+ All Categories
Home > Documents > Romeinse munten in de antieke literatuur

Romeinse munten in de antieke literatuur

Date post: 03-Dec-2023
Category:
Upload: leidenuniv
View: 1 times
Download: 0 times
Share this document with a friend
19
101 Romeinse munten in de antieke literatuur Door Prof. Dr. Liesbeth Claes Vandaag zijn velen gefascineerd door Romeinse munten. Ook van meerdere Romeinse schrijvers is geweten dat ze interesse toonden voor munten al dan niet in meer of mindere mate. Ze verwezen naar één of zelfs meerdere munten in hun werken of ze gebruikten een bepaald munttype ter illustratie van hun (historisch) verhaal. Via deze literaire werken zijn er ons enkele tientallen muntbeschrijvingen overgeleverd. Hoewel ze vaak vergeten worden, zijn deze muntverwijzingen en -beschrijvingen voor numismaten en historici van grote waarde. Zij geven bijvoorbeeld aan hoe personen in de oudheid de afbeeldingen op de munten opmerkten, herkenden en eventueel konden interpreteren. Deze informatie geeft ons inzicht in de communicatieve waarde van de Romeinse munten vooral dan van de keizerlijke munten. Omdat er geen legaal kader bestond voor de keizerlijke opvolging of verkiezing moest een keizerlijke kandidaat op zoek naar andere middelen om zijn keizerschap te legitimeren en te versterken. Een manier om zijn keizerlijke machtspositie te legitimeren of versterken was door het verspreiden van verbale en visuele boodschappen onder senatoren, Romeinse soldaten, politieke medestanders en andere onderdanen. Boodschappen over zijn goede deugden, militaire overwinningen, bouwconstructies, idealen, goddelijke steun, afkomst en familie konden de keizer zijn positie kracht bijzetten. Om deze boodschappen te verzenden had de keizer media nodig, zoals sculpturen, monumentale bouwwerken, ere-inscripties en munten. Deze media konden met woorden en/of beelden de boodschappen overbrengen. De wijze waarop de soldaten en de onderdanen deze boodschappen begrepen besliste over het aanblijven van de keizer en soms zelfs over zijn levenslot. 1 In dit artikel willen we inzoomen op de communicatieve eigenschap van de Romeinse munten. Munten waren een ideaal medium om boodschappen te verspreiden. Niet alleen werden ze op bijna ‘industriële’ schaal geproduceerd en verspreid over het Romeinse rijk, ook waren ze toegankelijk voor alle lagen van de bevolking. 2 Deze mediale eigenschappen maken van de Romeinse keizerlijke muntslag een goed medium, maar dan wel op voorwaarde dat het doelpubliek van de muntboodschappen de afbeeldingen opmerkten en konden interpreteren. In het verleden zijn al verschillende onderzoekers ingegaan op de vraag of antieke personen al dan niet hun muntafbeeldingen opmerkten en juist interpreteerden. De discussie is verdeeld over twee uitersten waarvan de ene uiterste stroming meent dat muntafbeeldingen een louter economische rol speelden en op die manier ook geraadpleegd werden (Crawford 1983; Duncan-Jones 2005), terwijl wetenschappers van het andere uiterste menen dat de variërende muntboodschappen veelal in de oudheid begrepen werden (Ehrhard 1984; Lummel 1991; Metcalf 1993; Hekster 2003). In dit artikel willen we stilstaan bij de vraag of dat de Romein wel degelijk bewust was dat er boodschappen op zijn munten stonden en of hij die kon Liesbeth Claes verdedigde haar proefschrift aan de Radboud Universiteit te Nijmegen, Nederland, dat handelde over de representatie van de keizerlijke voorouders en familie op de Romeinse centrale muntslag getiteld: Kinship and Coins: Ancestors and Family on Roman Imperial Coinage under the Principate. Een samenvatting van het proefschrift is te vinden op haar academia.edu pagina. Momenteel is zij werkzaam als docent aan de Universiteit Leiden en als praktijkassistent aan de KULeuven. Email: [email protected]. Dit artikel is deels een uitwerking van haar NKV-lezing “Toen de munten nog spraken. Imperiale boodschappen op de centrale muntslag en de receptie ervan.” Alle vertalingen in dit artikel zijn van de auteur. De afgebeelde munten zijn geciteerd volgens de catalogi RRC: Crawford (1974). Roman Republican Coinage, 2 dln., Cambridge en RIC: Sutherland, Mattingly, Sydenham, e.a. (1921-2008). The Roman Imperial Coinage, 10 dln., London. Tenzij anders vermeld, zijn alle afbeeldingen van het British Museum (Courtesy@Trustees of the British Museum). 1 Ando, 2000; Hekster, 2003, 20-35; Noreña, 2010, 248-268. 2 Voor meer over de communicatieve waarde van de Romeinse muntslag zie de volgende werken: Hekster, 2003; Kaczynski - Nüsse, 2009, 93-107; Levick, 1982, 104-116; Lummel, 1991; Metcalf, 1993, 337-346; Noreña, 2001, 146-186; 2010, 248-268; Rowan, 2011, 991-998.
Transcript

101

Romeinse munten in de antieke literatuur

Door Prof. Dr. Liesbeth Claes§

Vandaag zijn velen gefascineerd door Romeinse munten. Ook van meerdere Romeinse

schrijvers is geweten dat ze interesse toonden voor munten al dan niet in meer of mindere

mate. Ze verwezen naar één of zelfs meerdere munten in hun werken of ze gebruikten een

bepaald munttype ter illustratie van hun (historisch) verhaal. Via deze literaire werken zijn er

ons enkele tientallen muntbeschrijvingen overgeleverd. Hoewel ze vaak vergeten worden, zijn

deze muntverwijzingen en -beschrijvingen voor numismaten en historici van grote waarde. Zij

geven bijvoorbeeld aan hoe personen in de oudheid de afbeeldingen op de munten opmerkten,

herkenden en eventueel konden interpreteren. Deze informatie geeft ons inzicht in de

communicatieve waarde van de Romeinse munten vooral dan van de keizerlijke munten.

Omdat er geen legaal kader bestond voor de keizerlijke opvolging of verkiezing moest een

keizerlijke kandidaat op zoek naar andere middelen om zijn keizerschap te legitimeren en te

versterken. Een manier om zijn keizerlijke machtspositie te legitimeren of versterken was

door het verspreiden van verbale en visuele boodschappen onder senatoren, Romeinse

soldaten, politieke medestanders en andere onderdanen. Boodschappen over zijn goede

deugden, militaire overwinningen, bouwconstructies, idealen, goddelijke steun, afkomst en

familie konden de keizer zijn positie kracht bijzetten. Om deze boodschappen te verzenden

had de keizer media nodig, zoals sculpturen, monumentale bouwwerken, ere-inscripties en

munten. Deze media konden met woorden en/of beelden de boodschappen overbrengen. De

wijze waarop de soldaten en de onderdanen deze boodschappen begrepen besliste over het

aanblijven van de keizer en soms zelfs over zijn levenslot.1

In dit artikel willen we inzoomen op de communicatieve eigenschap van de Romeinse

munten. Munten waren een ideaal medium om boodschappen te verspreiden. Niet alleen

werden ze op bijna ‘industriële’ schaal geproduceerd en verspreid over het Romeinse rijk, ook

waren ze toegankelijk voor alle lagen van de bevolking.2 Deze mediale eigenschappen maken

van de Romeinse keizerlijke muntslag een goed medium, maar dan wel op voorwaarde dat het

doelpubliek van de muntboodschappen de afbeeldingen opmerkten en konden interpreteren.

In het verleden zijn al verschillende onderzoekers ingegaan op de vraag of antieke personen al

dan niet hun muntafbeeldingen opmerkten en juist interpreteerden. De discussie is verdeeld

over twee uitersten waarvan de ene uiterste stroming meent dat muntafbeeldingen een louter

economische rol speelden en op die manier ook geraadpleegd werden (Crawford 1983;

Duncan-Jones 2005), terwijl wetenschappers van het andere uiterste menen dat de variërende

muntboodschappen veelal in de oudheid begrepen werden (Ehrhard 1984; Lummel 1991;

Metcalf 1993; Hekster 2003). In dit artikel willen we stilstaan bij de vraag of dat de Romein

wel degelijk bewust was dat er boodschappen op zijn munten stonden en of hij die kon

§ Liesbeth Claes verdedigde haar proefschrift aan de Radboud Universiteit te Nijmegen, Nederland, dat

handelde over de representatie van de keizerlijke voorouders en familie op de Romeinse centrale muntslag

getiteld: Kinship and Coins: Ancestors and Family on Roman Imperial Coinage under the Principate. Een

samenvatting van het proefschrift is te vinden op haar academia.edu pagina. Momenteel is zij werkzaam als

docent aan de Universiteit Leiden en als praktijkassistent aan de KULeuven. Email:

[email protected]. Dit artikel is deels een uitwerking van haar NKV-lezing “Toen de munten

nog spraken. Imperiale boodschappen op de centrale muntslag en de receptie ervan.” Alle vertalingen in dit

artikel zijn van de auteur. De afgebeelde munten zijn geciteerd volgens de catalogi RRC: Crawford (1974).

