Date post: | 03-Dec-2023 |
Category: |
Documents |
Upload: | leidenuniv |
View: | 1 times |
Download: | 0 times |
101
Romeinse munten in de antieke literatuur
Door Prof. Dr. Liesbeth Claes§
Vandaag zijn velen gefascineerd door Romeinse munten. Ook van meerdere Romeinse
schrijvers is geweten dat ze interesse toonden voor munten al dan niet in meer of mindere
mate. Ze verwezen naar één of zelfs meerdere munten in hun werken of ze gebruikten een
bepaald munttype ter illustratie van hun (historisch) verhaal. Via deze literaire werken zijn er
ons enkele tientallen muntbeschrijvingen overgeleverd. Hoewel ze vaak vergeten worden, zijn
deze muntverwijzingen en -beschrijvingen voor numismaten en historici van grote waarde. Zij
geven bijvoorbeeld aan hoe personen in de oudheid de afbeeldingen op de munten opmerkten,
herkenden en eventueel konden interpreteren. Deze informatie geeft ons inzicht in de
communicatieve waarde van de Romeinse munten vooral dan van de keizerlijke munten.
Omdat er geen legaal kader bestond voor de keizerlijke opvolging of verkiezing moest een
keizerlijke kandidaat op zoek naar andere middelen om zijn keizerschap te legitimeren en te
versterken. Een manier om zijn keizerlijke machtspositie te legitimeren of versterken was
door het verspreiden van verbale en visuele boodschappen onder senatoren, Romeinse
soldaten, politieke medestanders en andere onderdanen. Boodschappen over zijn goede
deugden, militaire overwinningen, bouwconstructies, idealen, goddelijke steun, afkomst en
familie konden de keizer zijn positie kracht bijzetten. Om deze boodschappen te verzenden
had de keizer media nodig, zoals sculpturen, monumentale bouwwerken, ere-inscripties en
munten. Deze media konden met woorden en/of beelden de boodschappen overbrengen. De
wijze waarop de soldaten en de onderdanen deze boodschappen begrepen besliste over het
aanblijven van de keizer en soms zelfs over zijn levenslot.1
In dit artikel willen we inzoomen op de communicatieve eigenschap van de Romeinse
munten. Munten waren een ideaal medium om boodschappen te verspreiden. Niet alleen
werden ze op bijna ‘industriële’ schaal geproduceerd en verspreid over het Romeinse rijk, ook
waren ze toegankelijk voor alle lagen van de bevolking.2 Deze mediale eigenschappen maken
van de Romeinse keizerlijke muntslag een goed medium, maar dan wel op voorwaarde dat het
doelpubliek van de muntboodschappen de afbeeldingen opmerkten en konden interpreteren.
In het verleden zijn al verschillende onderzoekers ingegaan op de vraag of antieke personen al
dan niet hun muntafbeeldingen opmerkten en juist interpreteerden. De discussie is verdeeld
over twee uitersten waarvan de ene uiterste stroming meent dat muntafbeeldingen een louter
economische rol speelden en op die manier ook geraadpleegd werden (Crawford 1983;
Duncan-Jones 2005), terwijl wetenschappers van het andere uiterste menen dat de variërende
muntboodschappen veelal in de oudheid begrepen werden (Ehrhard 1984; Lummel 1991;
Metcalf 1993; Hekster 2003). In dit artikel willen we stilstaan bij de vraag of dat de Romein
wel degelijk bewust was dat er boodschappen op zijn munten stonden en of hij die kon
§ Liesbeth Claes verdedigde haar proefschrift aan de Radboud Universiteit te Nijmegen, Nederland, dat
handelde over de representatie van de keizerlijke voorouders en familie op de Romeinse centrale muntslag
getiteld: Kinship and Coins: Ancestors and Family on Roman Imperial Coinage under the Principate. Een
samenvatting van het proefschrift is te vinden op haar academia.edu pagina. Momenteel is zij werkzaam als
docent aan de Universiteit Leiden en als praktijkassistent aan de KULeuven. Email:
[email protected]. Dit artikel is deels een uitwerking van haar NKV-lezing “Toen de munten
nog spraken. Imperiale boodschappen op de centrale muntslag en de receptie ervan.” Alle vertalingen in dit
artikel zijn van de auteur. De afgebeelde munten zijn geciteerd volgens de catalogi RRC: Crawford (1974).
Roman Republican Coinage, 2 dln., Cambridge en RIC: Sutherland, Mattingly, Sydenham, e.a. (1921-2008).
The Roman Imperial Coinage, 10 dln., London. Tenzij anders vermeld, zijn alle afbeeldingen van het British
Museum (Courtesy@Trustees of the British Museum). 1 Ando, 2000; Hekster, 2003, 20-35; Noreña, 2010, 248-268.
2 Voor meer over de communicatieve waarde van de Romeinse muntslag zie de volgende werken: Hekster, 2003;
Kaczynski - Nüsse, 2009, 93-107; Levick, 1982, 104-116; Lummel, 1991; Metcalf, 1993, 337-346; Noreña,
2001, 146-186; 2010, 248-268; Rowan, 2011, 991-998.
102
interpreteren. Literaire verwijzingen zijn hierbij een bron bij uitstek omdat zij soms concrete
voorbeelden geven hoe muntafbeeldingen opgemerkt werden en hoe hun boodschappen
geïnterpreteerd werden. Hoewel literaire bronnen veelal een beeld van een geleerde
bovenklasse schetsen, geven ze hier en daar ook hints over de muntkennis van de brede
onderklasse. Tot nu toe heeft Ando (2000) het meest volledige overzicht van antieke literaire
verwijzingen naar Romeinse munten opgelijst. Andere wetenschappers zijn Levick (1982),
Ehrhardt (1984), Wolters (1999), Hekster (2003) en Manders (2012) die in kader van hun
onderzoek naar de communicatieve eigenschappen van de Romeinse muntslag ook antieke
verwijzingen naar Romeinse munten in hun argumentatie verwerkten.
Dit artikel tracht een opsomming van alle gekende literaire muntverwijzingen weer te geven,
en daarbij wil het een stap verder gaan om deze verwijzingen ook te analyseren en te
vergelijken met elkaar. Chronologisch zullen de muntbeschrijvingen besproken worden uit de
werken van de volgende schrijvers: Plautus, Plinius de Oudere, Martialis, Suetonius, Cassius
Dio, Herodianus, Fronto en Eusebius, Sozomenus, Socrates en Efrem de Syriër. Daarnaast
worden ook de muntbeschrijvingen in de werken Historia Augusta en de De rebus bellicis,
van wie beide schrijvers voor ons ongekend zijn, onder de loep genomen. De analyse van
deze muntbeschrijvingen kan ons een beter inzicht geven wie muntafbeeldingen waarnamen
en hoe ze de muntboodschappen interpreteerden. Waar mogelijk zal ook bij elke literaire
muntbeschrijving worden stilgestaan over de receptie van de beschreven munt.
De eerste antieke auteur die besproken zal worden is Titus Maccius Plautus, een Latijnse
toneelschrijver die leefde in de tweede helft van de 3de
eeuw vr. Chr. en de eerste helft van de
2de
eeuw vr. Chr. Hij schreef talrijke komedies, waarin hij meesterlijk met de Latijnse taal kon
goochelen. Taaldubbelzinnigheden leverden dan komische toestanden op. In één van zijn
komediestukken, de Persen, geeft de auteur de volgende grappige dialoog tussen Sagaristio en
Toxilus:
“Wees rustig en voorzichtig, wil je? Waarom doe je zo?”
“Omdat een paar ossen hier in mijn geldbuidel zitten.”
“Laat hen er dan uit, alsjeblieft! Laat hen niet vergaan van de honger.
Laat hen toch gaan grazen.” (Plautus, Persen, ii. 5, 16)
De ossen in de geldbuidel zijn natuurlijk niet echt, maar waren afgebeeld op Romeinse
munten. Bij deze passage ging Plautus er vanuit dat zijn toehoorders hun munten kenden,
want anders hadden ze niet kunnen lachen met deze dialoog. We hebben echter wel het raden
naar welke munten verwezen werd. Juist voor Plautus’ tijd werd er in Rome een muntstelsel
ingevoerd met de as als standaard. Traditioneel worden deze munten aes grave ‘zwaar brons’
genoemd. Het bronzen muntstelsel was onderverdeeld in verschillende bronzen denominaties.
