 3.60 0.55 0 - - 5 2.00 0.71

13 Gebruik van de 'vrije ruimte' 2 4.50 0.71 0 - - 2 2.00 1.41

14 Zelfgestuurd leren op schoolniveau 1 2.00 - 1 4.00 - 2 3.00 0.00

15 Open leercentrum of andere leerbevorderende infrastructuur van de school. 6 3.83 1.17 3 4.67 0.58 9 1.56 1.01

16 Observatie vakoverschrijdende eindtermen 'Sociale vaardigheden' op schoolniveau 2 4.00 1.41 1 5.00 - 3 2.67 0.58

17 Gelijke Onderwijskansenbeleid in de school 4 3.00 1.41 2 3.00 1.41 5 2.40 1.95

18 Juridische aspecten van het lerarenberoep 11 3.73 1.19 1 4.00 - 13 1.62 0.77

19 Deelname aan onderwijsdebat 14 3.93 1.00 2 4.00 0.00 16 1.50 0.73

Page 181: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

180

2.2.4.7 Conclusie bij de tweede hoofdvraag

Wat studenten aangeven in de vragenlijst en tijdens de focusgroepinterviews wordt

bevestigd in de verzamelde data in het kader van tijdschrijven. De volledige stage valt

grotendeels in het tweede semester. Voor veel studenten is er een overlap tussen beide

stagedelen. Wellicht worden hierdoor verwerkingsopdrachten uitgesteld tot na de feitelijke

stage (contacttijd), wanneer meer ruimte vrijkomt voor andere taken. Hierdoor ronden veel

studenten beide stagedelen pas aan het eind van het academiejaar af. Lectoren gaven aan

dat de werkbelasting binnen de SLO-opleiding verhoogd is. Door de spreiding van de stage

over het academiejaar situeert de belasting voor studenten, maar ook voor lectoren, zich

vooral in het tweede semester. De belasting houdt aan van het begin tot en met het einde

van dit semester, ook in de lesvrije weken. Daarenboven zijn er verschillende

piekmomenten, m.n. het opstarten van een stagedeel gebeurt voornamelijk in de maand

januari of februari, in maart of april dienen begeleidingsgesprekken zich aan en de

eindgesprekken gebeuren grotendeels aan het einde van het academiejaar. Studenten die

medewerking aan het onderzoek stopten deden dat o.a. omdat de combinatie met andere

verplichtingen onmogelijk was. Maar ook in de vragenlijsten werd aangegeven dat de

lerarenopleiding veel tijd vraagt en moeilijk te combineren is met een professionele activiteit

of andere studie.

De stage neemt in haar totaliteit minder tijd in beslag dan de minimumnorm van 30

studiepunten. Verschillende studenten stellen dus onterecht dat de studiebelasting binnen

de stage te hoog is. De stelling dat de keuzeopdrachten veel te belastend zijn binnen de

stage is niet gerechtvaardigd op basis van de studietijdmeting. Ook de stelling dat het e-

portfolio verantwoordelijk is voor de werkbelasting, of voor een stijging daarvan, is dat niet.

De geïnvesteerde tijd in het kader van het e-portfolio (persoonlijk ontwikkelingsplan, ...) valt

binnen de norm over het gehele traject. Aangezien de tijd die studenten tijdens het eerste

stagedeel aan het e-portfolio besteden te hoog is, valt aan te bevelen om aan studenten

mee te geven om de tijd die zij hierin investeren te bewaken. Lectoren zijn best geplaatst

om dit signaal te geven. Dat kan tijdens het opleidingsonderdeel ‘Concretisering van

thema’s uit de vakdidactiek’ en wordt best herhaald als studenten gestart zijn met de stage.

Ook de belasting van de keuzeopdrachten valt binnen aanvaardbare grenzen over het gehele

stagetraject. Waarschijnlijk omwille van het feit dat micro-opdrachten hiermee

gecombineerd worden. In het verlengde daarvan is het wenselijk om studenten de

mogelijkheid te bieden om keuzeopdrachten te kiezen als vervanging van een

observatieopdracht die al werd uitgevoerd. Dit kan een antwoord bieden op de hoge

verslaglast die studenten herhaaldelijk aankaarten.

Ondanks deze tegenargumenten is de stelling dat de stage belastend is gerechtvaardigd. De

reden hiervoor is de onevenwichtige spreiding van de opleiding over het academiejaar. De

Page 182: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

181

stage ligt bij veel studenten in het tweede semester, met een hoge werklast voor studenten

en lectoren als gevolg. Voor de scholen betekent dat zij vooral in het tweede semester

studenten begeleiden tijdens de stage. De onevenwichtige spreiding is er waarschijnlijk de

oorzaak van dat studenten in het tweede stagedeel minder tijd besteden aan verschillende

opleidingsonderdelen, dan in het eerste stagedeel. Als de stelling dat de stage belastend is

voor studenten gerechtvaardigd is, dan is de begeleiding van de stage voor de lectoren

ongetwijfeld ook zwaar. De stage van studenten en de begeleiding die lectoren bieden,

lopen immers parallel aan elkaar. Lectoren gaven in de vragenlijsten en interviews aan dat

zij de werklast in het kader van de stage ervoeren als hoog. Studenten klagen op hun beurt

over de begeleiding die zij van hun lectoren krijgen. Het is mogelijk dat de begeleiding die

lectoren bieden lijdt onder de onevenwichtige spreiding van de stage.

De stelling is gerechtvaardigd dat de voorbereidingstijd en verslaglast binnen de stage hoog

is. De spreiding van de stage, het feit dat bij alle opleidingsonderdelen de verslaggeving en

voorbereidingstijd een groter aandeel hebben en het gegeven dat studenten aan het

logboek en persoonlijk ontwikkelingsplan evenveel verwerkingstijd besteden als aan de

observatie- en lesstage in zijn geheel zijn plausibele argumenten waarop studenten hun

oordeel baseren.

Het is niet gerechtvaardigd op basis van deze gegevens om de verslaglast in te perken, de

belasting van de stage is niet te hoog. Het is mogelijk gerechtvaardigd om in te grijpen

vanuit opleidingsdiactische overwegingen. Een evenwichtigere spreiding van de stage kan

een gedeeltelijke oplossing bieden. Immers, hierdoor wordt mogelijk gemaakt dat de

verslaggeving meer kan gebeuren op het ogenblik waarop ze het meest zinvol is. Een andere

oplossing is om de verslaglast in te perken omdat ze disproportioneel is. Indien hiervoor

geopteerd wordt kan men studenten meer observatie- en lesstage laten uitvoeren.

De belasting die de stage onrechtstreeks met zich meebrengt is aanzienlijk. Vooral aan

verplaatsingen gaat tijd verloren. In totaal besteden studenten aan de overige taken het

equivalent van een werkweek. Ondanks het feit dat het aandeel van elk van deze taken in

verhouding tot de totale belasting laag is, lijkt het wenselijk om bij te sturen. De

informatiestroom naar studenten moet eenduidiger en minder verspreid aangeboden

worden maar ook de procedure om een stageplaats te benaderen is een bron van ergernis

en frustratie bij studenten zo blijkt uit de vragenlijsten en focusgroepinterviews.

Het vooropgestelde begeleidingsmodel wordt niet gerealiseerd in de praktijk. Enerzijds,

wordt het aantal voorziene gesprekken tussen student en lector m.n. het startgesprek,

lesbezoek, tussentijds gepsrek en eindgesprek niet gerealiseerd in de realiteit. Vervolgens,

varieert de tijd die aan deze gesprekken gespendeerd wordt sterk, van 15 minuten tot 3 uur.

Daarenboven zijn de begeleidingsgesprekken verspreid over het gehele academiejaar met

een piekperiode tussen januari en april, wanneer studenten het eerste stagedeel afsluiten

en het tweede aanvatten, en aan het einde van het academiejaar. Tenslotte, geven

Page 183: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

182

studenten in vragenlijsten en tijdens focusgroepinterviews aan dat lectoren e-portfolio’s niet

of onvoldoende doornemen. Lectoren blijken het e-portfolio niet, of onvoldoende, te

gebruiken in het kader van procesbegeleiding.

Een combinatie van verschillende factoren is hiervoor verantwoordelijk. Er wordt

voornamelijk stage gelopen in het tweede semester. Lectoren zijn deeltijds aangesteld aan

de universiteit. De vraag die gesteld moet worden is of met de huidige personeelsbezetting

een kwaliteitsvolle en professionele begeleiding mogelijk is. De realiteit maakt duidelijk dat

de begeleiding momenteel niet ideaal verloopt. Een bijkomende vraag die zich opdringt is of

de begeleiding die de stage vraagt in verhouding is met de studieomvang van de stage.

Mogelijke oplossingen zijn een vermindering van de omvang van de stage en een betere

spreiding over het academiejaar. Indien dat niet mogelijk of wenselijk geacht wordt, moet

meer omkadering voor de stage overwogen worden.

De stelling dat keuzeopdrachten een extra belasting voor de mentor met zich meebrengen is

niet gerechtvaardigd. Het feit dat de keuzeopdrachten gemiddeld genomen als niet

belastend ingeschat worden voor de mentoren is ongetwijfeld, enerzijds, te wijten aan het

feit dat veel studenten de micro-opdrachten integreren in de observatie- en lesstage. En,

anderzijds, aan het feit dat studenten hun aanwezigheid op school benutten om

leerkrachten te bevragen in het kader van meso-opdrachten of tijd tussen observatie- en

lesstage opvullen door aan taken te werken. Het feit dat veel studenten pas na de lesstage

starten met de keuzeopdrachten, en hun mentor hiervoor misschien opnieuw moesten

benaderen, brengt daar geen verandering in, noch voor de micro-, noch voor de meso-

opdrachten. Het is echter mogelijk dat deze studenten opdrachten kiezen die weinig

belastend zijn voor de mentor om deze te ontzien. Dat gaven studenten aan tijdens de

vragenlijsten.

Daarenboven kunnen opdrachten gemakkelijk uitgevoerd worden op stagescholen

eventueel mits aanpassingen. Nochtans is de realiseerbaarheid van de opdrachten sterk

afhankelijk van de specifieke context binnen de secundaire school of van de creativiteit van

de student. De specifieke context binnen de school kan beperkingen scheppen, maar de

creativiteit van studenten kan daarvoor oplossingen bieden. Er liepen te weinig studenten

stage buiten het secundaire onderwijs, waardoor hierover geen algemene uitspraken gedaan

kunnen worden.

Het is niet gerechtvaardigd om keuzeopdrachten te beperken of af te voeren omwille van de

extra werklast die ze voor mentoren met zich meebrengen. Studenten geven immers aan

dat keuzeopdrachten niet belastend zijn voor mentoren. Ook kan voor de keuzeopdrachten

niet gesteld worden dat ze omwille van de beperkte mate waarin ze realiseerbaar zijn uit de

stage moeten geweerd worden. Nochtans zijn er verschillende opdrachten die door scholen

worden geweigerd. Alhoewel deze opdrachten niet geïnventariseerd werden, kwam

herhaaldelijk aan bod dat de lesopname, het bijwonen van een klassenraad en het bijwonen

Page 184: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

183

van een oudercontact gevoelig lagen in verschillende scholen. Het is aangewezen om

alternatieven uit te werken voor opdrachten waarvoor studenten systematisch op

weerstand stoten binnen de scholen. Mogelijk kan het informeren van scholen omtrent

deze opdrachten een oplossing bieden.

Page 185: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

184

2.3 Onderzoeksopzet en resultaten bij

mentoren

2.3.1 Vraagstelling

(1) Met de eerste hoofdvraag wordt onderzocht of mentoren op de hoogte zijn van de

vernieuwingen in de lerarenopleiding en hoe zij zich verhouden ten opzichte van deze

vernieuwingen. In deze hoofdvragen zitten deelvragen vervat die peilen naar kennis van de

conceptuele basis van de onderwijsvernieuwing en naar kennis van het e-portfolio dat in

deze vernieuwing is ingezet.

(2) Met de tweede hoofdvraag wordt onderzocht hoe mentoren hun begeleiding en

evaluatie van de leerkracht-in-wording ervaren. Daarbij worden m.b.v. deelvragen volgende

aspecten bevraagd: de duidelijkheid van verwachtingen vanuit de SLO naar de mentor toe,

hoe de mentor de studenten concreet begeleidt en evalueert, hoe de mentor zelf begeleid

en ondersteund wordt in zijn opdracht, hoe het contact met de SLO verloopt en welke

meerwaarde de begeleiding van een student biedt aan de mentor en aan de stageschool.

(3) Via de derde hoofdvraag tenslotte wordt onderzocht wat de noden en wensen zijn die

mentoren ervaren in het begeleiden en evalueren van studenten in de vernieuwde

lerarenopleiding.

2.3.2 De onderzoeksgroep

In mei 2009 werden 85 mentoren van de SLO Gedrags- en Maatschappijwetenschappen( 41

van de SLO Maatschappijwetenschappen en Filosofie, 26 van de SLO

Gedragswetenschappen, 18 van de SLO Economie) via mail aangeschreven om de via

QuestionMarkPerception opgestelde vragenlijst digitaal in te vullen. In de mail werd het

doel van het onderzoek gekaderd en konden mentoren via een klik op de link de vragenlijst

digitaal invullen. Na een week werd een herinneringsmail naar al deze mentoren verstuurd.

Dit resulteerde in een respons van 39 bruikbaar ingevulde vragenlijsten.

In het academiejaar 2009-2010 werd gepoogd om dit aantal te verhogen door een papieren

versie via de student aan de mentor te bezorgen. Alhoewel alle 30 studenten deze opdracht

Page 186: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

185

hebben gekregen, resulteerde dit maar in 7 door de mentoren ingevulde vragenlijsten. In

totaal werden dus 46 vragenlijsten ingevuld door mentoren.

De leeftijd van de deelnemende mentoren ligt tussen 25 en 56 jaar met de mediaan op 41.5

jaar (tabel 22). Het hoogst (41%) vertegenwoordigd zijn mentoren die studenten van de SLO

Gedragswetenschappen begeleiden. De twee andere groepen mentoren, nl. mentoren die

studenten van de SLO Economie begeleiden en mentoren die studenten ven de SLO

Maatschappijwetenschappen en Filosofie begeleiden, maken elk een kwart uit van de totale

groep mentoren (tabel22). Van deze groep van 46 mentoren hebben 14 mentoren

(ongeveer 30%) ook een opdracht als mentorcoördinator.

Het aantal jaren ervaring in het onderwijs van deze mentoren ligt tussen 1 en 34 jaar, met

een mediaan van 14 jaren ervaring. Meer dan de heflft (56%) van de mentoren heeft dus

meer dan 10 jaar ervaring in het onderwijs (tabel22).

Het bereiken van mentoren enerzijds en het motiveren tot deelname aan het onderzoek was

tijdrovend. Vooreerst was geen databestand ter beschikking met de contactgegevens van

mentoren die in de voorbije drie jaar (academiejaar 2007-2008, 2008-2009; 2009-2010) een

student van de SLO hebben begeleid. Mentoren die aangeschreven werden, waren niet

altijd bereid om de vragenlijst in te vullen.

Het werken met de digitale lijsten liet niet toe om de identiteit te achterhalen van mentoren

die de vragenlijst hadden ingevuld. Dit bleek een grote beperking, omdat dit verhinderde

om persoonlijke herinneringsmails naar mentoren te versturen. Daarenboven was het ook

onmogelijk om te peilen naar de redenen waarom respons uitbleef. Om deze problemen op

te vangen werd in het academiejaar 2009-2010 gepoogd om de vragenlijst bij de

begeleidende mentoren te verspreiden via de studenten. Dit leidde echter tot weinig extra

respons (7).

Ook het vinden van mentoren die geïnterviewd willen worden, was niet eenvoudig. Van de

39 mentoren die de digitale vragenlijst bruikbaar hadden ingevuld, gaven 9 mentoren aan

bereid te zijn tot een interview. 8 van deze 9 personen werden geïnterviewd, één mentor

haakte af. De overige 8 mentoren kwamen uit de groep mentoren die gedurende het

academiejaar 2009 -2010 studenten van de SLO begeleidden.

De jongst geïnterviewde mentor is 28 jaar en de oudst geïnterviewde mentor is 53 jaar. Het

aantal jaren onderwijservaring van de geïnterviewde mentoren situeert zich tussen 4 en 30

jaar. De meeste mentoren die aan het interview deelnamen, begeleidden studenten van de

SLO Gedragswetenschappen. De minst vertegenwoordigde groep zijn mentoren die

studenten van de SLO Economie begeleidden. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat

mentoren die doorgaans studenten Gedragswetenschappen begeleiden ook studenten uit

de SLO Maatschappijwetenschappen en Filosofie begeleiden.

Page 187: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

186

Van de geïnterviewde mentoren zijn 3 mentoren, naast hun rol als vakmentor, mentor-

coördinator. Eén van deze 3 mentor-coördinatoren is vakmentor Frans en hoort als

vakmentor niet tot één van de 3 categorieën (Gedragswetenschappen,

Maatschappijwetenschappen en Filosofie, Economie). 3 van de bevraagde mentoren zijn

werkzaam in een hogeschool, 12 mentoren werken in het secundair onderwijs, 1 mentor

werkt in het tweedekansonderwijs.

De interviews hadden plaats op de locatie die voor de mentor het meest comfortabel was,

bij de meesten was dit op de stageschool zelf, bij enkelen was dit bij hen thuis. Deze

interviews werden op een digitale recorder opgenomen en later letterlijk getranscribeerd.

Page 188: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

187

Tabel 22.: overzicht van het aantal mentoren per vragenlijst en interview volgens leeftijd, SLO en aantal jaren onderwijservaring.

Mentoren

Vragenlijst

N=46

Interview

N=16

Totaal

lee

ftijd

20 t.e.m. 30 jaar 8 2 10

31 t.e.m. 40 jaar 12 7 19

41 t.e.m. 50 jaar 14 5 19

51 jaar en ouder 10 2 12

onbekend 2 0 2

SLO

slo

Economie 11 2 13

Gedragswetenschappen 19 9 28

Maatschappijwetenschappen

en Filosofie

11 4 15

Andere 0 1 1

Onbekend 5 0 5

Aan

tal j

are

n

on

de

rwijs

erv

arin

g

0 – 5 jaar 9 2 11

6 – 10 jaar 10 7 17

11 – 20 jaar 7 4 11

21 – 30 jaar 14 3 17

>30 jaar 5 0 5

Onbekend 1 0 1

Page 189: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

188

2.3.3 Het onderzoeksinstrumentarium,

dataverzameling en –analyse16

2.3.3.1 Vragenlijsten

2.3.3.1.1. Inhoud van de vragenlijsten De vragenlijsten werden opgesteld op basis van de onderzoeksvragen en op basis van een

literatuurstudie. In de vragenlijsten werden verschillende vraagsoorten opgenomen. Ze

bevatten meerkeuzevragen waarbij meerdere antwoorden konden gekozen worden.

Stellingen werden beantwoord op een 5-punten Likertschaal. Er werden ook open vragen

gesteld waarin studenten antwoorden konden verduidelijken.

In een inleidend deel worden personalia bevraagd. Een eerste deel vraagt na of de mentor

op de hoogte is van de vernieuwingen in de leraren opleiding en peilt naar de kennis

omtrent onderliggende theoretische concepten van de stage. In een tweede deel wordt

gepeild naar de begeleiding en de evaluatie van de leerkracht-in-opleiding. Het derde deel

gaat over het elektronisch portfolio dat is ingezet in de vernieuwde lerarenopleiding. Dit deel

kan enkel ingevuld worden door mentoren die reeds een elektronisch portfolio hebben

kunnen doornemen. Aan de andere mentoren wordt gevraagd om dit deel over te slaan en

rechtstreeks naar het vierde deel te gaan. Dit vierde deel bevraagt de wensen van mentoren

ten aanzien van de Specifieke Leraren Opleiding.

2.3.3.1.2. Dataverzameling via de vragenlijsten In mei 2009 werd deze vragenlijst via het programma Questionmark Perception online gezet

en werden mentoren via mail aangeschreven om deze vragenlijst in te vullen. Daar een

externe persoon diende aangesproken te worden, bleek dit achteraf niet ideaal te zijn in de

opvolging van gegevens.

In het volgend academiejaar 2009-2010 werd gepoogd om de responserate te verhogen

door een papieren versie rechtstreeks aan de mentoren, via de studenten, te bezorgen. De

responserate was echter ook nu laag: slechts 7 bijkomende ingevulde vragenlijsten.