Roman Republican Coinage, 2 dln., Cambridge en RIC: Sutherland, Mattingly, Sydenham, e.a. (1921-2008).

The Roman Imperial Coinage, 10 dln., London. Tenzij anders vermeld, zijn alle afbeeldingen van het British

Museum (Courtesy@Trustees of the British Museum). 1 Ando, 2000; Hekster, 2003, 20-35; Noreña, 2010, 248-268.

2 Voor meer over de communicatieve waarde van de Romeinse muntslag zie de volgende werken: Hekster, 2003;

Kaczynski - Nüsse, 2009, 93-107; Levick, 1982, 104-116; Lummel, 1991; Metcalf, 1993, 337-346; Noreña,

2001, 146-186; 2010, 248-268; Rowan, 2011, 991-998.

102

interpreteren. Literaire verwijzingen zijn hierbij een bron bij uitstek omdat zij soms concrete

voorbeelden geven hoe muntafbeeldingen opgemerkt werden en hoe hun boodschappen

geïnterpreteerd werden. Hoewel literaire bronnen veelal een beeld van een geleerde

bovenklasse schetsen, geven ze hier en daar ook hints over de muntkennis van de brede

onderklasse. Tot nu toe heeft Ando (2000) het meest volledige overzicht van antieke literaire

verwijzingen naar Romeinse munten opgelijst. Andere wetenschappers zijn Levick (1982),

Ehrhardt (1984), Wolters (1999), Hekster (2003) en Manders (2012) die in kader van hun

onderzoek naar de communicatieve eigenschappen van de Romeinse muntslag ook antieke

verwijzingen naar Romeinse munten in hun argumentatie verwerkten.

Dit artikel tracht een opsomming van alle gekende literaire muntverwijzingen weer te geven,

en daarbij wil het een stap verder gaan om deze verwijzingen ook te analyseren en te

vergelijken met elkaar. Chronologisch zullen de muntbeschrijvingen besproken worden uit de

werken van de volgende schrijvers: Plautus, Plinius de Oudere, Martialis, Suetonius, Cassius

Dio, Herodianus, Fronto en Eusebius, Sozomenus, Socrates en Efrem de Syriër. Daarnaast

worden ook de muntbeschrijvingen in de werken Historia Augusta en de De rebus bellicis,

van wie beide schrijvers voor ons ongekend zijn, onder de loep genomen. De analyse van

deze muntbeschrijvingen kan ons een beter inzicht geven wie muntafbeeldingen waarnamen

en hoe ze de muntboodschappen interpreteerden. Waar mogelijk zal ook bij elke literaire

muntbeschrijving worden stilgestaan over de receptie van de beschreven munt.

De eerste antieke auteur die besproken zal worden is Titus Maccius Plautus, een Latijnse

toneelschrijver die leefde in de tweede helft van de 3de

eeuw vr. Chr. en de eerste helft van de

2de

eeuw vr. Chr. Hij schreef talrijke komedies, waarin hij meesterlijk met de Latijnse taal kon

goochelen. Taaldubbelzinnigheden leverden dan komische toestanden op. In één van zijn

komediestukken, de Persen, geeft de auteur de volgende grappige dialoog tussen Sagaristio en

Toxilus:

“Wees rustig en voorzichtig, wil je? Waarom doe je zo?”

“Omdat een paar ossen hier in mijn geldbuidel zitten.”

“Laat hen er dan uit, alsjeblieft! Laat hen niet vergaan van de honger.

Laat hen toch gaan grazen.” (Plautus, Persen, ii. 5, 16)

De ossen in de geldbuidel zijn natuurlijk niet echt, maar waren afgebeeld op Romeinse

munten. Bij deze passage ging Plautus er vanuit dat zijn toehoorders hun munten kenden,

want anders hadden ze niet kunnen lachen met deze dialoog. We hebben echter wel het raden

naar welke munten verwezen werd. Juist voor Plautus’ tijd werd er in Rome een muntstelsel

ingevoerd met de as als standaard. Traditioneel worden deze munten aes grave ‘zwaar brons’

genoemd. Het bronzen muntstelsel was onderverdeeld in verschillende bronzen denominaties.

De helft van een as was een semis, één vierde een quadrans, één zesde een sextans en één

twaalfde een uncia (zie tabel 1).

As Hoofdmunteenheid

Semis 1/2 as

Triens 1/3 as

Quadrans 1/4 as

Sextans 1/6 as

Uncia 1/12 as

Tabel 1: Denominaties van de Romeinse munten tijdens de 3de

eeuw vr Chr.3

Traditioneel werden deze verschillende bronzen denominaties gesierd met waardetekens en

met kenmerkende goden, voorwerpen of dieren. Rond de tweede helft van de derde eeuw

werd een stier afgebeeld op de semis (aangeduid met het waardeteken S). Op de keerzijde was

3 Sutherland, 1974, 20-27; http://www.oudheid.be/realia/munten.htm [20 maart 2013].

103

een wiel met zes spaken afgebeeld.4 Het zou mogelijk kunnen zijn dat het deze munt was

waarnaar Plautus verwees. Figuur 1 beeldt een dergelijk semistype af met op de voorzijde een

stier en het waardeteken S en op de keerzijde een wiel met zes spaken. Als je naar deze semis

kijkt, kan je met wat inbeeldingsvermogen de grap van Plautus begrijpen.

Fig. 1: RRC 24/4, Rome

Ca. 265-242 vr. Chr., aes grave

Latere literaire werken verwerkten ook Romeinse munten, maar Plautus was de enige die

daarbij beroep deed op het herkenningsvermogen van een breed publiek waarin ongetwijfeld

ook ongeletterde toeschouwers zaten. De eerstvolgende auteur die een Romeinse munt

verwerkte in zijn corpus was Plinius de Oudere. Rond 77 na Chr. publiceerde hij het eerste

boek van zijn Naturalis Historia, de Kennis van de Natuur. Het werk, dat uit meer dan 35

boeken bestond, was opgevat als een soort van encyclopedisch overzicht van

natuurhistorische feiten en weetjes. Twee jaar later zal Plinius om het leven komen door de

uitbarsting van de Vesuvius op 25 augustus 79 na Chr. In zijn werk bespreekt Plinius Sextus

Pompeius, zoon van Pompeius de Grote, één van de grote politici en generaals uit de Late

Republiek. Na de moord op Julius Caesar werd Sextus Pompeius één van de grote vijanden

van het tweede triumviraat, dat Augustus, Markus Antonius en Lepidus met elkaar gesloten

hadden. Met behulp van zijn vaders vloot was Sextus Pompeius een geduchte tegenstander

van het tweede triumviraat geworden. Na enkele succesvolle zeeslagen tegen Augustus en

Markus Antonius werd Sextus ‘de zoon van Neptunus’ genoemd, alsof hij van de zeegod zelf

afkomstig was.5 Ook Plinius was op de hoogte van dit weetje, en ging nog verder door ook

Sextus Pompeius’ munten met Neptunus eraan te linken. Zo lezen we:

“Er is ook een munt van Pompeius overgebleven,

die attesteert dat hij de naam “Neptunius” aannam.”

(Plinius, Naturalis Historia 22 (16). 2.)

Fig. 2: RRC 511/2b, Sicilië Fig. 3: RRC 511/3, Sicilië

Ca. 42-40 vr. Chr., denarius Ca. 37-36 vr. Chr., denarius

Pompeius sloeg echter twee munttypes waarop Neptunus gerepresenteerd was. Een eerste

type is afgebeeld onder figuur 2, en portretteerde Neptunus op de voorzijde. Op de achterkant

staat een trofee met een voorsteven en een aplustre, het symbolische teken voor een generaal

die een zeeslag gewonnen had. Een tweede munttype, hier figuur 3, was geslagen in naam van

Pompeius Sextus met het portret van Pompeius de Grote. De keerzijde beeldde Neptunus af -

4 RRC, 716-719; Sutherland, 1974, 20-27.

5 Appianus 5.69-78; Dio 48.18-49.19.

104

in het midden - staande op een voorsteven met in zijn hand een aplustre. Naast hem staan de

Catanaïsche broers Anapias en Amphinomus die elk één van hun ouders droegen, een

symbolische verwijzing naar Pompeius’ deugdelijkheid. Naast deze twee types bestaat er ook

nog een derde munttype van Pompeius Sextus waarop Pompeius de Grote met een drietand

geflankeerd wordt, het typische symbool van Neptunus. Omdat Pompeius dus meerdere

munten sloeg met (verwijzingen naar) Neptunus weten we niet met zekerheid welk munttype

Plinius voor ogen had. In zijn verhaal bespreekt Plinius ook niet de andere elementen die op

de betreffende Neptunusmunt zouden moeten staan. De weglating geeft aan dat Plinius de

muntanekdote wellicht louter gebruikte om het officiële karakter van Pompeius’ bijnaam te

illustreren.

