+ All Categories
Home > Documents > The Golem of Prague: the legend, the book and the painting.

The Golem of Prague: the legend, the book and the painting.

Date post: 20-Mar-2023
Category:
Upload: absolutearts
View: 0 times
Download: 0 times
Share this document with a friend
25
Golem nostrum non Golem vulgum: materie of geest? Een legende, een roman, en een schilderij. Dr. Shoshannah J.A. Brombacher Shoshannah Brombacher, De Golem van Praag. Olieverf op doek 50 X 40 cm. 1978 1
Transcript

Golem nostrum non Golem vulgum: materie of geest? Een legende, een roman, en een schilderij.

Dr. Shoshannah J.A. Brombacher

Shoshannah Brombacher, De Golem van Praag. Olieverf op doek 50 X 40 cm. 1978

1

" Alchemie, de millennia oude voorloper van de moderne scheikunde, is sinds de zestiende eeuw door de theorieën van de Zwitser Theophrastus Bombastus von Hohenheim, Paracelsus genaamd, wetenschappelijk gezien geleidelijk naar de achtergrond verdwenen. Zij neemt echter in de filosofie van de Vrijmetselaars en de Rozenkruisers tot op de dag van vandaag een niet onaanzienlijke positie in. De zoektocht naar edele metalen heeft plaats gemaakt voor de zoektocht naar metaforisch goud,

naar de loutering van de persoonlijkheid en naar transformatie van het innerlijk. Het vervaardigen van medicinale levenselixers is vervangen door een spirituele zoektocht naar het doel van het leven, naar het Zelf en naar de verwezenlijking van zijn hoogste potentieel. Het nieuwe motto is: aurum nostrum non aurum vulgum, ons goud is geen gewoon goud.  De oude alchemie, vooral de magische zijde daarvan, blijft voortleven in haar metaforische aspecten. Daarvan zijn talloze voorbeelden voorhanden. Een interessant litterair geval is de bewerking van de zestiende-eeuwse oude Joodse Golem legende door de negentiende-eeuwse Oostenrijkse Rozenkruiser en Theosoof Gustav Meyrink, in zijn belangrijkste en nog altijd populaire roman  Der Golem (1915). Dat werk is op zijn beurt weer het onderwerp van een twintigste eeuws contemporain schilderij van de Amsterdamse/New Yorker kunstenares Shoshannah Brombacher: De Golem van Praag (1978). 

" Gustav Meyrink (Wenen, 1868-1932) was het buitenechtelijke kind van een Weense adellijke politicus en een Joodse toneelspeelster, wat hem

2

in de toenmalige maatschappij in een gecompliceerde positie plaatste en  ongetwijfeld zijn spirituele ontwikkeling en interessen heeft beïnvloed. Meyrink woonde van 1889-1905 in Praag, de stad die een smeltkroes vormde van Duitse, Joodse en Boheemse cultuur en waar menig auteur van mystieke of spirituele onderwerpen zijn inspiratie vond. Hij wandelde daar ondermeer door het Joodse ghetto, de Josefstadt (of Josefov, op de rechteroever van de Moldau), en door het Gouden Straatje (Zlatá Ulicka, op de linkeroever in de burchtstad), de voormalige Alchemisten Gasse vlak bij de keizerlijke burcht Hradčany. Hier liet de in 1612 overleden keizer Rudolph II de alchemisten in hun kleine lage huisjes experimenten uitvoeren op zoek naar goud, levenselixers of de Steen der Wijzen voor zowel fysieke als spirituele doeleinden. De keizer poogde de toenmalige wetenschap te verbinden met de oude principes van de alchemie en de magie. Een paar eeuwen later zou Franz Kafka een jaar in een van die huisjes wonen." Meyrink was een Rozenkruiser, een aanhanger van de Theosofie en lid van de Loge Germania. Hij heeft de oude Joodse Golem legende omgevormd tot een spiritueel avontuur, tot een zoektocht van de mens naar zichzelf en naar zijn bestemming middels de confrontatie met en macht over zijn evenbeeld. Het pad van de loutering is voor ieder mens anders, maar niemand mag zich daar aan onttrekken. Meyrink moet de Golem legende vele malen hebben gehoord. Er zijn diverse varianten in omloop, maar de hoofdelementen komen op het volgende neer. 