16 Bijlage 2 Instrumenten voor dataverzameling bij studenten en mentoren

Bijlage 3 Codeerschema voor de interviews en focusgroepinterviews bij studenten en mentoren Bijlage 4 Codeboeken bij de vragenlijsten voor studenten en mentoren

Page 190: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

189

Op de vragenlijst konden mentoren aangeven of ze bereid waren om verder deel te nemen

aan het onderzoek in de vorm van een interview. Op 9 van de 39 vragenlijsten gaven

mentoren aan dat ze bereid waren tot een interview. Deze mentoren werden kort daarop

gecontacteerd voor een afspraak. Bij 8 van deze 9 mentoren kwam het tot een effectief

interview, één mentor haakte omwille van ongekende reden af.

De overige 8 geïnterviewde mentoren werden gezocht in de groep van de toenmalige

begeleidende mentoren van studenten die in het onderzoek betrokken waren. De idee

daarbij was dat deze mentoren misschien toegankelijker waren omdat ze op dit moment een

student van onze SLO begeleidden. Toch was ook hier de respons laag. Een frequent

opgegeven reden was gebrek aan tijd.

2.3.3.1.3. Analyse van de via de vragenlijsten verkregen data De analyse van deze vragenlijsten bij mentoren gebeurde analoog aan de analyse van de

vragenlijsten bij studenten (2.2.3.1.3. Analyse van de via de vragenlijsten verkregen data).

2.3.3.2 Interviews

2.3.3.2.1. Verantwoording en inhoud van de interviews Bij mentoren werd geopteerd voor individuele interviews boven focusgroepinterviews,

vooral omwille van praktische redenen. De mentoren die toestemden met een interview

werden maar geleidelijk aan gedurende het verloop van het onderzoeksproject gevonden

en omdat ze dit op vrijwillige basis deden, was het vanzelfsprekend dat de interviewer zich

naar een voor hen haalbare locatie op een voor hen haalbaar tijdstip ging. De interviews

waren daardoor verspreid in tijd van juni 2009 tot juni 2010, de locaties waren verspreid

over heel Vlaanderen (Brugge tot Lanaken).

2.3.3.2.2. Dataverzameling en –analyse van de interviews Zie ook dataverzameling en –analyse van de focusgroepinterviews bij studenten (p.86).

Page 191: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

190

2.3.4 Resultaten bij de mentoren

Bij de bespreking van de resultaten worden de kwantitatieve data (uit de survey-bevraging)

en de kwalitatieve data (uit de interviews) samen en afwisselend gebruikt.

2.3.4.1 Zijn de mentoren op de hoogte van de

vernieuwingen in de lerarenopleiding en wat is hun

houding tegenover deze vernieuwingen ?

2.3.4.1.1 Vertrouwdheid met de conceptuele basis van de

onderwijsvernieuwing Op alle items die peilen naar de conceptuele basis variëren de standaarddeviaties tussen

0.93 en 1.49, wat wijst op een grote verdeeldheid in de meningen. Dit is niet verwonderlijk

gezien de heterogeniteit van mentoren. Over het algemeen kennen mentoren het decreet

met vastgelegde basiscompetenties voor leraren (M=3.51; SD=1.44), maar namen het niet in

detail door (M=2.33, SD=1.49).

Uit de interviews blijkt dat mentoren eerder toevallig kennis hebben genomen van de

vernieuwing van de SLO Gedrags- en Maatschappijwetenschappen en niet systematisch via

de school zijn geïnformeerd daaromtrent. Mentoren raken geleidelijk aan op de hoogte van

deze vernieuwing via het begeleiden van studenten.

Onder de 16 geïnterviewde mentoren waren er slechts 2 aanwezig op de mentorendag

georganiseerd door de SLO Gedrags- en Maatschappijwetenschappen, in maart 2009.

Daarop werd het nieuwe stageconcept, en het e-portfolio, voorgesteld aan mentoren die het

voorgaande academiejaar studenten begeleidden in het kader van hun SLO-opleiding. De

redenen voor de afwezigheid onder de mentoren waren divers: sommige mentoren

ontvingen geen uitnodiging, anderen hadden andere verplichtingen die dag en nog anderen

hadden het te druk met schoolse taken.

Omtrent het concept ‘competentiegericht opleiden’ geven mentoren aan dat ze dit begrip

kennen (M=3.99,SD=1.13) en dat ze een competentiegerichte lerarenopleiding goed vinden

(M=4.00, SD=.99). Mentoren geven aan dat ze op de hoogte zijn van het concept

‘zelfgestuurd leren’ (M=3.61,SD=1.16) maar vinden zichzelf minder vertrouwd met een

constructivistische visie op leren (M=2.91,SD=1.31).

Page 192: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

191

Alhoewel mentoren het gemiddeld eerder eens zijn met de stelling ‘ik vind het zinvol dat de

lerarenopleiding is hervormd’ (M=3.74,SD=0.93) hebben zij geen zicht op wat het nieuwe

stageconcept van de K.U.Leuven, SLO Gedrags- en maatschappijwetenschappen concreet

inhoudt (M=2.53,SD=1.25). Dit betekent dat, alhoewel deze mentoren reeds minstens één

student van de vernieuwde SLO hebben begeleid, zij niet voldoende op de hoogte zijn van de

conceptuele achtergronden van deze vernieuwingen.

2.3.4.1.2 Kennis van het e-portfolio Dit gedeelte van de vragenlijst werd alleen ingevuld door mentoren (N=15) die reeds een e-

portfolio hadden ingekeken.

Op de vraag of het e-portfolio toelaat om op een adequate manier de competenties van een

leerkracht te evalueren geven mentoren een negatief antwoord (M=2.93, SD=1.10) alhoewel

ook hier de meningen onder de mentoren sterk uiteenlopen.

Op 3 items konden mentoren hun mening geven omtrent de wenselijkheid om als mentor

toegang te hebben tot het e-portfolio van de student. Mentoren zijn van mening dat zij

toegang moeten krijgen tot bepaalde delen van het portfolio (M=3.38, SD=1.31), maar

antwoorden negatief op de vraag of ze als mentor het nodig vinden om toegang te krijgen

tot het gehele portfolio (M=2.38, SD=1.26). Mentoren kunnen begrijpen dat ze als mentor

geen toegang hebben tot bepaalde delen van het portfolio (M=3.80, SD=1.21). De

meningen op deze items lopen echter sterk uiteen..

Daarnaast werd in een meerkeuze-item (waarbij verschillende antwoorden mochten

aangeduid worden) de vraag gesteld welke van de genoemde doelstellingen volgens de

mentor het best aansluit bij de eigen visie op het e-portfolio. Daarbij dienden de gekozen

items gerangschikt te worden in volgorde van belangrijkheid (tabel 23). Uit de analyse blijkt

dat mentoren als voornaamste doelstelling voor een e-portfolio (1) ‘het opstellen en

bijsturen van een sterkte-zwakteanalyse tijdens de stage’ kiezen. Het (2) ‘bevorderen van

zelfsturing en verantwoordelijkheid’ komt op de tweede plaats. Zij zien een portfolio, op de

derde plaats, als (3) ‘een verzamelmap van taken’.

Op de vraag wat volgens hen de kern van de inhoud van het portfolio is, worden ‘de

keuzeopdrachten op microniveau’ en ‘de lesopdrachten’ aangegeven als de meest essentiële

onderdelen. Beide onderdelen worden 6 keer in de top 3 gescoord waarbij de

keuzeopdrachten 1 keer meer op de eerste plaats voorkomen dan de lesopdrachten. Dit

laatste is verwonderlijk omdat in interviews wordt aangegeven dat de lesopdrachten als

belangrijker worden geacht dan de keuzeopdrachten. Daar de keuzeopdrachten op

microniveau vaak gerealiseerd worden als deel van de lesopdrachten, kan deze keuze van

de mentoren begrepen worden als dat zij de lesopdrachten als het meest belangrijk ervaren.

Page 193: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

192

Op de tweede plaats schuiven mentoren het persoonlijk ontwikkelingsplan van de studenten

naar voor.

Uit de interviews komt naar voor dat mentoren het e-portfolio niet zien als een middel dat

zij kunnen aanwenden voor de begeleiding van studenten. De begeleiding die ze studenten

bieden tijdens face to face ontmoetingen is voor mentoren essentieel. Het e-portfolio is

voor mentoren een extern gegeven tussen de opleidingsinstelling en de student.

Hieronder enkele citaten ter illustratie van de meningen van de studenten:

“Zij zien dit enkel als taakbelastend. Een elektronisch forum vinden zij

ook hun taak niet, hun taak is een mondeling (pauze) forum, geen

elektronisch forum. Een elektronisch forum kan er zijn voor de

praktische afspraken, maar de begeleiding gebeurt van mens tot

mens. En daar moeten geen commentaren op het internet gezet

worden en geen nakijken van lesvoorbereidingen op het internet

enzovoort, enzovoort. Dat gebeurt samen met de student. Voor de

student vind ik dat allemaal heel goed (lacht). Ik vind die opleiding in

positieve zin evolueren. Maar het mag niet zo zijn dat dit eisen stelt

naar de stagebegeleiding, want dat zien onze leerkrachten absoluut

niet zitten. Dat willen ze echt wel loskoppelen van de

stagebegeleiding.” M7

“Dat hangt er van af. Als de student nood heeft om in dat proces

feedback te krijgen over hoe zij de dingen voor zichzelf aangeven, dan

vind ik dat nodig. Als het een eigen verwerking is die door jullie op de

school mee gewaardeerd wordt, dan hoef ik dat niet te zien.” M11

Page 194: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

193

Tabel 23: rangschikking van de doelstellingen en functies en van de kern van het EPF die best aansluiten bij de visie van mentoren volgens gemiddelde

Rangschikking Items Aantal keer gekozen op M

Doelen en functies van het EPF 1°

plaats

plaats

plaats

1 Het opstellen en bijsturen van een sterkte/zwakte

analyse tijdens de stage

3 1 2 5.45

2 Het bevorderen van zelfsturing en

verantwoordelijkheid.

2 2 2 4.55

3 Het aanleggen van een verzamelmap van taken 1 3 0 3.64

Het stimuleren van groei en ontwikkeling 0 3 0 2.73

Het bevorderen van interactie tussen student en

lector. 0 0 3 2.73

Het verzamelen van sollicitatiemateriaal 2 0 0 1.82

Het toestaan van fouten 1 0 0 0.91

Het bevorderen van levenslang leren 1 0 0 0.91

Het reflecteren over ervaringen 1 0 0 0.91

Het bewijs aanleveren van kunde 0 1 0 0.91

Het realiseren van een flexibel leertraject. 0 0 1 0.91

Het begeleiden van het leerproces 0 0 1 0.91

Het beoordelen van competenties. 0 0 0 0.00

Het verhogen van de betrokkenheid op de stage. 0 0 0 0.00

Kern van het EPF 1°

plaats

plaats

plaats

1 De keuzeopdrachten op microniveau. 4 1 1 5.00

1 De lesopdrachten. 3 2 1 5.00

2 Het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP). 2 1 1 3.33

De reflecties bij de lesopdrachten. 2 1 0 2.50

De observatieopdrachten. 0 2 1 2.50

De keuzeopdrachten op mesoniveau. 1 1 0 1.70

Page 195: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

194

2.3.4.1.3 Conclusie Tussen de bevraagde mentoren, die reeds allen minstens één student van de vernieuwde

SLO hebben begeleid, is een grote verscheidenheid inzake de kennis van de vernieuwde

lerarenopleiding en inzake vertrouwdheid met aan de stage onderliggende pedagogische

concepten. Mentoren geven aan niet systematisch geïnformeerd te zijn over de

vernieuwingen en krijgen hier zicht op via het begeleiden van de studenten. Sommige

mentoren vinden dat dit voor een deel de verantwoordelijkheid is van de student, dat het de

student zijn taak is de mentor op de hoogte te brengen van de verwachtingen van de

lerarenopleiding. Andere mentoren vinden dat de opleiding daar zelf dient voor te zorgen.

Wat het elektronisch portfolio betreft, heeft slechts een klein aantal van de bevraagde

mentoren effectief een e-portfolio gezien, ook al hebben ze reeds allemaal minstens één

student begeleid. Hoewel sommige mentoren toegang tot bepaalde delen van het e-

portfolio wenselijk achten, geven ze aan dat de begeleiding van de mentor zich op school

situeert en dat het e-portfolio vooral een begeleidingsinstrument is tussen stagiair en het

opleidingsinstituut.

2.3.4.2 Hoe ervaren mentoren de begeleiding en de

evaluatie?

2.3.4.2.1 Hoe ervaren mentoren hun rol als begeleider van de

student? Duidelijkheid omtrent verwachtingen naar mentor toe Over het algemeen vinden mentoren de verwachtingen vanuit de K.U.Leuven naar hen, als

mentor, duidelijk. In de vragenlijst geven ze aan dat ze weten wat van hen verwacht wordt

bij de begeleiding van studenten (M=3.47, SD=0.99). Ze Ook vinden dat ze goed op de

hoogte zijn van hun taak als mentor (M=3.47, SD=1.20). Over deze items lopen de meningen

onder de mentoren echter uiteen.

In de interviews wordt deze topic diepgaander bevraagd. Daarin geven mentoren aan dat ze

onvoldoende zicht hebben op de verwachtingen die vanuit de K.U.Leuven aan de studenten

gesteld worden en, parallel daarmee, de verwachtingen naar henzelf toe. Sommige

mentoren vullen deze verwachtingen zelf in op basis van hun eigen onderwijsvisie, terwijl

anderen meer houvast wensen en dit graag in een document neergeschreven zien. Nog

Page 196: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

195

anderen, tenslotte, vinden het de verantwoordelijkheid van de student om de begeleiding

die hij nodig vindt bespreekbaar te maken.

“Nee, maar ik veronderstel wel een aantal dingen. Ik verwacht dus

dat jullie verwachten dat de student al het didactisch materiaal kan

gebruiken, bijvoorbeeld een overheadprojector, een beamer of wat

dan ook. Net zo goed als dat ik verwacht dat de student weet dat

achtergrondliteratuur een zeker niveau moet hebben en dat de Flair

niet hetzelfde is als de Knack. …Ik verwacht dat ze gewoon les kunnen

geven en dat hoort daar allemaal bij, hé.” M5

“Nee absoluut niet, ik vind zelfs dat wij dat niet moeten weten. Ik

vind gewoon dat wij moeten het gevoel geven aan stagiair die hier

komt dat hij mag komen vragen wat hij wil en dat hij hier enorm

welgekomen is, maar wat hij juist moet doen. Uiteindelijk is hij groot

en volwassen genoeg en moet die dit doen en regelen met Leuven.”

M12

Geven van feedback aan de studenten De mentoren werden ook bevraagd op welke manier zij meestal feedback geven aan de

studenten. Zij geven aan dat dit meestal via face to face gesprekken gebeurt met de

student. Daarnaast gebeurt het geven van feedback ook via de

lesvoorbereidingsformulieren. Op de derde plaats staat het geven van feedback via mail

(tabel24).

Ook uit de interviews met mentoren blijkt dat mentoren het meeste belang hechten aan de

directe gesprekken met de student. Feedback op de gegeven les gebeurt meestal

onmiddellijk na de les. De feedback die tijdens de les op het lesvoorbereidingsformulier

genoteerd werd, vormt daarvoor de basis. Verschillende mentoren vermelden hierbij dat de

schriftelijke feedback verschilt van de feedback die ze mondeling geven. Omdat ze niet

weten op welke manier de schriftelijke feedback door lectoren gebruikt wordt, nemen ze de

nodige voorzichtigheid in acht in hun formuleringen.

“Ik zal het niet zomaar opschrijven. Nee. En ik denk dat meerdere

mensen dat wel doen, want ja, geschreven is geschreven hé. En je

weet niet – dat is het vooral – je weet niet hoeveel nadruk of hoeveel

aandacht er wordt besteed aan dat ene negatief punt terwijl eigenlijk

ja.. het wel een goede les was.“ M8

Het medium e-mail wordt gebruikt om praktische afspraken te maken. Maar, studenten

bezorgen lesvoorbereidingen langs deze weg ook aan hun mentoren. Niet alle mentoren

sturen die voorafgaand aan de les bij. Een aantal mentoren wil studenten hierdoor de

Page 197: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

196

zwaktes in de lesvoorbereidingen laten ervaren tijdens hun lessen. Andere mentoren nemen

de lesvoorbereidingsformulieren aanvankelijk wel door. Zij sturen bij indien ze dat wenselijk

vinden, maar laten dit achterwege als ze overtuigd zijn dat de student op dit vlak voldoende

bekwaam is.

“Voor de rest laat ik hen zelf hun lessen voorbereiden. Ik krijg die ook

meestal. Ik ben niét iemand die op voorhand dingen bijstuurt. In de

zin van… Ja, tenzij het echt flagrant is, maar dat is mij nog nooit

overkomen. Ik heb wel zo een keer gehad dat iets was uitgewerkt en

ik had zoiets van ‘hmmm, ik heb toch daar een gevoel bij dat het niet

zou boteren of niet zou werken in de klas’, maar dan laat ik hen daar

zelf achterkomen. Ja, oké, dan zijn ze kwetsbaar op dat moment.” M3

Tabel 24: rangschikking van de wijze waarop mentoren feedback geven aan de student

Keuzeopdrachten in het stagetraject Op de vraag of de mentoren de inhoud van de stageopdrachten kennen (M=3.45; SD=0.93)

wordt positief gescoord. Ook aan de vraag of deze opdrachten duidelijk zijn omschreven

(M=3.23; SD=0.99) en aan de vraag of deze stageopdrachten realiseerbaar zijn (M=3.35;

SD=0.90) wordt door de mentoren een positieve score toegekend. Ook studenten geven aan

dat opdrachten realiseerbaar zijn tijdens stage, maar dat voor verschillende opdrachten de

medewerking/toestemming van de school vereist is. Dit kan de SD verklaren bij de

mentoren.

Rangschikking Items Aantal keer gekozen op M

1° plaats 2° plaats 3° plaats

1 tijdens de gesprekken met de student 13 7 2 0.51

2 via de lesvoorbereidingsformulieren 11 6 3 0.47

3 via mail 6 10 1 0.40

andere 7 6 3 0.37

via telefoon 4 2 10 0.37

via elektronisch portfolio (comments) 3 7 5 0.35

Page 198: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

197

De mogelijkheid dat vanuit de school opdrachten kunnen voorgesteld worden aan de

studenten wordt als positief ervaren (M=4.16; SD=0.78). Hoewel op dit item de

eensgezindheid tussen de mentoren groot is, blijkt uit interviews dat niet alle mentoren op

de hoogte zijn van deze mogelijkheid. Ook uit de focusinterviews met studenten blijkt dat

niet alle studenten goed geïnformeerd zijn omtrent deze mogelijkheid.

Tijdens de interviews geven de meeste mentoren aan dat ze de keuzeopdrachten zinvol

vinden. Deze doen studenten beseffen dat leerkracht zijn meer is dan lesgeven alleen.

“Ja, ik vind dat wel een goede zaak, omdat je dan beseft dat het niet

alleen lesgeven is en niet alleen lesjes voorbereiden, want we hebben

bij ons op het school veel werkdruk, want ja, er komt namelijk

vergaderen bij, er komt een klassenraad extra bij, er komt projecten

in elkaar steken...” M8

Daarnaast formuleren mentoren toch ook kritische bedenkingen. Zo wordt gesteld dat

bijvoorbeeld het bijwonen van een klassenraad enkel zinvol is als de student hierover vooraf

een duidelijk kader aangereikt krijgt. Daarmee willen mentoren vermijden dat studenten

slechte voorbeelden uit de praktijk als norm gaan zien.

“Uiteraard is uw job veel meer dan gewoon lesgeven, maar of dat dat

essentieel is in een lerarenopleiding…? Dat ge nu zegt van ‘volg eens

een klassenraad’. Er zijn eigenlijk veel slechte klassenraden ook. Dus

gaat ge hun opleiden in… Wat gaat ge hen opleiden rond

klassenraad? Je moet wel heel goed weten wat ge daar rond wilt

leren ook. ” M1

Daarnaast is er ook de bedenking dat het leren lesgeven op zich al voldoende complex is en

dat de leerkracht in spé kennismaakt met die andere activiteiten eens hij effectief op een

school tewerkgesteld wordt.