Ook de Latijnse dichter Marcus Valerius Martialis verwees illustratief naar Romeinse munten

in zijn Epigrammen die hij tussen 86 en 103 na Chr. publiceerde. In twee van zijn

Epigrammen verwijst Martialis naar enerzijds de “nieuw geslagen munten van Domitianus”

(Epigrammen 4.28) en anderzijds naar de “munten van de Flavische Keizers” (Epigrammen

12.65). Deze muntbeschrijvingen zijn zeer vaag, maar geven wel aan dat Martialis een

verschil kon maken tussen munten van verschillende Flavische keizers. Deze Flavische

keizers waren Vespasianus (69 - 79 na Chr.), Titus (79 - 81 na Chr.) en Domitianus (81 - 98

na Chr.). Meer nog, Martialis’ beschrijving van Domitianus’ munten duidt deze aan als nova

‘nieuw geslagen’. De schrijver blijkt dus op de hoogte dat de Romeinse muntcirculatie

bestond uit munten van zijn regerende keizer Domitianus en uit oudere munten van vorige

keizers.6 Die eerste groep munten zal logischerwijze geblonken hebben, vandaar dat Martialis

deze kon onderscheiden en kon beschrijven als nova. Dit gegeven is voor numismaten en

historici zeer belangrijk als je weet dat in de Romeinse keizertijd verschillende muntuitgaves

van verschillende keizers door elkaar konden circuleren. Concreet betekent dit dat een

Romein die leefde ten tijde van keizer Domitianus kon betalen met een munt geslagen ten

tijde van Vespasianus en van Titus.7 Uit Martialis’ tekst zouden we kunnen besluiten dat de

muntafbeeldingen geslagen door verschillende keizers door de Romeinen konden

onderscheiden worden, en dat ze dus wisten welke muntboodschap van welke keizer kwam.

Toch moet hier wel de kantlijn getrokken worden dat dit gegeven wellicht enkel betrekking

had op de Romeinen behorende tot de geleerde klasse.

Van keizer Domitianus wordt ook door de schrijver Plinius de Jongere vermeld dat hij als

Caesar de auteur was van een muntboekje. Jammer genoeg is hiervan niets meer geweten,

noch zijn er fragmenten van teruggevonden.8

Fig. 4: RIC II² Vespasianus 699, Fig. 5: RIC II² Titus 162, Rome Fig. 6: RIC II² Domitianus 143,

Rome, 74 na Chr., aureus 80-81 na Chr, sestertius Rome, 82-83 na Chr., aureus

Meer gedetailleerdere muntbeschrijvingen vinden we bij de Romeinse historicus en biograaf

Gaius Suetonius Tranquillus (69/70 na Chr. - 140 na Chr.). Tweemaal in zijn

6 Het is ook mogelijk dat Martialis’ nova verwees naar Domitianus’ nieuwe munten na zijn munthervorming

rond 82 - 85 na Chr. waarbij de schrijver dus een onderscheid maakte tussen Domitianus’ oudere en nieuwere

gerevalueerde munten. Meer over Domitianus’ munthervorming is te vinden bij Carradice, 1979 en RIC II². 7 Meer informatie hier vind je in Duncan-Jones, 1999; 2005, 459-487; Kemmers, 2003.

8 Plinius de Jongere, Historia Naturalis 33.

105

keizersbiografieën, de Vita Caesarum, illustreerde hij een Romeinse munt. Een eerste

muntbeschrijving vinden we terug in zijn biografie over de vergoddelijkte keizer Augustus:

“Vanaf die tijd had Augustus een groot geloof in zijn lotsbestemming, dat hij zijn horoscoop

publiekelijk maakte en een zilveren munt sloeg met het astrologisch teken van de Capricorn,

waaronder hij geboren was.” (Suetonius, Divus Augustus 94.12)

Tussen 22 december en 20 januari staat de zon staat in de Capricorn, het sterrenbeeld

Steenbok. Augustus echter werd geboren op 23 september 63 vr. Chr, wanneer de zon dus in

het astrologisch teken van de Weegschaal staat. Augustus’ sterrenbeeld Capricorn doelde

waarschijnlijk op de maan die in de Steenbok stond toen hij geboren werd. Een andere

verklaring voor Augustus’ sterrenbeeld Capricorn is ook mogelijk. Wetende dat Augustus op

23 september geboren werd kunnen we natellen dat hij ergens in het midden van januari

verwekt werd. Tijdens die verwekking stond de zon in het sterrenbeeld van de Capricorn.9

Wellicht was het voor Romeinen zeer duidelijk hoe een Romein zijn sterrenbeeld toegewezen

kreeg, maar er is jammer genoeg geen enkele bron die hierover verder uitweidt. In ieder

geval, zoals Suetonius ons rapporteert, bleek Augustus zeer enthousiast te zijn over dit

sterrenbeeld.10

Er zijn verscheidene munttypes met een Capricorn gekend die in Augustus’

naam geslagen zijn. Hieronder twee voorbeelden uit het British Museum:

Fig. 7: RIC I² Augustus 493, Pergamon, Fig. 8: RIC I² Augustus 128, Colonia Patricia (?),

27 - 26 vr. Chr, zilver cistophorus juli 28 vr. Chr - 17/16 vr. Chr, denarius

Op beide exemplaren staat het portret van Augustus op de voorzijde, en het sterrenbeeld van

de Capricorn pronkt aan de keerzijde. Op het eerste exemplaar houdt de Capricorn een hoorn

des overvloeds - ook wel een cornucopiae genoemd - vast, waarbij een lauwerkrans het

geheel omsluit. Op de afbeelding stonden de lauwerkrans en de Capricorn symbool voor

Augustus’ persoonlijkheid. Met de hoorn des overvloeds werd aangekondigd dat Augustus’

leiderschap voorspoedig zou zijn. Op het tweede exemplaar houdt de Capricorn een

cornucopiae vast, samen met een wereldbol en een roer. Deze laatste afbeelding

symboliseerde dat de lotsbestemming van de wereld voorspoed zal kennen onder Augustus,

en dat het roer van Fortuna hem daarbij zal leiden. In de woelige nadagen van de Republiek

representeerden Augustus’ Capricorn-munten hem dus als de ideale alleenheerser van Rome.

Verder in zijn keizersbiografieën, vermeldt Suetonius een tweede maal een munt in zijn werk,

ditmaal in de biografie over Nero. Zo schreef de Romeinse biograaf dat keizer Nero na zijn

‘succesvolle’ muziekoptredens in Griekenland, verschillende standbeelden van hem als

lierspeler liet plaatsen, en dat ook een munt van de keizer als lierspeler werd geslagen

(Suetonius, Nero 25.2).11

In Nero’s gamma van munttypes vinden we ook dergelijk munttype

terug, zoals je hieronder ziet:

9 Webster, 1969, 136; Severy, 2003, 46-61. De Capricorn werd ook het embleem van vele van Augustus’ legers

die hij gesticht of gereorganiseerd had. Legio II Augusta bijvoorbeeld had het embleem van de Capricorn op

zijn militaire standaarden. 10

Ehrhardt, 1984, 42-43; Ando, 2000, 216. 11

Ando, 2000, 216.

106

Fig. 9: RIC I² Nero 78, Rome,

62 - 68 na Chr., as

Op de keerzijde van Nero’s munt zie je duidelijk een figuur met een lier. Of het de keizer zelf

is weten we niet met 100% zekerheid, want er is geen legende die de figuur op de keerzijde

identificeert. De keerzijde legende geeft enkel het tweede deel van Nero’s naam weer die

tezamen met de voorzijde legende luidde: NERO CLAVDIVS CAESAR AVG GERMA -

PONTIF MAX TRP IMP PP. Daardoor is het ook mogelijk dat de keerzijde figuur de

muziekgod Apollo was, omdat deze god bijna standaard met een lier op Romeinse munten en

reliëfs afgebeeld werd.12

Een suggestie kan zijn dat Suetonius, die niet ten tijde van Nero

leefde, maar zo’n vijftig jaar na Nero’s dood zijn biografie schreef, de keerzijde figuur

identificeerde met Nero door diens deelnames aan muziekwedstrijden in Griekenland.

