+ All Categories
Home > Documents > Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws...

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws...

Date post: 11-Nov-2023
Category:
Upload: drentsmuseum
View: 0 times
Download: 0 times
Share this document with a friend
15
HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE JAARGANG 64 JAARGANG 64 OKTOBER 2015 40 JAAR AFDELING NOORD-NEDERLAND 5 OKTOBER 2015 WESTERHEEM WESTERHEEM 5 Westerheem oktober 2015, nr. 5
Transcript

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen

educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten.

AWN-leden maken geschiedenis!

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE

JAARGANG 64

JAA

RGA

NG

64 • OKTO

BER 2015

40 JAAR AFDELINGNOORD-NEDERLAND5

OKTOBER 2015

WESTERHEEM

WEST

ERHEEM

5

Westerheem oktober 2015, nr. 5

INHOUDJAARGANG 64 NO.5, OKTOBER 2015

COLOFON

Westerheem is het tweemaandelijks orgaanvan de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

Website AWNwww.awn-archeologie.nl

Redactie• Centraal redactie-adres A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredac-

teur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: [email protected]

• J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: [email protected]

• G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur ru brie ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: [email protected]

• J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek.

E-mail: [email protected]• M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings-

nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: [email protected]

• I. (Ilse) Scholman (redacteur), Apeldoornselaan 225 2573LJ Den Haag E-mail: [email protected]

• H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: [email protected]

RedactieraadJ. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart.

Sluitingsdata kopij15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au gus tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.

AdvertentiesInlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/8 pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,-1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,-insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

© AWN 2015. Overname van artikelen en illu stra ties is slechts toegestaan na vooraf-gaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Ontwerp: Seña Ontwerpers, EindhovenDruk: Bek, Veghel

ISSN 0166-4301

Voor nadere informatie over AWN,lidmaatschappen en abonnementenZie achterin dit blad.

ADRESWIJZIGINGEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN AAN DE AWN-LEDENADMINISTRATIE VIA: [email protected]

Voorwoord ............................................................................ 225

Karel Essink & Harm Jan StreurmanOud hout biedt een blik in het verleden van de Eemshaven en omgeving ..................................................... 226

Hein KlompmakerExperimenten in museale context ....................................... 231

Henk SlootsRomeinse munten uit Ried .................................................. 236

Hendrik de JongDaliegaten in Friesland ........................................................ 240

Egge Knol & Albert BuursmaScherven op de stranden van de oostelijke Waddeneilanden .................................................................. 242

Piet HeinsbroekMiddeleeuwsezandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag .............................................. 250

Ernst TaaykeThuis in Nuis ....................................................................... 262

V.T. van VilsterenOlde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologie waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen ........................................................................... 268

Henny GroenendijkMeer democratie in de archeologie ..................................... 281

Albert ZandstraFriesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed ................................................................. 290

Jeroen Bolhuis & Fred van den BeemtSporen in het bosEen archeologische en cultuurhistorische inventarisatie rondom Kamp Westerbork .................................................... 301

COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE Misdaad en straf, justitie en archeologie: botten van het Balloërveld .................................................. 308

Esgo W. Kuiper & Theo SpekEen paradijs in de Kop van Drenthe:de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden ........................ 309

RONDOM DE STADGEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…GRONINGENOmzien en doorzien ............................................................. 321

LITERATUURRUBRIEKEN ..................................................... 339

DE VERENIGINGVerenigingsnieuws ............................................................... 344Werk in Uitvoering ................................................................ 345

COLUMN .............................................................................. 352

Adressenlijst enAWN-lidmaatschappen .................. binnenzijde omslag achter

ADRESSENLIJST HOOFDBESTUUR

Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: [email protected]

Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: [email protected]

Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: [email protected]

Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021, e-mail: [email protected], IBAN: NL40INGB0000577808, t.n.v. penningmeester AWN

Bestuursleden: • R.H. (Ruud) Raats (veldwerkeducatie),

Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 06-55784878, e-mail:[email protected]

• J. (Jan) Venema (LWAOW),

Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: [email protected]

• PR en Communicatie: P.H.A. (Paul) Flos, Avenbeeck 91, 2182 RV Hillegom, tel. 06-24343859, e-mail: prcommunicatie@ awn-archeologie.nl

• A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917, e-mail: [email protected]

• C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevorde-ring), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: [email protected]

• J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: [email protected]

• H. (Henk) Hegeman (projecten en externe relaties)Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel.: 06-33084721, e-mail: [email protected]

A basislidmaatschap .................................. € 50,00B studentlidmaatschap .............................. € 30,00C jeugdlidmaatschap .................................. € 27,50D geassocieerd lidmaatschap .................... € 40,00E huisgenoot-lidmaatschap ....................... € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50%

van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten:• Toezending Westerheem• AWN-verzekering op AWN-opgravingen en

bij AWN-activiteiten• Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten

van de AWN• Stemrecht op de algemene leden vergadering.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem.Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap.Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Histo-rische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Wester-heem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering.Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Nadere informatie over lidmaatschappenkan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN:

p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: [email protected]

AWN-LIDMAATSCHAPPEN

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

KIJK OP WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL VOOR:• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN• nabestellen AWN-uitgaven

FOTO OMSLAG:Vrouw met kind uit de trechterbekercultuur. Foto: Hunebedcentrum (zie p.232)

Westerheem oktober 2015, nr. 5

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen | 269268 | Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

Veenhuizen is vooral bekend door de geschiedenis van de laatste pakweg 200 jaar. In 1823 werd ver

weg van de toen bewoonde wereld gestart met een zogenaamde dwangkolonie voor bedelaars en later

ook met een kolonie voor weeskinderen uit Amsterdam. De kolonie groeide uit tot een groot peniten-

tiair complex dat nog steeds bestaat. De vroege geschiedenis van de kolonie Veenhuizen werd in 2008

prachtig beschreven door Suzanna Jansen in Het pauperparadijs. Dat op de plek van Veenhuizen al in

de Middeleeuwen een nederzetting heeft gelegen, is veel minder goed bekend. Schriftelijke bronnen

vertellen ons daarover maar bitter weinig. Voor meer gegevens moeten we het hebben van de archeo-

logie. Grote opgravingen zijn er niet geweest. Wel kunnen we aan de hand van tal van observaties en

waarnemingen het verhaal van die middeleeuwse nederzetting aardig reconstrueren.

V.T. van Vilsteren1

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

Aan de rand van het Drentse zandplateau ten westen van Norg bevindt zich een gebied met een slecht doorlatende laag keileem in de ondergrond. De slechte afwatering leidde al in de Prehistorie tot de vorming van veen, dat in de Middel-eeuwen tot een flink pakket was aange-groeid. In 1381/1383 werd voor het eerst een nederzetting Fenehusen vermeld.2 Het was een volledig zelfstandige doch-ternederzetting van Norg, want in 1399 is zelfs sprake van de buren van Veenhui-zen. Er werd ook gesproken over de mar-ke Veenhuizen.3 Als een van de vele mid-deleeuwse veenontginningen was deze onderneming echter niet bijster succes-vol. Al in 1440 blijken er nog maar drie erven over te zijn. Op het hoogtepunt moeten het er heel wat meer zijn geweest. Veenhuizen heeft zelfs een eigen kerk gehad. De plaats daarvan is nog steeds herkenbaar als een heuvel in het bos, die in de volksmond de naam het ‘Spaanse kerkhof’ kreeg (afb. 1).4 De precieze locatie en uitbreiding van de

middeleeuwse nederzetting is niet exact bekend. Uit allerlei gegevens en waarne-mingen is echter toch het een en ander te destilleren over de aard en omvang van middeleeuws Veenhuizen.

Met huijsen betimmert Een van de vroegste waarnemingen over het middeleeuwse Veenhuizen dateert van 1652. In dat jaar ontstond een conflict over wateroverlast door verbreding van de Schipsloot. Deze was in 1550/1551 gegra-ven toen Johan van Ewsum (heer van Nienoord) en Reinold Burmania (drost van Drenthe) het veengebied van Veen-huizen aankochten om het voor turfwin-ning te exploiteren. Voor de ontwatering en de afvoer van de turf was het nodig een schipsloot te graven. De sloot werd nog wel gegraven, maar verder strandde de onderneming wegens geldgebrek. Pas in 1640 werd een nieuwe poging onderno-men, dit keer door Hollandse onderne-mers. In 1652 ontstaat daarbij een con-flict, waarbij we vernemen5 dat: “de twe

dwerswegen streckende ten noorden ende suijden van ’t kerckhoff westwaert op naar de Schipsloot, namentlijcke den kerckwegen, met huijsen betimmert is geweest,” met daarbij de aantekening: “de kerckwegen meer als den kruijswegen.” Op de vraag: “hoeveel huijsen daar gestaen hebben?” luidt het antwoord: “erff aen erff, ende verclaert Lambert Roeloffs van oude luijden in sijn kerspel ’t getal op meer dan 70 begroot werdt.” Gevraagd: “waer door sulcs ten prin-cipale bevesticht werdt?” kwam als ant-woord: “door de erven, hunne beslootingen, heuvels van backhovens, stenen daer de gebinten op gestaen hebben ende anders.” En tot slot lezen we dat op de vraag: “off lancs den Schipsloot ook eenighe teeckens bevon-den werden dat daer huijsen gestaen heb-ben?” meegedeeld werd: “Jaa en d’erven als vooren verhaelt, gesijn cunnen werden soo wel op d’eene als d’ander sijde van den sloot.”Zo weten we dus dat in 1652 nog duide-lijk sporen van het middeleeuwse Veen-huizen zichtbaar waren. De erven met hun begrenzing waren nog zichtbaar en

de bakhuizen waren als ruïnes nog aan te wijzen. De gebinten van de boerderij-en stonden blijkbaar op stiepen, want de stenen waren nog aanwezig. Het aantal erven werd op 70 geschat, aan beide zij-den van de Schipsloot. Daarbij waren de huizen voornamelijk langs de kerkwegen ten noorden en zuiden van het kerkhof gelegen, minder langs de zijwegen. Dit geeft sterk de indruk van een lineaire veenontginning min of meer parallel aan het Grote Diep, dat een goede kilometer oostwaarts naar het noorden afwatert. Om de ligging van een en ander te kun-nen vaststellen, blijkt een kaart uit 1639 zeer nuttig (afb. 2).6 Probleem daarbij is dat op de kaart op twee verschillende plekken een kerkhof staat aangegeven. Blijkbaar is de kerk (met kerkhof) een keer verplaatst, een niet ongebruikelijk verschijnsel bij veenontginningen. Bij het noordelijke kerkhof is nog een bak-stenen gebouwtje getekend. Blijkbaar stond er toen nog iets, al dan niet in ruï-neuze staat, op de plek die we nu nog als

Afb. 1 Detail van een (kopie uit 1794 van een) kaart van Veenhuizen uit 1639 (noorden is linksboven). Foto: Drents Archief, Assen.