Hieronder volgt een bedenking van een mentor die een bepaalde opdracht van de student

niet zinvol vindt. Het illustreert dat het soms niet duidelijk is dat wanneer noch student noch

de mentor een bepaalde opdracht niet zinvol achten, de opdracht niet moet uitgevoerd

worden. Ook bij studenten wordt geconstateerd dat er verschillende interpretaties zijn over

het waarom en het hoe uitvoeren van de opdrachten.

“En ook: ik denk dat studenten dikwijls opgezadeld worden met héél

schone opdrachten – wij doen dat trouwens ook met onze eigen

stagiairs – dat ik nu, terwijl ik ze aan het begeleiden ben, denk van

Page 199: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

198

‘zeg, dat vind ik echt géén zinvolle opdracht hé’. Die mannen steken

daar tijd in, gij moet dat lezen, dan moet gij daar feedback op geven:

wat hebben die daaraan? Allez, dat zijn zo van die dingen die ge zelf

ondervindt. En soms dan denk ik echt dat toekomstige leerkrachten

veel te weinig feedback krijgen op hun daadwerkelijk leerkracht zijn in

die klas. Wie zijt ge als persoon? Wat speelt u parten? Wanneer

verliest ge uw ding? Wat hebt ge daarvoor nodig om dat te houden?

Moeilijke gasten in de klas: wat doet ge daarmee? Zet ge die buiten?

Kunt ge die buiten zetten?” M11

7 van de 16 geïnterviewde mentoren formuleren zelf ook opdrachten die ze zinvol vinden én

voor de student én voor de stageschool. De realisatie van deze opdrachten vereist een

geëngageerde student en een tijdige planning. Hiervoor is het ook nodig dat studenten

voorafgaand aan de stage deze potentiële opdrachten overleggen met de mentor, wat te

weinig gebeurt in de praktijk. De meeste opdrachten handelen rond het meewerken aan

projecten, het uitwerken van een zelfevaluatiepakket voor de leerlingen, alternatieven

bedenken voor de gebruikte werkvormen, enz.

Contact met het opleidingsinstituut Mentoren geven aan dat ze onvoldoende op de hoogte zijn over wie de begeleidende lector

is (M=2.63; SD=1.50) en dat ze bijgevolg onvoldoende weten hoe ze deze persoon kunnen

contacteren wanneer er problemen zijn (M=2.84; SD=1.35). Ze achten het wenselijk dat de

lector contact opneemt met de mentor tijdens het stagetraject van de student (M=3.65;

SD=1.08).

In de interviews wordt gezegd dat een mail met basisinformatie volstaat om de mentor op

de hoogte te brengen van wie de lector is en hoe deze kan gecontacteerd worden.

“En misschien zou dat soms niet slecht zijn dat die gegevens ook zo bij

die ‘inleidende korte tips brief’ zo, dat ge dat daar ook bij ‘dit is de

persoon en daar kunt ge die op dat mailadres bereiken als ge zelf ook

vragen hebt of opmerkingen heb.” M1

Belasting voor de mentor Mentoren geven aan dat de begeleiding van de studenten tijdsintensief is (M=3.80;

SD=1.00). Toch slagen de meeste mentoren erin om hiervoor voldoende tijd vrij te maken

(M=3.16; SD=1.15). Van de 21 mentoren die dit item scoorden, oordelen er 20 dat de

werkbelasting in de huidige SLO, in vergelijking met de vroegere ALO, is verhoogd en wijten

dit aan het toegenomen aantal uren lesstage en de bijkomende opdrachten.

Page 200: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

199

Daarnaast vermelden mentoren dat door het verhoogd aantal lesopdrachten voor de

student, mentoren een groot aantal uren verliezen dat ze zelf voor de klas kunnen staan.

Vooral mentoren uit het TSO en het BSO verwoorden dat leerlingen nood hebben aan hun

vaste leerkracht.

“Leerlingen hebben daar ook moeilijkheden mee als er een langere

tijd een stagiair komt; dan beginnen die echt te vragen van:

‘mevrouw, wanneer gaat u nu eens terug lesgeven.’ Ook al vinden ze

die stagiair goed.” M15

Mentoren geven aan dat zij voor hun mentorrol door de school voldoende waardering

krijgen (M=3.20; SD=1.17). Toch lopen de meningen onder mentoren sterk uiteen. In

interviews geven mentoren aan dat waardering voor hun mentortaak niet altijd expliciet

aanwezig is, maar dat dit ook niet hoeft. De aanwezigheid van een mentor-coördinator

wordt als positief beleefd. Deze collega’s nemen een deel van de administratieve en

praktische zorgen op zich. Ook het gevoel terecht te kunnen bij deze collega, de mentor-

coördinator of de (adjunct)directeur wanneer er zich problemen aandienen met een stagiair,

wordt als ondersteunend gezien. Veel mentoren vinden dat het begeleiden van stagiairs

inherent verbonden is met hun opdracht als leraar.

“Neen, iedereen doet dat hier. Dan moet ge iedereen gaan

compenseren. Dat hoort nu eenmaal bij ons takenpakket hé. We

hebben het ook allemaal geleerd door stage te doen.” M9

Meerwaarde voor de mentoren De stelling dat de begeleiding van de student een positieve invloed heeft op de eigen

lespraktijk van de mentor wordt positief gescoord (M=3.57; SD=1.07). Ook het item dat

bevraagt of de nieuwe invulling van de stage leerkansen biedt voor de mentor als leerkracht,

wordt positief gescoord (M=3.41; SD=0.87). In een open vraag konden de mentoren deze

meerwaarde toelichten en op basis van de antwoorden van 17 mentoren kunnen volgende

thema’s onderscheiden worden, die ook in de interviews aan bod komen:

Reflectie op eigen lespraktijk “Het doet je ook reflecteren over je eigen werking, klasmanagement,

didactische en pedagogische aanpak en dergelijke. Ik vind het boeiend

en vaak ook leerzaam.” VRM

Aanbod van nieuwe ideeën “Ik heb trouwens van een aantal creatieve stagiaires heel goede ideeën

afgesnoept die ik nog altijd gebruik.” VRM

Aanbod van nieuwe werkvormen

Page 201: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

200

“Indien hij vernieuwde werkvormen,inhouden meebrengt.” VRM

Aanbod van nieuwe evaluatietechnieken en samenwerken aan de evaluaties van de leerlingen “Samen werken aan evaluaties in de klas en deze samen verwerken” VRM

Revisie van de eigen cursus “De student reviseert een stuk van mijn cursus en dat is altijd

verruimend.” VRM

Didactische tips “Als hij/zijn nieuwe didactische tips heeft.” VRM

Een frisse kijk en andere vooropleiding

“Voor mij zeker! Ik moet zeggen dat ik daar echt van leer. De slechte

kanten natuurlijk, maar ook de goede kanten. Zoals bij [naam student],

die vraagstelling. Ik heb daar wel van geleerd. Ik heb haar ook een les

Filosofie laten geven in mijn zesdes voor geschiedenis en ik vond dat

echt wel heel boeiend. Dat stak allemaal heel ver bij mij en ik vond dat

echt wel eens fijn om… om ja, andere studenten te krijgen. Want je

wordt een vakidioot natuurlijk. Haar lessen waren fantastisch. Het kon

gewoon niet beter. Die haar vraagstellingen vond ik verbluffend, als

filosofe dan, hé, kon zij ongelofelijke vragen stellen.” M4

Praktische hulp voor de mentor : “En ja, de mentor kon dan een beetje ander werk doen hé. Een extra

lesvoorbereiding voor haar, een examen maken. Ja, meestal valt dat

eigenlijk echt wel mee”. M12

Meerwaarde voor de school De stelling dat de nieuwe invulling van de stage leerkansen biedt voor de school wordt

positief beantwoord (M=3.02; SD=0.79).

In de open vraag hieromtrent wordt door 14 mentoren een antwoord geformuleerd. Ook

tijdens de interviews komt dit aan bod. Volgende topics kunnen hierbij onderscheiden

worden:

Onbevangen kijk op de school waardoor pijnpunten belicht kunnen worden “Het zou handig zijn mocht de stagiair de pijnpunten van een school

kunnen blootleggen... want uiteindelijk zijn zij diegenen die als een

onbeschreven blad naar een school kunnen kijken (verwachtingen

tav personeel, lln, infrastructuur, ....).” VRM

Page 202: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

201

Zicht krijgen op potentiële nieuwe werknemers “De stageschool kan een idee krijgen over de kwaliteit van de

student met het oog op een latere eventuele aanwerving.”VRM

“Dat het vooruitziend is. Want we hebben een Brusselse school, een

enorm verloop, dus we hebben elk jaar minstens twintig nieuwe

collega’s nodig. En dus.. ja, als ge dan een goede stagiair hebt, die

wordt aangeschreven hé.” M8

Opnemen van andere taken op school “Opnemen van concrete taken, zoals vaste vervanging, uitwerken

remediëringsopdrachten, BZL-projecten, … Een keer begeleiden op

een Broederlijk Delen dag of Vredesdag. Dat is al eens gebeurd,

helpen begeleiden. Er zijn er ook die examentoezicht hebben

gedaan. En dan, ja, sparen ze eigenlijk toch een beetje werk uit van

anderen.” M12

Vorm van professionalisering van leerkrachten

“Allez, ik denk dat dat kwalitatief voor het school altijd wel iets

meer geeft. Als ik mijn les beter geef, omdat dat idee van de

student geweldig aanslaat of ik kan dat wel eens gebruiken dan is

dat kwalitatief voor de school hé. Dan heb ik gelukkigere studenten

hé als die uit de les komen. Allez, als ge het zo bedoelt dan vind ik

dat stagiairs zeker een aanwinst kunnen zijn.” M11

Nog 2 andere mentoren geven aan dat een meerwaarde voor de school pas mogelijk is:

Wanneer de student zich engageert op school voor een omlijnde

periode en voor meerdere taken

“Indien de student effectief een vaste periode op school aanwezig is

(de ganse dag), en niet enkel om de lessen te geven.” VRM

Wanneer er flexibiliteit is in het toegestane aantal lesuren per

week en in het aantal paralleluren

“Indien hij zich mag inpassen in het lesrooster van de school en de

klassen waarin hij les geeft m.a.w. ten minste 6 u per week mag

lesgeven en parallellessen mag geven… wel les geven in de ene klas

maar niet in de andere klas bemoeilijkt de organisatie van de lessen

en doet mij aarzelen om een stagiair aan te nemen... EN de

Page 203: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

202

stagelessen in de parallelklas zijn in 9 van de 10 keer beter!!! Dus

een extra leerkans voor de stagiair.” VRM

De mentoren zijn in het algemeen tevreden over de eigen stagebegeleiding (M=3.80;

SD=0.79). Dit stemt overeen met de bevindingen bij de lectoren (M=3.94; SD=0.416)

omtrent hun eigen stagebegeleiding. Het stemt ook overeen met het gegeven dat studenten

tevreden zijn over de geboden stagebegeleiding door mentoren.

2.3.4.2.2 Hoe ervaren mentoren hun rol als evaluator van de

student? Drie items uit de vragenlijst gaan over het evalueren van de student. Twee daarvan gaan

specifiek over het evaluatieformulier. Het thema evaluatie wordt ook specifiek bevraagd

tijdens de interviews. De resultaten hieromtrent zijn niet eenduidig. Alhoewel mentoren

positief scoren op de vraag of ze voldoende betrokken worden bij de evaluatie van een

student (M=3.18; SD=1.15) blijkt uit het interview dat mentoren helemaal niet weten of hun

stem meetelt in de evaluatie en welk gewicht hun mening heeft. Hetzelfde geldt voor de

items betreffende het evaluatieformulier: hoewel de mentoren op de items in de vragenlijst

dit evaluatieformulier als adequaat scoren (M=3.62; SD=0.89) en de vraag naar de

moeilijkheid om op basis van dit formulier een eindbeoordeling te geven, negatief

beantwoorden (M=2.81; SD=0.96), melden mentoren tijdens de interviews bedenkingen bij

dit evaluatieformulier. Zo wordt bijvoorbeeld geopperd dat het aantal negatieve categorieën

niet gelijk is aan het aantal positieve categorieën. Dit zorgt ervoor dat een negatieve score

toekennen niet makkelijk is. Bovendien willen mentoren deze verantwoordelijkheid veelal

niet dragen.

“Ge moet al echt een kwaaie zijn om het extreem linkse vakje in te

vullen en dan is het nog maar gewoon onvoldoende, terwijl als ge het

midden aanduidt dan is het al heel goed. Plus ik vind het sowieso ook

moeilijk om een student op tien lessen te beoordelen en dan eigenlijk

ook… Soms hebt ge zoiets van: ‘eigenlijk vind ik dat niet zo goed,

eigenlijk is dat onvoldoende’, maar dan hebt ge zoiets van ‘ja, het

geeft mij dikwijls de indruk van ge zijt hier precies de enige die hier

een onvoldoende op geeft en ge bepaalt wel die persoon zijn

carrière’.” M5

Mentoren krijgen het evaluatieformulier soms pas op het einde van de stage te zien of zelfs

enige tijd nadat de student de stage bij mentor afrondde. Hierdoor moeten mentoren

verschillende aspecten beoordelen die in de begeleiding niet aan bod kwamen. Hoewel is

aangegeven ‘dat wat niet gezien is, niet gescoord dient te worden’, vindt de mentor dit

Page 204: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

203

verwarrend. Het is voor mentoren niet duidelijk wie dit document aanvult en wat er verder

mee gebeurt.

“Maar zo een evaluatieformulier met plusjes en minnetjes? Nee, dat

heb ik niet gezien. Moet dat eigenlijk?” M14

“Dat competentielijstje… ik probeer dat zo ernstig mogelijk te doen,

maar ik kan me niet van de indruk ontdoen dat dat toch zo een beetje

met de natte vinger is, hoor.” M16

De onduidelijkheid omtrent evaluatie betreft zowel wat er geëvalueerd wordt, als welk

gewicht aan de verschillende componenten wordt toegekend. Mentoren gaan er van uit dat

er rekening wordt gehouden met de schriftelijke feedback die zij geven op de

lesvoorbereidingsformulieren en met de evaluatiecategorie die zij op het

lesvoorbereidingsformulier omcirkelen. Sommige mentoren geven daarbij aan dat ze dit

subjectief vinden en hanteren een eigen denkwijze bij het toekennen van deze score.

Omdat ze niet weten wat met hun feedback gebeurt, zijn ze voorzichtig in het neerschrijven

van negatieve feedback en in het toekennen van een evaluatie. Deze mentoren zullen de

werkpunten eerder in een gesprek met de student bespreken. 7 van de 16 geïnterviewde

mentoren geven aan dat ze steeds positief scoren om de student te blijven motiveren. Een

praktijk die ongetwijfeld onbedoelde effecten kan hebben voor de beoordeling door de

lectoren.

“Ik vul altijd de beste categorie in, omdat ik vind: ik moet een student

kunnen blijven motiveren om door te gaan en ik moet die elke keer

beoordelen. Die les op zich is een detail of een momentopname. Dus

wat doe ik? Ik geef altijd ‘het is kei goed, want we gaan door’. Omdat

ik die student niet wil demotiveren. En het is een ontzettend moeilijke

opdracht, dus ik moet die kunnen blijven stimuleren, zo opnieuw

proberen als de interventie niet goed geweest is vorige keer, of de

interactie niet goed geweest is, toch blijven proberen.” M2

“Ja. Nu ik moet zeggen: wat op het papier staat, was meestal iets

positiever dan wat ik zei. Omdat ik zoiets heb van ‘ocharme, die

krijgen dat mee’. Maar dat ik strenger mondeling met hen ben dan

dat het op papier staat want dat is zo zwart op wit, hé. En dan heb ik

nu… Ik heb altijd moeite met mijn subjectiviteit dan en dus ik ga dat

niet zwart op wit zetten, maar ik ga dat dan wel mondeling zeggen.”

M4

Page 205: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

204

Op de vraag welke aspecten in de eindbeoordeling van de student dienen betrokken te

worden, geven de meeste mentoren dat de lesopdrachten belangrijk zijn. Ze gaan er van uit

dat dit een belangrijk deel uitmaakt van de uiteindelijke eindscore, maar weten niet of dit

effectief ook zo is.

Mentoren beoordelen ook de attitudes, maar geven aan dat dit moeilijk is geïsoleerd van

een situatie.

“De lesvoorbereiding op zich, het gaat over een lerarenopleiding,

moet zeker het zwaartepunt blijven. Dat zou ik dan zeggen minstens

voor de helft van hun beoordeling, absoluut.” M3

“Ik denk dat ik zou beoordelen op twee categorieën. Ik denk dat dat

misschien ook een onderverdeling mag: inhoudelijk en leshoudend.

Als ge qua inhoud echt de ene flater na de andere: ja, dan zou ik hem

buizen. En de manier waarop hij met de leerlingen omgaat. Als dat

ook de spuigaten uitloopt, in de zin van totaal geen tucht of juist – ik

zeg maar iets – onrespectvol of weet ik veel wat: dan zou ik hem ook

wel heel streng quoteren. Maar ik zeg: als hij nu een paar – ook al is

dat een grote kemel – geschoten heeft, maar hij heeft wel een goed

contact dan zal ik niet onvoldoende scoren…Ja, het hangt samen.

Misschien dat een onderverdeling mogelijk is. Ik weet het niet.” M8

“Voor mij de attitude van hoe je voor een klas staat. Ik denk dat dat

één van de belangrijkste is. ‘Ben ik geschikt of gepast voor in het

onderwijs?’. Sta je daar graag, sta je voor een klas? Dat vind ik de

belangrijkste.”M12

Verschillende mentoren geven aan dat het leerproces een essentieel onderdeel moet zijn

van de eindbeoordeling van de student.

“Zeker procesevaluatie, ik wil vooruitgang zien bij die student, je moet

zien dat ze met gegeven tips en gegeven opmerkingen iets doen en

dat ze er inderdaad een stuk in groeien.” M10

Bepaalde zaken, waarmee mentoren tijdens de begeleiding geconfronteerd worden, zijn niet

terug te vinden in de evaluatieformulieren en worden als een gemis ervaren. Verscheidene

mentoren geven aan dat ze taalgebruik, lichaamshouding en voorkomen belangrijk vinden.

Deze gevoelige topics worden makkelijker bespreekbaar indien ze opgenomen zijn in het

evaluatieformulier.

“Gelijk nu ook, [naam student], die ik nu heb. Dat meisje dat ik nu

heb, inhoudelijk komt dat wel goed, maar ze geeft met zo weinig

Page 206: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

205

passie les. Ik weet het niet, is het nu omdat ik daar op zit te kijken

omdat het haar eerste lessen zijn. Maar de leerlingen zeggen ook:

‘Mevrouw, die doet dat precies niet graag’. Ik zeg van ‘ja, dat meisje

is ook nog heel onzeker’. En daar heb ik het wel moeilijk mee om dat

te gaan vertellen… En dan is het misschien eenvoudiger als je dan

aanduidt van dat je kan zeggen van ‘ah ja, kijk, hier heb ik dit

aangeduid, want hé....”M9

Op de vraag wie bij de beoordeling dient betrokken te worden, zit er variatie in de

antwoorden. Hoewel de meeste mentoren het er over eens zijn dat de praktijklector de

meest aangewezen persoon is om het eindcijfer toe te kennen, vinden sommige mentoren

dat dit zwaartepunt eerder bij hen zou moeten liggen.

“Die van het opleidingsinstituut. Ja, omdat die toch wel ervoor zorgen

dat zij de grootste bagage mee krijgen,hé, van waar het eigenlijk om

gaat. En wat de mentor doe, ja, dat is meer praktijkgericht en ook een

veel korter momentopname. Ook niet onbelangrijk, maar ik vind niet

dat daar het grootste aantal… allez, de beoordeling dat die minder

zwaar weegt.” M6

“De mentor, omdat die er het meeste bij zit, hé. Dan moet ge eigenlijk

constant aanwezig zijn, hé.

Interviewer: Wat kan die lector volgens u dan nog beoordelen?

Ja, die kan maar een momentopname beoordelen hé. …Stel dan dat

die lector juist komt op het moment dat ik mijn waardeloze les geef.