Wellicht vond de auteur dit zo’n treffende muntbeeltenis dat hij ze verwerkte als bron in zijn

biografie voor Nero’s muziekoptredens te Griekenland. Bijgevolg ging hij er ook vanuit dat

zijn lezers deze munt kenden. Ter afsluiting, het 10de

eeuwse Byzantijnse lexicon de Suda

noteerde dat Suetonius zelfs een wetenschappelijk werk aan munten zou gewijd hebben.13

Moest deze informatie correct zijn dan zou dit werk een schat aan informatie geven over het

muntwezen in de oudheid. Jammer genoeg zijn tot de dag van vandaag hiervan geen

fragmenten teruggevonden.

Een latere Romeinse historicus die een munt betrok in zijn historisch werk is Cassius Dio.

Deze Romeinse consul leefde ten tijde van de Antonijnse en Severische keizers (150 - 235 na

Chr.) en schreef een geschiedenis in 80 boeken over zijn Rome vanaf de stichting tot en met

zijn eigen tijd. Uit zijn geschiedeniswerk komt de volgende passage:

“Naar aanleiding van die feiten [de moord op Caesar], sloeg Brutus munten waarop zijn

eigen beeltenis geslagen was alsook een muts met twee dolken. Met deze munt, en met de

inscriptie erop duidde hij aan dat hij en Cassius het vaderland had bevrijd.”

(Cassius Dio 47. 25. 3)

Cassius Dio bewijst met deze anekdote dat hij een goede historicus was. In het corpus van de

Romeinse munten vinden we de beschreven munt van Brutus terug. Een afbeelding van de

betreffende munt is hier beneden afgebeeld. Op de voorzijde is Brutus’ portret geslagen met

zijn naam: IMP BRVT L PLAET CEST. Op de keerzijde staat een vrijheidsmuts afgebeeld te

midden van twee dolken, met daaronder het opschrift EID MAR, de iden van Maart. De munt

trots verkondigt dat Brutus door de moord op de dictator Caesar in 44 vr. Chr. de Romeinse

Republiek bevrijd had.14

Hoewel Cassius wel Brutus’ partner in crime was, wordt op Brutus’

vrijheidsmunt geen melding van Cassius gemaakt, een kleine uitschuiver van Cassius Dio.

Brutus was Caesars geadopteerde zoon. Na de moord op Caesar op 15 maart, wat de

Romeinen de iden van Maart noemden, reageerde het Romeinse volk furieus waardoor Brutus

zich genoodzaakt zag Rome te verlaten in April van datzelfde jaar. De Romeinse senaat

verklaarde hem en Cassius zelfs tot staatsvijand.

Wordt vervolgd.

12

Cf. Sutherland, 1974, 169; Howgego, 1995, 79. 13

Wolters, 1999, 262-264. 14

Babelon, deel 2, 1886, 112-113; 115-120; Howgego, 1995, 72-73.

136

Romeinse munten in de antieke literatuur

Deel 2

Door Dr. Liesbeth Claes

Na wat omzwervingen, stonden Cassius en Brutus zij aan zij om de strijd aan te gaan met

Octavianus, de latere keizer Augustus, die hen achterna zat voor de moord op Caesar. Hun

legers troffen elkaar bij de Via Egnatia juist buiten het dorpje Philippi in Macedonië.1 Om de

strijd tegen Octavianus aan te gaan moesten ze hun soldaten kunnen betalen, daarom sloegen

zowel Cassius als Brutus gouden en zilveren munten.2 Cassius’ zijn muntafbeeldingen waren

zeer traditioneel naar de republikeinse beeldgewoonten. Brutus’ munten daarentegen droegen

een expliciete propagandaboodschap en hij gebruikte daarbij innovatieve elementen, zoals de

vrijheidsmunt illustreert.3 De overtuigende propagandamunten van Brutus hielpen hem en

Cassius echter niet om de strijd tegen Octavianus te winnen. Toen Brutus inzag dat de strijd

verloren was pleegde hij zelfmoord. Hoewel Brutus’ munt 200 jaar voor Dio geslagen was

heeft het onconventionele karakter van de munt er wellicht voor gezorgd dat Dio de munt

kende. Hoogstwaarschijnlijk is dit ook de reden waarom hij de munt wilde gebruiken in zijn

betoog over het hopeloze lot van Caesars moordenaars die hoogmoedig gedacht hadden dat ze

het goede gedaan hadden voor “de Republiek”.4

Fig. 10: RRC 508.3, Rome,

43 - 42 vr. Chr., denarius

Een tijdgenoot van Cassius Dio was de redenaar Marcus Cornelius Fronto. Fronto had een

goede vertrouwensrelatie met de keizer Marcus Aurelius met wie hij een regelmatige

brievencorrespondentie onderhield. In één van zijn brieven aan keizer Marcus Aurelius,

beschuldigt Fronto zijn keizer van een ondermaats schrijftalent. Als raad schrijft hij aan

Marcus Aurelius dat hij de taal van de oude schrijvers zou moeten bestuderen (Fronto, De

orationibus 12). Tevens illustreert Fronto deze raadgeving door een vergelijking te maken

tussen schrijvers en munten. Zo meent Fronto dat Marcus Aurelius zijn schrijftaal moet

spiegelen aan de oude schrijvers, zoals hij zijn munten zou moet spiegelen naar de

Republikeinse munten. Hierbij gaat Fronto nog verder en hij identificeert zijn ideale

Republikeinse munten als die waarop de namen van Trebanius en Perperna waren geslagen.

Deze twee personen leefden zo’n 300 à 400 jaar voor Fronto. Lucius Trebanius was

muntmeester (tresvir monetales) in 135 vr. Chr. samen met Caius Curiatius Trigeminus filius

en Caius Minucius. Tijdens zijn muntmeesterschap liet hij vijf munttypes in zijn naam

slagen.5 Hieronder is zijn denarius-type afgebeeld.

6

1 Will W. (1999). Iunius, Brutus, in DNP 6, 59-60.

2 RRC, 518; 740; Sutherland, 1974, 102-103.

3 Ehrhardt, 1984, 41-42; 51.

4 Zie ook Dio 47.43.1. waarin Brutus en Cassius de strijd in Philippi inluiden met de woorden “voor vrijheid”.

5 RRC, 272-273.

137

Fig. 11: RRC 241 Trebanius, Rome

135 vr. Chr., denarius

Van Marcus Perperna zijn er geen munten gekend. Wellicht heeft hij zelfs nooit de functie

van muntmeester uitgeoefend. In 135 vr. Chr. werd Perperna bekend toen hij een publieke

ovatie kreeg in Rome na zijn succesvolle strijd tegen de slaven in Sicilië. Vijf jaar later werd

hij zelfs verkozen tot consul samen met Caius Claudius Pulcher Lentulus. Onder zijn

consuljaar werd Perperna een volksheld door Aristonikus (aka Eumenes III) in de slag bij

Stratonikeia te verslaan, waardoor Pergamon definitief bij het Romeinse rijk werd ingelijfd.7

Hoewel vele consuls aan hun politieke loopbaan begonnen waren als muntmeester, had

Perperna dit ambt echter niet uitgeoefend. Fronto lijkt hier dus een foutje te maken, denkende

dat Perperna ooit muntmeester geweest was.

Een volgende schrijver die Romeinse munten betrok in zijn literaire werken was de kerkvader

Eusebius van Caesarea (263 - circa 339). Eén van zijn geschriften wijdde de kerkvader aan

het leven van keizer Constantijn, dat hij neerschreef in 337 na Chr. In deze Vita Constantini

vertelt Eusebius ons dat keizer Constantijn het regelde dat de beeltenis van zijn moeder

Helena op een gouden munttype werd geslagen. Hieronder het betreffende tekstfragment met

daaronder de gouden munt van Constantijns moeder:

“En daarnaast had hij haar met zoveel keizerlijke waardigheden bekleed, dat in elke

provincie, en door elke militaire rang zij werd aangesproken als Augusta en keizerin, en dat

haar beeltenis was op gouden munten geslagen. Hij gaf haar zelfs de autoriteit over de

keizerlijke schatkisten, zodat zij deze kon gebruiken en uitgeven naar haar eigen wil.”

(Eusebius, Vita Constantini 47).

Fig. 12: RIC VII 78, Nicomedia

324 - 325 na Chr., solidus

Het was geleden van keizer Alexander Severus, die in het begin van de derde eeuw leefde

(222 - 238 na Chr.), dat keizerlijke moeders nog op munten afgebeeld waren.8 De 100-jarige

afwezigheid van keizerlijke moeders op de Romeinse munten, maar ook de afwezigheid van

hen daarna, was Eusebius niet onopgemerkt gebleven. Helena wordt altijd beschreven als een

zeer christelijke vrouw. Zo zou zij het kruis van Christus en andere heilige relikwieën van

Jeruzalem naar Constantinopel gebracht hebben, en bovendien was ze verantwoordelijk voor

6 Babelon, deel 2, 1886, 500-501.

7 K.-L. Elvers (2000). Perperna, Marcus in DNP IX, 598.

8 Claes, 2013, 110-112.

138

het uitreiken van aalmoezen, het bezoeken van heilige plaatsen en het stichten van kerken in

Palestina. Op haar munten zijn echter geen christelijke elementen terug te vinden.9 Helena

wordt Augusta genoemd in haar muntlegende en haar portret wordt afgebeeld op de voorzijde.