De oorspronkelijke legende

" Het Hebreeuwse woord ‘golem’ betekent ‘ongevormde klomp’ of ‘embryo’, als in Psalm 139:16: “Uw ogen zagen mijn vormeloos begin...”, God kent de ‘ongevormde massa’, het onvoltooide embryo van de mens, dat nog alle kanten uit kan. Het begrip golem is echter vooral bekend door de legende van de ‘Golem van Praag’. Hier is de Golem geen embryo maar een homunculus, een door mensenhanden gemaakte en van ‘leven’ voorziene kunstmatige ‘man’. "

3

" De beroemde zestiende-eeuwse Praagse rabbijn en geleerde Rabbi Loeb ben Betsalel (gestorven in 1609), ook bekend onder het acroniem de Maharal, zon naar middelen om de Josefstadt te beschermen tegen aanvallen van bandieten en antisemitisch gespuis, en tegen ongunstige keizerlijke edicten. Hij kende verhalen over Joodse geleerden die aarden vormen van mensen en dieren maakten en die vervolgens op magische wijze ‘leven’ inbliezen. Met behulp van het oude  eerbiedwaardige kabbalistische

werk Sefer Yetzierah (Het Boek der Schepping) waagde hij zelf een poging. Rabbi Loeb ging ‘ s nacht samen met een leerling en met zijn schoonzoon naar de oever van de Moldau om maagdelijke nooit eerder bewerkte klei te winnen. Dat was op zich al een uitdaging, het is niet alleen moeilijk zulke klei te vinden, ook was het niet ongevaarlijk voor een Joodse geleerde om zich   na donker buiten de stadsmuren te begeven. Daarenboven kan het scheppen van een ‘mens’ worden gezien als hybris, als het ware gaan zitten op de stoel van God, maar voor de zeer vrome rabbijn heiligde het doel in dit geval de middelen: de Praagse Joodse gemeenschap verkeerde immers in een benarde positie. Hij boetseerde uit de gewonnen klei een menselijk figuur, die hij de levensadem verleende met behulp van formules uit het Boek der Schepping. Deze formules, meest combinaties van letters en Goddelijke namen, zien er relatief eenvoudig uit en staan compleet met vertaling in moderne uitgaven van Sefer Yetzierah. Het creëren van een ‘Golem’ vergt echter zo veel gecompliceerde spirituele en lichamelijke voorbereiding, dat het experiment weinig navolging heeft gevonden. De levenswijze van de maker, zijn geestelijke gesteldheid en het

4

verlangen een homunculus te scheppen in combinatie met de juiste motivering, het waarom, zijn een stuk moeilijker te realiseren dan het ambachtelijk fabriceren   van een aarden pop en het opzeggen van rijtjes met letters. Rabbi Loeb was niet in staat zijn Golem, zijn homunculus, meer dan een zeer rudimentaire intelligentie mee te geven. Spreken kon de Golem ook niet, maar hij was wel sterk als een beer en ook voerde hij alles wat de rabbi hem opdroeg klakkeloos uit.Hij kreeg de naam Josef en werd liefkozend Jossele genoemd. Hij werd aangekleed met een eenvoudige broek

en een tuniek, en voor de buurt ging ging hij door voor een simpele stomme knecht van buiten de stad die klusjes opknapte. Door middel van een perkament met magische formules dat in de ene versie achter zijn tanden werd geschoven, in een andere op zijn hoofd werd vastgemaakt werd hij ‘levend’. Op vrijdagmiddag echter werden de formules verwijderd, want op de Joodse sjabbat, van Vrijdag zonsondergang tot Zaterdagnacht, ‘rustte’ de Golem. Een keer was de rabbi verhinderd het perkament tijdig te verwijderen en de Golem werd wild. Als een voetbal-hooligan avant la lettre sloeg hij alles wat hij tegen kwam kort en klein. Rabbi Loeb achtte het voortaan te gevaarlijk hem verder te laten ‘leven’, aangezien hij als zijn schepper de enige was die hem kon bedwingen. Derhalve verwijderde hij het perkament voorgoed, en verborg de levenloze aarden pop op de zolder van de beroemde middeleeuwse AltNeu Synagoge (Staronová Synagoga) in het hart van de Praagse Josefstadt. De rabbi  verbood voortaan iedereen zonder speciale toestemming de toegang tot die zolder, wat nog lang werd nageleefd teneinde roekeloze experimenten met de Golem te verhinderen. Bij latere zoektochten is de

5

lemen Golem echter niet teruggevonden. 