Dan kan de mentor nog verdedigen van ‘kijk, we hebben niet allemaal

onze beste dag en niet elk onderwerp ligt ons’. Euhm, ja, om dat te

relativeren.” M4

“Die partijen allemaal hé, (lector, mentor, student) sowieso ... Maar ik

vind dat ze ook dikwijls de leerlingen eens moeten ondervragen.” M9

De onduidelijkheid die er heerst bij mentoren omtrent evaluatie toont zich ook in het gegeven dat sommigen denken dat wanneer de lector een les komt observeren, dit nog steeds – zoals in de vroegere ALO – om een examenles gaat. Terwijl dit in de SLO tussentijds wordt gepland met het oog op bijsturing. Het valt op dat veel mentoren eigen beoordeling als subjectief beschrijven.

Page 207: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

206

“Uiteraard vind ik stages dat ze belangrijk zijn, en dat ze naar een

bepaald doel streven en dat dat naar het eindproduct is wanneer de

lector komt. Ik denk ook niet dat het zin heeft dat praktijklector eerste

les komt. Het gewicht vind ik ook belangrijk, ik heb geen idee over hoe

zwaar mijn evaluaties doorwegen op totale evaluatie. Wat verstaan

jullie bij die evaluaties van goed-voldoende…Ik vul dat wel in, maar

dat is subjectief.” M10

“Ja, dat is eigenlijk altijd wel hopen. Oké, ik hoor tussenin niks en dan

komt die evaluatieles en dan hoop ik maar dat ik met de student

samen, dat we goede dingen hebben opgebouwd en dat het daar dus

inderdaad niet gekelderd wordt op die eindevaluatie. Dat er heel veel

goede, positieve punten naar voren komen. Dat is altijd een beetje

lucky shot.” M3

2.3.4.2.3 Conclusie Mentoren hebben niet altijd duidelijkheid over wat van hen in hun begeleidende rol als

mentor wordt verwacht. Daarom vullen ze dit in op basis van hun eigen visies omtrent goed

lesgeven.

De begeleiding van de student bestaat vooral uit het geven van feedback over de

geobserveerde lessen en dit in face to face gesprekken, meestal onmiddellijk na de gegeven

les. Mail wordt vooral gebruikt voor het maken van praktische afspraken en het doorsturen

van lesvoorbereidingen. Dit strookt met datgene wat studenten vermelden over hoe zij

feedback ontvangen van de mentoren.

Het uitbreiden van de stage met bijkomende lesopdrachten wordt soms als belastend voor

het leerproces bij de leerlingen ervaren. Bijkomende opdrachten op meso-niveau worden

enerzijds als positief ervaren omdat de student daardoor een ruimer zicht krijgt op de

inhoud van het lerarenberoep, maar roept anderzijds ook enkele kritische bedenkingen op.

Deze bedenkingen hebben betrekking op de belasting voor de school maar ook is er de

bedenking of alle opdrachten even zinvol zijn voor het leerproces van de student.

Mentoren zijn ook onvoldoende op de hoogte van wat de verschillende opdrachten

inhouden en van het feit dat ze zelf opdrachten mogen voorstellen. Ook studenten blijken

onvoldoende op de hoogte van deze mogelijkheid. Daardoor blijven kansen onbenut, zowel

voor de student als voor de mentor.

Page 208: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

207

Het contact met de lectoren van het opleidingsinstituut wordt in het algemeen als

ontoereikend ervaren. Studenten treden mentoren hierin bij, maar lectoren blijken dit niet

als dusdanig te ervaren.

Mentoren ervaren het begeleiden van studenten als een meerwaarde voor zichzelf en soms

ook voor de school en zijn over het algemeen tevreden over hun stagebegeleiding.

In hun rol als evaluator zijn mentoren onzeker en ervaren ze onduidelijkheid. Ze vinden dit

vooral een taak van het opleidingsinstituut, hoewel omgekeerd het gevoel overheerst dat zij

best zicht hebben op lesgeefcapaciteiten. Opvallend zijn onbedoelde gebruiken van

evaluatie waarbij mentoren bijvoorbeeld enkele positieve commentaren neerschrijven. Dit

kan consequenties hebben voor de uiteindelijke beoordeling van de student.

2.3.4.3 Welke noden en wensen worden door de

mentoren gevoeld betreffende de vernieuwingen in de

lerarenopleiding. Mentoren scoren positief op alle aangeboden items inzake wenselijkheid. Naast nood aan

duidelijkere richtlijnen voor het begeleiden van de stage (M=3.3; SD=0.98), is ook

bijkomende vorming gewenst rond volgende pedagogische concepten: een

‘constructivistische visie op leren’ (M=3.40; SD=0.89), ‘competentiegericht opleiden en

evalueren’ (M=3.27; SD=1.02), ‘reflectiemodel van Korthagen’ (M=3.40; SD=1.04),

‘zelfgestuurd leren’ (M=3.20; SD=1.08).

De 14 antwoorden op de afsluitende open vraag waarin gepeild wordt naar voorstellen ter

verbetering van de praktijkopleiding van de SLO laten zien dat er op verschillende domeinen

vraag naar verduidelijking en optimalisering is. Ook uit de interviews met mentoren (N=16)

komen kritische bedenkingen en voorstellen tot verbetering naar voren. Hieronder worden

deze wensen gerubriceerd en gedocumenteerd met uitspraken van de mentoren:

2.3.4.3.1 Duidelijkheid omtrent doelstellingen en inhouden van

de SLO Deze wens naar inhoudelijke informatie bevat verschillende luiken. Zo is er vraag naar de

precieze doelstellingen en inhouden van de SLO, naar wat er precies van de mentor wordt

verwacht, naar hoe de student wordt geëvalueerd. Uit de interviews blijkt dat verschillende

veronderstellingen leven over deze aspecten, en dat dit zorgt voor onzekerheid en

misvattingen. Hoewel sommige mentoren aangeven dat het de student is die

verantwoordelijk is voor zijn leerproces en dus voor de doorstroming van informatie naar de

Page 209: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

208

mentor, vragen andere mentoren expliciet naar meer initiatief hieromtrent vanuit de

opleiding. Bovendien blijkt, uit de onderzoeksresultaten bij studenten, dat studenten zelf

een grote nood aan informatie en duidelijkheid vragen, wat de doorstroom naar mentoren

mogelijk bemoeilijkt.

Mentoren geven ook aan dat een ontmoeting met de lector zorgt voor verduidelijking en

antwoorden op hun vragen. Deze contacten worden door hen erg gewaardeerd.

Mentoren verschillen in de manier waarop ze willen geïnformeerd worden. Sommigen

vinden dat dit via een mail – met eventueel bijlage – kan, anderen vinden dat dit beter

tijdens een informatiemoment gebeurt. Mentoren die voor e-mail kiezen vinden zo een

informatiemoment te tijdrovend, omwille van verplaatsingen, e.d.

“Ik vind het jammer dat ik het stagevademecum niet rechtstreeks

van de SLO gekregen heb. De student-in-opleiding gaf me deze info

niet, ik heb er zelf (meerdere malen) om moeten vragen.” VRM

“Ja, maar verantwoordelijkheid, maar ik heb dan ook wel iets van:

veel kans voor misbruik hé. In die zin dat als hij zegt van ‘dat en dat’

of zij zegt ‘zo en zo’. Ja, wie ben ik om te zeggen ‘het is niet zo’. En

dan als ik dan student was ik zou dan ook de punten aanhalen die

belangrijk zijn en die ik goed kan en de anderen vergeten te

vermelden of zo. Ja, zo zou ik zijn. Dus dan heb ik iets van misschien

kan dat anders gecommuniceerd worden dat u op voorhand weet van

hoe of wat.. maar ja, het is inderdaad ook de verantwoordelijkheid

van de student: hoe algemeen of hoe goed willen ze beoordeeld

worden of hoe goed willen ze begeleid worden. Want hoe meer

informatie ze geven, hoe beter er begeleid kan worden. Maar ik zeg:

ik ben er zeker van dat niet iedereen van even goede wil is of even

duidelijk is in zijn communicatie.” M8

Ook aandacht dient uit te gaan naar mentoren die voor het eerst een student begeleiden.

“Ja, ik vond het vooral helemaal in het begin.. dus ik wist: ‘er gaat een

stagiair komen bij mij, die gaat luisteren naar mij en nadien komt die

lesgeven in mijn les’ en ik had zoiets van: waarop moet ik letten? Ik

bedoel: ik had totaal geen leidraad, geen idee van.. ja, ik had dat ook

nog nooit gedaan een stagiair begeleid dus het was echt van ‘op wat

moet ik nu allemaal letten’. En dan heb ik dat gevraagd aan een

collega en die zei van ‘let op zijn lichaamstaal, let op zijn uitspraak, let

op zijn manier waarmee hij met studenten omgaat’. Ik was wel blij

Page 210: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

209

dat ik dat even aan die collega had gevraagd, want anders had ik

geen flauw idee wat ik moest opschrijven.” M13

Ook blijkt dat mentoren op de hoogte zijn van het gegeven dat de stagiair naast

lesopdrachten, ook andere opdrachten dient te vervullen, maar dat ze totaal geen zicht

hebben op de keuzemogelijkheden en het lijstje nooit gezien hebben. Deze lijst werd

overigens niet opgenomen in het stagevademecum voor mentoren, enkel in het

stagevademecum voor studenten.

“Vandaar dat ik zei: als we die lijst hebben, kunnen we hen wat beter

sturen of kunnen we zeggen van: kijk, vorige week heeft iemand

anders dat gedaan dus jij moet nu dit of dat kiezen en we helpen u

daarin wel.” M15

2.3.4.3.2 Contactinformatie Naast inhoudelijke noden, is er ook een meer praktische vraag, zoals contactgegevens van

de lector en een eventueel begeleidende mail waarin de lector aangeeft wie hij begeleidt en

wanneer hij wenst langs te komen.

“Misschien zou dat wel iets duidelijker mogen van in het begin zijn, zo

een soort contactblad waar direct opstaat ‘te contacteren bij situaties

de die’, maar nu heb ik u wel ontmoet, maar ik had het aan de

student wel uitdrukkelijk moeten vragen als het fout ging. Dan had ik

moeten zeggen: ‘[naam student], het loopt niet goed, ik wil met de

school contact opnemen’.” M11

2.3.4.3.3 Afstemming in tijd tussen de lerarenopleiding en de

stageschool Studenten starten hun stage pas in november, na de herfstvakantie. Dat heeft te maken met

de latere start van het academiejaar dan het schooljaar, de theoretische component en de

volgtijdelijkheid. Zo dienen studenten reeds gestart te zijn met de seminaries vooraleer ze

hun stage kunnen aanvangen. Studenten arriveren daardoor op een stageschool op een

moment dat vakken, projecten al bezig zijn en het voor de student moeilijk is om een traject

van bij het begin te doorlopen. Daardoor wordt de school vooral in het 2de en 3de trimester

bevoorraad met stagiairs, daar waar het 1ste trimester verloren lijkt te gaan inzake

stagekansen.

Page 211: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

210

“In de loop van de maand oktober krijgen ze hun verschillende

opdrachten voor de luisterstage zodanig dat zij allemaal praktisch

willen beginnen per één november. Dan is het al vakantie voor een

week en dan resten er ons nog drie weken. En dan moet alles in die

drie weken gebeuren.

Dat is raar om zeggen, maar ergens zou je moeten, ja, het

academiejaar voor die SLO’s laten starten eind augustus.

Dat ze kunnen één september starten in de school waar ze gaan

stage lopen. Hetzelfde gebeurt in het tweede semester. Kinderen

melden zich aan in de loop van de maand december, vragen een

stageplaats aan te beginnen half februari. Dat is voor ons te laat!

Want ze zitten in januari met hun examens, dan hebben ze lesvrije

week waarin ze zich gaan ontspannen uiteraard, vaak komt dan onze

krokusvakantie daarna, dan kunnen ze nog eens niks doen en na die

krokusvakantie komen ze ineens allemaal af en ze willen gedaan

hebben eind paasvakantie. Die periodes lopen héél, héél moeilijk.

Eigenlijk zou de SLO-opleiding moeten gelijk lopen met het

academisch jaar van een humaniora.

En dan zou ik er veel meer dan vijf kunnen aannemen. Want dan zou

elke mentor bereid zijn van twee studenten te nemen.” M7

2.3.4.3.4 Soepelheid in het aantal te geven lesuren per week Verschillende mentoren vinden het belangrijk dat studenten gedurende een bepaalde

periode les kunnen geven over een afgebakend geheel, vb. een bepaald hoofdstuk afwerken.

Dat impliceert dat het kan gebeuren dat een student in een bepaalde week meer dan 6 uur

lesgeeft wat in principe niet toegestaan is. Mentoren geven zowel praktische als

inhoudelijke argumenten aan om te verklaren waarom het niet altijd mogelijk is om te

voldoen aan de richtlijnen uit het stagevademecum. Alhoewel dit bij sommige studenten

opgelost raakt door vb. een vraag aan de lector, weten sommige mentoren niet wat ze in

dergelijke situatie moeten doen.

“Wat wel moeilijk is, dat ze maar beperkt aantal uren per week

moeten geven. Ik vind dat soms heel moeilijk in te plannen. Ze

moeten een stuk of een bepaald thema of toch een geheel tot daar

kunnen geven, want het is onmogelijk om constant op elkaar in te

spelen als ik een stuk en dan zij een stuk geeft. Dat is zowel voor de

stagiair als voor mij heel embetant. In die zin zit ik soms

geblokkeerd.” M10

Page 212: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

211

“Ik heb ooit stagiairs gehad die daar eens een paar lessen zijn komen

geven, zo juist hun lesjes kwamen geven, ik heb nu echt wel met de

studenten afgesproken ‘ik blijf bij jullie, de hele tijd, we gaan in trio

deze lessen geven, maar je geeft ook héél de cursus’. En niet zo

afwisselend van de ene dan wel zo… Dus dat het voor de studenten, ik

vind ook uit respect voor de studenten. Anders misbruik je hen toch

ook maar als… als oefenmateriaal….Heel de cursus, ja. Nu dat zijn tien

lessen.” M2

2.3.4.3.5 Mogelijkheid tot meer parallellessen In het stagevademecum staat het volgende omtrent parallellessen: “Parallellessen of lessen

waarin hoofdzakelijk oefeningen worden gemaakt, zijn in beperkte mate toegelaten (samen

maximaal 4 per stagedeel).” Sommige mentoren vinden deze beperking jammer, omdat

studenten kunnen leren uit het geven van parallellessen. Omdat op sommige stageplaatsen

lessen dienen gegeven te worden aan meerdere klassen binnen eenzelfde jaar vinden zij het

een gemiste kans als een student daar niet ten volle gebruik kan van maken. Onderstaande

uitspraak van een mentor belicht deze thematiek uitvoerig.

“Daarenboven, heb ik een opmerking en dat geldt voor alle POC’s:

men staat een beetje afkerig van parallellessen. Men vindt: ze moeten

veertig uren geven, liefst met veertig verschillende voorbereidingen

en ik vind dit een fenomenale fout. Voor mijn part geven ze een les

drie keer. Maar ze werken eraan: ze evalueren, ze reflecteren over

hun les en passen dat de volgende keer toe, halen de negatieve

punten eruit, halen de positieve punten eruit, accentueren die

positieve punten en verbeteren die negatieve punten, herwerken hun

les, geven ze nog eens, zijn er content van of zijn er niet content van

en maken nog een derde versie… Aan het didactische moet gewerkt

worden en daar kunnen wij echt wel ons steentje toe bijdragen en

vooral: ze kunnen het zelf wel.”M7

“Dat is een heel ander manier van lesgeven en ik vond dat wel heel

waardevol om daar net dezelfde leerstof parallel te gaan geven. En

dan vind ik dat jammer als we dan daar de feedback krijgen van ‘ik

mag zoveel uren parallel niet geven’. Dan zeg ik: dat is eigenlijk niet

parallel, dat is iets helemaal anders.” M15

Page 213: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

212

2.3.4.3.6 Aandachtspunten in de opleiding van leerkrachten Een aantal mentoren geeft aan dat er in de vooropleiding nog meer mag gewerkt worden

aan de didactische vaardigheden van de student. Sommige studenten hebben het moeilijk

om de lesinhoud op een bevattelijke manier aan studenten over te brengen. Bij andere

studenten is het evenwicht tussen doceren en interactieve werkvormen zoek.

“Aandacht voor competentie-gericht studeren/evalueren is een goede

aanvulling, maar het nut van doceren wordt tegenwoordig zwaar

onderschat in de lerarenopleiding. Dit is echt een zwaar gemis in de

lerarenopleiding. Maar ook daar heb ik wel wat kritiek, want

eigenlijk vind ik dat op dit moment de GPB-opleidingen beter dan de

universitaire opleidingen,hé. Die blijven te veel theoretisch. Dus een

GPB die werkt veel sterker naar didactische werkvormen toe, naar

gebruik van materiaal toe, dus die oefenen daar gewoon veel sterker

in. Wel dat alle mensen bij ons – bijvoorbeeld wij hebben een aantal

mensen uit verpleegkunde – dus dat zijn verpleegsters die daar

komen die allemaal nog met hun GPB bezig zijn geweest. Maar ik

merk wel dat die hun lessen zeer goed uitgebalanceerd zijn en dat ziet

ge minder bij die universiteitsstudenten. Ja, ik ben de les niet gaan

volgen, maar in alle geval denk ik dat de universiteiten van de GPB

iets kunnen opsteken. Dus op vlak van echt wel praktisch begeleiden

van echt een goede lesgeven zo. Ik denk dat het op de unief nog veel

te theoretisch blijft. “ M1

“Ja, ja. Nu, ik vind een prachtige lesopbouw is: ge begint met een

deel doceren en ge eindigt met, allez, tweede helft is dan

samenwerken, groepswerken, individueel werken, verwerking

eigenlijk van hetgeen aangeboden wordt. En ik vind: als ge dat

stramien volhoudt dan gaan uw lessen nooit vervelen, eigenlijk hé.

Maar soms is het te veel interactiviteit en dan voelt ge die leerlingen

ook van ‘aaargh, laat mij eens een keer gerust’. Dat had ik zelf ook,

soms zit ge ook graag eens te luisteren en er zijn er een heel deel die

dat ook boeiend vinden he. En ook dat spelmatige, daar krijg ik het

ook op mijn heupen van. Het is precies allemaal een dikke rebus

oplossen… Het is ook nog dat ze iets moeten leren hé. Ik vind… Ja, als

het geen kruiswoordraadsel is, willen ze het op den duur niet meer

doen. Daar krijg ik het ook van op mijn heupen.

Ja, en soms zijn die werkvormen ook zo ver gezocht dat dat

onrealistisch is. De realiteit is dat ge twintig uur voor de klas gaat

staan en dat ge twintig uur boeiend moet krijgen. En tijdens uw stage

Page 214: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

213

ga je dan twintig uur werken aan één uurtje, om daar bij wijze van

een spetterende les van te maken, maar dat is geen realistische… Ge

moet leren werken met de tijd die ge hebt, hoor. En plannen en

efficiënt zijn, want veel beginnende leerkrachten zijn al uitgeblust nog

voor ze twee jaar verder zijn.” M4

Aspecten zoals een verzorgd taalgebruik, het kunnen op een boeiende manier een verhaal

vertellen, een ‘gepast’ voorkomen worden wat verwaarloosd, volgens sommige mentoren.

Daar deze aspecten nergens vermeld worden, weten mentoren niet goed welke zorg er

vanuit de opleiding hieraan besteed wordt.

“Graag meer aandacht voor correct taalgebruik (spreken en

schrijven)! Ook een kandidaat-leerkracht heeft op dat vlak een

voorbeeldfunctie. Dit gaat de komende jaren anders voor een

sneeuwbaleffect zorgen met onherstelbare schade tot gevolg!”VRM

“Want nu dat je dat zegt, zou ik bijvoorbeeld in het geval van [naam

student] aangeven: ‘als gij in het middelbaar in de klassieke school

gaat lesgeven, denk even aan uw stijl, aan het imago dat ge

weergeeft.’ Hier stoort dat niet.. want nu valt mijn frank bijvoorbeeld

op dat punt, ik heb daar nog niet over kunnen nadenken op de

scoringslijst.”M11

Nog andere vermelde aandachtspunten zijn: aandacht voor de opbouw van een

bordschema, aandacht voor cursusmateriaal gemaakt voor de leerlingen, het leren opmaken

van een toets.