Op de keerzijde staat een vrouwelijke figuur afgebeeld als de verpersoonlijking van de

veiligheid van de staat “SECVRITAS RES PVBLICAE.” De vrouwelijke figuur kan Helena

zelf zijn, die in haar persoon de veiligheid verpersoonlijkte die het dynastieke huis van

Constantijn gebracht had na de bloederige opvolgingsoorlogen die het Romeinse rijk kende

toen Maximus, Licinius en Constantijn streden om het alleenkeizerschap.10

Elders in zijn geschrift over Constantijns leven, noteerde Eusebius het volgende:

“Hoe diep zijn ziel (van keizer Constantijn) was getroffen door de macht van het goddelijke

geloof kan begrepen worden door het volgende feit waar hij verordende dat zijn beeltenis

moest geslagen worden op een gouden keizerlijke munt met zijn ogen opkijkend gelijkend als

een bidhouding tot God. En deze munten waren zeer gangbaar in het Romeinse rijk.”

(Eusebius, Vita Constantini 15)

Eusebius nam dus de muntslag van Constantijn als inspiratiebron om Constantijns devotie aan

God te illustreren. Op zich echter maakt het weinig uit of Eusebius’ verhaal over Constantijns

naar boven kijkende ogen nu waar is of niet. Wat telt is dat Eusebius de munten van

Constantijn waarbij hij boven kijkt beschreef en dus op de hoogte was van de muntafbeelding,

die hieronder afgebeeld is. De beschrijving van de ‘starende ogen’-munt illustreert dat de

kerkvader de keizerlijke munten aanzag als een expliciete expressie van de keizerlijke

autoriteit, en bijgevolg gebruikte Eusebius ze als officiële bronnen in zijn geschriften.11

Fig. 13: RIC VII 163, Thessalonika

327 na Chr., gouden medaillon

Nog verder in zijn werk over de keizer Constantijn, beschrijft Eusebius een derde munt die

geslagen werd na de dood van de keizer en die zijn tenhemelopneming uitbeeldde.

“Een munt was geslagen dat de volgende afbeelding droeg. Op één zijde verscheen de figuur

van onze gezegende prins met zijn hoofd zorgvuldig gesluierd. De keerzijde toonde hem als

een koetsier, [zijn span] getrokken door vier paarden. Verder was er een hand van boven dat

zich naar beneden uitstrekte om hem in de hemel op te nemen.” (Vita Constantini 123)

Als je naar de munt kijkt, die hieronder afgebeeld is als figuur 14, wist Eusebius deze in detail

te beschrijven. Het kan bijna niet anders dan dat hij deze munt beschreef met een

muntexemplaar ervan in zijn hand. Het idee dat de keizer na zijn dood naar de hemelen

opsteeg was een normaal concept voor de Romeinen. Al na Caesars dood werd zijn overleden

ziel onder de vorm van een komeet in de hemel aanzien, waarna Caesar tot een god werd

verklaard.12

De Romeinen zagen ook Caesars directe opvolger, Augustus, na diens

9 Drijvers, 1992, 39-44.

10 Latijnse Panegyrieken 6 (7), cf. 3 en 4. Drijvers, 1992, 41-43; Nixon en Rodgers, 1994, 215.

11 Ando, 2000, 216-217.

12 Vergilius, Aeneis 8.675-681; Plinius de Jongere, Historia Naturalis 2.93-94; Plutarchus, Caesar 69; Suetonius,

Caesar 88; Cassius Dio 45.7.1-2. Weinstock, 1971, 370-384; Gradel, 2002, 54-72; 261-266.

139

vergoddelijking naar de hemelen opstijgen onder de vorm van een adelaar. Ook latere

vergoddelijkte keizers of keizerszonen stegen onder de vorm van een adelaar naar de hemel13

,

en ook keizerinnen konden door een pauw naar de hemelen gebracht worden.14

Op munten

konden deze vergoddelijkte keizers ook worden afgebeeld op de rug van een adelaar die hen

naar de hemelen bracht.15

Deze voorhistorie maakt het concept dat de vergoddelijkte

Constantijn met zijn paardenspan naar de hemelen opsteeg niet zo opmerkelijk. Toch de

toevoeging van de uitstekende hand (ook aangeduid als de Manus Dei of dextera Domini/Dei)

was een totaal nieuw element voor de Romeinse muntslag, en luidde het begin in van de

christelijke beeldtaal op de Romeinse munten.16

Fig. 14: RIC VIII 12, Alexandria

337 - 340 na Chr., nummus

Ook in de vijfde eeuw verwerkten auteurs, zoals Sozomenus, Socrates en Efrem de Syriër,

nog Romeinse munten in hun werken. De christelijke auteur Sozomenus schreef een

geschiedenis over de christelijke kerk getiteld Historia Ecclesiastica. In zijn werk komen het

leven en daden van keizer Julianus II uitvoerig aan bod. Julianus II herstelde tijdens zijn

regering de traditionele Romeinse godenvereringen en wees dus het christendom dat keizer

Constantijn als staatsgodsdienst verheven had af. Door zijn anti-christelijke houding kreeg

Julianus II de bijnaam “de afvallige”. In zijn werk beschrijft Sozomenus één van de munten

die Julianus II onder zijn regering te Antiochië liet slagen, omdat deze munt de nodige

commotie uitlokte (Sozomenus, Historia Ecclesiastica 5.19.2). Op de munt was een stier

afgebeeld. Boven zijn kop tonen twee sterren de goddelijke status van de stier aan.

Sozomenus informeert ons dat de inwoners van Antiochia tegen Julianus II in opstand

kwamen tegen deze heidense muntafbeelding en dat ze weigerden met die munt te betalen.

Ook andere auteurs, die tijdgenoten van Sozomenus waren, beschreven het voorval van de

munt met de goddelijke stierafbeelding. Naast hetzelfde relaas in een pamflet tegen Julianus

door Efrem de Syriër (Hymni contra Iulianum, 1.16-18), schreef ook Socrates van

Constantinopel, ook wel gekend als Socrates Scholasticus, over Julianus. In zijn Historia

Ecclesiastica beschrijft Socrates hoe Julianus II zich onpopulair maakte in de stad Antiochië.

“De keizer, die enorme sommen geld van de christenen afperste terwijl hij zijn expeditie tegen

de Persen opstartte, arriveerde in Antiochië te Syrië. Daar [… ] drukte hij de prijzen van de

handelsgoederen ongewoon laag neer, waarbij hij geen rekening hield met de

omstandigheden in die tijd, noch realiseerde hij zich hoezeer de militaire aanwezigheid de

inwoners van de provincies stoorde, en uit nood verminderde hij de provinciale

voedselvoorraden voor de steden. De handelaars en de winkeliers stopten daarvoor hun

13

Zie bijvoorbeeld de munten voor divus Hadrianus, divus Pius, divus Valerianus Iunior, en divus Nigrinianus. 14

Zie bijvoorbeeld de munten voor diva Sabina, diva Faustina, diva Paula. 15

Gradel, 2002, 262-268; 298-304; 321-371. 16

Op Constantijns muntslag zijn geen verdere christelijke symbolen gekend, op uitzondering van het

christogram na dat na 315 op enkele zilveren medaillons en bronzen munten geïntroduceerd werd, zie

bijvoobeeld RIC VII Constantijn Constantinopel 19; 26; Rome 399; Trier 372; 579 (?); Siscia 61; 137. De ter

hemelopnemingsmunt met de manus Dei kan daarom gezien worden als een verdere stap in het

verchristelijken van de muntbeeldtaal.

140

handelsactiviteiten, omdat ze niet in staat waren om hun verliezen te dragen, wat dus het

keizerlijke edict voor hen had voortgebracht, […].” (Socrates Scholasticus III.1-3)

Daarna beschrijft Socrates hoe de inwoners van Antiochië hierop reageerden, waarbij hij ook

de munt met de goddelijke stier vermeldt.

“De inwoners van Antiochië konden deze belediging niet meer dragen, - van nature uit waren

zij altijd al ongeduldig als ze beledigd werden - , en meteen uitten zij beledigingen aan het

adres van Julianus. Zij spotten ook met zijn baard, die heel lang was, waarover zij lachten dat

deze beter afgeknipt zou worden en vervolgens in touw vervaardigd moest worden. En zij

zeiden dat de stier die op zijn munt was geslagen het symbool was van zijn afstandelijkheid

van de wereld. Want de keizer, die extreem bijgelovig was, was continu stieren aan het

offeren op de altaren van zijn favoriete godheden, en hij had verordend dat er een afbeelding

van een stier en een altaar moest geslagen worden op zijn munten.”