Westerheem oktober 2015, nr. 5

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen | 269268 | Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

Veenhuizen is vooral bekend door de geschiedenis van de laatste pakweg 200 jaar. In 1823 werd ver

weg van de toen bewoonde wereld gestart met een zogenaamde dwangkolonie voor bedelaars en later

ook met een kolonie voor weeskinderen uit Amsterdam. De kolonie groeide uit tot een groot peniten-

tiair complex dat nog steeds bestaat. De vroege geschiedenis van de kolonie Veenhuizen werd in 2008

prachtig beschreven door Suzanna Jansen in Het pauperparadijs. Dat op de plek van Veenhuizen al in

de Middeleeuwen een nederzetting heeft gelegen, is veel minder goed bekend. Schriftelijke bronnen

vertellen ons daarover maar bitter weinig. Voor meer gegevens moeten we het hebben van de archeo-

logie. Grote opgravingen zijn er niet geweest. Wel kunnen we aan de hand van tal van observaties en

waarnemingen het verhaal van die middeleeuwse nederzetting aardig reconstrueren.

V.T. van Vilsteren1

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

Aan de rand van het Drentse zandplateau ten westen van Norg bevindt zich een gebied met een slecht doorlatende laag keileem in de ondergrond. De slechte afwatering leidde al in de Prehistorie tot de vorming van veen, dat in de Middel-eeuwen tot een flink pakket was aange-groeid. In 1381/1383 werd voor het eerst een nederzetting Fenehusen vermeld.2 Het was een volledig zelfstandige doch-ternederzetting van Norg, want in 1399 is zelfs sprake van de buren van Veenhui-zen. Er werd ook gesproken over de mar-ke Veenhuizen.3 Als een van de vele mid-deleeuwse veenontginningen was deze onderneming echter niet bijster succes-vol. Al in 1440 blijken er nog maar drie erven over te zijn. Op het hoogtepunt moeten het er heel wat meer zijn geweest. Veenhuizen heeft zelfs een eigen kerk gehad. De plaats daarvan is nog steeds herkenbaar als een heuvel in het bos, die in de volksmond de naam het ‘Spaanse kerkhof’ kreeg (afb. 1).4 De precieze locatie en uitbreiding van de

middeleeuwse nederzetting is niet exact bekend. Uit allerlei gegevens en waarne-mingen is echter toch het een en ander te destilleren over de aard en omvang van middeleeuws Veenhuizen.

Met huijsen betimmert Een van de vroegste waarnemingen over het middeleeuwse Veenhuizen dateert van 1652. In dat jaar ontstond een conflict over wateroverlast door verbreding van de Schipsloot. Deze was in 1550/1551 gegra-ven toen Johan van Ewsum (heer van Nienoord) en Reinold Burmania (drost van Drenthe) het veengebied van Veen-huizen aankochten om het voor turfwin-ning te exploiteren. Voor de ontwatering en de afvoer van de turf was het nodig een schipsloot te graven. De sloot werd nog wel gegraven, maar verder strandde de onderneming wegens geldgebrek. Pas in 1640 werd een nieuwe poging onderno-men, dit keer door Hollandse onderne-mers. In 1652 ontstaat daarbij een con-flict, waarbij we vernemen5 dat: “de twe

dwerswegen streckende ten noorden ende suijden van ’t kerckhoff westwaert op naar de Schipsloot, namentlijcke den kerckwegen, met huijsen betimmert is geweest,” met daarbij de aantekening: “de kerckwegen meer als den kruijswegen.” Op de vraag: “hoeveel huijsen daar gestaen hebben?” luidt het antwoord: “erff aen erff, ende verclaert Lambert Roeloffs van oude luijden in sijn kerspel ’t getal op meer dan 70 begroot werdt.” Gevraagd: “waer door sulcs ten prin-cipale bevesticht werdt?” kwam als ant-woord: “door de erven, hunne beslootingen, heuvels van backhovens, stenen daer de gebinten op gestaen hebben ende anders.” En tot slot lezen we dat op de vraag: “off lancs den Schipsloot ook eenighe teeckens bevon-den werden dat daer huijsen gestaen heb-ben?” meegedeeld werd: “Jaa en d’erven als vooren verhaelt, gesijn cunnen werden soo wel op d’eene als d’ander sijde van den sloot.”Zo weten we dus dat in 1652 nog duide-lijk sporen van het middeleeuwse Veen-huizen zichtbaar waren. De erven met hun begrenzing waren nog zichtbaar en

de bakhuizen waren als ruïnes nog aan te wijzen. De gebinten van de boerderij-en stonden blijkbaar op stiepen, want de stenen waren nog aanwezig. Het aantal erven werd op 70 geschat, aan beide zij-den van de Schipsloot. Daarbij waren de huizen voornamelijk langs de kerkwegen ten noorden en zuiden van het kerkhof gelegen, minder langs de zijwegen. Dit geeft sterk de indruk van een lineaire veenontginning min of meer parallel aan het Grote Diep, dat een goede kilometer oostwaarts naar het noorden afwatert. Om de ligging van een en ander te kun-nen vaststellen, blijkt een kaart uit 1639 zeer nuttig (afb. 2).6 Probleem daarbij is dat op de kaart op twee verschillende plekken een kerkhof staat aangegeven. Blijkbaar is de kerk (met kerkhof) een keer verplaatst, een niet ongebruikelijk verschijnsel bij veenontginningen. Bij het noordelijke kerkhof is nog een bak-stenen gebouwtje getekend. Blijkbaar stond er toen nog iets, al dan niet in ruï-neuze staat, op de plek die we nu nog als

Afb. 1 Detail van een (kopie uit 1794 van een) kaart van Veenhuizen uit 1639 (noorden is linksboven). Foto: Drents Archief, Assen.

Westerheem oktober 2015, nr. 5

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen | 271270 | Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

het ‘Spaanse kerkhof’ kennen. Bij het andere kerkhof, juist ten zuiden van het Pastors erf, is alleen geboomte getekend. Het zal de oude locatie van de kerk aan-duiden. Interessant is ook de weg die van-uit het noorden de verbinding van het dorpje Een met Veenhuizen vormt, op de kaart aangegeven als de: “Oude weg van Een tot de Kerk.” Uit het feit dat men in 1652 nog wist te vertellen dat aan beide zijden van de Schipsloot verlaten erven lagen, valt op te maken dat Een in de Mid-deleeuwen met Veenhuizen waarschijn-lijk één doorlopende lineaire ontginning vormde. Het veenpakket dat zo’n drie meter (10 voet) dik was, moet het onder-liggende keileemreliëf geheel afgedekt hebben. Op de plaats van de Schipsloot bevond zich in de ondergrond een natuur-lijke afwateringsgeul, die door oxidatie van het veen na de ontginning weer tevoorschijn kwam. Men heeft in 1550 de Schipsloot natuurlijk niet voor niets daar gegraven. Op de kaart van 1639 staat wes-

telijk van het oudste kerkhof langs de Schipsloot nog een plek aangegeven met: “Vervallen erf daar huijsen gestaen hebben.” Het zal een deel van de middeleeuwse veenontginning zijn geweest. Deze ver-melding van 376 jaar geleden is daarmee de oudste waarneming die we uit Veen-huizen kennen.

Olde vestigiaVanuit Groningen, dat al het water uit Veenhuizen te verwerken kreeg, werd de hernieuwde turfwinning voortdurend tegengewerkt. Uiteindelijk zou dit ertoe leiden dat ook deze tweede poging in 1640 zou mislukken. Aan deze mislukking droegen ook de oude ingezetenen van Veenhuizen en Norg hun steentje bij. In een ander archiefstuk uit 1660 vernemen we althans andermaal iets over de resten van het middeleeuwse Veenhuizen.7 “Aldaer bint wel 70 à 80 mansiones ende woning(en) gewest gelijck noch ogenschijn-lijck de olde vestigia, rudera ende heemste-

den aldaer bint te vinden, alsmede vande carspel kercke – sijnde het kerckhoff aldaer noch in sijn wesen.” Er waren dus nog steeds oude sporen, bouwvallen en huis-plaatsen te vinden. De kerk was toen blijk-baar al geheel vervallen, maar het kerk-hof was waarschijnlijk nog steeds in gebruik. Of daarmee het oudste kerkhof is bedoeld dan wel de plek die nu als ‘Spaans kerkhof’ bekend staat, is ondui-delijk. Veenhuizen bleef in de 17e en 18e eeuw een kleine agrarische nederzetting waar op de iets hogere gronden ten oosten van de middeleeuwse nederzetting nog drie erven het hoofd boven water hielden. De zichtbare sporen van middeleeuws Veen-huizen verbleekten meer en meer.

OpgravingenSedert 1823 is het gehele terrein van Veen-huizen grootschalig omgevormd tot een dwangkolonie voor bedelaars. Bij de aan-leg en de bouw van de vier Gestichten zal ongetwijfeld het een en ander van mid-deleeuws Veenhuizen aan het licht geko-men zijn. Maar een museum dat daarvoor enige interesse zou kunnen hebben, werd pas in 1854 in Assen opgericht. Pas in 1896 had er weer iemand aandacht voor het verre verleden. Drie jaar daarvoor kreeg Assen een kazerne en ene luitenant Feickens had blijkbaar genoeg vrije tijd (of deed hij het in diensttijd?) om wat in het ‘Spaanse kerkhof’ te spitten. Er is spra-ke van “een opgraving, door denzelfden heer gedaan op het zoogenaamde Spaansche kerkhof (…) in ’t gebied van Veenhuizen gele-gen, waaruit eenige schedels en beenderen worden opgedolven. Men meende hieraan te kunnen opmerken dat zij met geweerkogels in aanraking waren geweest.”8 Blijkbaar werden na de verplaatsing van de kerk ook op het nieuwe kerkhof overledenen bijge-zet. Wat er met de opgegraven botten is gebeurd, weten we niet. Blijkens het Museumverslag van 1896 schonk luite-nant Feickens in ieder geval een daar door hem gevonden kloostermop aan het museum in Assen.9 Of het werkelijk een middeleeuwse kloostermop geweest is, weten we niet. De baksteen is niet