“Maar wat ik merk – dat is juist – maar dat is misschien door de

leeftijd: het is nu allemaal powerpoint en slides en allemaal

multimedia. Terwijl de opbouw van iets op een bord – als je het ziet

groeien – kan soms een keer nuttig zijn. “ M12

“De presentatie naar de leerlingen toe. Dus het cursusmateriaal dat

ze uitdelen vind ik ook vaak waardeloos. Echt, daar wordt precies

geen aandacht aan gegeven: lay-out, ja, gewoon dat aangenaam

presenteren voor die leerlingen.” M4

“Een belangrijk aspect effectief van leerlingen, van lerarenopleiding,

is ook wel hetgeen wat ge daarjuist noemde hé, evaluaties. Ik weet

niet in hoeverre ze daar echt voor getraind worden, maar eigenlijk is

Page 215: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

214

dat - ge merkt dat bij heel veel collega’s - dat die geen goede vragen

stellen, dat die, ja… Dus dat het kritisch kijken naar uw manier van

evalueren, zo, de transparantie daarin. ” M1

2.3.4.3.7 Overige kritische bedenkingen Naast de noden en wensen worden ook nog volgende kritische bedenkingen geformuleerd

op de huidige SLO. Hoewel mentoren het lesgeven zelf een belangrijk deel van de stage

vinden, vragen sommigen zich af of de verhoging van het aantal uren lesstage in vergelijking

met de vroegere ALO (Academische Leraren Opleiding) zinvol is. De argumentatie is dat men

op 10 uur lespraktijk ook een groeiproces bij de student kan zien. Bovendien brengt het

verzwaren van de opleiding het risico met zich mee dat sommigen daardoor de overstap

naar onderwijs niet meer zien zitten.

“Ik denk niet dat ze er meer zou uit halen, uit die 20 uur, dan dat ze

10 uur had gegeven in die les. Dat is een stuk herhaling. Die dingen

merk je vrij snel, daar heb je geen 20 uur voor nodig, om te zien ‘daar

heeft zij het moeilijk mee.’ Ik zeg niet dat ze geen 20 uur moeten

lesgeven, maar meer verspreid.

Ik denk vooral het inhoudelijke, de variatie, de ene klasgroep is de

andere niet, dan moet ik het in een andere klasgroep anders

aanpakken, ander tempo….

Als je nu in privé werkt moet je een jaar stoppen. Moet je dan ontslag

nemen?

Moeilijk om overstap te maken en vb voor TSO vind ik iemand die uit

praktijk komt, een serieuze meerwaarde.” M10

“Seg, amai, maar dat jaar is écht zwaar voor veel studenten hoor.

Oei, oei. Zie maar dat er zijn die mij kunnen vervangen als ik op

pensioen ga! …

Ja, nee, maar toch dat het moeilijker gaat worden… Ik denk dat ze

serieus hun vingers gaan verbranden daar aan. Dat is allemaal mooi

en wel, maar dat ze hun vingers gaan verbranden? Ge zult het zien,

de geschiedenis zal het uitwijzen. Vrees ik, hoor.” M4

Page 216: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

215

2.3.4.3.8 Conclusie Bij de mentoren is een grote vraag naar duidelijkheid omtrent de vernieuwingen in de

lerarenopleiding en hoe deze specifiek door de K.U.Leuven, in casu de SLO, zijn

geconcretiseerd.

Zo zijn er vragen naar wat de doelstellingen en de uit te voeren opdrachten binnen de stage

van de SLO inhouden en hoe de mentor daarin de student het best begeleidt. Verschillende

onduidelijkheden en misverstanden komen in de gesprekken naar voor omtrent de

beoordeling van de student. Over hoe deze afstemming tussen opleiding en stageschool kan

verbeterd worden, verschillen mentoren van mening : dit kan via een goed gekozen –in tijd

en ruimte- informatiemoment, of via een mailtje, of in het contact met de lector op het

moment dat hij een les komt observeren.

Daar de timing van het stageproces van de SLO student niet parallel loopt met de kalender

van een secundaire – of hogeschool, zijn er voor de student verschillende gemiste

leerkansen en is er voor de school een extra belasting in het tweede en derde trimester.

Er wordt gevraagd naar meer soepelheid in verband met het aantal te geven lesuren per

week en naar het aantal toegestane paralleluren. Voor deze vragen worden inhoudelijke

argumenten aangehaald.

Ook worden enkele aandachtspunten door de mentoren geformuleerd inzake de

vooropleiding van de studenten. Zo dient meer aandacht besteed te worden aan de training

van enkele didactische vaardigheden en dient de opleiding ook zorg te besteden aan

elementaire vaardigheden zoals correct taalgebruik en een professioneel voorkomen.

Page 217: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

216

Hoofdstuk 3: Conclusies en eindbespreking

In dit hoofdstuk worden de hoofdresultaten van dit onderzoek weergegeven in functie van

de gestelde onderzoeksvragen. Daaropvolgend worden aanbevelingen tot verbetering van

de verdere implementatie van het huidig e-portfolio geformuleerd. Tenslotte wordt kort

aandacht besteed aan de beperkingen van het onderzoek en worden suggesties voor

vervolgonderzoek gedaan.

3.1 Conclusies en discussie

In dit hoofdstuk worden de resultaten weergegeven op volgende onderzoeksvragen:

1. Komt de huidige werking met het e-portfolio (tool, gebruik en begeleiding) tegemoet aan de eisen van het competentiegericht opleiden en evalueren van studenten?

2. Is de studiebelasting/werkbelasting met het e-portfolio (tool, gebruik en begeleiding) in evenwicht met de beschikbare middelen?

Om te onderzoeken of dit e-portfolio voldoet aan de eisen van het competentiegericht

opleiden en evalueren van studenten, zijn de drie betrokken partijen in de stage bevraagd.

Zowel bij studenten, lectoren als mentoren werd gepeild naar hun houding t.o.v. het e-

portfolio, en naar hoe begeleiding en evaluatie tijdens de stage m.b.v. het e-portfolio

verloopt, gezien vanuit hun specifieke standpunt. Deze bevindingen worden vergeleken met

de conceptuele basis van het e-portfolio. Op die manier wordt de theorie, het conceptueel

kader waarop de SLO-stage is gebouwd, getoetst aan de praktijk.

Page 218: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

217

3.1.1 Het decreet, de conceptuele basis van het

e-portfolio en ICT

Het Vlaamse decreet is, zoals reeds in de inleiding geschetst, bepalend voor de

curriculumopbouw van lerarenopleidingen in Vlaanderen omdat daarin de opleidingsdoelen

voor elke opleiding vastgelegd worden. Het huidig e-portfolio werd aldus geënt op de

verschillende basiscompetenties waarvan wordt aangenomen dat ze moeten verworven zijn

aan het einde van de lerarenopleiding om startbekwaam te zijn als leraar. Daarbij wordt

gewerkt met een door de student op te stellen persoonlijk ontwikkelingsplan waarin

studenten aangeven hoe ze de verschillende basiscompetenties zullen verwerven. Vanuit de

opleiding worden naast lesopdrachten ook micro-opdrachten en meso-opdrachten voorzien

zodat studenten handvatten hebben om aan deze competenties te werken. Gesteld kan

worden dat de SLO gezorgd heeft voor een conceptueel kader en voor een tool, in casu het

e-portfolio binnen de Toledo omgeving, die het mogelijk maken dat studenten een

leerproces kunnen doormaken dat tegemoet komt aan de decretaal gestelde

onderwijscompetenties.

Wanneer een vernieuwing wordt aangebracht, wordt een proces opgestart waarin volgende

fasen te onderscheiden zijn (Fullan, 2001): de initiatie- of adoptiefase, de implementatiefase

en de incorporatiefase. Om het e-portfolio-traject optimale slaagkansen te geven werden

verschillende acties ondernomen. Die hebben allen tot doel om aan alle betrokken partijen

voldoende ondersteuning en informatie te bieden. Van Tartwijk e.a. (2003) stellen dat

dergelijke acties volgende domeinen moeten bestrijken: het management moet voor een

duidelijke visie en veranderingsstrategie zorgen, de verschillende actoren moeten bij het

vernieuwingsproces betrokken worden en er moet een adequate infrastructuur ter

beschikking gesteld worden.

In dit project werden volgende randvoorwaarden geëvalueerd: de infrastructuur, in casu de

Toledo omgeving, en de informatiestroom naar de betrokken partijen, in casu: de studenten,

mentoren en lectoren.

Studenten en lectoren kregen Introductiesessies omtrent het werken met e-portfolio

waarbij zowel aandacht wordt geschonken aan de conceptuele en opleidingsdidactische

basis van het portfolio als aan hoe een portfolio ontworpen wordt en hoe het in de opleiding

ingezet wordt. Na deze workshops kunnen studenten en lectoren terugvallen op bijkomende

technische ondersteuning. Die wordt geboden via mail. Maar in de Toledo-community is

tevens een ‘Epf-help’ gedeelte opgenomen. Daarin zijn verschillende stappenplannen

beschikbaar waarin veel voorkomende vragen worden beantwoord. Uit het onderzoek blijkt

dat studenten bij de aanvang van de stage onvoldoende op de hoogte zijn van het decreet

met de vastgestelde basiscompetenties voor leraren. Maar ook essentiële concepten die

Page 219: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

218

aan de basis liggen van het e-portfolio zijn onvoldoende gekend: ‘constructivistische visie op

leren’, ‘het reflectiemodel van Korthagen’, ‘zelfgestuurd leren’ en ‘competentiegericht

evalueren’. Op dit punt in het opleidingstraject wordt verondersteld dat dit geen nieuwe

materie voor studenten is. Het is wenselijk dat het decreet met de basiscompetenties in de

theoretische component van de opleiding een meer centrale plaats toebedeeld krijgt. Maar

ook de essentiële concepten waarop het e-portfolio is geënt moeten een meer prominente

plaats krijgen in de theoretische component. Uit het onderzoek komt ook naar voor dat

studenten onterecht menen dat zij niet voldoende op de hoogte zijn van de doelen en

functies van het e-portfolio. Om de onzekerheid bij studenten weg te nemen is het

belangrijk dat tijdens de workshops, of elders, de doelen en functies op een expliciete

manier gecommuniceerd worden naar studenten. Dat gebeurt idealiter bij de start van het

opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’. Ook uit literatuur blijkt

dat het inzetten van e-portfolio effectiever is wanneer het tegelijkertijd deel uitmaakt van

andere opleidingsonderdelen (Driessen et al., 2007).

Wat de geschiktheid van de infrastructuur betreft, ervaren studenten de huidige

Toledo+omgeving globaal als onvoldoende gebruiksvriendelijk. Ze is herhaaldelijk een bron

van frustratie tijdens het samenstellen van het e-portfolio. Ook niet alle lectoren kunnen

goed overweg met het e-portfolio en met de begeleidingsfuncties die voorzien zijn in

Toledo+. Het blijft dus een verdere uitdaging om de Toledo-omgeving gebruiksvriendelijker

te maken. Pullman(2002) beschrijft deze uitdaging als volgt : “If we could only get past the

technological challenges to get at the pedagogical possibilities.”

Om mentoren te informeren werd een stagevademecum uitgeschreven. In een eerste luik

wordt algemene uitleg gegeven over het beroepsprofiel en de basiscompetenties voor

leraren en de organisatie van de specifieke lerarenopleiding aan de K.U.Leuven. Daarnaast

worden mentoren ook geïnformeerd over de verwachtingen die vanuit de

opleidingsinstelling naar hen gesteld worden alsook de begeleiding die door lectoren vanuit

de opleidingsinstelling geboden wordt. Aan het vademecum werd een addendum

toegevoegd met de contactgegevens van de vaktitularissen en praktijklectoren. Het

stagevademecum voor scholen wordt door de student aan de mentor(en) overhandigd.

Tijdens het academiejaar 2008 – 2009 werd het stageconcept voorgesteld tijdens de

mentorendag. De genomen initiatieven bereiken echter niet het gewenste effect.

Mentoren geven aan het stagevademecum niet altijd te ontvangen en wanneer ze het toch

ontvangen, het geen werkbaar instrument vinden. Zij hebben weinig zicht op wat van hen

wordt verwacht en meestal weten zijn niet wie de begeleidende lector is. Op

bovengenoemde mentorendag was slechts een klein aantal van de bevraagde mentoren

aanwezig, waardoor voor velen de vernieuwingen nog steeds onvoldoende duidelijk zijn.

Op basis van deze bevindingen kan gesteld worden dat bij de overgang van de initiatiefase

naar de implementatiefase niet alle randvoorwaarden ten volle vervuld zijn. Aan deze

Page 220: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

219

componenten dient bijgevolg aandacht besteed te worden in het verdere

implementatietraject. Zeker wanneer het e-portfolioproject wordt uitgebreid naar andere

SLO’s is het belangrijk om de nodige tijd en begeleiding in de voorbereiding van alle

betrokkenen te investeren. Dit sluit aan bij wat Tigelaar e.a. (2006) suggereren, namelijk dat

een concept goed uitgewerkt moet zijn en vlot gebruikt wordt, alvorens aan schaalvergroting

te beginnen.

3.1.2 Het e-portfolio als begeleidingsinstrument

Om een antwoord te formuleren op de vraag of dit e-portfolio beantwoordt aan de eisen

van competentiegericht opleiden en evalueren, verwijzen we nogmaals naar de conceptuele

uitgangspunten. Volgens Meeus en Van Looy (2005b) komt een e-portfolio het best tot zijn

recht in een constructivistische leeromgeving. Volgens De Corte (1996) is leren in dergelijke

omgeving constructief, cumulatief, zelfgestuurd, doelgericht, contextgebonden, coöperatief

en individueel verschillend. In dit onderzoek werd nagegaan in hoeverre het

geïplementeerde stageconcept, i.c. e-portfolio, in de SLO Gedrags- en

maatschappijwetenschappen beantwoordt aan deze criteria.

Om aan de vereisten van constructief, cumulatief en zelfgestuurd leren tegemoet te komen

wordt aan de student gevraagd om een persoonlijk ontwikkelingsplan op te stellen waarin

hij documenteert welke basiscompetenties hij reeds verworven heeft in het verleden. Deze

zelfgemaakte sterkte-zwakteanalyse vormt de basis voor het selecteren van opdrachten. Bij

de aanvang van het traject worden opdrachten gekozen om onvoldoende, of niet,

verworven competenties te verwerven. Daarbij geven studenten aan hoe deze opdrachten

zullen bijdragen tot het verwerven van de basiscompetenties.

Uit het onderzoek blijkt dat studenten het opstellen van het POP een moeilijke en vooral

tijdrovende administratieve klus vinden waarvan de meerwaarde niet altijd duidelijk is. Dit

heeft, enerzijds, te maken met het gegeven dat studenten, zeker in het begin van de stage,

onvoldoende vertrouwd zijn met de competenties uit het decreet, de conceptuele basis van

het e-portfolio en de doelstellingen van de stage. Maar, kan anderzijds, ook toegeschreven

worden aan de ontoereikende begeleiding die zij hiervoor van hun lector krijgen. Dit is

waarschijnlijk een gevolg van het feit dat lectoren zelf onzeker zijn over de doelstellingen

van het e-portfolio en van het feit dat niet alle lectoren voldoende vertrouwd zijn met de

conceptuele basis van het e-portfolio: constructief, cumulatief en zelfgestuurd leren.

Snadden en Thomas (in Van Tartwijk & Driessen, 2009) onderschrijven de zinvolheid van het

opstellen van een POP als deel van een ontwikkelingsportfolio. Van Tartwijk en Driessen

(2009) voegen daar aan toe dat het van belang is dat dit POP besproken wordt tussen

student en de lector daarbij de student helpt om de leerdoelen concreet te formuleren.

Page 221: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

220

Zelfgestuurd leren impliceert dat studenten in functie van de noden in hun leerproces zelf

opdrachten kunnen selecteren, eigen opdrachten kunnen voorstellen, meer tijd mogen

besteden aan de opdrachten dan door de opleiding gebudgetteerd wordt, opdrachten

mogen aanpassen aan hun specifieke stagecontext en kunnen beslissen om

keuzeopdrachten uit te voeren tijdens de observatie- en lesstage. Hoewel er een groot

gamma aan opdrachten is, geven studenten aan dat bij de keuze eerder praktische

argumenten o.a. ingeschatte belasting voor de mentoren, belasting voor de student zelf,

eerder dan zelfontwikkeling doorslaggevend zijn. Verder blijken opdrachten niet altijd

realiseerbaar in de stagecontext omwille van ofwel door de school aangehaalde limieten

zoals privacy, ofwel omdat ze niet aangepast zijn aan de specifieke context van de school.

Nochtans slagen verschillende studenten er wel in om de opdrachten te herformuleren naar

hun specifieke stagecontext. Er zijn weinig studenten die zelf opdrachten voorstellen.

Nochtans worden er door verschillende mentoren wel mogelijkheden geformuleerd, maar

worden die door studenten nog te weinig verwerkt. Een verklaring hiervoor kan zijn dat

studenten nog onvoldoende weten tot hoe ver de keuzevrijheid reikt.

Het aantal opdrachten wordt als te hoog ervaren, de veronderstelde verplichting een verslag

van elke taak te moeten schrijven zorgt hierbij voor een bijkomende frustratie. Er wordt,

zowel door studenten als lectoren, onterecht aangenomen dat het aantal opdrachten

vastligt. Veel studenten maken nog onvoldoende gebruik van de mogelijkheid om van het

vooropgestelde aantal studiebelastingsuren af te wijken. Lectoren wijzen studenten zelden

of niet op deze mogelijkheid.

Te weinig studenten voeren keuzeopdrachten uit als onderdeel van hun observatie- en

lesstage. Hoewel de mogelijkheid bestaat om zelf zinvolle en aan de stagecontext

aangepaste opdrachten voor te stellen, zijn noch studenten noch lectoren of mentoren

hiervan voldoende op de hoogte. Dit laat leerkansen onbenut en zorgt voor onnodige

ergernis bij de verschillende betrokkenen. Studenten geven nog volgende kritische

opmerkingen over hoe zij binnen de stage zelfsturing hebben ervaren: (1) ten eerste, mag

zelfsturing niet als excuus dienen voor een gebrek aan begeleiding en, (2) ten tweede is er

een contradictie wanneer enerzijds gepleit wordt voor zelfsturend leren en anderzijds een

gamma van opdrachten wordt opgelegd, zoals het systematisch moeten schrijven van een

reflectieopdracht bij elke activiteit.

Studenten met een positieve houding ten aanzien van het POP geven aan dat de

meerwaarde voor hen lag in het mogelijk maken van een persoonlijk leertraject. Dit geeft

aan dat de vooropgestelde doelen van het persoonlijk ontwikkelingsplan realiseerbaar zijn in

de praktijk.

Volgens het constructivisme is leren coöperatief. Binnen de SLO wordt dit ondermeer

nagestreefd door de interactie tussen studenten tijdens het opleidingsonderdeel

‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’. In dit opleidingsonderdeel worden

Page 222: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

221

studenten concreet voorbereid op de stage via microteaching-opdrachten waarbij studenten

feedback geven aan elkaar. Studenten echter die de stage een hele tijd na het volgen van dit

opleidingsonderdeel aanvatten, geven aan dat ze zich geïsoleerd voelen. Het contact met de

medestudenten waarmee zij ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’ volgden is

verwaterd. Daarenboven studeerden verschillende collega’s ondertussen af.

Coöperatief leren wordt tijdens de stage enkel expliciet gestimuleerd via de terugkomsessies

waarbij studenten in groepjes, SLO-overstijgend, leerzorgen met elkaar delen onder

begeleiding van een praktijklector. De studenten zijn over het algemeen positief over deze

terugkomsessies omwille van dit peerelement. Zij ervaren het als ondersteunend om te zien

dat collega’s met gelijkaardige problemen worstelen en beschouwen de feedback die ze

onderling uitwisselen als waardevol. Bovendien zijn deze terugkomsessies de enige

gelegenheden waarbij ze medestudenten ontmoeten tijdens de stage. De interdisciplinaire

invulling van de terugkomsessies zien de studenten niet als meerwaarde. Menig student

worstelt nog met vragen naar concrete opbouw en didactiek van eigen lessen. Studenten uit

dezelfde discipline zijn best geplaatst om antwoorden te bieden op deze vragen. Voor

andere thema’s o.m. klasmanagement en interactie met mentor kan die interdisciplinariteit

positief zijn, maar dit komt voor hen op de tweede plaats.