De helft van een as was een semis, één vierde een quadrans, één zesde een sextans en één
twaalfde een uncia (zie tabel 1).
As Hoofdmunteenheid
Semis 1/2 as
Triens 1/3 as
Quadrans 1/4 as
Sextans 1/6 as
Uncia 1/12 as
Tabel 1: Denominaties van de Romeinse munten tijdens de 3de
eeuw vr Chr.3
Traditioneel werden deze verschillende bronzen denominaties gesierd met waardetekens en
met kenmerkende goden, voorwerpen of dieren. Rond de tweede helft van de derde eeuw
werd een stier afgebeeld op de semis (aangeduid met het waardeteken S). Op de keerzijde was
3 Sutherland, 1974, 20-27; http://www.oudheid.be/realia/munten.htm [20 maart 2013].
103
een wiel met zes spaken afgebeeld.4 Het zou mogelijk kunnen zijn dat het deze munt was
waarnaar Plautus verwees. Figuur 1 beeldt een dergelijk semistype af met op de voorzijde een
stier en het waardeteken S en op de keerzijde een wiel met zes spaken. Als je naar deze semis
kijkt, kan je met wat inbeeldingsvermogen de grap van Plautus begrijpen.
Fig. 1: RRC 24/4, Rome
Ca. 265-242 vr. Chr., aes grave
Latere literaire werken verwerkten ook Romeinse munten, maar Plautus was de enige die
daarbij beroep deed op het herkenningsvermogen van een breed publiek waarin ongetwijfeld
ook ongeletterde toeschouwers zaten. De eerstvolgende auteur die een Romeinse munt
verwerkte in zijn corpus was Plinius de Oudere. Rond 77 na Chr. publiceerde hij het eerste
boek van zijn Naturalis Historia, de Kennis van de Natuur. Het werk, dat uit meer dan 35
boeken bestond, was opgevat als een soort van encyclopedisch overzicht van
natuurhistorische feiten en weetjes. Twee jaar later zal Plinius om het leven komen door de
uitbarsting van de Vesuvius op 25 augustus 79 na Chr. In zijn werk bespreekt Plinius Sextus
Pompeius, zoon van Pompeius de Grote, één van de grote politici en generaals uit de Late
Republiek. Na de moord op Julius Caesar werd Sextus Pompeius één van de grote vijanden
van het tweede triumviraat, dat Augustus, Markus Antonius en Lepidus met elkaar gesloten
hadden. Met behulp van zijn vaders vloot was Sextus Pompeius een geduchte tegenstander
van het tweede triumviraat geworden. Na enkele succesvolle zeeslagen tegen Augustus en
Markus Antonius werd Sextus ‘de zoon van Neptunus’ genoemd, alsof hij van de zeegod zelf
afkomstig was.5 Ook Plinius was op de hoogte van dit weetje, en ging nog verder door ook
Sextus Pompeius’ munten met Neptunus eraan te linken. Zo lezen we:
“Er is ook een munt van Pompeius overgebleven,
die attesteert dat hij de naam “Neptunius” aannam.”
(Plinius, Naturalis Historia 22 (16). 2.)
Fig. 2: RRC 511/2b, Sicilië Fig. 3: RRC 511/3, Sicilië
Ca. 42-40 vr. Chr., denarius Ca. 37-36 vr. Chr., denarius
Pompeius sloeg echter twee munttypes waarop Neptunus gerepresenteerd was. Een eerste
type is afgebeeld onder figuur 2, en portretteerde Neptunus op de voorzijde. Op de achterkant
staat een trofee met een voorsteven en een aplustre, het symbolische teken voor een generaal
die een zeeslag gewonnen had. Een tweede munttype, hier figuur 3, was geslagen in naam van
Pompeius Sextus met het portret van Pompeius de Grote. De keerzijde beeldde Neptunus af -
4 RRC, 716-719; Sutherland, 1974, 20-27.
5 Appianus 5.69-78; Dio 48.18-49.19.
104
in het midden - staande op een voorsteven met in zijn hand een aplustre. Naast hem staan de
Catanaïsche broers Anapias en Amphinomus die elk één van hun ouders droegen, een
symbolische verwijzing naar Pompeius’ deugdelijkheid. Naast deze twee types bestaat er ook
nog een derde munttype van Pompeius Sextus waarop Pompeius de Grote met een drietand
geflankeerd wordt, het typische symbool van Neptunus. Omdat Pompeius dus meerdere
munten sloeg met (verwijzingen naar) Neptunus weten we niet met zekerheid welk munttype
Plinius voor ogen had. In zijn verhaal bespreekt Plinius ook niet de andere elementen die op
de betreffende Neptunusmunt zouden moeten staan. De weglating geeft aan dat Plinius de
muntanekdote wellicht louter gebruikte om het officiële karakter van Pompeius’ bijnaam te
illustreren.
Ook de Latijnse dichter Marcus Valerius Martialis verwees illustratief naar Romeinse munten
in zijn Epigrammen die hij tussen 86 en 103 na Chr. publiceerde. In twee van zijn
Epigrammen verwijst Martialis naar enerzijds de “nieuw geslagen munten van Domitianus”
(Epigrammen 4.28) en anderzijds naar de “munten van de Flavische Keizers” (Epigrammen
12.65). Deze muntbeschrijvingen zijn zeer vaag, maar geven wel aan dat Martialis een
verschil kon maken tussen munten van verschillende Flavische keizers. Deze Flavische
keizers waren Vespasianus (69 - 79 na Chr.), Titus (79 - 81 na Chr.) en Domitianus (81 - 98
na Chr.). Meer nog, Martialis’ beschrijving van Domitianus’ munten duidt deze aan als nova
‘nieuw geslagen’. De schrijver blijkt dus op de hoogte dat de Romeinse muntcirculatie
bestond uit munten van zijn regerende keizer Domitianus en uit oudere munten van vorige
keizers.6 Die eerste groep munten zal logischerwijze geblonken hebben, vandaar dat Martialis
deze kon onderscheiden en kon beschrijven als nova. Dit gegeven is voor numismaten en
historici zeer belangrijk als je weet dat in de Romeinse keizertijd verschillende muntuitgaves
van verschillende keizers door elkaar konden circuleren. Concreet betekent dit dat een
Romein die leefde ten tijde van keizer Domitianus kon betalen met een munt geslagen ten
tijde van Vespasianus en van Titus.7 Uit Martialis’ tekst zouden we kunnen besluiten dat de
muntafbeeldingen geslagen door verschillende keizers door de Romeinen konden
onderscheiden worden, en dat ze dus wisten welke muntboodschap van welke keizer kwam.
Toch moet hier wel de kantlijn getrokken worden dat dit gegeven wellicht enkel betrekking
had op de Romeinen behorende tot de geleerde klasse.
Van keizer Domitianus wordt ook door de schrijver Plinius de Jongere vermeld dat hij als
Caesar de auteur was van een muntboekje. Jammer genoeg is hiervan niets meer geweten,
noch zijn er fragmenten van teruggevonden.8
Fig. 4: RIC II² Vespasianus 699, Fig. 5: RIC II² Titus 162, Rome Fig. 6: RIC II² Domitianus 143,
Rome, 74 na Chr., aureus 80-81 na Chr, sestertius Rome, 82-83 na Chr., aureus
Meer gedetailleerdere muntbeschrijvingen vinden we bij de Romeinse historicus en biograaf
Gaius Suetonius Tranquillus (69/70 na Chr. - 140 na Chr.). Tweemaal in zijn
6 Het is ook mogelijk dat Martialis’ nova verwees naar Domitianus’ nieuwe munten na zijn munthervorming
rond 82 - 85 na Chr. waarbij de schrijver dus een onderscheid maakte tussen Domitianus’ oudere en nieuwere
gerevalueerde munten. Meer over Domitianus’ munthervorming is te vinden bij Carradice, 1979 en RIC II². 7 Meer informatie hier vind je in Duncan-Jones, 1999; 2005, 459-487; Kemmers, 2003.