(Socrates Scholasticus III.4-6)

Fig. 15: RIC 216, Antiochië

360 - 363 na Chr., nummus

Er zijn geen munten gekend waarbij de stier vergezeld is van een altaar. Wellicht vergiste

Socrates zich hier door het feit dat Julianus vele stieren offerden, wat gebeurde op een

altaar.17

Julianus zelf had het ook niet voor de inwoners van Antiochië. Hij schreef zelfs een pamflet

tegen hen, waarin hij de verhitte gemoederen te Antiochië onder zijn regering bevestigt.18

Julianus’ aanvaring met de inwoners van Antiochië zorgde voor een dikke deuk in zijn imago,

zelfs vertrouwelingen uit zijn naaste kring begonnen zich vragen te stellen bij hun keizer.19

Uit al deze bronnen blijkt dus dat een muntafbeelding wel degelijk kon opgemerkt worden

door zijn ontvangers, en zodus ook een impact kon hebben op de politiek van de regerende

keizer.

Als we even recapituleren zagen we in de aangehaalde voorbeelden van Plautus, Plinius en

Martialis dat deze auteurs munten gebruikten ter illustratie van hun verhaal, terwijl in de

andere bovenstaande voorbeelden de auteurs, zoals Suetonius, Dio, Fronto, Eusebius,

Sozomenus, Socrates en Efrem van Syrië, munten gebruikten om hun verhaal of geschiedenis

kracht bij te zetten. Soms gaat het nog verder. In de Romeinse Geschiedenis van Herodianus

en in de Historia Augusta lezen we verhalen over munten die met grote zekerheid wellicht

nooit geslagen zijn, maar die de auteur wel gebruikte om zijn verhaal te kracht bij te zetten.

Herodianus, die leefde in de tweede eeuw na Chr., was een Griek die in Rome een lagere

ambtenaar was met een passie voor geschiedenis. In acht boeken schreef hij een Romeinse

geschiedenis, beginnende van de regering van Commodus tot en met het zeskeizerjaar in 238

na Chr. In boek 1 beschrijft hij de samenzwering van Tigidius Perennis tegen keizer

17

Cf. Périchon-Maraval, 2005, 317-319, noot. 4. 18

Julianus, Satire op de inwoners van Antiochië 27 (355d). Cf. Socrates Scholasticus III. 7-9. 19

Potter, 2004, 515–516.

141

Commodus. Als prefect van de praetoriaanse wacht was Perennis een machtig man. In 185 na

Chr. bereikte Perennis’ macht zijn hoogtepunt. Zijn zonen kregen militaire commando’s in

Illyricum en hijzelf kreeg beschikking over grote sommen geld waarmee hij het leger op zijn

hand had. Zoals elk machtig man had Perennis ook vijanden. Herodianus vertelt ons dat deze

vijanden de keizer ervan probeerden te overtuigen dat Perennis tegen hem aan het

samenzweren was om zijn zoon keizer te laten maken. Als ultiem bewijs hiervan lieten ze aan

Commodus munten zien waarop het portret van de praetoriaanse prefect geslagen was. Omdat

Perennis met deze munten keizerlijke autoriteit aan zichzelf verleende, liet Commodus

Perennis arresteren en ter dood brengen.20

De persoon Perennis, zijn functies en zijn dood zijn

ook geattesteerd in andere bronnen, waardoor er geen twijfel is over de historiciteit van

Perrenis’ samenzwering.21

Echter de anekdote over de munten is zeer dubieus, omdat er nooit

munten met Perennis’ portret gevonden zijn. Men kan argumenteren dat Commodus al deze

munten heeft laten omsmelten, maar wellicht moeten we niet zo ver gaan zoeken. Herodianus

neemt wel vaker in zijn geschiedenis een loopje met de werkelijkheid, en zo ook zal zijn

muntanekdote wellicht uitgevonden zijn om zijn betoog over Perennis’ samenzwering kracht

bij te zetten. Zowiezo suggereert Perennis’ muntenanekdote wel dat Herodianus teruggrijpt

naar iets wat zijn lezerspubliek moet begrepen hebben, want anders zou deze anekdote geen

illustratieve waarde gehad hebben. Dit is voor ons artikel een goede aanwijzing dat de

inwoners van het Romeinse rijk munten beschouwden als keizerlijk legitimatiemiddel, en

zodus ze op de keizerlijke portretten letten.

Een ander verhaal over fictieve munten komt uit de Historia Augusta. Het fragment geeft een

dialoog weer tussen drie mannen die over politiek discussiëren. Het onderwerp van hun

gesprek gaat over welke usurpator nu wel degelijk keizer was geweest, waarop één van de

mannen argumenteerde dat een Firmus, een rijke handelsman uit Seleucia die leefde ten tijde

van keizer Aurelianus, wel een echte keizer was geweest want “hij had het purper gedragen

en noemde zich Augustus op de munten die hij sloeg”.22

Ook in de discussie rond de usurpator

Archontius Severus werden zijn munten aangebracht als een argument voor zijn echte

keizerschap.23

Hoewel de Historia Augusta ze wel vermeldt, zijn van beide keizerlijke

kandidaten geen munten gekend. Omdat de schrijver van de Historia Augusta nog vaker dan

Herodianus met de werkelijkheid een loopje neemt kan het goed zijn dat hij de munten van

Firmus en Archontius Severus heeft uitgevonden als manier om zijn politieke discussie over

het keizerschap te kunnen illustreren. De fragmenten uit de Historia Augusta geven dus aan

dat het slaan van je portret op munten beschouwd werd als ultiem legitimatiemiddel voor

keizerlijke kandidaten en uitgeroepen keizers, en dat dus muntportretten werden opgemerkt.

Wordt vervolgd.

20

Herodianus, De Geschiedenis van het keizerrijk na Marcus Aurelius 1.9.7. 21

T. Franke (2002). Tigidius Perennis, in DNP 12/1, 566. 22

Historia Augusta, Het leven van Firmus 2.1-4. 23

Historia Augusta, Het leven van Firmus 2.1.

170

Romeinse munten in de antieke literatuur

Deel 3 (slot)

Door Dr. Liesbeth Claes

Naast auteurs die munten toeschreven aan verscheidene keizers en keizerlijke

tegenkandidaten is er nog de auteur van het manuscript De rebus bellicis die zelf enkele

keizerlijke munttypes ontwierp. De rebus bellicis is een werk waarin allerlei nieuwe

oorlogstuigen aan de keizer worden voorgesteld. Tot op de dag van vandaag is de auteur van

de rebus bellicis is niet gekend bij naam. Het is zelfs niet geweten wanneer hij precies zijn

werk schreef en aan welke keizer of keizers hij het opdroeg. Algemeen wordt door

onderzoekers aangenomen dat het werk zeker na de dood van keizer Constantijn (337 na Chr.)

moet geschreven zijn, maar vóór de val van het Westerse Romeinse Rijk in 476 na Chr.

Sommige wetenschappers denken dat het werk rond de slag tegen de Goten bij Adrianopol in

378 na Chr. zou geschreven zijn, en zodus dat het was opdragen aan de keizers Valens en

Valentinianus die toen regeerden.1 Het grootste deel van De rebus bellicis stelt verschillende

nieuwe oorlogstuigen voor die het Romeinse leger in staat zou moeten stellen om de

barbaarse invasies de kop in te drukken. In zijn werk argumenteert de anonieme auteur ook

dat de keizers een goede financiële situatie moeten uitgedacht hebben vooraleer zij ten strijde

kunnen trekken. Vooral de frauduleuze praktijken onder de muntmeesters klaagt hij aan. Hij

raadt de keizers dan ook aan om de Romeinse muntplaats naar een eiland te verhuizen zodat

er een betere controle op deze muntmeesters kon gebeuren.

Daarbij verheerlijkt hij de muntslag uit

de �goede oude tijd�, en verwijst hij naar

een driedelig stelsel van gouden munten

(aurei), munten van klei (lutei) en

munten van verguld leer (decorio).2

Voorheen was dergelijk fictief

muntstelsel beschreven door de bekende

schrijver Plinius de Oudere (23-79 na

Chr.), die hiermee wilde aantonen dat de

munteconomie uit de vroege Republiek

nog zeer primitief was.3 Wellicht haalde

de anonieme auteur van de De rebus

bellicis daar zijn mosterd. Op uitzon-

dering van de gouden munten na zijn er

in de Romeinse muntgeschiedenis nooit

kleimunten of vergulde leermunten

geslagen en historisch heeft het hele

muntstelsel an sich nooit bestaan. In zijn

naïviteit verheerlijkte de anonieme auteur

dit drieledig muntstelsel van de vroegere

Romeinen dat toen nog niet gecorrum-

peerd was. Bovendien illustreerde hij het

met muntafbeeldingen, uitgebeeld door

figuur 16.