Studenten richten zich tot medestudenten wanneer de praktijklector hun vragen niet

beantwoordt. Dit wordt als ondersteunend ervaren, maar soms ook als frustrerend omwille

van de tegenstrijdigheden in de aldus verkregen informatie. Het belang van medestudenten

wordt ook geïllustreerd door het gegeven dat studenten hun e-portfolio openstellen voor

één of meerdere medestudenten. Dit doen ze om een idee te hebben over hoe aan hun

persoonlijk ontwikkelingsplan te beginnen of om te kijken op welke manier medestudenten

feedback krijgen.

Over de begeleiding door de lector gedurende het leerproces is menig student ontevreden.

De hiervoor vermelde redenen hebben te maken met beschikbaarheid, betrokkenheid en

voldoende kennis over e-portfoliobegeleiding van de betrokken lector. Dit is in tegenstelling

tot de mening van de lectoren, die in het algemeen hun begeleiding van de studenten als

positief ervaren.

Niet alle lectoren slagen er in om het afgesproken aantal contactmomenten met de

studenten te realiseren. Daarnaast zijn ze ook niet makkelijk bereikbaar voor de studenten.

Lectoren geven soms blijk van weinig betrokkenheid: mails worden niet beantwoord, op

vragen wordt niet altijd gereageerd en feedback op het leerproces van studenten en op de

inhoud van het e-portfolio, blijft vaak uit. Feedback, die lectoren geven, wordt soms als niet

constructief ervaren. Een voorbeeld hiervan is dat de student feedback krijgt over wat fout

loopt maar daarbij niet de ondersteuning krijgt over hoe het beter kan. Tenslotte blijkt dat

een aantal lectoren niet kan antwoorden op vragen van studenten over de doelstelling van

het e-portfolio, het doel en het samenstellen van het persoonlijk ontwikkelingsplan en rond

Page 223: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

222

de wijze waarop gereflecteerd moet worden. Studenten die tevreden zijn over hun

begeleiding door de lector zijn dat omdat hun lector betrokken is en feedback geeft op het

leerproces, beschikbaar is en daaromtrent ook duidelijk communiceert en, tenslotte,

vaardig is om het reflectieproces van de student te begeleiden.

Tijdens de stage wordt het leerproces verder gevoed door de begeleiding van de mentor.

Hoewel studenten menen dat mentoren onvoldoende op de hoogte zijn van de

verwachtingen vanuit de SLO, zijn studenten tevreden over deze begeleiding. Studenten

appreciëren vooral de face to face feedbackmomenten, meestal na de gegeven les, en

vinden de kwaliteit van de gegeven feedback goed. Mentoren hebben verschillende visies

omtrent het geven van feedback bij lesvoorbereidingen: sommige mentoren sturen een

lesvoorbereiding bij, voorafgaand aan de eigenlijke les, terwijl anderen dat niet doen. Deze

laatste groep wil op die manier studenten laten leren uit eigen ervaringen en fouten. Over

het krijgen van feedback bij het maken van de lesvoorbereiding verschillen studenten

hierdoor onderling van mening. Studenten worden regelmatig door verschillende mentoren

begeleid en ervaren dat als een surplus. Dit omdat iedere mentor feedback geeft vanuit zijn

eigen perspectief. Het aantal mentoren dat een student begeleidt, dient echter beperkt te

blijven om continuïteit in het begeleidingsproces te bewaken.

Mentoren zelf zijn eveneens tevreden over de begeleiding die ze aan studenten bieden. Ze

geven daarbij echter aan onvoldoende zicht te hebben op de verwachtingen en

doelstellingen vanuit de SLO. Dit belet hen echter niet om de begeleiding van studenten ter

harte te nemen volgens hun eigen visie. Feedback geven op de lessen van de student zien zij

als hun kernopdracht en vinden dat het meest zinvol via face to face gesprekken, omdat op

die manier nuancering mogelijk is. Alhoewel mentoren toegang zouden wensen tot bepaalde

delen van het e-portfolio vinden ze de begeleiding van de student via het e- portfolio een

taak voor de praktijklector. Mentoren vinden het, in het globaal genomen, goed dat de

lerarenopleiding is uitgebreid, maar formuleren hierbij volgende aandachtspunten: de timing

van de stage en het toegenomen aantal te geven lesuren, waarbij vooral veel druk komt te

liggen op het tweede semester, kunnen een belasting betekenen voor de eigen

klasorganisatie. Mentoren vragen hierbij naar meer soepelheid en naar duidelijkheid

omtrent mogelijke flexibiliteit. Deze soepelheid vragen zij specifiek betreffende het aantal

toegestane parallellessen en betreffende de uit te voeren opdrachten. Opdrachten dienen

zinvol te zijn, aangepast aan de specifieke context en tijdig ingepland te worden.

Het e-portfolio wordt binnen de SLO ingezet als reflectie-, ontwikkelings-, begeleidings- en

voortgangsinstrument. Bijgevolg maakt reflectief ervaringsleren een wezenlijk bestanddeel

uit van het leerproces tijdens de stage. Studenten en lectoren erkennen dat reflectie op het

eigen handelen noodzakelijk is voor groei en professionalisering. Nochtans is niet iedereen

op de hoogte van de inhoud van dit begrip. Daarenboven geven verschillende lectoren aan

dat zij niet weten hoe zij het reflectieproces van de student moeten begeleiden.

Page 224: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

223

Niet alle studenten en praktijklectoren zijn vertrouwd met de reflectiecyclus van Korthagen,

waarop het e-portfolio steunt. Dit is problematisch voor het reflectieproces van de student

en de begeleiding daarvan door de lector. Eén ervaren lector geeft aan dat hij het moeilijk

vindt om de studenten die niet uit zichzelf diepgaand reflecteren, daartoe te brengen. De

andere lectoren beweren dat ze studenten die oppervlakkig reflecteren, aanmoedigen tot

diepgaandere reflectie door hen vragen te stellen over de reflecties zodat studenten op die

manier hun denkkader verruimen. Hoewel deze laatste situatie een optimaal beeld schetst,

is de vraag of hier toch niet enige sociale wenselijkheid speelt. Sommige studenten

rapporteren immers dat hun lector hen niet of onvoldoende bijstond in dit reflectieproces.

Ook studenten zijn niet allemaal vertrouwd met het reflectiemodel van Korthagen. Dat

betekent dat niet alle studenten dit model gebruiken als basis voor hun reflectie of daarop

kunnen terugvallen wanneer zij moeite hebben om hun reflectieproces te expliciteren.

Reflectieformulieren, aangeboden door de SLO, zijn voor deze groep studenten een handig

hulpmiddel om hun gedachten te ordenen. Andere studenten klagen over deze formulieren

omdat ze te schools en te sturend zijn.

Studenten geven mee dat het uitschrijven van reflecties hen bezwaart en dat ze het ervaren

als administratieve last zonder meerwaarde voor het leerproces. De taaklast is dermate

hoog en intens dat er tijdens de lesstage voor veel studenten tijd ontbreekt om

reflectieverslagen te schrijven. Daardoor zit er soms veel tijd tussen de les of de opdracht

enerzijds en het opmaken van het reflectieverslag anderzijds. Bijgevolg zijn essentiële

aspecten al lang vervlogen en kan er van diepgaande reflectie geen sprake meer zijn. Vanuit

de opleiding wordt het belangrijk geacht om reflecties te laten neerschrijven. Het

neerschrijven van gedachten kan reflectie stimuleren (Korthagen in Van Tartwijk & Driessen,

2009) en bovendien is dit een manier waarop studenten hun leerproces kunnen illustreren

met concrete voorbeelden (Van Tartwijk & Driessen, 2009).

Studenten geven aan dat zij ook op andere manieren reflecteren o.m. in gesprekken met

hun mentor, in een gesprek met een medestudent, in een gesprek met de lector en tijdens

het voorbereiden van komende lessen. Hieruit blijkt dat studenten de inbreng van anderen

essentieel vinden in hun reflectieproces. Dat stemt overeen met wat Cheng stelt (in Young,

2002): “reflection often includes dialogue and conversation with a coach, a mentor, an

adviser, or a peer." Zowel lectoren als studenten zijn het erover eens dat er teveel

reflectieverslagen dienen gemaakt te worden. Dit leidt tot sociaal wenselijke reflecties of

contraproductiviteit en ligt in de lijn van waar Meeus en collega’s (2006) voor waarschuwen.

Page 225: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

224

3.1.3 Het e-portfolio als assessmentinstrument

Het ontwikkelde e-portfolio heeft niet enkel de functie van een ontwikkelings- en

begeleidingsinstrument, maar wordt eveneens ingezet als assessmentinstrument. Daarbij

wordt aan het einde van de opleiding aan de student gevraagd om via het e-portfolio m.n. in

het persoonlijk ontwikkelingsplan te onderbouwen hoe de vooropgestelde competenties

bereikt werden. In dit kader werd binnen de SLO een evaluatieformulier ontwikkeld waarin

de basiscompetenties zijn opgenomen, geordend per functioneel geheel. Aan alle betrokken

partijen wordt gevraagd het document in te vullen op basis van vooropgestelde criteria. Dit

gebeurt zowel in de loop van elk stagedeel waarbij dit gericht is op bijsturing als aan het

einde van elk stagedeel.

De drie betrokken partijen, zowel lectoren, studenten als mentoren vinden evaluatie van de

stage in het algemeen een complexe zaak, en ook het werken met het specifieke

evaluatieformulier vinden ze niet evident.

Verschillende praktijklectoren geven aan dat ze niet voldoende weten hoe ze het e-portfolio

dienen te evalueren. Ook uit onderzoeken (Imhof & Picard, 2009; Carroll et al., 1996) blijkt

dat dit inderdaad een vaak voorkomend struikelblok is. Het toekennen van een punt is voor

veel lectoren iets subjectiefs waar ze moeilijk zekerheid over krijgen. Vorming en opleiding

kunnen lectoren een steun bieden en de onzekerheid over hun beoordelingsvaardigheden

(deels) wegnemen (Strijbos, Meeus & Libotton, 2007; Dalton, 2007). Lectoren geven de

voorkeur aan een holistische, boven een analytische, beoordeling, maar vinden het

bestaande evaluatieformulier daarvoor niet geschikt. De voorkeur voor een holistische

benadering sluit aan bij de doelstellingen van evaluatie via e-portfolio zoals ook

teruggevonden wordt bij Strijbos et al. (2007) en van Tartwijk en Wubbels (2000). Deze

laatsten geven als bijkomend voordeel dat op die manier deelcompetenties in onderling

verband kunnen beoordeeld worden. Bovendien willen de lectoren op de scoreformulieren

meer ruimte zien voor kwalitatieve feedback. Korthagen (2004) stelde reeds dat kwalitatieve

feedback waardevoller en betekenisvoller is voor een leerproces, dan kwantitatieve

feedback.

Wat betreft het inschakelen van een tweede beoordelaar zijn lectoren het eens dat dit geen

haalbare kaart is in de SLO zoals die nu georganiseerd is. Studenten vinden begeleiding en

beoordeling door een tweede lector wenselijk, zeker wanneer de relatie met de lector

moeilijk is, of wanneer een onvoldoende voor de stage overwogen wordt. Tigelaar et al.

(2005) stellen echter dat een tweede beoordelaar noodzakelijk is voor het bewaken van de

validiteit van een beoordeling. De auteurs erkennen dat dit een tijdsintensief (en dus

kostelijk) proces is dat niet altijd haalbaar is. In de loop van het voorbije academiejaar kwam

Page 226: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

225

het voor dat een lector zich beroepte op de hulp van een collega in geval van twijfel. Dit

werd positief ervaren door de lectoren en door de student.

Lectoren geven aan dat hun oordeel niet louter gebaseerd is op inhoudelijke argumenten.

Vormelijke aspecten van reflectieverslagen beïnvloeden eveneens de evaluatie. Hierdoor

worden studenten die vaardig zijn in het schrijven van vlotte, gestructureerde

reflectieverslagen bevoordeeld. Ook ICT-vaardigheid van de student heeft een invloed op de

evaluatie. Deze groep presenteert doorgaans een eindproduct met een hoge esthetische

waarde. Dit is een valkuil die ook uit andere onderzoeken blijkt (o.a. van Tartwijk &

Wubbels, 2000). Ook studenten halen dit aan en vragen zich af wat er gemeten wordt: het

goed kunnen neerschrijven of het goed kunnen lesgeven?

Lectoren onderschrijven de actieve rol van de student in de eigen beoordeling, maar

bewerkstelligen dit op verschillende manieren. Sommige lectoren nemen het eindcijfer dat

ze zelf overwegen als uitgangspunt voor het eindgesprek, de student heeft de kans om te

beargumenteren waarom dit een verantwoord cijfer is. Andere lectoren werken andersom

en laten de student zichzelf quoteren, waarna de lector zelf beargumenteert waarom hij dat

eindcijfer zou willen bijstellen. Het onderzoek van Strijbos et al. (2007) gaf reeds aan dat

een actieve inbreng en inspraak van de student in zijn beoordelingsproces een belangrijk

aspect is aan de beoordeling van een e-portfolio. Echter uit dit onderzoek blijkt dat het voor

studenten onduidelijk is hoe zij hun e-portfolio moeten evalueren. Dit probleem wordt ook

in de literatuur teruggevonden (Driessen, 2007). Studenten vinden het evaluatieformulier

niet bruikbaar. Wanneer de evaluatie in interactie met de lector gebeurde was dit duidelijker

voor hen. Studenten twijfelen aan de mogelijkheid dat het e-portfolio kan ingezet worden

voor de evaluatie van hun basiscompetenties als leraar. Ook zijn ze er niet van overtuigd

dat hun lector via het e-portfolio hun leertraject opvolgt. In het kader hiervan, en van de

grote tevredenheid van de begeleiding door de mentoren, hoeft het niet te verbazen dat

voor de evaluatie vooral de geformuleerde feedback door de mentor en de lesopdrachten

zelf als uitgangspunt moeten dienen volgens studenten.

Ook mentoren ervaren onduidelijkheid omtrent het evalueren van de studenten. Ze vinden

dat de verantwoordelijkheid voor de evaluatie bij het opleidingsinstituut ligt. Maar hierbij

gaan ze er vanuit dat de feedback die zij als mentor op de lesvoorbereidingsformulieren

noteren, gebruikt wordt voor de evaluatie van het leerproces. Het evaluatieformulier vinden

ze niet adequaat, omdat het hen vaak pas op de einde van de stage overhandigd wordt.

Daarenboven voelen ze zich niet bevoegd om alle competenties te scoren. Zij betreuren

dat, voor hen, essentiële aspecten zoals taalgebruik en voorkomen niet in het

evaluatieformulier zijn opgenomen. Sommige mentoren denken dat de door de

praktijklector geobserveerde les nog steeds een examenles is en leidt tot een eindscore.

Samengevat kan op basis van de onderzoeksresultaten gesteld worden dat in de

implementatie van dit e-portfolio toch tekortkomingen zijn waardoor, ondanks een

Page 227: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

226

uitgetekende conceptuele basis, de realisatie van een competentiegericht opleiden en

evalueren van studenten in het gedrang komt.

3.1.4 Het e-portfolio en werkbelasting

Verschillende lectoren ervaren de werkbelasting als te hoog. Ook studenten geven aan dat

de belasting voor hen te hoog is. De combinatie van de SLO-opleiding met een andere

opleiding of professionele activiteit ervaren studenten als zwaar. De tijd die studenten

feitelijk aan de gehele stage besteden is echter in evenwicht met de vooropgestelde

studiepunten. Verschillende studenten stellen dus onterecht dat de studiebelasting binnen

de stage te hoog is. Ook de stelling dat het e-portfolio verantwoordelijk is voor de

werkbelasting, of voor een stijging daarvan, kan niet weerhouden worden. De geïnvesteerde

tijd in het kader van het e-portfolio (persoonlijk ontwikkelingsplan, ...) valt binnen de norm

over het gehele traject. Ook de tijd die aan de keuzeopdrachten wordt besteed is

aanvaardbaar. Op basis van deze vaststellingen mag geconcludeerd worden dat de ervaren

belasting binnen de stage gekleurd is.

Toch is de stelling van studenten dat de stage belastend is gerechtvaardigd. De volledige

stage valt grotendeels in het tweede semester die gedurende het gehele semester de volle

aandacht vraagt. Omdat studenten pas laat starten met de stage is het niet mogelijk om de

stage te spreiden over voldoende weken. Daarenboven is er, mede als gevolg van de

studieomvang, een overlap tussen beide stagedelen. Deze weken vragen van de studenten

extra inspanningen. De subjectieve belasting kan eveneens verklaard worden door de

vaststelling dat studenten in verhouding meer tijd besteden aan de voorbereiding van de

stage en aan de verslaggeving nadien dan aan de eigenlijke uitvoering van de stage zelf.

Daarenboven besteden studenten in verhouding tot de belasting die de volledige stage

vraagt ook veel tijd aan activiteiten in de marge, zoals verplaatsingen naar de stageschool,

de vormgeving van het e-portfolio, oplossen van technische problemen, medewerking aan

het onderzoek, het volgen van informatiesessies voor het e-portfolio en praktische, maar

noodzakelijke zaken o.a. doornemen van informatie die op verschillende plaatsen en

verschillende media aangeboden wordt, zoeken van een stageplaats, zich informeren en

inwerken in de stage opleiding.

De matige vertrouwdheid met de conceptuele basis van het e-portfolio bij lectoren kan

gedeeltelijk verklaren waarom lectoren onvoldoende steun bieden op verschillende

momenten doorheen de stage. Het verklaart ook ten dele de variatie in de tijd die aan de

verschillende begeleidingsmomenten besteed wordt. De spreiding van de stage over het

academiejaar zet de vooropgestelde begeleiding die van lectoren verwacht wordt echter

eveneens onder grote druk. Als de stage gedurende het gehele semester de volle aandacht

Page 228: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

227

vraagt van studenten, dan vraagt een kwaliteitsvolle begeleiding eveneens de volle aandacht

van lectoren. De omvang en de spreiding van de stage maken het voor lectoren moeilijk om

het leerproces van studenten op te volgen. Ook is het moeilijk om kwaliteitsvolle feedback

te geven zowel doorheen het gehele traject, als tijdens contactmomenten. Een

noodzakelijke voorwaarde is dat lectoren over voldoende tijd beschikken om e-portfolio’s

door te nemen, wat niet het geval is. Daarenboven verhindert de werkdruk, zoals studenten

aangeven, dat voldoende gespreksmomenten tussen lector en student gerealiseerd worden.

Toch kunnen de tekortkomingen inzake de begeleiding niet uitsluitend toegeschreven

worden aan de spreiding van de stage. Ook het statuut waarin lectoren tewerkgesteld zijn

legt beperkingen op. Hun aanstelling is altijd tijdelijk en het tewerkstellingspercentage is in

regel 20% en nooit meer dan 40%. Omwille van het tijdelijke karakter wordt de aanstelling

meestal gecumuleerd met een (voltijdse) opdracht in het onderwijs. Een betrekking als

leraar is niet alleen een vereiste om aangeworven te worden, maar eveneens noodzakelijk

voor een eventuele contractverlening. In combinatie met het tijdelijke karakter van de

aanstelling ontstaat hierdoor een spanningsveld.

De spreiding van de stage over het academiejaar in combinatie met de omvang van de stage

en de tekorten in de geboden begeleiding hypothekeren het leerproces van studenten.

Studenten krijgen onvoldoende ondersteuning tijdens de opstart van het stagetraject. Door

gebrek aan informatie en tijdsdruk worden keuzeopdrachten verschoven naar het eind van

de stage. Hierdoor worden deze opdrachten te weinig gecombineerd met de observatie- en

lesstage. Dit is nefast voor de relevantie van de opdrachten en bijgevolg voor het

leerrendement. Om dezelfde reden worden ook reflectieverslagen uitgesteld. Hierdoor

ontstaat een breuk in de beoogde reflectiecyclus waardoor reflectie niet ervaren wordt als

zinvol. De verslaglast wordt wellicht mede hierdoor als te hoog ervaren.

Page 229: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

228

3.2 Voorstellen ter verbetering van het e-

portfolio in de SLO’s

Vanuit bovenstaande conclusies worden verschillende voorstellen ter verbetering

gepresenteerd. Deze voorstellen worden gegroepeerd volgens actieterrein waarop ze

betrekking hebben. Daarbij wordt aangegeven bij welke punten reeds een aanzet tot

verbetering is gegeven tijdens de duur van dit project.

3.2.1 Verduidelijking van het conceptueel

kader

Lectoren zijn verantwoordelijk voor de individuele trajectbegeleiding en voor de evaluatie

van de student en moeten op deze taak goed voorbereid worden.