8 Plinius de Jongere, Historia Naturalis 33.
105
keizersbiografieën, de Vita Caesarum, illustreerde hij een Romeinse munt. Een eerste
muntbeschrijving vinden we terug in zijn biografie over de vergoddelijkte keizer Augustus:
“Vanaf die tijd had Augustus een groot geloof in zijn lotsbestemming, dat hij zijn horoscoop
publiekelijk maakte en een zilveren munt sloeg met het astrologisch teken van de Capricorn,
waaronder hij geboren was.” (Suetonius, Divus Augustus 94.12)
Tussen 22 december en 20 januari staat de zon staat in de Capricorn, het sterrenbeeld
Steenbok. Augustus echter werd geboren op 23 september 63 vr. Chr, wanneer de zon dus in
het astrologisch teken van de Weegschaal staat. Augustus’ sterrenbeeld Capricorn doelde
waarschijnlijk op de maan die in de Steenbok stond toen hij geboren werd. Een andere
verklaring voor Augustus’ sterrenbeeld Capricorn is ook mogelijk. Wetende dat Augustus op
23 september geboren werd kunnen we natellen dat hij ergens in het midden van januari
verwekt werd. Tijdens die verwekking stond de zon in het sterrenbeeld van de Capricorn.9
Wellicht was het voor Romeinen zeer duidelijk hoe een Romein zijn sterrenbeeld toegewezen
kreeg, maar er is jammer genoeg geen enkele bron die hierover verder uitweidt. In ieder
geval, zoals Suetonius ons rapporteert, bleek Augustus zeer enthousiast te zijn over dit
sterrenbeeld.10
Er zijn verscheidene munttypes met een Capricorn gekend die in Augustus’
naam geslagen zijn. Hieronder twee voorbeelden uit het British Museum:
Fig. 7: RIC I² Augustus 493, Pergamon, Fig. 8: RIC I² Augustus 128, Colonia Patricia (?),
27 - 26 vr. Chr, zilver cistophorus juli 28 vr. Chr - 17/16 vr. Chr, denarius
Op beide exemplaren staat het portret van Augustus op de voorzijde, en het sterrenbeeld van
de Capricorn pronkt aan de keerzijde. Op het eerste exemplaar houdt de Capricorn een hoorn
des overvloeds - ook wel een cornucopiae genoemd - vast, waarbij een lauwerkrans het
geheel omsluit. Op de afbeelding stonden de lauwerkrans en de Capricorn symbool voor
Augustus’ persoonlijkheid. Met de hoorn des overvloeds werd aangekondigd dat Augustus’
leiderschap voorspoedig zou zijn. Op het tweede exemplaar houdt de Capricorn een
cornucopiae vast, samen met een wereldbol en een roer. Deze laatste afbeelding
symboliseerde dat de lotsbestemming van de wereld voorspoed zal kennen onder Augustus,
en dat het roer van Fortuna hem daarbij zal leiden. In de woelige nadagen van de Republiek
representeerden Augustus’ Capricorn-munten hem dus als de ideale alleenheerser van Rome.
Verder in zijn keizersbiografieën, vermeldt Suetonius een tweede maal een munt in zijn werk,
ditmaal in de biografie over Nero. Zo schreef de Romeinse biograaf dat keizer Nero na zijn
‘succesvolle’ muziekoptredens in Griekenland, verschillende standbeelden van hem als
lierspeler liet plaatsen, en dat ook een munt van de keizer als lierspeler werd geslagen
(Suetonius, Nero 25.2).11
In Nero’s gamma van munttypes vinden we ook dergelijk munttype
terug, zoals je hieronder ziet:
9 Webster, 1969, 136; Severy, 2003, 46-61. De Capricorn werd ook het embleem van vele van Augustus’ legers
die hij gesticht of gereorganiseerd had. Legio II Augusta bijvoorbeeld had het embleem van de Capricorn op
zijn militaire standaarden. 10
Ehrhardt, 1984, 42-43; Ando, 2000, 216. 11
Ando, 2000, 216.
106
Fig. 9: RIC I² Nero 78, Rome,
62 - 68 na Chr., as
Op de keerzijde van Nero’s munt zie je duidelijk een figuur met een lier. Of het de keizer zelf
is weten we niet met 100% zekerheid, want er is geen legende die de figuur op de keerzijde
identificeert. De keerzijde legende geeft enkel het tweede deel van Nero’s naam weer die
tezamen met de voorzijde legende luidde: NERO CLAVDIVS CAESAR AVG GERMA -
PONTIF MAX TRP IMP PP. Daardoor is het ook mogelijk dat de keerzijde figuur de
muziekgod Apollo was, omdat deze god bijna standaard met een lier op Romeinse munten en
reliëfs afgebeeld werd.12
Een suggestie kan zijn dat Suetonius, die niet ten tijde van Nero
leefde, maar zo’n vijftig jaar na Nero’s dood zijn biografie schreef, de keerzijde figuur
identificeerde met Nero door diens deelnames aan muziekwedstrijden in Griekenland.
Wellicht vond de auteur dit zo’n treffende muntbeeltenis dat hij ze verwerkte als bron in zijn
biografie voor Nero’s muziekoptredens te Griekenland. Bijgevolg ging hij er ook vanuit dat
zijn lezers deze munt kenden. Ter afsluiting, het 10de
eeuwse Byzantijnse lexicon de Suda
noteerde dat Suetonius zelfs een wetenschappelijk werk aan munten zou gewijd hebben.13
Moest deze informatie correct zijn dan zou dit werk een schat aan informatie geven over het
muntwezen in de oudheid. Jammer genoeg zijn tot de dag van vandaag hiervan geen
fragmenten teruggevonden.
Een latere Romeinse historicus die een munt betrok in zijn historisch werk is Cassius Dio.
Deze Romeinse consul leefde ten tijde van de Antonijnse en Severische keizers (150 - 235 na
Chr.) en schreef een geschiedenis in 80 boeken over zijn Rome vanaf de stichting tot en met
zijn eigen tijd. Uit zijn geschiedeniswerk komt de volgende passage:
“Naar aanleiding van die feiten [de moord op Caesar], sloeg Brutus munten waarop zijn
eigen beeltenis geslagen was alsook een muts met twee dolken. Met deze munt, en met de
inscriptie erop duidde hij aan dat hij en Cassius het vaderland had bevrijd.”
(Cassius Dio 47. 25. 3)
Cassius Dio bewijst met deze anekdote dat hij een goede historicus was. In het corpus van de
Romeinse munten vinden we de beschreven munt van Brutus terug. Een afbeelding van de
betreffende munt is hier beneden afgebeeld. Op de voorzijde is Brutus’ portret geslagen met
zijn naam: IMP BRVT L PLAET CEST. Op de keerzijde staat een vrijheidsmuts afgebeeld te
midden van twee dolken, met daaronder het opschrift EID MAR, de iden van Maart. De munt
trots verkondigt dat Brutus door de moord op de dictator Caesar in 44 vr. Chr. de Romeinse
Republiek bevrijd had.14
Hoewel Cassius wel Brutus’ partner in crime was, wordt op Brutus’
vrijheidsmunt geen melding van Cassius gemaakt, een kleine uitschuiver van Cassius Dio.
Brutus was Caesars geadopteerde zoon. Na de moord op Caesar op 15 maart, wat de
Romeinen de iden van Maart noemden, reageerde het Romeinse volk furieus waardoor Brutus
zich genoodzaakt zag Rome te verlaten in April van datzelfde jaar. De Romeinse senaat
verklaarde hem en Cassius zelfs tot staatsvijand.
Wordt vervolgd.
12
Cf. Sutherland, 1974, 169; Howgego, 1995, 79. 13
Wolters, 1999, 262-264. 14
Babelon, deel 2, 1886, 112-113; 115-120; Howgego, 1995, 72-73.