bewaard. Het grote formaat zou er op kunnen duiden dat de kerk toch van behoorlijke ouderdom is geweest.Tien jaar later, in 1906, was er opeens een hausse aan archeologische waarnemin-gen. Dit was vooral een gevolg van de turf-graverij die op dat moment plaats vond in De Bieuw, het noordelijke gedeelte van Veenhuizen vlak ten zuiden van de Schip-sloot. Het was geen grootschalige verve-ning, maar kleinschalige turfwinning door inwoners van Een en Veenhuizen. De Drentse en Asser Courant van 26 juli meldde het volgende: “Bij het graven in De Bieuw stootte men op eene rij potten, op kei-stenen geplaatst. Na veel moeite gelukte het den veenbaas Reinders een dier potten in zijn geheel er uit te krijgen. ’t Is een kogelvormig potje van aarde gebakken, met een korte hals. ’t Was besloten in een grotere pot en ook toe-gedekt met een dito, welke beide stuk zijn gegaan. Het potje was gevuld met overblijf-selen van beenderen. De omstandigheid, dat de potten, er moeten er vele zijn, op eene rij geplaatst zijn en op keistenen staan, doet ver-moeden dat dit geen toevallig neergeworpen voorwerpen zijn.”Het bericht in de krant deed de Commis-sie van Bestuur van het Asser museum besluiten om met drie man sterk maar eens een kijkje te nemen bij de graverij-en. Het bleef niet alleen bij een kijkje, maar men nam ook daadwerkelijk de schop ter hand: “Op tal van plaatsen, waar de spade in den grond werd gestoken, werden urnen opgedolven. Het ging hoogst bezwaar-lijk een volkomen gave urn te verkrijgen, daar bijna alle voorwerpen in den grond omver lagen en gebroken waren, misschien ten gevolge van de drukking van het veen. Graf-kelders werden niet aangetroffen. Het gevolg der excursie is geweest, dat, behalve eene enkele gave urne, een groot aantal zwaar geschonden potten en scherven naar Assen konden worden overgebracht.”10 Het museum in Assen had op dat moment nog geen conservator en de niet archeolo-gisch geschoolde commissieleden waren duidelijk meer gericht op het verkrijgen van objecten voor het museum11, dan op het interpreteren en vastleggen van de vondstomstandigheden. Het is dan ook

Afb. 2 Deel van de Franse kaart uit 1812. De rode stippellijn, die het wegenpatroon van Veenhuizen weergeeft volgens de oude kaart uit 1639, is de vermoedelijke mid-deleeuwse bewo-ningsas. A, B, C en D zijn erven die in 1639 nog beston-den. Foto: Drents Archief, Assen.

Westerheem oktober 2015, nr. 5

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen | 271270 | Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

het ‘Spaanse kerkhof’ kennen. Bij het andere kerkhof, juist ten zuiden van het Pastors erf, is alleen geboomte getekend. Het zal de oude locatie van de kerk aan-duiden. Interessant is ook de weg die van-uit het noorden de verbinding van het dorpje Een met Veenhuizen vormt, op de kaart aangegeven als de: “Oude weg van Een tot de Kerk.” Uit het feit dat men in 1652 nog wist te vertellen dat aan beide zijden van de Schipsloot verlaten erven lagen, valt op te maken dat Een in de Mid-deleeuwen met Veenhuizen waarschijn-lijk één doorlopende lineaire ontginning vormde. Het veenpakket dat zo’n drie meter (10 voet) dik was, moet het onder-liggende keileemreliëf geheel afgedekt hebben. Op de plaats van de Schipsloot bevond zich in de ondergrond een natuur-lijke afwateringsgeul, die door oxidatie van het veen na de ontginning weer tevoorschijn kwam. Men heeft in 1550 de Schipsloot natuurlijk niet voor niets daar gegraven. Op de kaart van 1639 staat wes-

telijk van het oudste kerkhof langs de Schipsloot nog een plek aangegeven met: “Vervallen erf daar huijsen gestaen hebben.” Het zal een deel van de middeleeuwse veenontginning zijn geweest. Deze ver-melding van 376 jaar geleden is daarmee de oudste waarneming die we uit Veen-huizen kennen.

Olde vestigiaVanuit Groningen, dat al het water uit Veenhuizen te verwerken kreeg, werd de hernieuwde turfwinning voortdurend tegengewerkt. Uiteindelijk zou dit ertoe leiden dat ook deze tweede poging in 1640 zou mislukken. Aan deze mislukking droegen ook de oude ingezetenen van Veenhuizen en Norg hun steentje bij. In een ander archiefstuk uit 1660 vernemen we althans andermaal iets over de resten van het middeleeuwse Veenhuizen.7 “Aldaer bint wel 70 à 80 mansiones ende woning(en) gewest gelijck noch ogenschijn-lijck de olde vestigia, rudera ende heemste-

den aldaer bint te vinden, alsmede vande carspel kercke – sijnde het kerckhoff aldaer noch in sijn wesen.” Er waren dus nog steeds oude sporen, bouwvallen en huis-plaatsen te vinden. De kerk was toen blijk-baar al geheel vervallen, maar het kerk-hof was waarschijnlijk nog steeds in gebruik. Of daarmee het oudste kerkhof is bedoeld dan wel de plek die nu als ‘Spaans kerkhof’ bekend staat, is ondui-delijk. Veenhuizen bleef in de 17e en 18e eeuw een kleine agrarische nederzetting waar op de iets hogere gronden ten oosten van de middeleeuwse nederzetting nog drie erven het hoofd boven water hielden. De zichtbare sporen van middeleeuws Veen-huizen verbleekten meer en meer.

OpgravingenSedert 1823 is het gehele terrein van Veen-huizen grootschalig omgevormd tot een dwangkolonie voor bedelaars. Bij de aan-leg en de bouw van de vier Gestichten zal ongetwijfeld het een en ander van mid-deleeuws Veenhuizen aan het licht geko-men zijn. Maar een museum dat daarvoor enige interesse zou kunnen hebben, werd pas in 1854 in Assen opgericht. Pas in 1896 had er weer iemand aandacht voor het verre verleden. Drie jaar daarvoor kreeg Assen een kazerne en ene luitenant Feickens had blijkbaar genoeg vrije tijd (of deed hij het in diensttijd?) om wat in het ‘Spaanse kerkhof’ te spitten. Er is spra-ke van “een opgraving, door denzelfden heer gedaan op het zoogenaamde Spaansche kerkhof (…) in ’t gebied van Veenhuizen gele-gen, waaruit eenige schedels en beenderen worden opgedolven. Men meende hieraan te kunnen opmerken dat zij met geweerkogels in aanraking waren geweest.”8 Blijkbaar werden na de verplaatsing van de kerk ook op het nieuwe kerkhof overledenen bijge-zet. Wat er met de opgegraven botten is gebeurd, weten we niet. Blijkens het Museumverslag van 1896 schonk luite-nant Feickens in ieder geval een daar door hem gevonden kloostermop aan het museum in Assen.9 Of het werkelijk een middeleeuwse kloostermop geweest is, weten we niet. De baksteen is niet

bewaard. Het grote formaat zou er op kunnen duiden dat de kerk toch van behoorlijke ouderdom is geweest.Tien jaar later, in 1906, was er opeens een hausse aan archeologische waarnemin-gen. Dit was vooral een gevolg van de turf-graverij die op dat moment plaats vond in De Bieuw, het noordelijke gedeelte van Veenhuizen vlak ten zuiden van de Schip-sloot. Het was geen grootschalige verve-ning, maar kleinschalige turfwinning door inwoners van Een en Veenhuizen. De Drentse en Asser Courant van 26 juli meldde het volgende: “Bij het graven in De Bieuw stootte men op eene rij potten, op kei-stenen geplaatst. Na veel moeite gelukte het den veenbaas Reinders een dier potten in zijn geheel er uit te krijgen. ’t Is een kogelvormig potje van aarde gebakken, met een korte hals. ’t Was besloten in een grotere pot en ook toe-gedekt met een dito, welke beide stuk zijn gegaan. Het potje was gevuld met overblijf-selen van beenderen. De omstandigheid, dat de potten, er moeten er vele zijn, op eene rij geplaatst zijn en op keistenen staan, doet ver-moeden dat dit geen toevallig neergeworpen voorwerpen zijn.”Het bericht in de krant deed de Commis-sie van Bestuur van het Asser museum besluiten om met drie man sterk maar eens een kijkje te nemen bij de graverij-en. Het bleef niet alleen bij een kijkje, maar men nam ook daadwerkelijk de schop ter hand: “Op tal van plaatsen, waar de spade in den grond werd gestoken, werden urnen opgedolven. Het ging hoogst bezwaar-lijk een volkomen gave urn te verkrijgen, daar bijna alle voorwerpen in den grond omver lagen en gebroken waren, misschien ten gevolge van de drukking van het veen. Graf-kelders werden niet aangetroffen. Het gevolg der excursie is geweest, dat, behalve eene enkele gave urne, een groot aantal zwaar geschonden potten en scherven naar Assen konden worden overgebracht.”10 Het museum in Assen had op dat moment nog geen conservator en de niet archeolo-gisch geschoolde commissieleden waren duidelijk meer gericht op het verkrijgen van objecten voor het museum11, dan op het interpreteren en vastleggen van de vondstomstandigheden. Het is dan ook

Afb. 2 Deel van de Franse kaart uit 1812. De rode stippellijn, die het wegenpatroon van Veenhuizen weergeeft volgens de oude kaart uit 1639, is de vermoedelijke mid-deleeuwse bewo-ningsas. A, B, C en D zijn erven die in 1639 nog beston-den. Foto: Drents Archief, Assen.

Westerheem oktober 2015, nr. 5

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen | 273272 | Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

niet echt duidelijk wat er nu precies gevon-den werd. De beschrijving in de krant van een rij van grotere en kleinere kogelpot-ten geplaatst op keistenen is helder, maar waarvoor dit dan gediend heeft, is aller-minst duidelijk. Een van de potjes was gevuld met overblijfselen van beenderen. Als deze observatie juist is, kan dit bete-kenen dat er vlees in is gekookt. Of moe-ten we eerder denken aan het bereiden van beenderlijm?