Fig. 16: Codex Paris, Bibliothèque nationale de Paris,

Lat. 9661 (codex P): illustratie van het voorgestelde

driedelig muntstelsel

Wellicht was deze passage niet zozeer een aanmaning voor de keizer om terug dit oude

muntstelsel in te voeren. De passage zal eerder gelezen moeten worden als een oproep voor

1 Thompson, 1952, 1-6.

2 De rebus bellicis I.5-7.

3 Plinius de Oudere, Naturalis Historia 23.122-146; Reece, 1979, 59-61.

171

een betrouwbaar muntstelsel. Bovendien kon de anonieme auteur met deze

�geschiedenisweetjes� ook zijn eigen geleerdheid in de verf zetten.

Bijna al de middeleeuwse manuscripten van de De rebus bellicis geven deze

muntafbeeldingen weer. Vaak zijn ze in een geromantiseerde middeleeuws-romeinse stijl

afgebeeld, en soms zelfs in een uitgesproken bombastische renaissancestijl.4 De afgebeelde

illustratie met muntafbeeldingen komt uit de codex Paris. lat. 9661, die nu in de Bibliothèque

nationale de Paris bewaard wordt. Wellicht hadden middeleeuwse kopiisten bij het kopiëren

van de muntafbeeldingen hun creativiteit de vrije loop laten gaan, en waren de

muntafbeeldingen zodus niet de oorspronkelijke afbeeldingen die de anonieme auteur van de

De rebus bellicis voor ogen had.

Zoals hierboven vermeld, wilde de auteur van de De rebus bellicis zijn keizers goede raad

meegeven. Eén van die aanmaningen was dat de keizers aan een gezonde financiële situatie

van het Romeinse rijk moesten werken. Om dit te verwezenlijken stelde de anonieme auteur

verschillende maatregelen voor. Eén van deze maatregelen waren nieuwe munttypes met

aantrekkelijke muntafbeeldingen, zodat de munten met de keizers hun portret terug meer

autoriteit zouden krijgen.

In zijn werk illustreerde hij ook zijn voorgestelde muntafbeeldingen onder het kopje �Felix in

Choatio Sacrae Divine Monetae� met daaronder drie gouden en drie bronzen munttypes.

Het oorspronkelijke manuscript van de De rebus bellicis uit de 4de

of 5de

eeuw is niet aan ons

overgeleverd, maar zoals we al schreven zijn er wel enkele middeleeuwse manuscripten van

het werk aan ons overgeleverd.

Het oudste manuscript, de codex Spirensis, dateert uit de tweede helft van de 9de

eeuw en

werd overgeschreven door kopiisten die in de Rijnregio woonden. Het manuscript raakte

echter kwijt in de 17de

eeuw, maar een kopie van dit manuscript is bewaard gebleven als de

codex Monac. Lat. 10291, ook wel codex M genoemd. De afbeeldingen in codex M geven

twee keer dezelfde set van muntafbeeldingen weer.

Het verhaal gaat dat in juni 1550 een kopie van de codex Spirensis was besteld voor Otto

Heinrich, heerser van het Paltsgraafschap van de Rijn (1502 - 1559). De illustraties zijn in een

zeer sierlijke Renaissance stijl (zie figuur 17). Omdat de paltsgraaf dit niet authentiek vond,

stuurde hij de kopiist terug om een tweede versie te maken van de illustraties in een meer

authentieke �Romeinse� stijl (zie figuur 18).5 Echter elk getraind, en zelfs elk ongetraind oog,

kan meteen zeggen dat de afbeeldingen van beide versies geen Romeinse muntafbeeldingen

zijn.

De figuren van de eerste versie zijn inderdaad in een sierlijke renaissancestijl. De zogenaamde

�authentiekere� figuren van de tweede versie zijn geenszins Romeins aandoend, maar typisch

middeleeuws en de stijl is zelfs kinderlijk. Of de kopiist van codex M de muntafbeeldingen

van codex Spirensis naar waarheid gekopieerd heeft in zijn tweede versie weten we niet,

waardoor er twee mogelijkheden zijn. Enerzijds is het mogelijk dat de betreffende kopiist de

muntafbeeldingen in zijn tweede versie waarheidsgetrouw overtekende wat zou betekenen dat

in de codex Spirensis wellicht al geen voorstellingen meer van authentieke Romeinse munten

afgebeeld waren. Anderzijds kan het ook zijn dat de kopiist de voorgestelde munttypes van

zijn tweede versie naar eigen creativiteit heeft bijgewerkt, zoals hij ook met zijn eerste versie

gedaan had. Als dit het geval was, kunnen de muntafbeeldingen in de codex Spirensis ofwel

nog de oorspronkelijke muntafbeeldingen bevatten ofwel zelf al een variatie op deze geweest

zijn.

4 Reece, 1979, 59-62.

5 Thompson, 1952, 6-17.

172

Figuren 17 en 18: Codex Munchen, Bayerische Staatsbibliothek, ms. Clm. 10291 (codex M): links geeft de

eerste versie van muntafbeeldingen weer in een kleurrijke renaissancestijl; rechts is de tweede versie in een

kinderlijke middeleeuwse stijl

Naast codex M zijn er nog drie andere authentieke manuscripten die onafhankelijk van elkaar

ooit van een ouder exemplaar van De rebus bellicis overgeschreven waren: codex Paris. Lat.

9661 (codex P), codex Vindob. Lat. 3103 (codex V), en codex Canon. Lat. Misc. 378 (codex

C).6 In codex V zijn geen illustraties bewaard gebleven, en in codex P zijn de voorgestelde

muntafbeeldingen in een kinderlijke middeleeuwse stijl getekend. Wellicht hebben de

kopiisten van codex P de muntafbeeldingen uitgevonden, of waren de muntafbeeldingen in

het manuscript dat zij kopieerden al middeleeuws.

Codex C geeft ons wel een hint hoe de auteur van de De rebus bellicis de gouden en bronzen

muntafbeeldingen zou voorgesteld kunnen hebben (figuur 19). Op het eerste gezicht zien de

muntafbeeldingen in codex C er wel �Romeins� uit. Zo beelden de voorzijden van de gouden

munten, dit zijn de drie munttekeningen in de bovenste rij van figuur 19, verschillende

portretten van keizer Constantijn uit; eentje met een stralenkroon, één met een diadeem, en

één met een lauwerkrans. Bij een tweede kijk blijken ook de bronzen munten, dat zijn de drie

munten op de onderste rij van figuur 19, zelfs bekende Romeinse munten, een feit dat vaak

door wetenschappers vergeten wordt.7 We bespreken deze bronzen munttypes van links naar

rechts.

Fig. 19: Codex C, Bodleian Library, Oxford,

Canon. Lat. Misc. 378

6 Thompson, 1952, 7-10.

7 In een feestbundel opgedragen aan Thompson heeft Reece (1979, 62-65) al een eerste poging gedaan om deze

munten te determineren. Hij is daarom de enige bron die ik hier citeer, en desgevallend probeer aan te vullen.

173

Munttype 1 is de oudste van de drie en beeldt het altaar van Lugdunum uit, een gekende

keerzijde die we terugvinden op de munten van keizer Augustus (27 vr. Chr. - 14 na Chr.) en

keizer Tiberius (14 - 39 na Chr.). Deze altaarmunten werden in grote getallen geslagen door

de munt van Lugdunum (het huidige Lyon).8 Op het altaar zijn figuren afgebeeld. Op de

kolommen aan weerszijden staan Victoria�s die lauwerkransen vasthebben. Aan de rechterzuil

zie je ook een �C�, die wellicht behoorde tot de geijkte afkorting �SC� die je vaker op

Romeinse bronzen munten terugvindt. Wellicht is de �S� door de kopiist vergeten. Zowiezo is

de toevoeging van deze �C� een fout van de kopiist ofwel een vergissing in de oorspronkelijke

muntafbeelding, want de originele muntafbeelding was niet vergezeld met de �SC� letters.

Fig. 20: RIC I² Augustus 231a; Lugdunum,9-14 na Chr.,

sestertius

Auktionshaus H. D. Rauch GmbH. Auct. 75 (6.5.2005); Lot 284

Fig. 21: Eerste bronzen munt uit Codex C

Munttype 2 beeldt de personificatie Aequitas of van Moneta uit, met in haar ene hand een

weegschaal en in haar andere een vogel. Ze staat tussen de letters �SC�. De weegschaal is het

kenmerk van Aequitas en Moneta, daarnaast hielden deze godinnen vaak een hoorn des

overvloeds (cornucopiae) of een scepter vast. Er is geen enkel muntexemplaar gekend van de

godinnen met een vogel.9 Wellicht is dit een fout van de kopiist die niet bekend was met de

Romeinse beeldtaal. Een andere mogelijkheid is dat de originele munt die werd overgetekend

zodanig beschadigd was dat de cornucopiae aanzien werd als een vogel. Op de Romeinse

munten zijn Aequitas en Moneta altijd gehuld in kledij dat in verschillende lagen rondom hun

lichaam gewikkeld is, en hebben zij een diadeem op hun hoofd. Aan de middeleeuwse

klederdracht van de godin kunnen we vaststellen dat de middeleeuwse kopiist niet bekend was

met de Romeinse klederdracht. Vanaf Galba (68 - 69 na Chr.) hebben vele keizers dergelijk

munttype gemunt op brons, maar het type dat verscheen onder keizer Domitianus heeft de

meest treffende gelijkenis met het type in codex C, vooral omdat de �S� tussen de schalen van

de weegschaal afgebeeld is.