136
Romeinse munten in de antieke literatuur
Deel 2
Door Dr. Liesbeth Claes
Na wat omzwervingen, stonden Cassius en Brutus zij aan zij om de strijd aan te gaan met
Octavianus, de latere keizer Augustus, die hen achterna zat voor de moord op Caesar. Hun
legers troffen elkaar bij de Via Egnatia juist buiten het dorpje Philippi in Macedonië.1 Om de
strijd tegen Octavianus aan te gaan moesten ze hun soldaten kunnen betalen, daarom sloegen
zowel Cassius als Brutus gouden en zilveren munten.2 Cassius’ zijn muntafbeeldingen waren
zeer traditioneel naar de republikeinse beeldgewoonten. Brutus’ munten daarentegen droegen
een expliciete propagandaboodschap en hij gebruikte daarbij innovatieve elementen, zoals de
vrijheidsmunt illustreert.3 De overtuigende propagandamunten van Brutus hielpen hem en
Cassius echter niet om de strijd tegen Octavianus te winnen. Toen Brutus inzag dat de strijd
verloren was pleegde hij zelfmoord. Hoewel Brutus’ munt 200 jaar voor Dio geslagen was
heeft het onconventionele karakter van de munt er wellicht voor gezorgd dat Dio de munt
kende. Hoogstwaarschijnlijk is dit ook de reden waarom hij de munt wilde gebruiken in zijn
betoog over het hopeloze lot van Caesars moordenaars die hoogmoedig gedacht hadden dat ze
het goede gedaan hadden voor “de Republiek”.4
Fig. 10: RRC 508.3, Rome,
43 - 42 vr. Chr., denarius
Een tijdgenoot van Cassius Dio was de redenaar Marcus Cornelius Fronto. Fronto had een
goede vertrouwensrelatie met de keizer Marcus Aurelius met wie hij een regelmatige
brievencorrespondentie onderhield. In één van zijn brieven aan keizer Marcus Aurelius,
beschuldigt Fronto zijn keizer van een ondermaats schrijftalent. Als raad schrijft hij aan
Marcus Aurelius dat hij de taal van de oude schrijvers zou moeten bestuderen (Fronto, De
orationibus 12). Tevens illustreert Fronto deze raadgeving door een vergelijking te maken
tussen schrijvers en munten. Zo meent Fronto dat Marcus Aurelius zijn schrijftaal moet
spiegelen aan de oude schrijvers, zoals hij zijn munten zou moet spiegelen naar de
Republikeinse munten. Hierbij gaat Fronto nog verder en hij identificeert zijn ideale
Republikeinse munten als die waarop de namen van Trebanius en Perperna waren geslagen.
Deze twee personen leefden zo’n 300 à 400 jaar voor Fronto. Lucius Trebanius was
muntmeester (tresvir monetales) in 135 vr. Chr. samen met Caius Curiatius Trigeminus filius
en Caius Minucius. Tijdens zijn muntmeesterschap liet hij vijf munttypes in zijn naam
slagen.5 Hieronder is zijn denarius-type afgebeeld.
6
1 Will W. (1999). Iunius, Brutus, in DNP 6, 59-60.
2 RRC, 518; 740; Sutherland, 1974, 102-103.
3 Ehrhardt, 1984, 41-42; 51.
4 Zie ook Dio 47.43.1. waarin Brutus en Cassius de strijd in Philippi inluiden met de woorden “voor vrijheid”.
5 RRC, 272-273.
137
Fig. 11: RRC 241 Trebanius, Rome
135 vr. Chr., denarius
Van Marcus Perperna zijn er geen munten gekend. Wellicht heeft hij zelfs nooit de functie
van muntmeester uitgeoefend. In 135 vr. Chr. werd Perperna bekend toen hij een publieke
ovatie kreeg in Rome na zijn succesvolle strijd tegen de slaven in Sicilië. Vijf jaar later werd
hij zelfs verkozen tot consul samen met Caius Claudius Pulcher Lentulus. Onder zijn
consuljaar werd Perperna een volksheld door Aristonikus (aka Eumenes III) in de slag bij
Stratonikeia te verslaan, waardoor Pergamon definitief bij het Romeinse rijk werd ingelijfd.7
Hoewel vele consuls aan hun politieke loopbaan begonnen waren als muntmeester, had
Perperna dit ambt echter niet uitgeoefend. Fronto lijkt hier dus een foutje te maken, denkende
dat Perperna ooit muntmeester geweest was.
Een volgende schrijver die Romeinse munten betrok in zijn literaire werken was de kerkvader
Eusebius van Caesarea (263 - circa 339). Eén van zijn geschriften wijdde de kerkvader aan
het leven van keizer Constantijn, dat hij neerschreef in 337 na Chr. In deze Vita Constantini
vertelt Eusebius ons dat keizer Constantijn het regelde dat de beeltenis van zijn moeder
Helena op een gouden munttype werd geslagen. Hieronder het betreffende tekstfragment met
daaronder de gouden munt van Constantijns moeder:
“En daarnaast had hij haar met zoveel keizerlijke waardigheden bekleed, dat in elke
provincie, en door elke militaire rang zij werd aangesproken als Augusta en keizerin, en dat
haar beeltenis was op gouden munten geslagen. Hij gaf haar zelfs de autoriteit over de
keizerlijke schatkisten, zodat zij deze kon gebruiken en uitgeven naar haar eigen wil.”
(Eusebius, Vita Constantini 47).
Fig. 12: RIC VII 78, Nicomedia
324 - 325 na Chr., solidus
Het was geleden van keizer Alexander Severus, die in het begin van de derde eeuw leefde
(222 - 238 na Chr.), dat keizerlijke moeders nog op munten afgebeeld waren.8 De 100-jarige
afwezigheid van keizerlijke moeders op de Romeinse munten, maar ook de afwezigheid van
hen daarna, was Eusebius niet onopgemerkt gebleven. Helena wordt altijd beschreven als een
zeer christelijke vrouw. Zo zou zij het kruis van Christus en andere heilige relikwieën van
Jeruzalem naar Constantinopel gebracht hebben, en bovendien was ze verantwoordelijk voor
6 Babelon, deel 2, 1886, 500-501.
7 K.-L. Elvers (2000). Perperna, Marcus in DNP IX, 598.
8 Claes, 2013, 110-112.
138
het uitreiken van aalmoezen, het bezoeken van heilige plaatsen en het stichten van kerken in
Palestina. Op haar munten zijn echter geen christelijke elementen terug te vinden.9 Helena
wordt Augusta genoemd in haar muntlegende en haar portret wordt afgebeeld op de voorzijde.
Op de keerzijde staat een vrouwelijke figuur afgebeeld als de verpersoonlijking van de
veiligheid van de staat “SECVRITAS RES PVBLICAE.” De vrouwelijke figuur kan Helena
zelf zijn, die in haar persoon de veiligheid verpersoonlijkte die het dynastieke huis van
Constantijn gebracht had na de bloederige opvolgingsoorlogen die het Romeinse rijk kende
toen Maximus, Licinius en Constantijn streden om het alleenkeizerschap.10
Elders in zijn geschrift over Constantijns leven, noteerde Eusebius het volgende:
“Hoe diep zijn ziel (van keizer Constantijn) was getroffen door de macht van het goddelijke
geloof kan begrepen worden door het volgende feit waar hij verordende dat zijn beeltenis
moest geslagen worden op een gouden keizerlijke munt met zijn ogen opkijkend gelijkend als
een bidhouding tot God. En deze munten waren zeer gangbaar in het Romeinse rijk.”
(Eusebius, Vita Constantini 15)
Eusebius nam dus de muntslag van Constantijn als inspiratiebron om Constantijns devotie aan
God te illustreren. Op zich echter maakt het weinig uit of Eusebius’ verhaal over Constantijns
naar boven kijkende ogen nu waar is of niet. Wat telt is dat Eusebius de munten van
Constantijn waarbij hij boven kijkt beschreef en dus op de hoogte was van de muntafbeelding,
die hieronder afgebeeld is. De beschrijving van de ‘starende ogen’-munt illustreert dat de
kerkvader de keizerlijke munten aanzag als een expliciete expressie van de keizerlijke
autoriteit, en bijgevolg gebruikte Eusebius ze als officiële bronnen in zijn geschriften.11
Fig. 13: RIC VII 163, Thessalonika
327 na Chr., gouden medaillon
Nog verder in zijn werk over de keizer Constantijn, beschrijft Eusebius een derde munt die
geslagen werd na de dood van de keizer en die zijn tenhemelopneming uitbeeldde.