Lijkurnen?De opgraving van de Asser commissiele-

den zette kwaad bloed bij dr. Holwerda, de nieuwbakken conservator van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Deze was sinds 1904 bezig om daar een Nederlandse afdeling op te richten. Daar-toe ondernam hij al in 1904 en 1905 rei-zen naar Leeuwarden, Groningen en Assen om te zorgen dat toekomstige vond-sten zo veel mogelijk naar Leiden zouden komen. Zijn acties vielen blijkbaar niet echt goed in Assen en zeker niet in Leeu-warden. De commissie in Assen moest niet veel van hem hebben. Vandaar ook dat zij, toen in 1906 wederom vondsten werden gemeld in de krant, eerst zelf poolshoogte in Veenhuizen hadden geno-men. Pas nadien hadden zij de conserva-tor in Leiden op de hoogte gesteld. Hol-werda was daar zeer verbolgen over, temeer omdat de vondsten nota bene gedaan waren op Rijksterrein en dus zeker Leiden toebehoorden.12 Op 19 sep-tember spoedde Holwerda zich naar Veenhuizen om samen met veenbaas Reinders en nog een veenarbeider de plek in ogenschouw te nemen. Het was die dag snikheet op de heide. Dat weten we uit een verslag van ene Frederik de Muinck in het Dagblad van het Noorden (afb. 3).13 Deze was schoolmeester van de Rijkswerk-inrichting. Van het onderzoek van Hol-werda is geen verslag bekend, maar de beschrijving van De Muinck is zeer nauw-keurig en uitgebreid en geeft veel interes-sante details. Zo vermeldt hij: “De lijkur-nen hebben een halsopening van 5 tot 15dM. in middellijn, terwijl ze een hoogte hebben van 10 - 16 cM. Een deksel met een kleine verhevenheid tot handvatsel, waarin een kleine, ronde opening is gemaakt, dekt de urn om het invallen van aarde te voorkomen” (afb. 4). De Muinck dacht dat de kogelpot-ten als urnen voor crematie hadden gediend en meende in het hobbelige veen-landschap zelfs een twintigtal grafheu-vels (“rij aan rij”) te kunnen herkennen met een hoogte van 50 - 60 cm en een dia-meter van 5 a 6 m. “Toen de urnen zorg-vuldig in de aarde waren gezet, zijn eveneens met veel zorg kleine langwerpige keisteenen, die alle een platten kant hebben, met die plat-te zijde tegen de urnen gezet. Elke lijkurn

kwam zoodoende in een krans van harde keisteen te staan, waardoor de aarden pot f link gesteund werd. Eindelijk werd een veel grootere urn in omgekeerde houding over de lijkurn geplaatst op de wijze van een stolp dus, en om die groote urn werden weer plat-te keisteenen gelegd, kennelijk met het doel om steun aan het geheel te geven.” De mees-te urnen waren kapot, hetgeen niet alleen het gevolg zal zijn geweest van de druk van de grond, maar ook omdat het terrein “in de laatste helft van de 19e eeuw gebrand is voor de teelt van boekweit. Hierbij wordt het bovenste veenlaagje losgeharkt.” Op een andere plek werd wederom hetzelfde patroon aangetroffen: een grote urn op de kop met een krans van stenen er om heen. Daaronder weer een krans van plat-te steentjes met daar weer onder een klei-nere urn met het deksel nog intact. “Bin-nen in de urn zit een zwarte korrelige massa, die grauw opdroogt als de zon er een poosje op schijnt. ’t Is houtskool, vermengd met as en kleine stukjes been.” Holwerda groef blijkbaar niet zelf, want, zo beschrijft De Muinck, twee mannen doen het graafwerk. Bij verder graven kwam nog “een zwarte korrelige massa uit den put, die een diepte heeft van ruim 15 M. Bij onderzoek blijkt het, dat deze zwarte aarde uit niets anders dan een verkoolde massa bestaat. Als men er met de spade insteekt, knarst het: het is asch van hout en beenderen en de verkoolde massa van ver-brande lijken.”

Heemsteden? Holwerda heeft geen verslag gemaakt van zijn bevindingen. In zijn boek Nederland’s Vroegste Beschaving, dat een jaar nadien verscheen, noemt hij de verschijnselen in Veenhuizen summier en vergelijkt ze met de heemsteden in Noord-Drenthe. Het waren dus in zijn ogen nederzettingen uit de Saksische tijd (5e eeuw en later).14 De Muinck was uiteraard helemaal niet archeologisch geschoold en begreep niet goed wat hij zag. Met zijn interpretatie (grafheuvels en urnen) sloeg hij de plank aardig mis, maar zijn observaties zijn wel degelijk heel goed en accuraat beschre-ven. Latere vondsten en waarnemingen van anderen hebben dat keer op keer bevestigd.De stukjes veen die ook in de verdere loop van de tijd door de inwoners van Een in de Bieuw werden ontgonnen, leverden iedere keer weer hetzelfde soort verschijn-selen en hetzelfde aardewerk op. Het waren aanvankelijk particulieren (van amateurarcheologen was eigenlijk nog geen sprake), die er vondsten verzamel-den. Zo werd in 1907 een hoeveelheid kogelpotmateriaal verzameld door N.J. Waringa uit Leeuwarden.15 Opvallend daarbij is dat er bij deze vondsten ook weer doorboorde dekselknoppen zitten. Dit komt bij kogelpotmateriaal maar heel spo-radisch voor. Ook apart zijn drie platte ste-len van casseroles. Deze kommetjes heb-ben doorgaans een holle steel. In 1938

Afb. 3 Schoolmeester Frederik de Muinck (hier met zijn gezin op een foto uit 1899) maakte in 1906 een gedetailleerde beschrijving van de activiteiten van Holwerda in Veenhuizen. Collectie F. de Muinck, London/Ontario.

Afb. 4 Doorboorde knop (diameter: ca. 4,5 cm) van een deksel uit Veenhuizen (NAD inv.nr. 1986/IV 33).

Westerheem oktober 2015, nr. 5

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen | 273272 | Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

niet echt duidelijk wat er nu precies gevon-den werd. De beschrijving in de krant van een rij van grotere en kleinere kogelpot-ten geplaatst op keistenen is helder, maar waarvoor dit dan gediend heeft, is aller-minst duidelijk. Een van de potjes was gevuld met overblijfselen van beenderen. Als deze observatie juist is, kan dit bete-kenen dat er vlees in is gekookt. Of moe-ten we eerder denken aan het bereiden van beenderlijm?

Lijkurnen?De opgraving van de Asser commissiele-

den zette kwaad bloed bij dr. Holwerda, de nieuwbakken conservator van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Deze was sinds 1904 bezig om daar een Nederlandse afdeling op te richten. Daar-toe ondernam hij al in 1904 en 1905 rei-zen naar Leeuwarden, Groningen en Assen om te zorgen dat toekomstige vond-sten zo veel mogelijk naar Leiden zouden komen. Zijn acties vielen blijkbaar niet echt goed in Assen en zeker niet in Leeu-warden. De commissie in Assen moest niet veel van hem hebben. Vandaar ook dat zij, toen in 1906 wederom vondsten werden gemeld in de krant, eerst zelf poolshoogte in Veenhuizen hadden geno-men. Pas nadien hadden zij de conserva-tor in Leiden op de hoogte gesteld. Hol-werda was daar zeer verbolgen over, temeer omdat de vondsten nota bene gedaan waren op Rijksterrein en dus zeker Leiden toebehoorden.12 Op 19 sep-tember spoedde Holwerda zich naar Veenhuizen om samen met veenbaas Reinders en nog een veenarbeider de plek in ogenschouw te nemen. Het was die dag snikheet op de heide. Dat weten we uit een verslag van ene Frederik de Muinck in het Dagblad van het Noorden (afb. 3).13 Deze was schoolmeester van de Rijkswerk-inrichting. Van het onderzoek van Hol-werda is geen verslag bekend, maar de beschrijving van De Muinck is zeer nauw-keurig en uitgebreid en geeft veel interes-sante details. Zo vermeldt hij: “De lijkur-nen hebben een halsopening van 5 tot 15dM. in middellijn, terwijl ze een hoogte hebben van 10 - 16 cM. Een deksel met een kleine verhevenheid tot handvatsel, waarin een kleine, ronde opening is gemaakt, dekt de urn om het invallen van aarde te voorkomen” (afb. 4). De Muinck dacht dat de kogelpot-ten als urnen voor crematie hadden gediend en meende in het hobbelige veen-landschap zelfs een twintigtal grafheu-vels (“rij aan rij”) te kunnen herkennen met een hoogte van 50 - 60 cm en een dia-meter van 5 a 6 m. “Toen de urnen zorg-vuldig in de aarde waren gezet, zijn eveneens met veel zorg kleine langwerpige keisteenen, die alle een platten kant hebben, met die plat-te zijde tegen de urnen gezet. Elke lijkurn

kwam zoodoende in een krans van harde keisteen te staan, waardoor de aarden pot f link gesteund werd. Eindelijk werd een veel grootere urn in omgekeerde houding over de lijkurn geplaatst op de wijze van een stolp dus, en om die groote urn werden weer plat-te keisteenen gelegd, kennelijk met het doel om steun aan het geheel te geven.” De mees-te urnen waren kapot, hetgeen niet alleen het gevolg zal zijn geweest van de druk van de grond, maar ook omdat het terrein “in de laatste helft van de 19e eeuw gebrand is voor de teelt van boekweit. Hierbij wordt het bovenste veenlaagje losgeharkt.” Op een andere plek werd wederom hetzelfde patroon aangetroffen: een grote urn op de kop met een krans van stenen er om heen. Daaronder weer een krans van plat-te steentjes met daar weer onder een klei-nere urn met het deksel nog intact. “Bin-nen in de urn zit een zwarte korrelige massa, die grauw opdroogt als de zon er een poosje op schijnt. ’t Is houtskool, vermengd met as en kleine stukjes been.” Holwerda groef blijkbaar niet zelf, want, zo beschrijft De Muinck, twee mannen doen het graafwerk. Bij verder graven kwam nog “een zwarte korrelige massa uit den put, die een diepte heeft van ruim 15 M. Bij onderzoek blijkt het, dat deze zwarte aarde uit niets anders dan een verkoolde massa bestaat. Als men er met de spade insteekt, knarst het: het is asch van hout en beenderen en de verkoolde massa van ver-brande lijken.”

Heemsteden? Holwerda heeft geen verslag gemaakt van zijn bevindingen. In zijn boek Nederland’s Vroegste Beschaving, dat een jaar nadien verscheen, noemt hij de verschijnselen in Veenhuizen summier en vergelijkt ze met de heemsteden in Noord-Drenthe. Het waren dus in zijn ogen nederzettingen uit de Saksische tijd (5e eeuw en later).14 De Muinck was uiteraard helemaal niet archeologisch geschoold en begreep niet goed wat hij zag. Met zijn interpretatie (grafheuvels en urnen) sloeg hij de plank aardig mis, maar zijn observaties zijn wel degelijk heel goed en accuraat beschre-ven. Latere vondsten en waarnemingen van anderen hebben dat keer op keer bevestigd.De stukjes veen die ook in de verdere loop van de tijd door de inwoners van Een in de Bieuw werden ontgonnen, leverden iedere keer weer hetzelfde soort verschijn-selen en hetzelfde aardewerk op. Het waren aanvankelijk particulieren (van amateurarcheologen was eigenlijk nog geen sprake), die er vondsten verzamel-den. Zo werd in 1907 een hoeveelheid kogelpotmateriaal verzameld door N.J. Waringa uit Leeuwarden.15 Opvallend daarbij is dat er bij deze vondsten ook weer doorboorde dekselknoppen zitten. Dit komt bij kogelpotmateriaal maar heel spo-radisch voor. Ook apart zijn drie platte ste-len van casseroles. Deze kommetjes heb-ben doorgaans een holle steel. In 1938

Afb. 3 Schoolmeester Frederik de Muinck (hier met zijn gezin op een foto uit 1899) maakte in 1906 een gedetailleerde beschrijving van de activiteiten van Holwerda in Veenhuizen. Collectie F. de Muinck, London/Ontario.