De Roman 

" Gustav Meyrink gaat in zijn roman Der Golem uit van deze legende, die gebaseerd is op het levendmakend van materie (in casu: klei) door middel van formules die gebaseerd zi jn op het Scheppingsverhaal, waarin God de mens formeert uit klei. Het spirituele aspect daarvan is voor Meyrink belangrijker dan het materiële. Zijn  boek begint met een droom van de anonieme ik-figuur over de

Werdegang van de Duits/Praagse niet-Joodse edelstenenbewerker Athanasius Pernath, die in het laat negentiende-eeuwse Praagse ghetto woont. De ik-figuur heeft bij een kerkbezoek per ongeluk Pernath’s hoed verwisseld met de zijne, en beleeft nu in zijn slaap diens leven. Als hij aan het eind van het boek de hoed met het etiket met Pernath’s naam er in terug bezorgt blijkt echter Pernath een paar decennia eerder geleefd te hebben. Hij heeft dus wel bestaan, maar is de Pernath die de ik-figuur ontmoet levend, of zelfs ‘echt’? De ik-figuur ontdekt tot zijn ontsteltenis dat Pernath zijn evenbeeld is. Pogingen om in contact te komen met mensen die Pernath nog hebben gekend toen hij steensnijder was mislukken; ze zijn overleden, verhuisd en onvindbaar, of onaanspreekbaar. Meyrink gebruikt in zijn boek vele Oosterse denkbeelden, ontleend aan ondermeer het Boeddhisme en aan de oud-Egyptische cultus van de uit de dood herrezen Osiris, die meerdere malen expliciet wordt genoemd. Hij maakt toespelingen op de middeleeuwse Perzische filosofische kwatrijnen in de Rubaiyat van Omar Khayyam, en hanteert esoterische en hermetische terminologie. De naam Hermes Trismegistos wordt nergens uitgesproken,

6

maar Meyrink vermeldt wel een mystieke ‘ibis’, een referentie naar de Egyptische Hermes/Toth. Meyrink gebruikt ook veel Hebreeuwse kabbalistische termen -hier en daar overigens op foutieve wijze!-, maar zonder die te vertalen; sommige van zijn lezers wisten wat hij bedoelde, en voor anderen klonk het waarschijnlijk mooi raadselachtig. Hij refereert aan het Oude en Nieuwe Testament zonder bronnen te noemen; als men die niet (her-)kent mist men de toespeling. Reïncarnatie speelt een grote rol in zijn werk. Om Meyrink’s boek echt op waarde te kunnen schatten moet men eigenlijk op de hoogte zijn van meerdere filosofieën, meerdere talen kennen, en veel van de geschiedenis van Praag gelezen hebben, in het bijzonder die van de Josefstadt. Voorwaar geen geringe voorwaarde, maar het loont wel de moeite. De begrippen Macrokosmos en Microkosmos worden nergens genoemd, maar de juxtapositie van het ghetto als geheel, vooral wanneer de manifestatie van de ‘Golem‘ verschijnt, en de conditie van de hoofdpersoon van de roman maken duidelijk dat Meyrink deze begrippen in gedachten had. Meyrink neigde tot de mystieke kant van het leven. Hij was een Rozenkruiser en lid van de Aziatische Broederschap, die hij expliciet noemt in het boek. "" De steensnijder Athanasius Pernath heeft na een verwoestend heftige liefdesaffaire zijn geheugen verloren, of liever gezegd, zijn herinneringen zijn ter bescherming van zijn geestelijke gezondheid door een psychiater(?) geblokkeerd. Hij hervindt ze door een reeks merkwaardige 

7

gebeurtenissen, waarbij het hermetisch zegel op zijn geest langzamerhand wordt opgelicht, om in het ‘vat’ dat in de hermetische filosofie een grote rol speelt het proces te laten plaatsvinden dat uiteindelijk leidt tot de geboorte van de h e r m a f r o d i e t , h e t volmaakte androgyne wezen. Op een avond komt een vreemde ouderwets geklede figuur met een gelig gezicht en scheve ogen zijn werkkamer binnen met het verzoek een oud perkamenten boek te restaureren, en wel in het bijzonder een pagina met de eerste letter van het Hebreeuwse woord