Het conceptueel kader van een constructivistische leeromgeving dient door alle lectoren

geaccepteerd en begrepen te worden omdat dit de basis is van het e-portfolio. Hiertoe

kunnen workshopsessies georganiseerd worden maar evenzeer, via intervisiesessies en via

het uitwisselen van ‘good practices’ tussen lectoren onderling. Dit laatste is een voorstel dat

door lectoren zelf werd geformuleerd. Het sluit ook aan bij de bevindingen van

verschillende auteurs die stellen dat intervisie als vorm van opleiding onontbeerlijk is in de

implementatie van een onderwijsvernieuwing (Dalton, 2007; Imhof & Picard, 2009; Strijbos

et al., 2007). Deze begeleiding dient structureel aangeboden te worden.

Ook voor studenten is het belangrijk dat het conceptueel kader verduidelijkt wordt.

Lectoren kunnen hier aandacht aan besteden tijdens ‘Concretisering van thema’s uit de

vakdidactiek’. Maar het verdient aanbeveling dat dit opgenomen wordt in de vakken binnen

het theoretische luik. Daarin krijgen studenten wetenschappelijk onderbouwde kaders

aangereikt. Die stellen hen in staat om situaties en problemen waarmee zij geconfronteerd

worden tijdens de stage, en later tijdens hun loopbaan, te plaatsen in een groter geheel. Het

laat hen eveneens toe om deze situaties te begrijpen en het vergroot de kans dat ze er op

een gepaste manier mee omgaan. Momenteel kunnen studenten tijdens de stage niet

terugvallen op een onderbouwd wetenschappelijk kader.

Page 230: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

229

3.2.2 Begeleiding en ondersteuning van

lectoren

Alle lectoren dienen op de hoogte te zijn over hoe ze het reflectieproces van de student

kunnen begeleiden. Naast kennis van het conceptueel model omtrent reflectie i.c. het model

van Korthagen, dient ervoor gezorgd te worden dat lectoren deze vaardigheden kunnen

oefenen. Dit kan bijvoorbeeld via sessies waar via rollenspelen dergelijke vaardigheden

geoefend worden. Maar het is eveneens mogelijk om de begeleiding van een groep

studenten in het opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’ toe te

vertrouwen aan een duo van lectoren. In de SLO gedragswetenschappen werd gekozen om

vanaf het komende academiejaar in duo’s te werken: daarbij worden ‘concretisering van

thema’s uit de vakdidactiek’ door een duo lectoren verzorgd. Elke lector heeft dan een

partner waarbij hij terecht kan met vragen of zorgen omtrent de trajectbegeleiding. De

collega kan ook fungeren als tweede beoordelaar mocht dit nodig zijn. Een bijkomend

voordeel is dat collega’s onderling kunnen bepalen welke studenten zij zullen begeleiden

tijdens de stage. De keuze kan gebeuren op basis van verschillende overwegingen o.a. de

kwaliteit van de relatie, de werkbelasting van de collega op het ogenblik dat een student de

start met de stage en de regio waarbinnen de student stage loopt.

Het gebruik van het e-portfolio als assessmentinstrument dient verduidelijkt te worden. Er

dient duidelijkheid te zijn omtrent wat geëvalueerd wordt (vb. de kwaliteit van reflectie

over een bepaald gedrag en/of de kwaliteit van het gedrag), maar ook de modaliteiten die

moeten toelaten om te evalueren moeten geëxpliciteerd worden. Alle partijen moeten

hierover duidelijk geïnformeerd worden. Het bestaande evaluatieformulier dient in het licht

van de onderzoeksresultaten herbekeken te worden. Zo kan er meer ruimte voor

kwalitatieve feedback voorzien worden. Maar ook moeten duidelijke richtlijnen opgesteld

worden omtrent door wie, hoe en wanneer dit formulier dient ingevuld te worden. Indien

het e-portfolio ingezet wordt als evaluatieinstrument is het wenselijk om lectoren daarvoor

te trainen. Hierdoor verhoogt de betrouwbaarheid van de evaluatie (Van Tartwijk &

Driessen, 2009).

Lectoren dienen mee te zorgen voor een goed contact met hun studenten. Enkel wanneer

er vertrouwen groeit tussen de student en de lector, kan de student leerervaringen en

eventuele knelpunten bespreken met de lector (Meeus, Van Looy & Van Petegem, 2005a).

Uit verschillende onderzoeken omtrent het succes van e-portfolio als

begeleidingsinstrument van leerprocessen, blijkt steeds opnieuw de cruciale rol van de

begeleider (Van Tartwijk & Driessen, 2009; Driessen, 2007). Doorheen het

opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’ kan de basis gelegd

worden voor een vruchtbare relatie. Voor de bestendiging van de relatie nadien is het van

Page 231: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

230

belang dat studenten op de hoogte zijn wanneer en via welk medium de lector bereikbaar is.

Maar de lector zelf moet ook in staat zijn om een antwoord te bieden op vragen van

studenten. Ook voor de mentor is het belangrijk dat de lector bij aanvang van de stage met

hem contact neemt en aangeeft welke student hij begeleidt en hoe hij te bereiken is.

Het is belangrijk dat lectoren beseffen hoe complex het voor studenten is om een e-portfolio

samen te stellen en hoe zij nood hebben aan feedback daaromtrent. Om aan deze nood van

feedback tegemoet te komen, is het zinvol dat lectoren weten hoe zij commentaar kunnen

invoegen op verschillende manieren. Daarnaast is het ook belangrijk om goede feedback te

kunnen formuleren (Tillema & Smith, 2000) en te beseffen dat neergeschreven elektronische

feedback anders is dan mondelinge feedback (De Ketelaere, 2009). Het adviseren van

lectoren om zelf een e-portfolio samen te stellen kan een methodiek zijn om een beter zicht

te krijgen op de complexiteit en op de structuur van het e-portfolio.

3.2.3 Begeleiding en ondersteuning van

studenten

De informatiestroom naar studenten moet bijgestuurd worden. Momenteel worden

studenten via verschillende kanalen geïnformeerd. De informatie is niet altijd duidelijk en

bereikt studenten soms niet op het juiste ogenblik. Studenten vragen dat de informatie op

één plaats, in casu één website, te vinden is op een overzichtelijke manier. Zij willen tijdig

geïnformeerd worden, zodat zij op een vlotte manier met de stage kunnen starten. De

manier waarop een stageplaats gezocht moet worden, vinden studenten niet

gebruiksvriendelijk. Momenteel worden studenten die overwegen om de lerarenopleiding

aan te vatten geïnformeerd over het traject. Voor zover dat nog niet aangeboden wordt,

verdient het aanbeveling om studenten die met het praktijkgedeelte van de opleiding

starten hierover voorafgaandelijk te informeren. Ook dient een aanspreekpunt of een lector

aanwezig te zijn in september om studenten te begeleiden die dan met hun stage willen

starten.

Het is belangrijk dat beide informatiemomenten aangeboden worden bij de start van het

academiejaar en aan het einde van het academiejaar. Om tegemoet te komen aan deze

informatienood werd aan het einde van het academiejaar 2009-2010 een informatiemoment

voor studenten georganiseerd. Studenten die overwogen om de opleiding in de toekomst te

volgen, werden geïnformeerd over het gehele traject. De groep die overwoog om het

academiejaar nadien te starten met de stage werd over de stagemodaliteiten geïnformeerd.

Page 232: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

231

Hierdoor konden zij de zoektocht naar een stageschool tijdig aanvatten en werd een start

vanaf de start van het begin van het schooljaar mogelijk. Tijdens de informatiemomenten

werd aan studenten meegegeven dat ze zelf de verantwoordelijkheid dragen om hun

praktijklector (de persoon bij wie de studenten ‘Concretisering van thema’s uit de

vakdidactiek’ hebben gevolgd) tijdig te contacteren wanneer ze de stage willen aanvatten.

Ook werd verduidelijkt tot welke medewerker zij zich dienden te wenden voor

administratieve aangelegenheden en welke informatie op verschillende plaatsen i.c.

webpagina’s en Toledo-community’s te vinden was. Het eerste aanspreekpunt voor

inhoudelijke vragen is de praktijklector. Omwille van de complexiteit van een aantal vragen

is het echter wenselijk dat een medewerker hier een meer coördinerende rol opneemt.

Ook mentoren vragen dat studenten eerder geïnformeerd worden over het concrete verloop

van de stage, zodat de planning van het stagetraject mee geïntegreerd kan worden in de

schoolplanning of in de planning van de mentor. Dit heeft als bijkomend voordeel dat

studenten op een zinvolle manier voor bepaalde opdrachten ingezet kunnen worden.

Studenten willen ook dat de informatie die ze van hun lector krijgen, uniform is met de

informatie die collega’s van hun lector krijgen.

Studenten wensen een voorbeeld van een e-portfolio dat permanent beschikbaar blijft. Dit

vragen ze omdat ze onzeker zijn bij de opstart van hun e-portfolio.

In het kader van trajectbegeleiding is het zinvol dat lectoren, in het opleidingsonderdeel

‘Concretisering uit de vakdidactiek’ verwijzen naar de doelstellingen van het e-portfolio en

naar de inhoud van een persoonlijk ontwikkelingsplan. Tijdens deze contactmomenten zou

een voorbeeld van een e-portfolio geduid kunnen worden. Studenten hebben er behoefte

aan dat iemand hun e-portfolio volgt en begeleidt zodat ze weten dat ze goed bezig zijn,

hetgeen momenteel niet of onvoldoende ervaren wordt. Ze werden bij de introductie

gewezen op het bestaan van de commentaarfunctie en vonden het heel frustrerend als via

dat kanaal geen feedback gegeven werd. Het is wenselijk dat lectoren aangeven hoe zij het

e-portfolio inzetten voor de begeleiding van het leerproces tijdens de stage.

Bij de keuze van de opdrachten, dient voor studenten verduidelijkt te worden dat bij de

keuze de zinvolheid in functie van het leerproces primeert. Wanneer een opdracht niet

zinvol is in de gegeven context, dan dient de student deze niet uit te voeren of aan te

passen. De student kan zelf opdrachten voorstellen aan de lector en aan de mentor en

omgekeerd. Zowel lectoren als studenten zijn vragende partij om het aantal uit te voeren

opdrachten te verminderen of te vervangen door meer projectmatige opdrachten onder de

vorm van grotere gehelen die van betekenis kunnen zijn én voor de student uiteraard én

voor de stageschool. Ook moet gewezen worden op de mogelijkheid dat opdrachten

opgenomen mogen worden binnen de observatie- en lesstage en dat voor iedere opdracht

mag afgeweken worden van het vooropgestelde aantal studiebelastingsuren in functie van

de stage.

Page 233: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

232

Wat het schrijven van verslagen betreft, wordt door studenten en lectoren aangegeven dat

de verslaglast overdadig is. Alternatieven voor deze verslaglast dienen bekeken te worden.

Door studenten zelf geformuleerde alternatieven zijn: het laten tekenen voor aanwezigheid

door vb. de mentor of andere, het mogen kiezen over welke opdrachten een verslag wordt

gemaakt, het werken met videomateriaal. Eén student stelde voor om het leerproces op

stage te illustreren via zijn e-portfolio op een voorstellingsmoment voor een jury. Hierbij zou

de student zijn kritische leerervaringen kunnen vertellen eerder dan ze neer te schrijven.

Bijkomend voordeel is dat dan meerdere mensen dit e-portfolio kunnen evalueren en dat de

student getuigt van zijn kwaliteiten als lesgever. Dit voorstel wordt ook teruggevonden in de

literatuur (Driessen, 2007).

Het is wenselijk om de frequentie van minstens één terugkomsessie per stagedeel

behouden. Daar studenten het in deze sessies belangrijk vinden om met peers ondermeer

vakinhoudelijke en didactische problemen uit te wisselen, is het organiseren van een SLO-

overstijgende terugkomsessie niet altijd relevant. In de toekomst dient bewaakt te worden

dat er zeker terugkomsessies worden georganiseerd met peers van een zelfde SLO.

Studenten uit de SLO Gedragswetenschappen en uit de SLO Maatschappijwetenschappen en

Filosofie vinden het zinvol dat het opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit de

vakdidactiek’ door de lector wordt gegeven die ook de stagebegeleiding zal doen. Daarnaast

vragen studenten een hoger aantal contactmomenten, zodat ze nog beter voorbereid

worden op lesgeven. Ook hier vragen ze naar uniformiteit tussen de lectoren, want uit hun

conversaties met medestudenten blijkt dat er opvallende verschillen zijn in de gekregen

inhouden en in de gekregen oefentijd. De timing en spreiding, van deze seminaries in het

traject moeten geoptimaliseerd worden. Het is wenselijk dat studenten kort na de start van

dit opleidingsonderdeel ook starten met de stage. Momenteel behoort het

opleidingsonderdeel tot de theoretische component van de opleiding. Dit heeft als gevolg

dat verschillende studenten pas een hele tijd nadien, tot een jaar en langer, starten met de

stage.

Het is belangrijk dat na optimalisering van het e-portfolio als assessmentinstrument (zie ook

supra, lectoren), alle betrokkenen geïnformeerd worden over de nieuwe invulling. Hoe

studenten zichzelf kunnen evalueren, kan eventueel een topic zijn tijdens het

opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek’.

Page 234: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

233

3.2.4 Begeleiding en ondersteuning van de

mentoren

De groep mentoren is een grote en heterogene groep. Uit het onderzoek bleek dat het

moeilijk is om de contactgegevens van mentoren die studenten begeleiden te

inventariseren. Dit had als gevolg dat verschillende mentoren niet werden uitgenodigd op de

mentorendag in 2009. Het contacteren van mentoren in het kader van dit onderzoek verliep

om dezelfde reden moeizaam. Het voorbije academiejaar werd binnen de SLO

Gedragswetenschappen gezocht naar een efficiënte manier om mentoren en mentor-

coördinatoren te registreren. In een on-line toepassing geven studenten de

contactgegevens van de mentoren in die hen begeleiden.

Mentoren vervullen hun rol als stagebegeleider op vrijwillige basis en worden daar niet voor

gehonoreerd binnen de school, maar vinden dat ook niet nodig. Zij halen voldoening uit de

potentiële meerwaarde die een student kan bieden. Toch ervaren zij het als een minpunt dat

zij als mentor weinig zicht hebben op de verwachtingen vanuit de SLO. Bovendien vinden zij

het jammer dat ze niet weten door wie de student begeleid wordt. Een korte mail met

contactgegevens van de praktijklector, en hoe en wanneer deze, indien nodig, te bereiken is,

achten zij wenselijk.

Mentorendagen zijn voor sommigen wenselijk. Er zijn verschillende elementen die mentoren

in overweging nemen voor deelname. De kans op inschrijving verhoogt, indien het

aangeboden programma een meerwaarde biedt voor de praktijk van de mentor. Maar ook

de verplaatsingstijd is een belangrijke factor. Binnen de POC Gedrags- en

Maatschappijwetenschappen wordt momenteel gezocht naar een betere invulling van de

mentorendagen.

Mentoren vragen een grotere flexibiliteit voor het maximaal aantal toegestane

(parallel)lessen per week dat ze te beperkend ervaren en leidt tot organisatorische

problemen. Ook stellen mentoren de zinvolheid van verschillende opdrachten in vraag en

hebben zij zelf voorstellen voor andere opdrachten die ook voor de context van de school

relevant zijn. Hieruit blijkt dat mentoren momenteel onvoldoende op de hoogte zijn van de

mogelijkheden tot flexibiliteit.

Page 235: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

234

3.2.5 Aandacht voor contextfactoren

De stage vertegenwoordigt de helft van de totale studiebelasting van de lerarenopleiding.

De studietijdmeting bevestigt dat die studiebelasting in de praktijk ook gerealiseerd wordt.

Daartegenover staat het beperkte, meestal cumulatieve, statuut waarin praktijklectoren

tewerkgesteld zijn. Een deel van de geschetste problematiek heeft wellicht te maken met

het statuut van de praktijklector aan de K.U.Leuven. Het is belangrijk om de professionele

omkadering af te stemmen op de omvang van de stage, en de begeleiding die deze

impliceert.

Studenten lopen voornamelijk stage in het tweede semester. Dit heeft als gevolg dat het

aantal weken waarover studenten de stage spreiden beperkt is, waardoor het leerproces

gehypothekeerd wordt. Het verdient aanbeveling om te onderzoeken welke ingrepen

noodzakelijk zijn om het leerproces te optimaliseren. Daarbij kan gedacht worden aan het

beperken van de omvang van de stage. Een grotere spreiding van de stage wordt eveneens

mogelijk gemaakt indien studenten op een betere manier geïnformeerd worden. Er kan

eveneens overwogen worden om het opleidingsonderdeel ‘Concretisering van thema’s uit

de vakdidactiek’ uit te breiden en of te integreren in de stage. Het is wenselijk dat een

universitaire werkgroep zich buigt over deze, en andere mogelijke scenario’s.

Het verdient, verder, aanbeveling om de gebruiksvriendelijkheid van de Toledo-omgeving te

verbeteren. Daarbij moet gezocht worden naar oplossingen om het opladen van

documenten vlotter te laten verlopen. Ook het openen van documenten is een

verbeterpunt. Feedback geven binnen het e-portfolio is momenteel omslachtig. De

‘comments’-functie is ontoereikend. Voor verschillende studenten is de voorziene 50

megabyte ruimte ontoereikend, het aanvragen van een uitzondering is omslachtig. Een

mogelijke oplossing is het gebruik van toepassingen waardoor documenten gecomprimeerd

kunnen worden alvorens ze worden opgeladen. De bestaande mogelijkheden om andere

media in het e-portfolio op te laden, dienen verduidelijkt te worden aan de studenten en

aan de lectoren. Daarnaast dient er op regelmatige basis getoetst te worden of studenten en

lectoren de voorziene mogelijkheden benutten. Lectoren dienen eveneens getraind te

worden in verschillende manieren waarop commentaar in het e-portfolio kan ingegeven

worden. De ondersteuning, zoals die momenteel wordt aangeboden aan studenten en

lectoren in de huidige workshopsessies, moet structureel ingebouwd worden in het traject.

Daarenboven is het wenselijk om deze workshopsessies herhaaldelijk aan te bieden.

Page 236: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

235

3.3 Beperkingen van het onderzoek

Hoewel de keuze voor de gehanteerde dataverzamelings- en verwerkingstechnieken goed

doordacht zijn, zijn hieromtrent enkele kritische bedenkingen te maken.

Zoals reeds gesteld was er geen sluitend databestand van de mentoren, waardoor er geen

zicht is op de totale populatie van mentoren die reeds studenten hebben begeleid binnen de

vernieuwde SLO. Hierdoor is het niet duidelijk of de voltallige groep mentoren bereikt werd.

Het online beschikbaar stellen van de vragenlijsten voor de mentoren had enkele nadelen:

bijvoorbeeld omwille van de anonimiteit kon geen persoonlijke herinneringsmail verstuurd

worden. De bereikte mentoren werden op geen enkele manier vergoed om deel te nemen

aan dit onderzoek. Men kan er bijgevolg van uitgaan dat enkel gemotiveerde mentoren

bereid waren om gedurende twee uur geïnterviewd te worden.

Een andere bemerking is dat beide onderzoekers tevens praktijklector zijn aan de SLO

Gedragswetenschappen en één ervan ook mentor van studenten binnen de SLO. Hoewel

daar bewust voor is gekozen, omwille van de ervaring die deze onderzoekers hebben met de

vernieuwingen in de SLO, kan opgeworpen worden dat objectiviteit onvoldoende aanwezig

was. Toch moet in dit verband opgemerkt worden dat beide lectoren tijdens het onderzoek

geen studenten begeleidden tijdens hun stage in het kader van de vernieuwde

lerarenopleiding. Daarenboven is door het gebruik van interviewleidraden, het uitschrijven

van de interviews door een jobstudent en het overleg tussen de onderzoekers en de

begeleidende promotor gewaakt over de objectiviteit van interpretatie en verslaggeving.