Afb. 4 Doorboorde knop (diameter: ca. 4,5 cm) van een deksel uit Veenhuizen (NAD inv.nr. 1986/IV 33).

Westerheem oktober 2015, nr. 5

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen | 275274 | Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

doet een andere in Assen gelegerde offi-cier, kapitein H.J. Bellen, onderzoek op het Spaanse kerkhof. Hij werkt samen met een wichelroedeloper en graaft eni-ge kuiltjes. Hij vindt wat kloostermoppen en menselijke resten.16 In de zomer van 1941 worden bij de ver-vening wederom scherven en zelfs een complete pot gemeld. Mr. Bontekoe, de burgemeester van Oosterwolde stuurt

een telegram hierover aan Van Giffen en zegt dat direct actie dient te worden onder-nomen. Van Giffen stuurde op 10 juni zijn jonge assistent H. Brunsting, die tot dan toe vooral ervaring had in de Romeinse archeologie.17 Brunsting ging op de fiets vanuit Groningen naar Veenhuizen en trof daar in het veen een soort greppel of misschien eerder een langwerpige kuil

aan waarin een aantal kogelpotten ston-den opgesteld. De kogelpotten waren “bij-na niet gebakken (tusschen duim en vingers fijn te wrijven)”. Op zijn schetspapier (afb. 5) tekende Brunsting een grotere (Ø 35 cm) en een kleinere (Ø 20 cm) pot “omge-ven door harde turf en stukgeklopte keien.” Dit is helemaal zoals ook De Muinck dat 35 jaar daarvoor had beschreven. Boven de kogelpotten vond Brunsting heel veel

takken van els en boven die takken steeds weer natuurlijk gegroeid veen. In een tweetal telefoongesprekken in 1993 wist prof. Brunsting te melden dat het in zijn herinnering ging om een pottenbakkers-oven, waarbij de takken en de turven als brandstof moesten dienen. Er was nauwe-lijks houtskool te vinden en dus moest er in zijn ogen wel sprake zijn geweest van “een mislukte of ontregelde verbranding.”

Afb. 5 Schetstekening door H.J. Brunsting van zijn waarne-ming in Veenhui-zen in 1941. Bron: Rijksuniversiteit Groningen, Gro-ninger Instituut voor Archeologie.

Westerheem oktober 2015, nr. 5

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen | 275274 | Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

doet een andere in Assen gelegerde offi-cier, kapitein H.J. Bellen, onderzoek op het Spaanse kerkhof. Hij werkt samen met een wichelroedeloper en graaft eni-ge kuiltjes. Hij vindt wat kloostermoppen en menselijke resten.16 In de zomer van 1941 worden bij de ver-vening wederom scherven en zelfs een complete pot gemeld. Mr. Bontekoe, de burgemeester van Oosterwolde stuurt

een telegram hierover aan Van Giffen en zegt dat direct actie dient te worden onder-nomen. Van Giffen stuurde op 10 juni zijn jonge assistent H. Brunsting, die tot dan toe vooral ervaring had in de Romeinse archeologie.17 Brunsting ging op de fiets vanuit Groningen naar Veenhuizen en trof daar in het veen een soort greppel of misschien eerder een langwerpige kuil

aan waarin een aantal kogelpotten ston-den opgesteld. De kogelpotten waren “bij-na niet gebakken (tusschen duim en vingers fijn te wrijven)”. Op zijn schetspapier (afb. 5) tekende Brunsting een grotere (Ø 35 cm) en een kleinere (Ø 20 cm) pot “omge-ven door harde turf en stukgeklopte keien.” Dit is helemaal zoals ook De Muinck dat 35 jaar daarvoor had beschreven. Boven de kogelpotten vond Brunsting heel veel

takken van els en boven die takken steeds weer natuurlijk gegroeid veen. In een tweetal telefoongesprekken in 1993 wist prof. Brunsting te melden dat het in zijn herinnering ging om een pottenbakkers-oven, waarbij de takken en de turven als brandstof moesten dienen. Er was nauwe-lijks houtskool te vinden en dus moest er in zijn ogen wel sprake zijn geweest van “een mislukte of ontregelde verbranding.”

Afb. 5 Schetstekening door H.J. Brunsting van zijn waarne-ming in Veenhui-zen in 1941. Bron: Rijksuniversiteit Groningen, Gro-ninger Instituut voor Archeologie.

Westerheem oktober 2015, nr. 5

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen | 277276 | Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

Enkele van de potten die hij bij zijn waar-neming vond, zijn nu in de collectie van het Drents Museum opgenomen. Of hij ze met de fiets mee terug heeft genomen, is niet duidelijk.

Ook ongebakken leem Ook na de oorlog ging de hapsnap verve-ning nog gewoon door en steeds weer kwamen er scherven tevoorschijn. In 1953 stuurde de heer Pelinck, toentertijd direc-teur van museum De Lakenhal in Leiden, een aantal in De Bieuw gevonden scher-ven ter beoordeling naar de ROB. Ze wer-den door Renaud gedetermineerd als “plaatselijk vervaardigd grof keukengoed, dat in het algemeen 12de - 13de eeuw, misschien soms nog wel later, gedateerd mag worden.”18 In hetzelfde decennium werden ook vondsten verzameld door P. Houtsma, leraar aan de MULO in Waskemeer. Gedeeltelijk had hij de vondsten gekregen en gekocht via kinderen die bij hem in de klas zaten. Voor een ander deel verzamel-de hij ook zelf materiaal in De Bieuw. “De turfgraverijen waren tamelijk wild en niet echt systematisch georganiseerd,” aldus Houtsma.19 Hij wist verder te melden dat er stenen gevonden werden in De Bieuw en dat er in het veen ook klompen verse ongebakken klei voorkwamen. Van die klei had hij een monster genomen en er een bal van gemaakt.20 Onder de vond-sten uit de collectie van Houtsma bevindt zich, naast scherven van grove kogelpot-ten, ook een buitenissig model kogelpot waarvan de rand blijkens een beschadi-ging een stukje textiel bevat21 (afb. 6). Enkele jaren later in 1956 werden er weer vondsten gemeld aan het BAI (het huidi-ge Groninger Instituut voor Archeologie -GIA). Dit keer ging prof. H.T. Waterbolk zelf poolshoogte nemen. Hij constateert dat: “veel scherven voor de dag gekomen [zijn] en ook de volledige pot. Op het terrein lagen nu nog veel scherven. Zij blijken ver-spreid tussen het sterk vergane veen door het gehele profiel voor te komen, van de huidige oppervlakte tot ±1 m diep. Ook ongebakken leem komt voor.”22 Waterbolk adviseert nader onderzoek zolang het nog kan, maar dat komt er niet van.

Zolang er nog veen te vinden was, werd er turf gegraven en bleven ook vondsten tevoorschijn komen uit De Bieuw. In 1960 was het weer raak. De voorgraver van het BAI, Meijer, ging een kijkje nemen en meldde: “Tijdens het ontginnen van een perceel veen (plm. 80 cm dik) wer-den onderin het veen op het zand een kogel-pot en fragmenten van kogelpotten en een bewerkt stuk hout gevonden. (…) over het ter-rein verspreid [zijn] overal kogelpotscherven te vinden.”23

Ongeveer in dezelfde tijd moet ook een grote hoeveelheid materiaal zijn opge-raapt door dr. Siebinga, arts te Opeinde.24 Via het Fries Museum kwam deze collec-tie in Assen en later in Nuis terecht. Bij dit materiaal bevindt zich wederom een aantal kogelpotscherven met doorboorde dekselknoppen. In het algemeen is het aardewerk net als eerdere vondsten van zeer slechte kwaliteit, alsof men helemaal geen moeite heeft gedaan om fatsoenlij-ke potten te maken. In 2007 is een groot, niet in cultuur gebracht stuk van De Bieuw door middel van grondboringen onderzocht. Daarbij zijn geen ‘archeolo-gische indicatoren’ aangetroffen. In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd: “Beperkingen of beschermende maatregelen zijn voor plangebied De Bieuw te Veenhui-zen niet wetenschappelijk te verdedigen. Nader archeologisch vervolgonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.”25

InterpretatieWat kunnen we nu uit al deze waarne-mingen concluderen? Het is duidelijk dat Veenhuizen in de 14e eeuw een flinke veenontginning is geweest, zoals er in die tijd talloze werden aangelegd. De as van dit dorp lag noord-zuid en zoals gebrui-kelijk parallel aan een beek, in dit geval het stroompje de Aa of Groote Diep. Deze as sloot noordelijk aan op de nog steeds bestaande bewoningsas van het dorpje Een. Langs deze bewoningsas lag ook de kerk van Veenhuizen, waarvan de kerk-heuvel nog resteert als het ‘Spaanse kerk-hof’. Het dorp Veenhuizen was blijkbaar in 1639 al lange tijd verlaten, maar de oude huisplaatsen, ruim 70 in getal,

waren toen nog goed herkenbaar aan de erfsloten, de bakhuizen en zelfs aan de stiepen waar de gebinten op hadden gestaan. De oude erven lagen langs de oude weg van Een naar de kerk, dat wil zeggen dwars op de pas later gegraven Schipsloot. De teloorgang van het dorp zal ongetwijfeld te maken hebben met de slechte drainage op die plek. De Schip-sloot werd in 1550 natuurlijk niet voor niets aangelegd daar waar in de onder-grond al een natuurlijke laagte in het kei-leemreliëf aanwezig was. Dat hadden de middeleeuwse ontginners niet in de gaten, maar daar zullen ze al snel achter zijn gekomen. De akkerbouw zal op deze plek niet echt succesvol geweest zijn. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat ze daarom hebben omgezien naar andere manieren van levensonderhoud. De grote hoeveelheid kogelpotaardewerk wijkt in vormenspectrum en met zijn slechte makelij nogal af van wat we uit normale agrarische nederzettingen in Drenthe kennen. De gedetailleer de beschrijving van schoolmeester De Muinck laat eigenlijk maar één verklaring toe: de inwoners van het middeleeuwse Veenhuizen hebben zich op redelijk gro-te schaal beziggehouden met de produc-tie van teer, pek dan wel medicinale olie of gom volgens de ‘dubbele-potmethode’.