Ibbur, ‘Seelenschwangerung’. De ronde edelstenen op de kaft herinneren aan de ronde vorm van het hermetisch vat zonder dat dit expliciet wordt gezegd. Deze excentrieke figuur is de mysterieuze Golem, echter niet de kleifiguur en sterke domme knecht van Rabbi Loeb, maar een belichaming  van de explosie van de collectieve en door de geschiedenis beïnvloedde opgekropte frustraties en emoties van een benarde bevolking die onder erbarmelijke omstandigheden in het oude en vuile vervallen Praagse ghetto woont. Elke drieëndertig jaar duikt de Golem -of de geest/manifestatie van de Golem- op uit een oud huis vlak bij de AltNeu Synagoge, uit een kamer zonder ingang achter een raam met tralies, waar

8

niemand het fijne van weet. Hij waart rond, zorgt voor paniek, en hij is de voorbode van rampen, waarbij de auteur niet duidelijk maakt of er een causaal verband met rampspoed bestaat, of dat men zich dat verband alleen inbeeldt. Na het bezoek van de Golem krijgt Pernath vreemde visioenen en wordt ziek.Vervolgens kruisen diverse archetypische personages Pernath’s pad in de loop van het verhaal. Meyrink was duidelijk een tijdgenoot van de psycholoog Carl Jung, die zich ook bij uitstek toelegde op archetypen, op dromen en het onderbewustzijn en de analyse daarvan. Meyrink beschrijft in levendige woorden  de verdorven, hebzuchtige en wraakgierige maar ook (en naar later blijkt terecht) verbitterde lompen- en tweedehands goederen handelaar Wassertrum. Hij symboliseert het slechte en de zucht tot materieel gewin in de mens.

Zijn nobele tegenhanger is de onthechte en vergeestelijkte zuivere geleerde, de   archivaris Schemajah Hillel met zijn knappe en geestelijk zuivere en onschuldige dochter Miriam, die altijd weer op wonderen hoopt. Met haar wordt een gelouterde Pernath uiteindelijk verenigd tot een hermafrodiet. Pernath is, in de woorden van Hillel, een ‘uitverkorene’. In een ceremonie verschijnt   de naam Henoch in oplichtende letters op Pernath’s borst, als verwijzing naar de o u d t e s t a m e n t i s c h e persoon die niet is

9

gestorven, maar ‘opgenomen’ door God nadat hij een zeer aanzienlijke leeftijd had bereikt (Genesis 5:24). Pernath ontvangt de magie als gift, want dat is niet iets dat (aan-)geleerd kan worden, zoals de abstracte Kabbalah. Pernath woont aan het einde van de roman en na zijn vereniging met Miriam in een soort Osiristempel in het Huis bij de Lantaarn, dat zich bevindt aan het doodlopende eind van de Alchemisten Gasse. Dit was een legendarisch huis dat ‘niet bestaat’, maar onder speciale omstandigheden opduikt uit de mist, en slechts kan worden waargenomen door een beperkt aantal verlichte mensen. Maar voor het zover komt ontmoet hij   de overspelige, zinnelijke lust  symboliserende adellijke maîtresse Angelina, een kindvrouwtje dat aanvankelijk Pernath's hulp inroept voor haar minnaar die in de problemen zit, maar dan zelf een een kortstondige affaire met hem begint. Pernath bemoeit zich echter niet met Wassertrum’s mooie wulpse dochter die rondhangt bij zijn w o n i n g , d e roodharige Rosina, die zich prostitueert en fel begeerd wordt d o o r e e n doofstomme jongen, een mens die zich niet kan uiten en ook weinig zicht heeft op verbetering. Diens obsessie speelt een grote rol in de ontknoping van het