Daarenboven is het aantal studenten dat tijd schreef beperkt. In dit verband kan

opgeworpen worden dat de verzamelde data met de nodige voorzichtigheid moeten

geïnterpreteerd worden. Om de betrouwbaarheid van de meting te verhogen werden

verschillende acties ondernomen. Aansluitend op de workshopsessies waarin studenten

leren werken met het e-portfolio kregen studenten informatie over de studietijdmeting in

het algemeen en het gebruik van Kronos in het bijzonder. Onder de studenten werd een

handleiding verdeeld evenals blanco-formulieren. Dit laatste om hen in staat te stellen om

op een gestructureerde manier de geschreven tijd bij te houden, zodat die nadien per

weekeenheid in Kronos ingevoerd kon worden. De gebruikte materialen tijdens de sessies

werden daarna beschikbaar gesteld op de Toledo community: 0910 Stage SLO Gedrags- en

maatschappijwetenschappen, waar de studenten op aangemeld zijn. Doorheen het

academiejaar controleerde een onderzoeksmedewerker regelmatig of studenten tijd

schreven in Kronos. In het geval dat over een lange periode geen data ingevoerd werden,

kregen studenten een mail waarin ze aangemoedigd werden om dat alsnog te doen. De data

die studenten ingaven per stagedeel in Kronos werden vergeleken met het Excel-document

dat ze voor elk stagedeel dienden in te vullen. Op die manier kon verhinderd worden dat tijd

Page 237: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

236

ingevoerd werd in verkeerde rubrieken. Anomalieën tussen beide documenten werden

bevraagd, indien het ging om foutief ingegeven data dan werd dit door de student

aangepast.

De bevindingen uit het onderzoek moeten met de nodige voorzichtigheid gegeneraliseerd

worden naar andere SLO’s binnen de universiteit omdat de stagetrajecten niet door alle

SLO’s op dezelfde manier worden ingevuld. Daarenboven gelden de bevindingen uitsluitend

voor studenten die het reguliere traject volgen. Het aantal studenten dat een alternatieve

stage volgde, was te beperkt om conclusies te rechtvaardigen. Er namen geen studenten

deel met een LIO-statuut.

3.4 Suggesties voor verder onderzoek

Zoals menig onderzoeker reeds heeft ervaren, werden ook wij geconfronteerd met nieuwe

vragen die tijdens dit onderzoek naar boven kwamen en perspectieven bieden voor

vervolgonderzoek.

We merken dat studenten verschillen in de omschrijving van wat ze als een goede

trajectbegeleider ervaren. Daar waar de ene een sturende lector verkoos, gaf een andere

student de voorkeur aan iemand die meer vrijheid toeliet. Trajectbegeleiding vraagt een

goede afstemming tussen de eigenheid van de lector en het profiel van de student en dit

werd niet steeds gerealiseerd. Het lijkt ons zinvol om te onderzoeken welke factoren zowel

bij lector als bij student bijdragen tot dergelijke afstemming.

Een andere uitdaging lijkt ons zicht te krijgen op hoe lectoren het reflectieproces bij

studenten stimuleren. Wat gebeurt er precies tijdens de begeleidingsgesprekken tussen

student en lector en welke factoren kunnen er uit deze gesprekken onderscheiden worden?

Bevindingen hieruit kunnen dan geïntegreerd worden in de opleiding en begeleiding van

nieuwe of minder ervaren lectoren.

Tijdens het onderzoek werden geen e-portfolio’s doorgenomen waardoor er beperkt zicht

verkregen werd op bijvoorbeeld de verschillen in persoonlijke inkleuring van het e-portfolio.

Het kan zinvol zijn deze e-portfolio’s aan een grondige analyse te onderwerpen. Daarbij kan

onderzocht worden welke artefacten studenten in hun portfolio opladen, hoe ze hun

persoonlijk ontwikkelingsplan opbouwen, hoe zij hun leer- en reflectieproces vormgeven. In

het kader van mogelijk vervolgonderzoek werd aan de studenten gevraagd om hun portfolio

open te stellen voor verder onderzoek. Verschillende studenten stemden daar in toe.

Page 238: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

237

Het is wenselijk om onderzoek naar de stage via de methode van tijdschrijven te herhalen.

Daarbij is het belangrijk om data te verzamelen bij een grotere groep studenten. Maar het

kan eveneens zinvol zijn om ook aan andere SLO’s binnen de universiteit studietijdmetingen

op te zetten. Er werd geen tijd geschreven door lectoren, noch door mentoren. Het kan ook

zinvol zijn om ook bij deze groepen onderzoek te doen via tijdschrijven, aangezien de

subjectieve werkdruk van de werkdruk hoog is.

Page 239: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

238

TOT SLOT

De bevindingen van dit onderzoeksproject hebben als doel om de verdere implementatie

van het elektronisch portfolio binnen de specifieke lerarenopleiding te optimaliseren.

Zowel studenten, lectoren als mentoren kregen hierbij een stem en formuleerden

gefundeerde bedenkingen over de tekortkomingen in de huidige manier van werken met

elektronisch portfolio. Evenzeer reikten zij meningen en voorstellen aan om deze werking te

verbeteren. Hierbij getuigden zij allen van een groot engagement en bekommernis om

bekwame en gemotiveerde leraren in het onderwijs in te zetten.

Dit project laat zien dat de vernieuwingen in de SLO en het werken met een elektronisch

portfolio heel wat mogelijkheden bieden. Om het potentieel hiervan ten volle te benutten

dienen verbeteringen aangebracht te worden in de gebruiksvriendelijkheid van het

elektronisch portfolio, in de communicatie tussen de verschillende actoren en in de

begeleiding en ondersteuning van alle betrokkenen.

Dit is een uitdaging voor de komende jaren en voor het hele SLO-team. Een uitdaging

waaraan dit project reeds een aanzet gaf door het uitschrijven van concrete acties.

Wij willen onze promotoren Katrien Struyven en Steven Janssens bedanken dat zij dergelijk

onderzoeksproject mogelijk maakten. Dank willen we ook betuigen aan alle mentoren,

lectoren en studenten die de inhoud van dit project gestalte gaven.

Page 240: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

239

Hoofdstuk 4: Disseminatie bij het realiseren van dit onderwijsproject17

4.1 Disseminatie binnen de eigen universiteit

4.1.1 Studiedag ICT in de Humane Wetenschappen (27 maart 2009)

Presentatie van het stageconcept en het onderzoeksproject.

4.1.2 Onderwijsdiensten K.U.Leuven (02 september 2009)

Presentatie van het stageconcept en het onderzoeksproject tijdens een postersessie in aanwezigheid van

verschillende onderwijsdiensten binnen de K.U.Leuven.

4.1.3 Studiedag Centrum voor OpleidingsDidactiek (COD) K.U.Leuven (17 september 2009)

Voorstelling van het stageconcept en resultaten van het onderzoek bij de praktijklectoren.

4.2 Disseminatie onder associatiepartners binnen ‘School of Education’

4.2.1 Opleidingsdagen Sociale Hogeschool Heverlee (01 juli 2010)

Voorstelling van het stageconcept, resultaten van het onderzoek bij de praktijklectoren en voorlopige

bevindingen bij mentoren en studenten.

4.2.2 Uitwisselingsvoormiddag E-portfolio lerarenopleidingen SoE (2 september 2010)

Presentatie van de onderzoeksresultaten tijdens uitwisselingsvoormiddag tussen lerarenopleidingen georganiseerd door de werkgroep ‘Digitaal leren’ binnen de School of Education (Associatie K.U.Leuven).

4.3 Disseminatie tijdens studiedagen en congressen (nationaal en internationaal)

4.3.1 Studiedag ‘Leren in stages en loopbaan: de magie van POP’s en portfolio’s (Leuven, 6

jan 2010)

Voorstelling van het stageconcept, resultaten van het onderzoek bij de praktijklectoren en voorlopige

bevindingen bij mentoren en studenten.

4.3.2 S-ICT congres ‘Student Mobility and ICT: Dimensions of transition’ (Amsterdam, 16-17

december 2009)

Voorstelling van het stageconcept, resultaten van het onderzoek bij de praktijklectoren. Publicatie van paper in

congresproceedings.

4.3.3 VELON-congres (Amsterdam, 8 en 9 maart 2010)

Voorstelling van het stageconcept, resultaten van het onderzoek bij de praktijklectoren en voorlopige

bevindingen bij mentoren en studenten.

17 Bijlage 6 Documenten in het kader van disseminatie

Page 241: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

240

Referentielijst

Bird, T. (1990). The schoolteacher’s portfolio: an essay on possibilities. In: J. Millman & L. Darling-Hammond (Eds), Handbook of Teacher Evaluation: Elementary and Secondary School Teachers, p. 241-255. Newsbury Park, CA: Sage. Carroll,J., Potthoff, D., & Huber,T. (1996). Learnings from three years of portfolio use in teacher education. Journal of Teacher Education, 47, 253-262. Chang, C. (2001). Construction and evaluation of a web-based learning portfolio system: an

electronic assessment. Innovations in Education and Teaching International, 38, 144-155.

Dalton, J.C. (2007). Concluding observations and implications of e-portfolios for student affairs leadership and programming. New Directions for Student Services, 119 (29), 99-106. Davies, A., & LeMahieu, P. (2003). Assessment for learning: reconsidering portfolios and

research evidence. In M. Segers et al. (Eds.), Optimising new modes of assessment: in

search of qualities and standards (pp. 141-169). Kluwer Academic Publishers.

De Corte, E. (1996). Actief leren binnen krachtige leeromgevingen. Impuls, jg. 26, nr. 4, p. 145-155. De Ketelaere, A., Degryse, J., De Munter, A. & De Leyn, P. (2009). Twelve tips for successful e-tutoring using electronic portfolios. Medical Teacher, 1466-187X, 31( 6), 497 – 501. Deketelaere, A. (2010). Learning with a portfolio in clinical workplaces. Practices: pitfalls and perspectives. Gepubliceerd doctoraatsproefschrift Leuven, Garant De Rijdt, C., Tiquet, E., Dochy, F. & Devolder, M. (2006). Teaching portfolios in higher education and their effects: an explorative study. Teaching and Teacher Education, 22(8), 1084-1093. Driessen, E.W., Beijaard,D., Van Tartwijk, J.& van der Vleuten, C.P.M.(2002) Portfolio’s. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. Driessen E.W., van Tartwijk J., van der Vleuten C., Wass V. (2007). Portfolios in medical education: Why do they meet with mixed success? A systematic review. Med Educ, 41,1224–33. Driessen, E. W. (2008) Educating the self-critical doctor. Using a portfolio to stimulate and

assess medical students’reflection. Unpublished doctoral dissertation, University of

Maastricht, Netherlands.

Page 242: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

241

Fullan, M. (2001). The new meaning of educational change. New York/London: Teachers College Press/ RoutledgeFalmer. Imhof, M., & Picard, C. (2009). Views on using portfolio in teacher education. Teaching and

Teacher Education, 25, 149-154.

Janssens, S., Boes, W., & Wante, D. (2002). Portfolio: een instrument voor toetsing en

begeleiding. In F. Dochy, L. Heylen, & H. Van de Mosselaer (Eds.), Assessment in onderwijs.

Nieuwe toetsvormen en examinering in studentgericht onderwijs en competentiegericht

onderwijs (pp. 203-224). Utrecht: Lemma.

Kathpalia, S. S. & Heath, C. (2008). Reflective writing: insights into what lies beneath. RELC Journal, 39, 300-317. Kelchtermans, G. (1994). Actie-onderzoek, een strategie voor professionele ontwikkeling. Schoolleiding en –begeleiding. Afl. 12, december 1994, 137-167. Kelchtermans, G. (1999). Notities voor deelnemers “Stages : beter leren door reflecteren”- Leuven, Vliebergh Sencie 10-3-1999. Kelchtermans, G., Janssens, D., Janssens, S., Vandenberghe, R., Devis, I., Francken, L., Joris,

C., Deketelaere, A., Robben, D. & Van Heeswijck, L. (2000). De begeleiding van zelfgestuurd

en reflectief ervaringsleren in de stages van de academische lerarenopleiding binnen de

K.U.Leuven. OOI-project KULeuven 98/7. Leuven: K.U.Leuven Centrum voor Onderwijsbeleid

en –vernieuwing.

Kelchtermans, G. (2003). Kwalitatieve methoden in onderwijskundig onderzoek:

internationale ontwikkelingen en de situatie in Vlaanderen. In B. Levering & P. Smeyers

(Eds.), Opvoeding en onderwijs leren zien. Een inleiding in interpretatief onderzoek (pp.68-

83).

Kelchtermans, G. (2009). Who I am in how I teach is the message: self-understanding,

vulnerability and reflection. Teachers and Teaching, 15:2 ,257- 272.

Korthagen, F. (1993). Het logboek als middel om reflectie door a.s. leraren te bevorderen.

VELON Tijdschrijft, 15 (1), 27-34

Korthagen, F. & Koster, B. (1996). Theorie en praktijk van het leren reflecteren. In: D. Van

Veen & W. Veugelers (Eds.), Vernieuwing van leraarschap en leraraenopleiding. (pp. 205-

215). Leuven-Apeldoorn: Garant

Korthagen, F. (2004). Zin en onzin van competentiegericht opleiden. Velon Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 25, 13-23.

Page 243: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

242

Korthagen, F. , & Vasalos, A. (2005). Levels in reflection: core reflection as a means to enhance professional growth. Teachers and Teaching: Theory and Practice, 11, 47-71. Lin, Q. (2008). Preservice teachers. The Internet and Higher Education, 11(3/4), 194-200.

Loughran, J. & Corrigan, D. (1995). Teaching portfolios: A strategy for developing learning

and teaching in preservice education. Teaching and Teacher Education, 11(6), 565-77.

Luyten,P., & Lowyck, B. (2003). Practicum. Methoden van onderzoek in de psychologie.

Handleiding bij de sessies. Onderzoeksinterview.

http://ppw.kuleuven.be/FL/interview%20handl.htm

Meeus, W., Van Looy, L. (2002). Portfolio in de lerarenopleiding. Persoon en Gemeenschap, jg. 54 , nr. 4, 201-216. Meeus, W., Van Looy, L., Van Petegem, P. (2005a). Portfolio assessment in de

lerarenopleiding. Over validiteit en betrouwbaarheid van de beoordeling. Persoon en

Gemeenschap, jg. 57, nr. 3, 145-161.

Meeus, W. , Van Looy, L. (2005b). Portfolio zonder blozen: het instrument doorgelicht vanuit het perspectief van de lerarenopleiding. Antwerpen/ Apeldoorn: Garant. Meeus, W., Questier, F., & Derks, T. (2006). Open source e-portfolio: development and implementation of an institution-wide electronic portfolio platform for students. Educational Media International, 43, 133-145. Morgan, D.L. (1988). Focus groups as qualitative research (Qualitative research methods

series 16). Newbury Park, CA: Sage

Pullman, G. (2002). Electronic portfolios revisited: The efolios project. Computers and

Composition 19 , 151–169.

Strijbos, J., Meeus, W., & Libotton, A. (2007). Portfolio assignments in teacher education: a tool for self-regulating the learning process? International Journal for the Scholarship of Teaching and Learning, 1 (2), 1-16. Struyven, K. & Janssens,S. (2007). Begeleid zelfstandig leren via activerende werk-en toetsvormen: handleiding voor leerkrachten en onderwijskundigen. Antwerpen: De Boeck. Tartwijk, J. van & Wubbels, T. (2000). Evalueren van leervorderingen met portfolio’s. In R.J. Bosker (Ed.) Evalueren in het onderwijs: Onderwijskundig Lexicon (pp.41-58). Amsterdam Samson. Tartwijk, J. van, Driessen, E.,Hoeberigs, B., Kösters, J., Ritzen, M., Stokking, K. & van der Vleuten C. (2003). Werken met een elektronisch portfolio. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Page 244: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

243

Tartwijk, J. van & Driessen, Erik W. (2009). Portfolios for assessment and learning: AMEE guide no. 45 Medical Teacher 31: 790-801. Tigelaar, D., Dolmans, D., Wolfhagen, I. & van der Vleuten, C. l (2005). Quality issues in judging portfolios: implications for organizing teaching portfolio assessment procedures. Studies in Higher Education, 30, 595-610. Tigelaar, D., Dolmans, D., De Grave, W., Wolfhagen, I., & van der Vleuten, C. (2006).

Participants’ opinions on the usefulness of a teaching portfolio. Medical Education, 40 , 371-

378.

Tillema, H.T. & Smith, K. (2000). Learning from portfolios: differential use of feedback in portfolio construction. Studies in Educational Evaluation, 26, 193-210. Verbeken, S. (2009). Reflecties bij het e-portfolio als toool voor assessment bij stages. Een exploratief onderzoek bij praktijklectoren van de Specifieke Lerarenopleiding aan de KULeuven. Niet gepubliceerde masterproef tot het verkrijgen van de graad van master in de pedagogische wetenschappen. Promotoren Struyven, K. & Janssens, S. Vlaams Parlement. (2006). Decreet betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen. http://www. ond. vlaanderen. be/edulex/bundel/pdf/decreetlerarenopleidingvlaanderen. pdf decreet betreffende de lerarenopleiding en nascholing uit 1996.

http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/1995-1996/g227-8.pdf

Basiscompetenties voor leraren http://www. ond. vlaanderen.

be/edulex/database/document/document. asp?docid=13952

Beroepsprofiel voor leraren http://www. ond. vlaanderen.

be/edulex/database/document/document. asp?docid=13942

http://www. kuleuven. be/alo/SLO%202007/SLObrochure09-10_def. pdf

Page 245: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

244

Verklarende woordenlijst

Concretisering van thema’s uit de vakdidactiek: dit opleidingsonderdeel hoort bij het

theoretisch gedeelte van de SLO. In dit opleidingonderdeel leren de studenten:

een jaarplanning op te stellen; elementaire onderwijsvaardigheden- media (bijv.

leerboeken, werkteksten, bordschema's, transparanten, didactische software, video) te

ontwikkelen en te gebruiken; een les voor te bereiden- vakoverschrijdende eindtermen te

operationaliseren.

Inservicetraining: indien een student de SLO volgt én aangesteld in een onderwijsinstelling maar niet voldoet aan de decretaal gestelde eisen voor een LIO-baan. Preservicetraining: indien een student de SLO volgt terwijl hij niet is aangesteld in een onderwijsinstelling. Praktijklector: de trajectbegeleider vanuit het opleidingsinstituut (Specifieke Lerarenopleiding aan de Katholieke Universiteit Leuven) (Vak)mentor: de vakleraar in de stageschool, bij wie de student stage loopt. Leraar: de mannelijke of vrouwelijke onderwijsgevende Leerling: de lerende LIO-baan: leraar in opleiding (LIO). Iemand die de lerarenopleiding volgt, werkzaam is als leerkracht in een onderwijsinstelling én voldoet aan de decretaal gestelde criteria voor een LIO-statuut. Onderwijsniveau: in het secundair onderwijs onderscheiden we de eerste, tweede en de

derde graad, in het hoger onderwijs de bachelor- en de masteropleiding. Noteer dat de

Centra voor Volwassenenonderwijs (CVO’s) secundair of hoger onderwijs aanbieden.

Onderwijsvorm: leerlingen hebben in het secundair onderwijs vanaf de tweede graad de keuze tussen vier onderwijsvormen: het algemeen secundair onderwijs (ASO), het technisch secundair onderwijs (TSO), het beroepssecundair onderwijs (BSO) en het kunstsecundair onderwijs (KSO). SLO-opleiding: specifieke lerarenopleiding SLO / POC Gedrags- en maatschappijwetenschappen: De “SLO Gedrags- en maatschappij

wetenschappen” verenigt de SLO’s Gedragswetenschappen (faculteit Psychologie en

Pedagogische wetenschappen), Maatschappijwetenschappen en Filosofie (faculteiten

Page 246: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

245

Sociale Wetenschappen, Antropologie, Criminologie, Rechten en Filosofie) en Economie

(faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen). Elk van deze SLO’s wordt aangestuurd door

de POC Gedrags- en maatschappijwetenschappen.

Stageverantwoordelijke: eindverantwoordelijke voor de stage van de SLO. Themagerichte terugkomsessie: sessie waarbij studenten in kleine groepen ervaringen en leerzorgen uitwisselen omtrent de stage, onder begeleiding van 1 of 2 lectoren. Vaklokaal: klaslokaal, waarvan de inrichting afgestemd is op de eisen van een specifiek onderwijsvak. In sommige onderwijsvormen worden vakken geïntegreerd aangeboden in een zgn. projectlokaal. Vaktitularis: Eindverantwoordelijke van een SLO

Page 247: Vrije Universiteit Brussel E-portfolio voor het …...4.3.1 Studiedag ZLeren in stages en loop aan: de magie van POPs en portfolios (Leuven, 6 jan 2010) 239 4.3.2 S-IT ongres Student

246


Recommended