Dit is een droge destillatiemethode waar-bij uit hout, bast of wortels een olieachtig product wordt vervaardigd. Het eindpro-duct daarbij is afhankelijk van welke grondstof gebruikt wordt. In de praktijk van Veenhuizen ging dat als volgt in zijn werk. In het veen werd een kuil gegraven. Op de bodem daarvan werd een klein kogelpotje gezet. De kuil werd weer opgevuld en rondom het kogelpotje werden vuistgrote keien geplaatst. Het potje werd afgedekt met een deksel waar-in een gat was aangebracht. Daarvan res-teren de scherven met doorboorde deksel-knoppen, waarvan een f link aantal bewaard is gebleven. Vervolgens werd, al naar gelang het product dat men wilde bereiden, een grotere kogelpot gevuld met berkenbast, wortels van naaldbomen of hout van de jeneverbes. Over het kleine potje werd dan deze grotere kogelpot geplaatst, maar dan omgekeerd, dus met de halsopening naar beneden. Dan werd de hals rondom met leem aangesmeerd en werd de rand van de grotere kogelpot ook weer omgeven met een krans van ste-nen. Zowel De Muinck, Brunsting, Houts-ma als Waterbolk maken melding van plekken in het veen met ongebakken leem en keien. De bedoeling van de keien zal zijn geweest om zo veel mogelijk te verhin-deren dat het vuur rondom de grotere

Afb. 6 Buitenissig model kogelpot (15 cm hoog) uit Veenhui-zen uit de voor-malige collectie Houts ma (NAD inv.nr. 2007/VIII 102). Inzet: textiel nabij de rand. Foto: J.R. Beuker.

Westerheem oktober 2015, nr. 5

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen | 277276 | Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

Enkele van de potten die hij bij zijn waar-neming vond, zijn nu in de collectie van het Drents Museum opgenomen. Of hij ze met de fiets mee terug heeft genomen, is niet duidelijk.

Ook ongebakken leem Ook na de oorlog ging de hapsnap verve-ning nog gewoon door en steeds weer kwamen er scherven tevoorschijn. In 1953 stuurde de heer Pelinck, toentertijd direc-teur van museum De Lakenhal in Leiden, een aantal in De Bieuw gevonden scher-ven ter beoordeling naar de ROB. Ze wer-den door Renaud gedetermineerd als “plaatselijk vervaardigd grof keukengoed, dat in het algemeen 12de - 13de eeuw, misschien soms nog wel later, gedateerd mag worden.”18 In hetzelfde decennium werden ook vondsten verzameld door P. Houtsma, leraar aan de MULO in Waskemeer. Gedeeltelijk had hij de vondsten gekregen en gekocht via kinderen die bij hem in de klas zaten. Voor een ander deel verzamel-de hij ook zelf materiaal in De Bieuw. “De turfgraverijen waren tamelijk wild en niet echt systematisch georganiseerd,” aldus Houtsma.19 Hij wist verder te melden dat er stenen gevonden werden in De Bieuw en dat er in het veen ook klompen verse ongebakken klei voorkwamen. Van die klei had hij een monster genomen en er een bal van gemaakt.20 Onder de vond-sten uit de collectie van Houtsma bevindt zich, naast scherven van grove kogelpot-ten, ook een buitenissig model kogelpot waarvan de rand blijkens een beschadi-ging een stukje textiel bevat21 (afb. 6). Enkele jaren later in 1956 werden er weer vondsten gemeld aan het BAI (het huidi-ge Groninger Instituut voor Archeologie -GIA). Dit keer ging prof. H.T. Waterbolk zelf poolshoogte nemen. Hij constateert dat: “veel scherven voor de dag gekomen [zijn] en ook de volledige pot. Op het terrein lagen nu nog veel scherven. Zij blijken ver-spreid tussen het sterk vergane veen door het gehele profiel voor te komen, van de huidige oppervlakte tot ±1 m diep. Ook ongebakken leem komt voor.”22 Waterbolk adviseert nader onderzoek zolang het nog kan, maar dat komt er niet van.

Zolang er nog veen te vinden was, werd er turf gegraven en bleven ook vondsten tevoorschijn komen uit De Bieuw. In 1960 was het weer raak. De voorgraver van het BAI, Meijer, ging een kijkje nemen en meldde: “Tijdens het ontginnen van een perceel veen (plm. 80 cm dik) wer-den onderin het veen op het zand een kogel-pot en fragmenten van kogelpotten en een bewerkt stuk hout gevonden. (…) over het ter-rein verspreid [zijn] overal kogelpotscherven te vinden.”23

Ongeveer in dezelfde tijd moet ook een grote hoeveelheid materiaal zijn opge-raapt door dr. Siebinga, arts te Opeinde.24 Via het Fries Museum kwam deze collec-tie in Assen en later in Nuis terecht. Bij dit materiaal bevindt zich wederom een aantal kogelpotscherven met doorboorde dekselknoppen. In het algemeen is het aardewerk net als eerdere vondsten van zeer slechte kwaliteit, alsof men helemaal geen moeite heeft gedaan om fatsoenlij-ke potten te maken. In 2007 is een groot, niet in cultuur gebracht stuk van De Bieuw door middel van grondboringen onderzocht. Daarbij zijn geen ‘archeolo-gische indicatoren’ aangetroffen. In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd: “Beperkingen of beschermende maatregelen zijn voor plangebied De Bieuw te Veenhui-zen niet wetenschappelijk te verdedigen. Nader archeologisch vervolgonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.”25

InterpretatieWat kunnen we nu uit al deze waarne-mingen concluderen? Het is duidelijk dat Veenhuizen in de 14e eeuw een flinke veenontginning is geweest, zoals er in die tijd talloze werden aangelegd. De as van dit dorp lag noord-zuid en zoals gebrui-kelijk parallel aan een beek, in dit geval het stroompje de Aa of Groote Diep. Deze as sloot noordelijk aan op de nog steeds bestaande bewoningsas van het dorpje Een. Langs deze bewoningsas lag ook de kerk van Veenhuizen, waarvan de kerk-heuvel nog resteert als het ‘Spaanse kerk-hof’. Het dorp Veenhuizen was blijkbaar in 1639 al lange tijd verlaten, maar de oude huisplaatsen, ruim 70 in getal,

waren toen nog goed herkenbaar aan de erfsloten, de bakhuizen en zelfs aan de stiepen waar de gebinten op hadden gestaan. De oude erven lagen langs de oude weg van Een naar de kerk, dat wil zeggen dwars op de pas later gegraven Schipsloot. De teloorgang van het dorp zal ongetwijfeld te maken hebben met de slechte drainage op die plek. De Schip-sloot werd in 1550 natuurlijk niet voor niets aangelegd daar waar in de onder-grond al een natuurlijke laagte in het kei-leemreliëf aanwezig was. Dat hadden de middeleeuwse ontginners niet in de gaten, maar daar zullen ze al snel achter zijn gekomen. De akkerbouw zal op deze plek niet echt succesvol geweest zijn. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat ze daarom hebben omgezien naar andere manieren van levensonderhoud. De grote hoeveelheid kogelpotaardewerk wijkt in vormenspectrum en met zijn slechte makelij nogal af van wat we uit normale agrarische nederzettingen in Drenthe kennen. De gedetailleer de beschrijving van schoolmeester De Muinck laat eigenlijk maar één verklaring toe: de inwoners van het middeleeuwse Veenhuizen hebben zich op redelijk gro-te schaal beziggehouden met de produc-tie van teer, pek dan wel medicinale olie of gom volgens de ‘dubbele-potmethode’.

Dit is een droge destillatiemethode waar-bij uit hout, bast of wortels een olieachtig product wordt vervaardigd. Het eindpro-duct daarbij is afhankelijk van welke grondstof gebruikt wordt. In de praktijk van Veenhuizen ging dat als volgt in zijn werk. In het veen werd een kuil gegraven. Op de bodem daarvan werd een klein kogelpotje gezet. De kuil werd weer opgevuld en rondom het kogelpotje werden vuistgrote keien geplaatst. Het potje werd afgedekt met een deksel waar-in een gat was aangebracht. Daarvan res-teren de scherven met doorboorde deksel-knoppen, waarvan een f link aantal bewaard is gebleven. Vervolgens werd, al naar gelang het product dat men wilde bereiden, een grotere kogelpot gevuld met berkenbast, wortels van naaldbomen of hout van de jeneverbes. Over het kleine potje werd dan deze grotere kogelpot geplaatst, maar dan omgekeerd, dus met de halsopening naar beneden. Dan werd de hals rondom met leem aangesmeerd en werd de rand van de grotere kogelpot ook weer omgeven met een krans van ste-nen. Zowel De Muinck, Brunsting, Houts-ma als Waterbolk maken melding van plekken in het veen met ongebakken leem en keien. De bedoeling van de keien zal zijn geweest om zo veel mogelijk te verhin-deren dat het vuur rondom de grotere

Afb. 6 Buitenissig model kogelpot (15 cm hoog) uit Veenhui-zen uit de voor-malige collectie Houts ma (NAD inv.nr. 2007/VIII 102). Inzet: textiel nabij de rand. Foto: J.R. Beuker.