Fig. 22: RIC II² Domitianus 546; Rome Fig. 23: Tweede bronzen munt uit codex C

87 na Chr., as

Op het derde munttype zien we een wandelende gevleugelde Victoria die een schild

vasthoudt. Naast haar zijn weer de letters �SC� geschreven, hoewel de �C� redelijk uitgeveegd

is, dit wellicht door de tand des tijds. Onder keizer Nero (54 - 68 na Chr.) waren enkele van

deze munttypes geslagen. Ook de Flavische keizers Vespasianus, Titus en Domitianus (69 -

8 Reece, 1979, 65 meent dat de eerste munt overgetekend is van een as met Tiberius� portret.

9 Reece, 1979, 65.

174

89 na Chr.) sloegen deze specifieke Victoria types, en dat in nogal grote getallen.10

Na deze

keizers is het type nooit meer geslagen geweest. Ter illustratie is een Victoria type op een

bronzen munt van Vespasianus weergegeven (figuur 24).

Fig. 24: Vespasianus, Rome 71 na Chr.,

dupondius RIC II² 1154 Fig. 25: Derde bronzen munt uit codex C

We kunnen concluderen dat codex C authentieke Romeinse muntafbeeldingen weergeeft. Of

ze echt teruggaan naar de muntafbeeldingen die de auteur van de De rebus belllicis bedoelde

weten we niet. Het is nog altijd mogelijk dat de monnik die het werk aan het overpennen was

er niet beter op vond om enkele Romeinse munttypes, die in de schattenverzameling van zijn

klooster bewaard werden, over te tekenen.11

Anderzijds zou het natuurlijk heel goed kunnen

dat dit toch de originele muntafbeeldingen waren van de anonieme auteur van de De rebus

bellicis. Het is geweten dat ook vele vierde eeuwse Romeinse senatoren Romeinse munten

verzamelden als hobby, daardoor is het wellicht niet onmogelijk dat ook de auteur van de De

rebus bellicis beroep deed op zijn eigen �oude� muntenverzameling of op een

muntenverzameling van iemand uit zijn omgeving in zijn zoektocht naar nieuwe krachtige

muntafbeeldingen voor zijn keizer. In ieder geval laat het werk van deze anonieme auteur wel

zien dat hij bewust was van de afbeeldingen op de Romeinse muntslag.

Conclusie

Munten, ze hebben al altijd tot de verbeelding van de mens gespeeld. Niet alleen nu, ook

vroeger, blijkt uit deze studie. De bovenstaande literaire muntpassages schetsen een belangrijk

beeld over de communicatieve waarde van de muntafbeeldingen die door het Romeinse

machtscentrum gezonden werden. Door muntboodschappen te verspreiden konden leiders hun

macht tentoonstellen of zelfs legitimeren. De manier waarop de verschillende

bevolkingsgroepen deze muntboodschappen begrepen kon gevolgen hebben voor hun

regering, en soms zelfs hun lot. Dit laatste wordt goed geïllustreerd door Julianus� heilige

stiermunt. Aan de hand van de opgesomde muntbeschrijvingen, als dan niet gedetailleerd of

vaag, kunnen we een suggestie doen in hoeverre de antieke mens muntafbeeldingen opmerkte

en interpreteerde. Vooral de vage muntverwijzingen in het toneelstuk van Plautus, de

Epigrammen van Martialis en de brief van Fronto suggereren dat de schrijver er vanuit ging

dat de Romeinse toeschouwer of lezer wel wist over welke muntafbeelding de schrijver het

had. Dit doet vermoeden dat de antieke mens op hoogte was van de afbeeldingen op de

munten waarmee hij handelde, en ze desgevallend ook kon interpreteren. Daarnaast

gebruikten literaire schrijvers en geschiedschrijvers zoals Plinius, Suetonius, Cassius Dio,

Herodianus, Eusebius, de anonieme schrijver van de Historia Augusta, Sozomenus, Socrates

en Efrem de Syriër muntafbeeldingen om hun geschriften kracht bij te zetten. Vaak zijn hun

beschrijvingen zeer gedetailleerd en de auteur van de de rebus bellicis illustreerde ze zelfs

met afbeeldingen. Deze muntbeschrijvingen suggereren dat de antieke mens goed op de

hoogte was van het muntencorpus, toch moeten we hier de kantlijn trekken dat zowel de

10

Reece, 1979, 65 meent dat munt nummer drie werd overgetekend van een as van Nero. 11

Reece, 1979, 65.

175

schrijvers als hun lezerspubliek uit de gegoede klassen kwamen en zodus een opleiding

genoten hadden. We kunnen voorzichtig besluiten dat de antieke mens op de hoogte was van

de afbeeldingen op de muntslag, maar dat het niveau van interpretatie van de boodschap kon

verschillen. Toch bleek de communicatieve kracht van de Romeinse muntslag niet te

onderschatten.

Bibliografie: Ando, C. (2000). Imperial Ideology and Provincial Loyalty in the Roman Empire. Berkeley - Los

Angeles - London.

Babelon, E. C. F. (1885-1886). Déscription historique et chronologique des monnaies de la

République Romaine vulgairement appelées monnaies consulaires. 2 dln. Paris.

Cancik, H. and H. Schneider (Eds.) (1996-2003). Der Neue Pauly. Enzyklopädie der Antike. dln.

1-21. Stuttgart - Weimar [= DNP].

Claes, L. (2013). Kinship and Coins: Ancestors and Family on Roman Imperial Coinage.

Nijmegen (diss.).

Crawford, M. H. (1974) Roman Republican Coinage. 2 dln. Cambridge [=RRC].

Drijvers, J. W. (1992). Helena Augusta: The Mother of Constantine the Great and her Finding of

the True Cross. Leiden.

Duncan-Jones, R. P. (1999). The Monetization of the Roman Empire: Regional Variations in the

Supply of Coin Types. Roman Coins and Public Life under the Empire. E. Togo Salmon

Papers II. G. M. Paul and M. Ierardi. Ann Arbor.

Duncan-Jones, R. P. (2005). "Implications of Roman Coinage: debates and differences." Klio

87(2): 459-487.

Ehrhardt, C. (1984). "Roman Coin Types and the Roman Public." JNG 39: 41-56.

Flower, H. I. (1996). Ancestor Masks and Aristocratic Power in Roman Culture. Oxford.

Gradel, I. (2002). Emperor worship and Roman religion. Oxford.

Grant, M. (1950). Roman Anniversary Issues. An Exploratory Study of the Numismatic and

Medallic Commemoration of Anniversary Years. 49 BC - AD 375. Cambridge.

Grant, M. (1972). Roman Imperial Money. Amsterdam.

Hekster, O. J. (2003). Coins and Messages. Audience targeting on coins of different

denominations. The Representation and Perception of Roman Imperial Power.

Proceedings of the Third Workshop of the International Network Impact of Empire

(Netherlands Institute in Rome, March 20 - 23, 2002). Amsterdam.

Howgego, C. (1995). Ancient history from coins. London.

Kaczynski, B. and M. Nüsse (2009). Reverse type selection in sanctuaries? A study of antoniniani

found in various contexts. Coins in Context I, New Perspectives for the interpretation of

coin finds. F. Kemmers and H.-M. Von Kaenel. Mainz am Rhein: 93-107.

Kemmers, F. (2003). "Quadrantes from Nijmegen: Small change in a Frontier Province." SNR 82:

17-35.

Kemmers, F. (2005). Coins for a legion: An analysis of the coin finds of the Augustan legionary

fortress and Flavian canabae legionis at Nijmegen. Nijmegen (diss.).

Levick, B. (1982). "Propaganda and the Imperial Image." Antichthon 16: 104-116.

Lummel, P. (1991). 'Zielgruppen' Römischen Staatskunst. Die münzen der Kaiser Augustus bis

Trajan und die trajanischen Staatsreliefs. München.

Manders, E. (2012). Coining Images of Power. Patterns in the Representation of Roman Emperors

on Imperial Coinage A.D. 193-284. IMEM XV. Boston - Leiden.

Metcalf, W. E. (1993). "Whose Liberalitas? Propaganda and Audience in the Early Roman

Empire." Rivista Italiana di Numismatica 95: 337-346.

176


Recommended