10

plot van het verhaal. Het voert helaas te ver in dit kort bestek om alle personen en hun verwikkelingen ten tonele te voeren. Er zijn nog tal van interessante karakters op de achtergrond. Allen zijn op een of andere manier met elkaar verweven, en symboliseren een aspect van de menselijke persoonlijkheid in al zijn stadia, van ruw en onbewerkt tot uiterst verfijnd. Pernath heeft bijvoorbeeld drie vrienden, poppenspelers, die op gezette tijden opduiken en weer verdwijnen en de creatieve menselijke geest voorstellen. Zij

dienen Pernath meermaals van gezond advies en schieten hem te hulp. Ze weten veel meer van de Golem en van het leven dan Pernath vermoedt, en vertellen hem ‘verhaaltjes’ die eigenlijk raadgevingen zijn.De zowel innerlijk als uiterlijk lelijke Wassertrum met zijn afzichtelijke hazenlip, die het Griekse begrip kalos kai agathos (schoon en -dus ook- goed) met heel zijn wezen tegenspreekt, heeft een gewetenloze zoon, een medische schurk die mensen om geldelijk gewin van het gezicht berooft met onnodige oogoperaties. In tegenstelling tot Jung verbindt Meyrink de lichamelijke toestand van zijn karakters met hun geestelijke en morele groei dan wel aftakeling, maar wel zonder al te zeer in clichés te vervallen. Een buitenechtelijk zoon van Wassertrum, de straatarme en tuberculeuze medische student Charousek, brengt in het geheim de verdorven oogdokter ten val. Hij pleegt vervolgens zelfmoord om het vervloekte bloed van Wassertrum in zijn aderen voorgoed het zwijgen op te leggen. Dat is zijn louteringsproces. Hij kiest voor de dood, terwijl Pernath

11

ondanks al zijn problemen voor het leven kiest. De buitenaardse wezens die Pernath in een visioen de symbolische gekleurde   ‘zaden’ voor de paden van leven en dood aanbieden ontdekken dat er meer mogelijkheden en keuzen zijn dan zij tot nu toe voor mogelijk hielden: men kan ze niet

alleen aannemen of weigeren, maar ze ook weg slaan en zo verspreiden. 

Het hoogtepunt van de roman is het hoofdstuk waarin Pernath verdwaalt in een onderaards gangenstelsel onder de Josefstadt, en via een tunnel en een zespuntig vloerluik terecht komt in de beruchte kamer met het tralievenster, de -nu lege- kamer van de Golem. Hier w o r d t h i j h a r d h a n d i g geconfronteerd met zich zelf. Hij

bedwingt zijn evenbeeld en leert zich zelf kennen: gnoti seauton, Ken U Zelve. Hij vindt een oude tarotkaart van de ‘Pagad’ met zijn beeltenis, die hij later in zijn zak stopt.Pagad is Meyrink’s versie van het Hebreeuwse woord pachat, wat angst betekent. Het bedwingen van die kaart is een goede stap in de richting om zichzelf en zijn geheugen te (her-)vinden. Pernath vraagt zich in die kamer ook af wie of wat de Golem nu  eigenlijk is, want hij ontdekt daar in een hoop rommel diens beschimmelde muffe

12

ouderwetse kleren waarin hij zich in het ghetto vertoont. Elders wordt in het verhaal gesuggereerd dat wij allemaal de Golem zijn of dat we hem in ons hebben, hij reflecteert onze eigen angst, of hij is onze ziel zonder lichaam die we tegenkomen. Hillel suggereert dat de Golem een dood omhulsel is, gemaakt van klei en aarde, dat door spiritualiteit levend wordt gemaakt. Hij verbeeldt de angst voor het bovennatuurlijke die kan worden weggenomen door verlichting. De archivaris Hillel wordt altijd beschreven met een grote kandelaar in zijn hand of op zijn tafel, hij is de drager van het licht. Hillel prijst de spirituele verlichting, maar waarschuwt Pernath om die niet met Jan en alleman te bespreken, want veel mensen begrijpen het niet en verklaren de spreker vervolgens voor gek, of erger. Dit is precies wat vele alchemisten, door schade en schande wijs geworden, tot geheimhouding van hun ideeën noopte.