Westerheem oktober 2015, nr. 5

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen | 279278 | Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

kogelpot zich naar onder toe zou uitbrei-den. Het kleine kogelpotje onderin moest koel blijven. Het aansmeren met leem was bedoeld om te verhinderen dat er zuurstof bij kwam. Anders ging het hout smeulen of branden. Rondom de grote kogelpot werd een flink vuur gestookt, waardoor het hout zuurstofloos werd verhit. Bij deze pyrolyse kwamen teerdampen vrij die in de koude omgeving van het onderste pot-je konden condenseren. Daar verzamelde zich zo een plasje teer of olie. Deze metho-de vinden we in de 13e eeuw al keurig beschreven in het boek uit ca. 1270 Der Naturen bloeme van Jacob van Maerlant (1235-1291). Hij schrijft daar over de jene-verbes (afb. 7): “Van desen houte maect men mede / olie van grooter moghenthede: / t’eersten moet ghedroghet wesen / in die lucht dat hout van desen. / Dan set men enen pot gheheel / in d’aerde diep ghenouch een deel, / ende dien ydel oec terstont / ende enen and-ren up sinen mont, / die hevet inden bodem een gat. / Vul vandien houte legz men dat, / ende stoppet boven so tien tijden, / datter gheene lucht uut mach lijden. / Dan maect men anden pot een vier / also starc ende also fier, / dat dat hout binnen versmacht. / Also comt met groter cracht / ute dien houte een lettellijn olie, diere ende fijn, / inden neder-sten pot tier stede.”26

In vergelijking hiermee heeft men in Veenhuizen een kleine variatie toegepast door niet een grotere pot met gaten in de bodem op de kleine pot te zetten en dan de bovenkant van de grote pot af te dek-ken. In plaats daarvan heeft men op de kleine pot een deksel met een gat er in gelegd en daar overheen een omgekeerde grotere kogelpot. Het resultaat is hetzelf-de zolang de potten maar met elkaar in verbinding staan, zodat de houtdamp in de onderste pot kan condenseren. De toepassingen van teer zijn natuurlijk talrijk te vinden in de middeleeuwse hui-zen- en scheepsbouw. Voor olie en gom, zoals beschreven bij de toepassing van hout van jeneverbes, waren tal van medi-cinale toepassingen. Jacob van Maerlant geeft daarvan een aantal voorbeelden, zowel voor in- als uitwendig gebruik. Wat Brunsting in 1941 aantrof, is vermoe-delijk een voorbereid, maar niet uitge-voerd stookproces. De takken die als brandstof moesten dienen waren nog boven de kogelpotten aanwezig. Dat hij vermeldt dat het kogelpotaardewerk “bij-na niet gebakken” lijkt, doet vermoeden, dat bij de productie veelal ongebakken aardewerk werd gebruikt. Dat lijkt logisch, want het zou immers bij het stookproces toch wel gebakken worden. Dat Brun-sting dus aan een pottenbakkersoven dacht, is niet zo verwonderlijk. Dat het aardewerk in Veenhuizen er in het alge-meen zo ruw en onverzorgd uit ziet, is bij dit gebruik voor teerproductie ook goed voorstelbaar. De beter bekende destillatiemethode van alcohol gebeurde door het afleiden van dampen aan de bovenkant (Lat. per ascen-sum). Bij de dubbele-potmethode voor teer en gom gebeurt eigenlijk precies hetzelf-de, maar dan aan de onderkant (Lat. per descensum). Met deze methode is nog tot rond de Tweede Wereldoorlog in Zuid-Frankrijk en Noord-Afrika olie gewonnen (afb. 8). Archeologische aanwijzingen voor deze teer- dan wel gombereiding in de Middeleeuwen zijn tot dusverre nau-welijks bekend, of misschien is het beter te zeggen niet herkend.27 Het is in de Late Middeleeuwen vermoedelijk wel degelijk

een gebruikelijk proces geweest. Getuige de talrijke plekken waar in Veenhuizen steeds weer dezelfde verschijnselen tevoorschijn kwamen, moet daar in ieder geval een redelijk grootschalige teer- of gomproductie hebben plaatsgevonden. Het heeft niet mogen baten. De bewoning in Veenhuizen (in de 14e eeuw circa 70 erven?) wist ook met dit ambachtelijke werk het hoofd niet boven water te hou-den. Men trok weg (in de 15e eeuw?) en in de 17e eeuw resteerden slechts drie boer-derijen. Die moesten evenwel het veld rui-men toen in 1823 door de Maatschappij van Weldadigheid ter plaatse een dwang-kolonie voor bedelaars werd gesticht. Het hele landschap was al in de 16e eeuw opnieuw ingericht voor een mislukte grootschalige vervening. Alleen het Spaanse kerkhof herinnert in het land-schap nog aan de middeleeuwse activitei-ten, die hier ooit hebben plaats gevonden. De rookpluimen van de 14e-eeuwse teer- of gomstokerijen met hun ongetwijfeld specifieke geur bestaan alleen nog in de verbeelding van de auteur.

NaschriftOp 26 en 27 juni is in een archeologisch experiment het stoken van jeneverbes-houtolie met de dubbele-pot-methode nagedaan. Van de ervaringen daarbij zal

verslag worden gedaan in een artikel dat in een van de volgende nummers van Westerheem zal verschijnen. Ook is in augustus een onderzoek uitgevoerd waar-bij in het laboratorium aankoeksels op het aardewerk uit Veenhuizen zijn geanaly-seerd met de FTIR- en de DTMS-metho-de. Die resultaten zullen tevens in een van de volgende nummers van Westerheem aan de orde komen.

Drents MuseumBrink 19401 HS [email protected]

Noten1 De auteur is sinds 1985 conservator archeologie bij het Drents

Museum in Assen.2 Oorkondeboek van Groningen en Drenthe 1899, nr. 699.3 Stol 1996, p. 28.4 Van Vilsteren 1994b.5 Van Vilsteren 1994b, 20 (noot 6).6 Het origineel uit 1639 is zeer slecht leesbaar, maar een kopie uit

1794 is in uitstekende staat (Drents Archief, Topografische Atlas nr. 130).

7 Pelinck 1989, 13.8 Van Dokcum 1899, p. 20-21.9 Zie ook nieuwe Drentse Volksalmanak 1899, p. 20-21.10 Verslag Museum 1906, 8.11 Enkele van de vondsten zijn geïnventariseerd onder nummer

1906/X 4.

Afb. 8 Schema van de productie van olie uit hout van de tamariks (A) bij de Tidikelt in Algerije, circa 1900. In dit geval werd van de olie ook nog de zware (B) en de lichte fractie (C) gescheiden. Rood-bruin: aardewerk; lichtblauw: klei. Bron: Voinot 1909.

Afb. 7 Tekstgedeelte over de jeneverbes (f. 139) uit Der Natu-ren Bloeme (circa 1266) door Jacob van Maerlant (ca. 1235 - ca. 1300). Foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.

Westerheem oktober 2015, nr. 5

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen | 279278 | Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

kogelpot zich naar onder toe zou uitbrei-den. Het kleine kogelpotje onderin moest koel blijven. Het aansmeren met leem was bedoeld om te verhinderen dat er zuurstof bij kwam. Anders ging het hout smeulen of branden. Rondom de grote kogelpot werd een flink vuur gestookt, waardoor het hout zuurstofloos werd verhit. Bij deze pyrolyse kwamen teerdampen vrij die in de koude omgeving van het onderste pot-je konden condenseren. Daar verzamelde zich zo een plasje teer of olie. Deze metho-de vinden we in de 13e eeuw al keurig beschreven in het boek uit ca. 1270 Der Naturen bloeme van Jacob van Maerlant (1235-1291). Hij schrijft daar over de jene-verbes (afb. 7): “Van desen houte maect men mede / olie van grooter moghenthede: / t’eersten moet ghedroghet wesen / in die lucht dat hout van desen. / Dan set men enen pot gheheel / in d’aerde diep ghenouch een deel, / ende dien ydel oec terstont / ende enen and-ren up sinen mont, / die hevet inden bodem een gat. / Vul vandien houte legz men dat, / ende stoppet boven so tien tijden, / datter gheene lucht uut mach lijden. / Dan maect men anden pot een vier / also starc ende also fier, / dat dat hout binnen versmacht. / Also comt met groter cracht / ute dien houte een lettellijn olie, diere ende fijn, / inden neder-sten pot tier stede.”26

In vergelijking hiermee heeft men in Veenhuizen een kleine variatie toegepast door niet een grotere pot met gaten in de bodem op de kleine pot te zetten en dan de bovenkant van de grote pot af te dek-ken. In plaats daarvan heeft men op de kleine pot een deksel met een gat er in gelegd en daar overheen een omgekeerde grotere kogelpot. Het resultaat is hetzelf-de zolang de potten maar met elkaar in verbinding staan, zodat de houtdamp in de onderste pot kan condenseren. De toepassingen van teer zijn natuurlijk talrijk te vinden in de middeleeuwse hui-zen- en scheepsbouw. Voor olie en gom, zoals beschreven bij de toepassing van hout van jeneverbes, waren tal van medi-cinale toepassingen. Jacob van Maerlant geeft daarvan een aantal voorbeelden, zowel voor in- als uitwendig gebruik. Wat Brunsting in 1941 aantrof, is vermoe-delijk een voorbereid, maar niet uitge-voerd stookproces. De takken die als brandstof moesten dienen waren nog boven de kogelpotten aanwezig. Dat hij vermeldt dat het kogelpotaardewerk “bij-na niet gebakken” lijkt, doet vermoeden, dat bij de productie veelal ongebakken aardewerk werd gebruikt. Dat lijkt logisch, want het zou immers bij het stookproces toch wel gebakken worden. Dat Brun-sting dus aan een pottenbakkersoven dacht, is niet zo verwonderlijk. Dat het aardewerk in Veenhuizen er in het alge-meen zo ruw en onverzorgd uit ziet, is bij dit gebruik voor teerproductie ook goed voorstelbaar. De beter bekende destillatiemethode van alcohol gebeurde door het afleiden van dampen aan de bovenkant (Lat. per ascen-sum). Bij de dubbele-potmethode voor teer en gom gebeurt eigenlijk precies hetzelf-de, maar dan aan de onderkant (Lat. per descensum). Met deze methode is nog tot rond de Tweede Wereldoorlog in Zuid-Frankrijk en Noord-Afrika olie gewonnen (afb. 8). Archeologische aanwijzingen voor deze teer- dan wel gombereiding in de Middeleeuwen zijn tot dusverre nau-welijks bekend, of misschien is het beter te zeggen niet herkend.27 Het is in de Late Middeleeuwen vermoedelijk wel degelijk

een gebruikelijk proces geweest. Getuige de talrijke plekken waar in Veenhuizen steeds weer dezelfde verschijnselen tevoorschijn kwamen, moet daar in ieder geval een redelijk grootschalige teer- of gomproductie hebben plaatsgevonden. Het heeft niet mogen baten. De bewoning in Veenhuizen (in de 14e eeuw circa 70 erven?) wist ook met dit ambachtelijke werk het hoofd niet boven water te hou-den. Men trok weg (in de 15e eeuw?) en in de 17e eeuw resteerden slechts drie boer-derijen. Die moesten evenwel het veld rui-men toen in 1823 door de Maatschappij van Weldadigheid ter plaatse een dwang-kolonie voor bedelaars werd gesticht. Het hele landschap was al in de 16e eeuw opnieuw ingericht voor een mislukte grootschalige vervening. Alleen het Spaanse kerkhof herinnert in het land-schap nog aan de middeleeuwse activitei-ten, die hier ooit hebben plaats gevonden. De rookpluimen van de 14e-eeuwse teer- of gomstokerijen met hun ongetwijfeld specifieke geur bestaan alleen nog in de verbeelding van de auteur.

NaschriftOp 26 en 27 juni is in een archeologisch experiment het stoken van jeneverbes-houtolie met de dubbele-pot-methode nagedaan. Van de ervaringen daarbij zal

verslag worden gedaan in een artikel dat in een van de volgende nummers van Westerheem zal verschijnen. Ook is in augustus een onderzoek uitgevoerd waar-bij in het laboratorium aankoeksels op het aardewerk uit Veenhuizen zijn geanaly-seerd met de FTIR- en de DTMS-metho-de. Die resultaten zullen tevens in een van de volgende nummers van Westerheem aan de orde komen.