“Een munt was geslagen dat de volgende afbeelding droeg. Op één zijde verscheen de figuur
van onze gezegende prins met zijn hoofd zorgvuldig gesluierd. De keerzijde toonde hem als
een koetsier, [zijn span] getrokken door vier paarden. Verder was er een hand van boven dat
zich naar beneden uitstrekte om hem in de hemel op te nemen.” (Vita Constantini 123)
Als je naar de munt kijkt, die hieronder afgebeeld is als figuur 14, wist Eusebius deze in detail
te beschrijven. Het kan bijna niet anders dan dat hij deze munt beschreef met een
muntexemplaar ervan in zijn hand. Het idee dat de keizer na zijn dood naar de hemelen
opsteeg was een normaal concept voor de Romeinen. Al na Caesars dood werd zijn overleden
ziel onder de vorm van een komeet in de hemel aanzien, waarna Caesar tot een god werd
verklaard.12
De Romeinen zagen ook Caesars directe opvolger, Augustus, na diens
9 Drijvers, 1992, 39-44.
10 Latijnse Panegyrieken 6 (7), cf. 3 en 4. Drijvers, 1992, 41-43; Nixon en Rodgers, 1994, 215.
11 Ando, 2000, 216-217.
12 Vergilius, Aeneis 8.675-681; Plinius de Jongere, Historia Naturalis 2.93-94; Plutarchus, Caesar 69; Suetonius,
Caesar 88; Cassius Dio 45.7.1-2. Weinstock, 1971, 370-384; Gradel, 2002, 54-72; 261-266.
139
vergoddelijking naar de hemelen opstijgen onder de vorm van een adelaar. Ook latere
vergoddelijkte keizers of keizerszonen stegen onder de vorm van een adelaar naar de hemel13
,
en ook keizerinnen konden door een pauw naar de hemelen gebracht worden.14
Op munten
konden deze vergoddelijkte keizers ook worden afgebeeld op de rug van een adelaar die hen
naar de hemelen bracht.15
Deze voorhistorie maakt het concept dat de vergoddelijkte
Constantijn met zijn paardenspan naar de hemelen opsteeg niet zo opmerkelijk. Toch de
toevoeging van de uitstekende hand (ook aangeduid als de Manus Dei of dextera Domini/Dei)
was een totaal nieuw element voor de Romeinse muntslag, en luidde het begin in van de
christelijke beeldtaal op de Romeinse munten.16
Fig. 14: RIC VIII 12, Alexandria
337 - 340 na Chr., nummus
Ook in de vijfde eeuw verwerkten auteurs, zoals Sozomenus, Socrates en Efrem de Syriër,
nog Romeinse munten in hun werken. De christelijke auteur Sozomenus schreef een
geschiedenis over de christelijke kerk getiteld Historia Ecclesiastica. In zijn werk komen het
leven en daden van keizer Julianus II uitvoerig aan bod. Julianus II herstelde tijdens zijn
regering de traditionele Romeinse godenvereringen en wees dus het christendom dat keizer
Constantijn als staatsgodsdienst verheven had af. Door zijn anti-christelijke houding kreeg
Julianus II de bijnaam “de afvallige”. In zijn werk beschrijft Sozomenus één van de munten
die Julianus II onder zijn regering te Antiochië liet slagen, omdat deze munt de nodige
commotie uitlokte (Sozomenus, Historia Ecclesiastica 5.19.2). Op de munt was een stier
afgebeeld. Boven zijn kop tonen twee sterren de goddelijke status van de stier aan.
Sozomenus informeert ons dat de inwoners van Antiochia tegen Julianus II in opstand
kwamen tegen deze heidense muntafbeelding en dat ze weigerden met die munt te betalen.
Ook andere auteurs, die tijdgenoten van Sozomenus waren, beschreven het voorval van de
munt met de goddelijke stierafbeelding. Naast hetzelfde relaas in een pamflet tegen Julianus
door Efrem de Syriër (Hymni contra Iulianum, 1.16-18), schreef ook Socrates van
Constantinopel, ook wel gekend als Socrates Scholasticus, over Julianus. In zijn Historia
Ecclesiastica beschrijft Socrates hoe Julianus II zich onpopulair maakte in de stad Antiochië.
“De keizer, die enorme sommen geld van de christenen afperste terwijl hij zijn expeditie tegen
de Persen opstartte, arriveerde in Antiochië te Syrië. Daar [… ] drukte hij de prijzen van de
handelsgoederen ongewoon laag neer, waarbij hij geen rekening hield met de
omstandigheden in die tijd, noch realiseerde hij zich hoezeer de militaire aanwezigheid de
inwoners van de provincies stoorde, en uit nood verminderde hij de provinciale
voedselvoorraden voor de steden. De handelaars en de winkeliers stopten daarvoor hun
13
Zie bijvoorbeeld de munten voor divus Hadrianus, divus Pius, divus Valerianus Iunior, en divus Nigrinianus. 14
Zie bijvoorbeeld de munten voor diva Sabina, diva Faustina, diva Paula. 15
Gradel, 2002, 262-268; 298-304; 321-371. 16
Op Constantijns muntslag zijn geen verdere christelijke symbolen gekend, op uitzondering van het
christogram na dat na 315 op enkele zilveren medaillons en bronzen munten geïntroduceerd werd, zie
bijvoobeeld RIC VII Constantijn Constantinopel 19; 26; Rome 399; Trier 372; 579 (?); Siscia 61; 137. De ter
hemelopnemingsmunt met de manus Dei kan daarom gezien worden als een verdere stap in het
verchristelijken van de muntbeeldtaal.
140
handelsactiviteiten, omdat ze niet in staat waren om hun verliezen te dragen, wat dus het
keizerlijke edict voor hen had voortgebracht, […].” (Socrates Scholasticus III.1-3)
Daarna beschrijft Socrates hoe de inwoners van Antiochië hierop reageerden, waarbij hij ook
de munt met de goddelijke stier vermeldt.
“De inwoners van Antiochië konden deze belediging niet meer dragen, - van nature uit waren
zij altijd al ongeduldig als ze beledigd werden - , en meteen uitten zij beledigingen aan het
adres van Julianus. Zij spotten ook met zijn baard, die heel lang was, waarover zij lachten dat
deze beter afgeknipt zou worden en vervolgens in touw vervaardigd moest worden. En zij
zeiden dat de stier die op zijn munt was geslagen het symbool was van zijn afstandelijkheid
van de wereld. Want de keizer, die extreem bijgelovig was, was continu stieren aan het
offeren op de altaren van zijn favoriete godheden, en hij had verordend dat er een afbeelding
van een stier en een altaar moest geslagen worden op zijn munten.”
(Socrates Scholasticus III.4-6)
Fig. 15: RIC 216, Antiochië
360 - 363 na Chr., nummus
Er zijn geen munten gekend waarbij de stier vergezeld is van een altaar. Wellicht vergiste
Socrates zich hier door het feit dat Julianus vele stieren offerden, wat gebeurde op een
altaar.17
Julianus zelf had het ook niet voor de inwoners van Antiochië. Hij schreef zelfs een pamflet
tegen hen, waarin hij de verhitte gemoederen te Antiochië onder zijn regering bevestigt.18
Julianus’ aanvaring met de inwoners van Antiochië zorgde voor een dikke deuk in zijn imago,
zelfs vertrouwelingen uit zijn naaste kring begonnen zich vragen te stellen bij hun keizer.19
Uit al deze bronnen blijkt dus dat een muntafbeelding wel degelijk kon opgemerkt worden
door zijn ontvangers, en zodus ook een impact kon hebben op de politiek van de regerende
keizer.
Als we even recapituleren zagen we in de aangehaalde voorbeelden van Plautus, Plinius en
Martialis dat deze auteurs munten gebruikten ter illustratie van hun verhaal, terwijl in de
andere bovenstaande voorbeelden de auteurs, zoals Suetonius, Dio, Fronto, Eusebius,
Sozomenus, Socrates en Efrem van Syrië, munten gebruikten om hun verhaal of geschiedenis
kracht bij te zetten. Soms gaat het nog verder. In de Romeinse Geschiedenis van Herodianus
en in de Historia Augusta lezen we verhalen over munten die met grote zekerheid wellicht
nooit geslagen zijn, maar die de auteur wel gebruikte om zijn verhaal te kracht bij te zetten.