Meyrink’s concept van de Golem verschilt hemelsbreed van dat van de homunculus in de oorspronkelijk legende, die juist werd geformeerd om de bewoners van het ghetto te helpen en te beschermen, en die geen vrije wil bezat of een eigen persoonlijkheid, laat staan een ziel. Pernath overwint zichzelf, dit is zijn sleutel tot transformatie en groei. Door zich zelf te kennen en meester te zijn over zijn herinneringen verwerft hij  kennis, en kennis en herinnering zijn een. Pernath kiest uit vrije wil, wat cruciaal is voor het

door hem gekozen pad.   De archivaris Hillel is zijn goeroe en leidsman, zijn raadgever en toeverlaat, maar hij strijkt ook af en toe zijn hand over Pernath's ogen om hem in

13

vergetelheid te laten zinken, iets wat Pernath aanvankelijk welkom is, maar wat hij in een later stadium resoluut afwijst. Vergetelheid is balsem voor een gewond hart of een verscheurde ziel, maar staat verlichting in de weg. Gelouterd worden door het symbolisch vuur doet pijn, maar is nodig om zijn potentieel te bereiken. Pernath’s tocht door het onderaardse gangenstelsel brengt het acroniem ViTRiOoL van Christian Rosencreutz in gedachten, Visita Interiora Terrae Rectificando Invenies Occultum Lapidum (Veram

Medicinam, Bezoek de Ingewanden van de Aarde, door te Rectificeren zult u de Verborgen Steen vinden die de Ware Medicijn is), zonder dat dit met zoveel woorden wordt gezegd. De door de maan beschenen steen in het eerste hoofdstuk van het boek komt terug in een later hoofdstuk, wanneer Pernath zich tijdens zijn vlucht voor brand in het huis van de Golem aan een touw over de rand van het dak laat zakken. Hij komt daarbij langs het tralievenster van de kamer zonder ingang. Pernath   laat het touw deels glippen van schrik wanneer hij daarbinnen Hillel en Miriam ziet. Dan realiseert hij zich ineens dat hij ondersteboven hangt tussen hemel en aarde, met een been gestrekt en het andere gebogen, precies als de tarotkaart van de Gehangene die hij eerder heeft gezien en die hem een vage angst inboezemde. Hij grijpt zich vast aan een steen van de vensterbank, maar stort neer. Deze brand blijkt later alleen in de herinnering van Pernath te bestaan! De steen duidt op de ‘Ene Steen’, de

14

Steen der Wijzen, de Quintessens, niet op een concrete steen maar op de toestand waarin men het vermogen bezit om iets objectief te begrijpen. In de opvattingen van de Rozenkruisers is de Quintessens de Liefde. Meyrink laat Pernath uiteindelijk verlost en verlicht worden door zijn (door haar beantwoorde) liefde voor de pure Miriam, naar wie hij in het verhaal al langer hunkert.  

Na zijn bange nacht in de kamer met het t r a l i e v e n s t e r ondergaat Pernath vervolgens een metamorfose die t e v e n s w o r d t weerspiegeld in en verzinnebeeld door de wereld om hem heen. Terwijl hij maanden lang in de gevangenis verblijft na ten onrechte te zijn beschuldigd van een moord, wordt de hem vertrouwde Josefstadt waar hij woont en werkt gerenoveerd en g r o t e n d e e l s afgebroken, in de b e r u c h t e ‘Assanierung’ van

1893-1913. Deze grondige stadsvernieuwing en herbouw was een historische gebeurtenis en een uiting van de de nieuwe tijdgeest die onder Keizer Franz Joseph door het land waaide. Ook stort in die periode de beroemde Karelsbrug tijdens een zware winterstorm gedeeltelijk in, net als

15

Pernath’s wereld. Tempora mutantur et Pernath mutatur in illis, de Tijden veranderen en Pernath verandert in hen. De oude Pernath en zijn oude huis met zijn oude vrienden in zijn oude wereld maken plaats voor iets nieuws, iets anders. Veel personages in het verhaal sterven nu (door moord of zelfmoord) of ze verdwijnen, bijvoorbeeld door te zwerven, zoals de poppenspelers, of door te emigreren zonder adres achter te laten, zoals de

archivaris Hillel en zijn dochter.   In de gevangenis krijgt Pernath enige tijd een z e e r b e l e e f d e l u s t m o o r d e n a a r a l s ce lgenoot . Pernath’s aanvankelijke begrijpelijke weerzin tegen de man verandert, wanneer hij ontdekt dat deze meneer Laponder ziek is, en onder de invloed van de maan tot zijn daad is gekomen; hij is non compos mentis, maar blijkt zeer ontvankelijk voor spirituele energieën. Hij herkent Pernath als een bijzonder mens door de naam Henoch op diens borst, in oplichtende magische letters die niet