Drents MuseumBrink 19401 HS [email protected]

Noten1 De auteur is sinds 1985 conservator archeologie bij het Drents

Museum in Assen.2 Oorkondeboek van Groningen en Drenthe 1899, nr. 699.3 Stol 1996, p. 28.4 Van Vilsteren 1994b.5 Van Vilsteren 1994b, 20 (noot 6).6 Het origineel uit 1639 is zeer slecht leesbaar, maar een kopie uit

1794 is in uitstekende staat (Drents Archief, Topografische Atlas nr. 130).

7 Pelinck 1989, 13.8 Van Dokcum 1899, p. 20-21.9 Zie ook nieuwe Drentse Volksalmanak 1899, p. 20-21.10 Verslag Museum 1906, 8.11 Enkele van de vondsten zijn geïnventariseerd onder nummer

1906/X 4.

Afb. 8 Schema van de productie van olie uit hout van de tamariks (A) bij de Tidikelt in Algerije, circa 1900. In dit geval werd van de olie ook nog de zware (B) en de lichte fractie (C) gescheiden. Rood-bruin: aardewerk; lichtblauw: klei. Bron: Voinot 1909.

Afb. 7 Tekstgedeelte over de jeneverbes (f. 139) uit Der Natu-ren Bloeme (circa 1266) door Jacob van Maerlant (ca. 1235 - ca. 1300). Foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.

Westerheem oktober 2015, nr. 5

Meer democratie in de archeologie | 281280 | Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

12 Verhart 2008, p. 139.13 In twee delen in het Nieuwsblad van het Noorden van 3 en 10 oktober 1906.14 Holwerda 1907, p. 39.15 Deze vondsten werden in 1909/1910 overgedaan aan het Fries Museum (zie Jaarverslag Fries Genootschap

1909/1910, p. 44, nr. 15) en later naar het Drents Museum overgeheveld (1986/IV 33).16 Van Vilsteren 1994b; Luning 2013, p. 123.17 Van Vilsteren 2015.18 Correspondentie-archief RCE: brieven van 8 en 13 juli 1953. Waar de betreffende scherven later beland zijn, is

niet duidelijk. 19 Interview met de auteur 2 maart 1993. Verslag daarvan in archief Drents Museum. 20 Deze is in opgedroogde vorm nog aanwezig in de collectie in het Archeologisch Depot in Nuis, inv.nr. 1993/III 2. 21 Ook met andere vondsten uit de collectie Houtsma afgebeeld bij Van Vilsteren 1994a, p. 193.22 Dagrapport 18 juni 1956 (Collectie Rijksuniversiteit Groningen, Groninger Instituut voor Archeologie). De vonds-

ten van deze veldverkenning bevinden zich nu in de collectie van het Archeologisch Depot in Nuis, inv.nr. 1956/VI 1-2.

23 Dagrapport 15 februari 1960 (Collectie Rijksuniversiteit Groningen, Groninger Instituut voor Archeologie). Wat er met de vondsten van deze veldverkenning is gebeurd, is niet duidelijk. Ze bevinden zich niet in de collectie van het Archeologisch Depot in Nuis.

24 Niet uit te sluiten is, dat hij het van een van zijn patiënten gekregen heeft. Deze vondsten bevinden zich nu in de collectie van het Archeologisch Depot in Nuis, inv.nrs. 1963/IX en 1974/VII 4.

25 Tulp 2007, p. 12.26 Zie: Der Naturen Bloeme 8 – bomen. Op 3 juni 2015 ontleend aan: http://adcs.home.xs4all.nl/NatBl/NatBl08.

html#Juniperus.27 Alleen uit de Provence en uit het oosten van Duitsland zijn daarvan duidelijke sporen gevonden (resp. Burri

2010, 12-15 en Lukaszewska e.a. 2012). Zie ook Kurzweil en Todtenhaupt 1990 voor experimenten met de tech-niek van teerbereiding volgens het Doppeltopf-Verfahren.

LiteratuurBurri, S., 2010: Production et commerce de la poix et de l’huile de cade en basse Provence au Moyen Âge, in:

C. Delhon, I. Théry-Parisot en S. Thiébault (red.), Des hommes et des plantes. Exploitation et gestion des ressources végétales de la Préhistoire à nos jours. Actes des XXXe Journées internationales d’archéologie et d’histoire d’Antibes. 22-24 octobre 2009, Antibes, 3-17.

Dokcum, P. van, 1899: Iets over de schansen bij Een. De schans van Portugal en Zwartendijksterschans, Nieuwe Drentse Volksalmanak 17, 19-23.

Faber, R., 1983: Veenhuizen, één, twee, drie, Assen.Holwerda, J.H., 1907: Nederland’s vroegste beschaving – Proeve van een archeologisch systeem, Leiden.Jansen, S., 2008: Het pauperparadijs: een familiegeschiedenis, Amsterdam.Kurzweil, A. en D. Todtenhaupt 1990: Das Doppeltopf- Verfahren – eine rekonstruierte mittelalterliche Methode

der Holzteergewinnung, in: M. Fansa (red.), Experimentelle Archäologie in Deutschland, Oldenburg, 472-479.Lukaszewska, D, S. Krabath en P. Schöneburg 2012: Archäologische Untersuchungen zur spätmittelalterlichen und

neuzeitlichen Waldnutzung in der Oberlausitz, Ergebnisse der Ausgrabungen im Vorfeld des Braunkohlentage-baus Nochten bei Weisswasser, Ausgrabungen in Sachsen 3 (Beiheft 24), 211-215.

Luning, H.M., 2013: Volgens kapitein Bellen – archeologie, folklore en wichelarij op de Veluwe en in Drenthe, Leiden.M. de (= Muinck, F. de), 1906: Uit Drenthe’s oudheid, Nieuwsblad van het Noorden 3 en 10 oktober.Pelinck, E., 1989: Veenhuizen – een buurschap in het kerspel Norg tot 1825, Norg.Stol, T., 1996: Veenhuizen: De ontwikkeling van het landschap tot het begin van de 19de eeuw, Historisch-Geogra-

fisch Tijdschrift 14 nr. 1, 24-35.Tulp, C., 2007: Veenhuizen, De Bieuw (Dr.). Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek. (Steekproefrapport

2007-08/2), Zuidhorn.Verbeek, S., 2012: Sporen van een vergeten gebruik? De Waterspiegel (mei 2012), 9.Verhart, L.B.M., 2008: Verkenningen in het noorden met ‘onaangename’ gevolgen – De eerste schreden van

J.H. Holwerda in de Nederlandse archeologie, Nieuwe Drentse Volksalmanak 125, 117-150.Vilsteren, V.T. van, 1994a: Norg, in: W.A.B. van der Sanden, Archeologie in Drenthe 1991-1992, Nieuwe Drentse

Volksalmanak 111, 192-193. Vilsteren, V.T. van, 1994b: Het Spaanse Kerkhof - relict van een verdwenen dorp, Waardeel - Drents Historisch Tijd-

schrift 14 nr. 3, 17-22.Vilsteren, V.T. van, 2015: Een mislukte kraak uit de 14de eeuw – over een onderzoekje in 1941 in Veenhuizen (Dr.),

Paleo-aktueel 26.Voinot, L., 1909: Le Tidikelt (suite et fin): deuxième partie: Le Tidikelt sous la domination des Français, Bulletin

trimestriel de la Société de Géographie et d’Archéologie d’Oran 29, 419-480.

Hoe democratisch is de Nederlandse archeologie anno 2015? Kreeg de participatiesamenleving die in

2013 van overheidswege over ons vaardig werd, ook vat op de archeologie? Wie zit aan de knoppen in

archeologisch Nederland? Wie bepaalt de richting waarin we ons begeven? Het voorstel Erfgoedwet

dat eind 2014 ter goedkeuring is gezonden aan de Tweede Kamer verwijst fijntjes naar ‘het veld’ als het

belangrijkste reguleringsmechanisme in ons bestel. Alleen als ‘het veld’ er niet uit komt, grijpt de over-

heid in. Maar wat ‘het veld’ wil, blijkt nogal eens voorbij te gaan aan wat de burger wil.

Henny Groenendijk1

Meer democratie in de archeologie

In dit artikel laat ik zien welke weg de provincie Groningen sinds 2009 bewan-delt om meer inwoners bij de archeologie te betrekken. In dat jaar werd ‘Stroom-versnelling II. Cultuurnota 2009-2012 Provincie Groningen’ van kracht waarin burgerparticipatie zich ook uitstrekt tot de archeologie. In hetzelfde jaar vestigde de provincie Groningen de leerstoel Archeologie en maatschappij aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2009 kreeg de democratisering van de archeo-logie in Groningen een zetje in de rug.

Ivoren torens kom je in de Nederlandse archeologie niet meer tegen. Meer inter-actie met het publiek grijpt breed om zich heen. Ook provincies begrepen dat. Onder verschillende benamingen zien we archeologische informatiecentra ver-rijzen die meer zijn dan depots van bodemvondsten alleen - zoals het Huis van Hilde in Noord-Holland, het Archeo-logiehuis in Zuid-Holland, het Schuitvlot in Zeeland, de verbouwde graansilo in Overijssel en in de drie noordelijke pro-vincies de onlangs geopende publieks-ruimte van het Noordelijk Archeologisch Depot. Hilarisch eigenlijk, het rijk heeft de term ‘archeologisch informatiecen-trum’ voor depots voor bodemvondsten aanvankelijk in de Wet op de archeologi-

sche monumentenzorg (Wamz 2007) willen opnemen, maar zag daar vanwege mogelijke extra financiële claims van de provincies van af. En nu pakken de pro-vincies toch zelf de draad op; hun archeo-logische depots willen graag meer zijn dan een opslagplaats voor potten en pan-nen.Meer interactie met het publiek is een legitimatie geworden en leidt vaak tot onverwachte acties en vooral creatieve ideeën. Het gebruik van archeologische objecten voor creatieve doeleinden doet nog menig archeoloog huiveren, maar heeft ook positieve kanten. De inzet van hunebed G1 als decor voor de toneelgroep Peer Group Young is daarvan een voor-beeld. Dit soort medegebruik kweekt

Afb. 1 Toneelgroep Peer Group Young speelt een voor-stelling tegen het decor van hunebed G1 (Noordlaren) in 2010. Zulk mede-gebruik schaadt het monument niet en kweekt bij spelers en publiek meer begrip voor de vrij toeganke-lijke monumenten. Foto: auteur.

Westerheem oktober 2015, nr. 5


Recommended