Herodianus, die leefde in de tweede eeuw na Chr., was een Griek die in Rome een lagere
ambtenaar was met een passie voor geschiedenis. In acht boeken schreef hij een Romeinse
geschiedenis, beginnende van de regering van Commodus tot en met het zeskeizerjaar in 238
na Chr. In boek 1 beschrijft hij de samenzwering van Tigidius Perennis tegen keizer
17
Cf. Périchon-Maraval, 2005, 317-319, noot. 4. 18
Julianus, Satire op de inwoners van Antiochië 27 (355d). Cf. Socrates Scholasticus III. 7-9. 19
Potter, 2004, 515–516.
141
Commodus. Als prefect van de praetoriaanse wacht was Perennis een machtig man. In 185 na
Chr. bereikte Perennis’ macht zijn hoogtepunt. Zijn zonen kregen militaire commando’s in
Illyricum en hijzelf kreeg beschikking over grote sommen geld waarmee hij het leger op zijn
hand had. Zoals elk machtig man had Perennis ook vijanden. Herodianus vertelt ons dat deze
vijanden de keizer ervan probeerden te overtuigen dat Perennis tegen hem aan het
samenzweren was om zijn zoon keizer te laten maken. Als ultiem bewijs hiervan lieten ze aan
Commodus munten zien waarop het portret van de praetoriaanse prefect geslagen was. Omdat
Perennis met deze munten keizerlijke autoriteit aan zichzelf verleende, liet Commodus
Perennis arresteren en ter dood brengen.20
De persoon Perennis, zijn functies en zijn dood zijn
ook geattesteerd in andere bronnen, waardoor er geen twijfel is over de historiciteit van
Perrenis’ samenzwering.21
Echter de anekdote over de munten is zeer dubieus, omdat er nooit
munten met Perennis’ portret gevonden zijn. Men kan argumenteren dat Commodus al deze
munten heeft laten omsmelten, maar wellicht moeten we niet zo ver gaan zoeken. Herodianus
neemt wel vaker in zijn geschiedenis een loopje met de werkelijkheid, en zo ook zal zijn
muntanekdote wellicht uitgevonden zijn om zijn betoog over Perennis’ samenzwering kracht
bij te zetten. Zowiezo suggereert Perennis’ muntenanekdote wel dat Herodianus teruggrijpt
naar iets wat zijn lezerspubliek moet begrepen hebben, want anders zou deze anekdote geen
illustratieve waarde gehad hebben. Dit is voor ons artikel een goede aanwijzing dat de
inwoners van het Romeinse rijk munten beschouwden als keizerlijk legitimatiemiddel, en
zodus ze op de keizerlijke portretten letten.
Een ander verhaal over fictieve munten komt uit de Historia Augusta. Het fragment geeft een
dialoog weer tussen drie mannen die over politiek discussiëren. Het onderwerp van hun
gesprek gaat over welke usurpator nu wel degelijk keizer was geweest, waarop één van de
mannen argumenteerde dat een Firmus, een rijke handelsman uit Seleucia die leefde ten tijde
van keizer Aurelianus, wel een echte keizer was geweest want “hij had het purper gedragen
en noemde zich Augustus op de munten die hij sloeg”.22
Ook in de discussie rond de usurpator
Archontius Severus werden zijn munten aangebracht als een argument voor zijn echte
keizerschap.23
Hoewel de Historia Augusta ze wel vermeldt, zijn van beide keizerlijke
kandidaten geen munten gekend. Omdat de schrijver van de Historia Augusta nog vaker dan
Herodianus met de werkelijkheid een loopje neemt kan het goed zijn dat hij de munten van
Firmus en Archontius Severus heeft uitgevonden als manier om zijn politieke discussie over
het keizerschap te kunnen illustreren. De fragmenten uit de Historia Augusta geven dus aan
dat het slaan van je portret op munten beschouwd werd als ultiem legitimatiemiddel voor
keizerlijke kandidaten en uitgeroepen keizers, en dat dus muntportretten werden opgemerkt.
Wordt vervolgd.
20
Herodianus, De Geschiedenis van het keizerrijk na Marcus Aurelius 1.9.7. 21
T. Franke (2002). Tigidius Perennis, in DNP 12/1, 566. 22
Historia Augusta, Het leven van Firmus 2.1-4. 23
Historia Augusta, Het leven van Firmus 2.1.
170
Romeinse munten in de antieke literatuur
Deel 3 (slot)
Door Dr. Liesbeth Claes
Naast auteurs die munten toeschreven aan verscheidene keizers en keizerlijke
tegenkandidaten is er nog de auteur van het manuscript De rebus bellicis die zelf enkele
keizerlijke munttypes ontwierp. De rebus bellicis is een werk waarin allerlei nieuwe
oorlogstuigen aan de keizer worden voorgesteld. Tot op de dag van vandaag is de auteur van
de rebus bellicis is niet gekend bij naam. Het is zelfs niet geweten wanneer hij precies zijn
werk schreef en aan welke keizer of keizers hij het opdroeg. Algemeen wordt door
onderzoekers aangenomen dat het werk zeker na de dood van keizer Constantijn (337 na Chr.)
moet geschreven zijn, maar vóór de val van het Westerse Romeinse Rijk in 476 na Chr.
Sommige wetenschappers denken dat het werk rond de slag tegen de Goten bij Adrianopol in
378 na Chr. zou geschreven zijn, en zodus dat het was opdragen aan de keizers Valens en
Valentinianus die toen regeerden.1 Het grootste deel van De rebus bellicis stelt verschillende
nieuwe oorlogstuigen voor die het Romeinse leger in staat zou moeten stellen om de
barbaarse invasies de kop in te drukken. In zijn werk argumenteert de anonieme auteur ook
dat de keizers een goede financiële situatie moeten uitgedacht hebben vooraleer zij ten strijde
kunnen trekken. Vooral de frauduleuze praktijken onder de muntmeesters klaagt hij aan. Hij
raadt de keizers dan ook aan om de Romeinse muntplaats naar een eiland te verhuizen zodat
er een betere controle op deze muntmeesters kon gebeuren.
Daarbij verheerlijkt hij de muntslag uit
de �goede oude tijd�, en verwijst hij naar
een driedelig stelsel van gouden munten
(aurei), munten van klei (lutei) en
munten van verguld leer (decorio).2
Voorheen was dergelijk fictief
muntstelsel beschreven door de bekende
schrijver Plinius de Oudere (23-79 na
Chr.), die hiermee wilde aantonen dat de
munteconomie uit de vroege Republiek
nog zeer primitief was.3 Wellicht haalde
de anonieme auteur van de De rebus
bellicis daar zijn mosterd. Op uitzon-
dering van de gouden munten na zijn er
in de Romeinse muntgeschiedenis nooit
kleimunten of vergulde leermunten
geslagen en historisch heeft het hele
muntstelsel an sich nooit bestaan. In zijn
naïviteit verheerlijkte de anonieme auteur
dit drieledig muntstelsel van de vroegere
Romeinen dat toen nog niet gecorrum-
peerd was. Bovendien illustreerde hij het
met muntafbeeldingen, uitgebeeld door
figuur 16.
Fig. 16: Codex Paris, Bibliothèque nationale de Paris,
Lat. 9661 (codex P): illustratie van het voorgestelde
driedelig muntstelsel
Wellicht was deze passage niet zozeer een aanmaning voor de keizer om terug dit oude
muntstelsel in te voeren. De passage zal eerder gelezen moeten worden als een oproep voor
1 Thompson, 1952, 1-6.
2 De rebus bellicis I.5-7.
3 Plinius de Oudere, Naturalis Historia 23.122-146; Reece, 1979, 59-61.
171
een betrouwbaar muntstelsel. Bovendien kon de anonieme auteur met deze
�geschiedenisweetjes� ook zijn eigen geleerdheid in de verf zetten.
Bijna al de middeleeuwse manuscripten van de De rebus bellicis geven deze
muntafbeeldingen weer. Vaak zijn ze in een geromantiseerde middeleeuws-romeinse stijl
afgebeeld, en soms zelfs in een uitgesproken bombastische renaissancestijl.4 De afgebeelde
illustratie met muntafbeeldingen komt uit de codex Paris. lat. 9661, die nu in de Bibliothèque
nationale de Paris bewaard wordt. Wellicht hadden middeleeuwse kopiisten bij het kopiëren
van de muntafbeeldingen hun creativiteit de vrije loop laten gaan, en waren de
muntafbeeldingen zodus niet de oorspronkelijke afbeeldingen die de anonieme auteur van de
De rebus bellicis voor ogen had.
Zoals hierboven vermeld, wilde de auteur van de De rebus bellicis zijn keizers goede raad
meegeven. Eén van die aanmaningen was dat de keizers aan een gezonde financiële situatie
van het Romeinse rijk moesten werken. Om dit te verwezenlijken stelde de anonieme auteur
verschillende maatregelen voor. Eén van deze maatregelen waren nieuwe munttypes met
aantrekkelijke muntafbeeldingen, zodat de munten met de keizers hun portret terug meer
autoriteit zouden krijgen.
In zijn werk illustreerde hij ook zijn voorgestelde muntafbeeldingen onder het kopje �Felix in
Choatio Sacrae Divine Monetae� met daaronder drie gouden en drie bronzen munttypes.
Het oorspronkelijke manuscript van de De rebus bellicis uit de 4de
of 5de
eeuw is niet aan ons
overgeleverd, maar zoals we al schreven zijn er wel enkele middeleeuwse manuscripten van
het werk aan ons overgeleverd.
Het oudste manuscript, de codex Spirensis, dateert uit de tweede helft van de 9de
eeuw en
werd overgeschreven door kopiisten die in de Rijnregio woonden. Het manuscript raakte
echter kwijt in de 17de
eeuw, maar een kopie van dit manuscript is bewaard gebleven als de
codex Monac. Lat. 10291, ook wel codex M genoemd. De afbeeldingen in codex M geven
twee keer dezelfde set van muntafbeeldingen weer.
Het verhaal gaat dat in juni 1550 een kopie van de codex Spirensis was besteld voor Otto
Heinrich, heerser van het Paltsgraafschap van de Rijn (1502 - 1559). De illustraties zijn in een
zeer sierlijke Renaissance stijl (zie figuur 17). Omdat de paltsgraaf dit niet authentiek vond,
stuurde hij de kopiist terug om een tweede versie te maken van de illustraties in een meer
authentieke �Romeinse� stijl (zie figuur 18).5 Echter elk getraind, en zelfs elk ongetraind oog,
kan meteen zeggen dat de afbeeldingen van beide versies geen Romeinse muntafbeeldingen
zijn.
De figuren van de eerste versie zijn inderdaad in een sierlijke renaissancestijl. De zogenaamde
�authentiekere� figuren van de tweede versie zijn geenszins Romeins aandoend, maar typisch
middeleeuws en de stijl is zelfs kinderlijk. Of de kopiist van codex M de muntafbeeldingen
van codex Spirensis naar waarheid gekopieerd heeft in zijn tweede versie weten we niet,
waardoor er twee mogelijkheden zijn. Enerzijds is het mogelijk dat de betreffende kopiist de
muntafbeeldingen in zijn tweede versie waarheidsgetrouw overtekende wat zou betekenen dat
in de codex Spirensis wellicht al geen voorstellingen meer van authentieke Romeinse munten
afgebeeld waren. Anderzijds kan het ook zijn dat de kopiist de voorgestelde munttypes van
zijn tweede versie naar eigen creativiteit heeft bijgewerkt, zoals hij ook met zijn eerste versie
gedaan had. Als dit het geval was, kunnen de muntafbeeldingen in de codex Spirensis ofwel
nog de oorspronkelijke muntafbeeldingen bevatten ofwel zelf al een variatie op deze geweest
zijn.
4 Reece, 1979, 59-62.
5 Thompson, 1952, 6-17.
172
Figuren 17 en 18: Codex Munchen, Bayerische Staatsbibliothek, ms. Clm. 10291 (codex M): links geeft de
eerste versie van muntafbeeldingen weer in een kleurrijke renaissancestijl; rechts is de tweede versie in een
kinderlijke middeleeuwse stijl
Naast codex M zijn er nog drie andere authentieke manuscripten die onafhankelijk van elkaar
ooit van een ouder exemplaar van De rebus bellicis overgeschreven waren: codex Paris. Lat.
9661 (codex P), codex Vindob. Lat. 3103 (codex V), en codex Canon. Lat. Misc. 378 (codex
C).6 In codex V zijn geen illustraties bewaard gebleven, en in codex P zijn de voorgestelde
muntafbeeldingen in een kinderlijke middeleeuwse stijl getekend. Wellicht hebben de
kopiisten van codex P de muntafbeeldingen uitgevonden, of waren de muntafbeeldingen in
het manuscript dat zij kopieerden al middeleeuws.
Codex C geeft ons wel een hint hoe de auteur van de De rebus bellicis de gouden en bronzen
muntafbeeldingen zou voorgesteld kunnen hebben (figuur 19). Op het eerste gezicht zien de
muntafbeeldingen in codex C er wel �Romeins� uit. Zo beelden de voorzijden van de gouden
munten, dit zijn de drie munttekeningen in de bovenste rij van figuur 19, verschillende
portretten van keizer Constantijn uit; eentje met een stralenkroon, één met een diadeem, en
één met een lauwerkrans. Bij een tweede kijk blijken ook de bronzen munten, dat zijn de drie
munten op de onderste rij van figuur 19, zelfs bekende Romeinse munten, een feit dat vaak
door wetenschappers vergeten wordt.7 We bespreken deze bronzen munttypes van links naar
rechts.
Fig. 19: Codex C, Bodleian Library, Oxford,
Canon. Lat. Misc. 378
6 Thompson, 1952, 7-10.
7 In een feestbundel opgedragen aan Thompson heeft Reece (1979, 62-65) al een eerste poging gedaan om deze
munten te determineren. Hij is daarom de enige bron die ik hier citeer, en desgevallend probeer aan te vullen.
173
Munttype 1 is de oudste van de drie en beeldt het altaar van Lugdunum uit, een gekende
keerzijde die we terugvinden op de munten van keizer Augustus (27 vr. Chr. - 14 na Chr.) en
keizer Tiberius (14 - 39 na Chr.). Deze altaarmunten werden in grote getallen geslagen door
de munt van Lugdunum (het huidige Lyon).8 Op het altaar zijn figuren afgebeeld. Op de
kolommen aan weerszijden staan Victoria�s die lauwerkransen vasthebben. Aan de rechterzuil
zie je ook een �C�, die wellicht behoorde tot de geijkte afkorting �SC� die je vaker op
Romeinse bronzen munten terugvindt. Wellicht is de �S� door de kopiist vergeten. Zowiezo is
de toevoeging van deze �C� een fout van de kopiist ofwel een vergissing in de oorspronkelijke
muntafbeelding, want de originele muntafbeelding was niet vergezeld met de �SC� letters.
Fig. 20: RIC I² Augustus 231a; Lugdunum,9-14 na Chr.,
sestertius
Auktionshaus H. D. Rauch GmbH. Auct. 75 (6.5.2005); Lot 284
Fig. 21: Eerste bronzen munt uit Codex C
Munttype 2 beeldt de personificatie Aequitas of van Moneta uit, met in haar ene hand een
weegschaal en in haar andere een vogel. Ze staat tussen de letters �SC�. De weegschaal is het
kenmerk van Aequitas en Moneta, daarnaast hielden deze godinnen vaak een hoorn des
overvloeds (cornucopiae) of een scepter vast. Er is geen enkel muntexemplaar gekend van de
godinnen met een vogel.9 Wellicht is dit een fout van de kopiist die niet bekend was met de
Romeinse beeldtaal. Een andere mogelijkheid is dat de originele munt die werd overgetekend
zodanig beschadigd was dat de cornucopiae aanzien werd als een vogel. Op de Romeinse
munten zijn Aequitas en Moneta altijd gehuld in kledij dat in verschillende lagen rondom hun
lichaam gewikkeld is, en hebben zij een diadeem op hun hoofd. Aan de middeleeuwse
klederdracht van de godin kunnen we vaststellen dat de middeleeuwse kopiist niet bekend was
met de Romeinse klederdracht. Vanaf Galba (68 - 69 na Chr.) hebben vele keizers dergelijk
munttype gemunt op brons, maar het type dat verscheen onder keizer Domitianus heeft de
meest treffende gelijkenis met het type in codex C, vooral omdat de �S� tussen de schalen van
de weegschaal afgebeeld is.
Fig. 22: RIC II² Domitianus 546; Rome Fig. 23: Tweede bronzen munt uit codex C
87 na Chr., as
Op het derde munttype zien we een wandelende gevleugelde Victoria die een schild
vasthoudt. Naast haar zijn weer de letters �SC� geschreven, hoewel de �C� redelijk uitgeveegd
is, dit wellicht door de tand des tijds. Onder keizer Nero (54 - 68 na Chr.) waren enkele van
deze munttypes geslagen. Ook de Flavische keizers Vespasianus, Titus en Domitianus (69 -
8 Reece, 1979, 65 meent dat de eerste munt overgetekend is van een as met Tiberius� portret.
9 Reece, 1979, 65.
174
89 na Chr.) sloegen deze specifieke Victoria types, en dat in nogal grote getallen.10
Na deze
keizers is het type nooit meer geslagen geweest. Ter illustratie is een Victoria type op een
bronzen munt van Vespasianus weergegeven (figuur 24).
Fig. 24: Vespasianus, Rome 71 na Chr.,
dupondius RIC II² 1154 Fig. 25: Derde bronzen munt uit codex C
We kunnen concluderen dat codex C authentieke Romeinse muntafbeeldingen weergeeft. Of
ze echt teruggaan naar de muntafbeeldingen die de auteur van de De rebus belllicis bedoelde
weten we niet. Het is nog altijd mogelijk dat de monnik die het werk aan het overpennen was
er niet beter op vond om enkele Romeinse munttypes, die in de schattenverzameling van zijn
klooster bewaard werden, over te tekenen.11
Anderzijds zou het natuurlijk heel goed kunnen
dat dit toch de originele muntafbeeldingen waren van de anonieme auteur van de De rebus
bellicis. Het is geweten dat ook vele vierde eeuwse Romeinse senatoren Romeinse munten
verzamelden als hobby, daardoor is het wellicht niet onmogelijk dat ook de auteur van de De
rebus bellicis beroep deed op zijn eigen �oude� muntenverzameling of op een
muntenverzameling van iemand uit zijn omgeving in zijn zoektocht naar nieuwe krachtige
muntafbeeldingen voor zijn keizer. In ieder geval laat het werk van deze anonieme auteur wel
zien dat hij bewust was van de afbeeldingen op de Romeinse muntslag.
Conclusie
Munten, ze hebben al altijd tot de verbeelding van de mens gespeeld. Niet alleen nu, ook
vroeger, blijkt uit deze studie. De bovenstaande literaire muntpassages schetsen een belangrijk
beeld over de communicatieve waarde van de muntafbeeldingen die door het Romeinse
machtscentrum gezonden werden. Door muntboodschappen te verspreiden konden leiders hun
macht tentoonstellen of zelfs legitimeren. De manier waarop de verschillende
bevolkingsgroepen deze muntboodschappen begrepen kon gevolgen hebben voor hun
regering, en soms zelfs hun lot. Dit laatste wordt goed geïllustreerd door Julianus� heilige
stiermunt. Aan de hand van de opgesomde muntbeschrijvingen, als dan niet gedetailleerd of
vaag, kunnen we een suggestie doen in hoeverre de antieke mens muntafbeeldingen opmerkte
en interpreteerde. Vooral de vage muntverwijzingen in het toneelstuk van Plautus, de
Epigrammen van Martialis en de brief van Fronto suggereren dat de schrijver er vanuit ging
dat de Romeinse toeschouwer of lezer wel wist over welke muntafbeelding de schrijver het
had. Dit doet vermoeden dat de antieke mens op hoogte was van de afbeeldingen op de
munten waarmee hij handelde, en ze desgevallend ook kon interpreteren. Daarnaast
gebruikten literaire schrijvers en geschiedschrijvers zoals Plinius, Suetonius, Cassius Dio,
Herodianus, Eusebius, de anonieme schrijver van de Historia Augusta, Sozomenus, Socrates
en Efrem de Syriër muntafbeeldingen om hun geschriften kracht bij te zetten. Vaak zijn hun
beschrijvingen zeer gedetailleerd en de auteur van de de rebus bellicis illustreerde ze zelfs
met afbeeldingen. Deze muntbeschrijvingen suggereren dat de antieke mens goed op de
hoogte was van het muntencorpus, toch moeten we hier de kantlijn trekken dat zowel de
10
Reece, 1979, 65 meent dat munt nummer drie werd overgetekend van een as van Nero. 11
Reece, 1979, 65.
175
schrijvers als hun lezerspubliek uit de gegoede klassen kwamen en zodus een opleiding
genoten hadden. We kunnen voorzichtig besluiten dat de antieke mens op de hoogte was van
de afbeeldingen op de muntslag, maar dat het niveau van interpretatie van de boodschap kon
verschillen. Toch bleek de communicatieve kracht van de Romeinse muntslag niet te
onderschatten.
Bibliografie: Ando, C. (2000). Imperial Ideology and Provincial Loyalty in the Roman Empire. Berkeley - Los
Angeles - London.
Babelon, E. C. F. (1885-1886). Déscription historique et chronologique des monnaies de la
République Romaine vulgairement appelées monnaies consulaires. 2 dln. Paris.
Cancik, H. and H. Schneider (Eds.) (1996-2003). Der Neue Pauly. Enzyklopädie der Antike. dln.
1-21. Stuttgart - Weimar [= DNP].
Claes, L. (2013). Kinship and Coins: Ancestors and Family on Roman Imperial Coinage.
Nijmegen (diss.).
Crawford, M. H. (1974) Roman Republican Coinage. 2 dln. Cambridge [=RRC].
Drijvers, J. W. (1992). Helena Augusta: The Mother of Constantine the Great and her Finding of
the True Cross. Leiden.
Duncan-Jones, R. P. (1999). The Monetization of the Roman Empire: Regional Variations in the
Supply of Coin Types. Roman Coins and Public Life under the Empire. E. Togo Salmon
Papers II. G. M. Paul and M. Ierardi. Ann Arbor.
Duncan-Jones, R. P. (2005). "Implications of Roman Coinage: debates and differences." Klio
87(2): 459-487.
Ehrhardt, C. (1984). "Roman Coin Types and the Roman Public." JNG 39: 41-56.
Flower, H. I. (1996). Ancestor Masks and Aristocratic Power in Roman Culture. Oxford.
Gradel, I. (2002). Emperor worship and Roman religion. Oxford.
Grant, M. (1950). Roman Anniversary Issues. An Exploratory Study of the Numismatic and
Medallic Commemoration of Anniversary Years. 49 BC - AD 375. Cambridge.
Grant, M. (1972). Roman Imperial Money. Amsterdam.
Hekster, O. J. (2003). Coins and Messages. Audience targeting on coins of different
denominations. The Representation and Perception of Roman Imperial Power.
Proceedings of the Third Workshop of the International Network Impact of Empire
(Netherlands Institute in Rome, March 20 - 23, 2002). Amsterdam.
Howgego, C. (1995). Ancient history from coins. London.
Kaczynski, B. and M. Nüsse (2009). Reverse type selection in sanctuaries? A study of antoniniani
found in various contexts. Coins in Context I, New Perspectives for the interpretation of
coin finds. F. Kemmers and H.-M. Von Kaenel. Mainz am Rhein: 93-107.
Kemmers, F. (2003). "Quadrantes from Nijmegen: Small change in a Frontier Province." SNR 82:
17-35.
Kemmers, F. (2005). Coins for a legion: An analysis of the coin finds of the Augustan legionary
fortress and Flavian canabae legionis at Nijmegen. Nijmegen (diss.).
Levick, B. (1982). "Propaganda and the Imperial Image." Antichthon 16: 104-116.
Lummel, P. (1991). 'Zielgruppen' Römischen Staatskunst. Die münzen der Kaiser Augustus bis
Trajan und die trajanischen Staatsreliefs. München.
Manders, E. (2012). Coining Images of Power. Patterns in the Representation of Roman Emperors
on Imperial Coinage A.D. 193-284. IMEM XV. Boston - Leiden.
Metcalf, W. E. (1993). "Whose Liberalitas? Propaganda and Audience in the Early Roman
Empire." Rivista Italiana di Numismatica 95: 337-346.