iedereen kan zien. Laponder fungeert in slaaptoestand en beschenen door maanlicht tevens als medium. Hij ‘channelt’ boodschappen door van personen die fysiek honderden kilometers van Pernath verwijderd zijn, zoals de geëmigreerde Miriam en Hillel. Vlak voor Laponder wordt terechtgesteld voor de lustmoord bedankt hij Pernath als zijn verlosser, ook hij begrijpt nu zichzelf en vindt zijn essentie. Hij verwelkomt derhalve zijn doodvonnis. In Meyrink’s verhaal komt de maan veelvuldig voor, maar dit

16

is het meest frappante voorbeeld. Pernath zelf is uiterst gevoelig voor het ontvangen van energie en beelden van wezens buiten zichzelf. Iedere keer dat hij weer probeert een stukje van zich zelf te ontdekken middels louterende processen krijgt hij visioenen van buitenaardse wezens, die hem bijvoorbeeld voor keuzen stellen: dood of leven. Zijn naam Athanasius, de ‘Onsterfelijke’, blijkt symbolisch gekozen. Later vereenzelvigt Pernath zich met veel van de mensen die weg of dood zijn, maar die hij eerder heeft gekend. Hij noemt zich ook bij hun namen. Door de buurt wordt hij voor gestoord versleten, een man met een dissociatieve identiteitsstoornis. Pernath hervindt zichzelf tenslotte weer in de apotheose aan het eind van de roman, wanneer hij via psychologische alchimistische processen die aan het ‘Chemisch Huwelijk’ van Rosencreutz doen denken met zijn ‘koningin’ Miriam wordt verenigd als hermafrodiet, als het androgyne Eengeworden Wezen.  Dit korte artikel kan uiteraard veel elementen in het boek niet diepgaand of helemaal niet bespreken, maar de bovenstaande schets helpt het schilderij dat nu volgt beter te begrijpen. 

Het schilderij 

" Shoshannah Brombacher heeft talloze Golem schilderijen gemaakt. De Golem van Praag is een van haar vroegere werken. Het is gebaseerd op Meyrink’s roman, en niet zozeer op de oude legende. " Wat heeft een visueel schilderij gemeen met alchemie, een wetenschap die is gebaseerd op woorden, op verbale overlevering? In dit geval: veel. Het schilderij is de transformatie van de nog ‘ongevormde massa’ die zich in een schildersatelier bevindt, zoals olie, pigmenten, maagdelijk wit linnen en hout, die door de bezieling van de kunstenaar worden veranderd in visuele interpretaties van een geschrift dat is gebaseerd op een oude legende die draait om een alchemistisch ‘scheppingsproces’. In fysieke zin (de legende) gaat het over een homunculus van klei en in metafysische zin (Meyrink’s roman) over een embryologische persoonlijkheid zonder geheugen (althans, aanvankelijk zonder de zelfbeschikking daarover), die wordt getransformeerd tot de

17

persoon die zijn potentieel bereikt en verlicht wordt. Bij dit schilderproces speelt  de solipsitische blik van de kunstenaar uiteraard een grote rol. " De tria prima, de ‘Eerste Drie’ van Paracelsus, te weten zwavel, zout en kwikzilver, zijn zowel in het verhaal van Meyrink als in het schilderij impliciet aanwezig, sans paroles. Brandbaarheid en vuur staan voor Zwavel (de ziel, activiteit, de begeerten, de emoties en de verbinding van Hoog

en Laag, de expansieve krachten, de alomtegenwoordige levensgeest). Vuur en vlammen, zowel in de louterende als in de vernietigende zin en zowel in letterlijke als in metaforische betekenis spelen een grote rol in Meyrink’s verhaal en in het schilderij. Zout (passiviteit, het lichaam, het feminiene aspect, de contractieve krachten) wordt gevisualiseerd middels een groot spectrum van waterkleuren, zoals het vele phtallo-blauw en ultramarijn. Het Kwikzilver (de verbinding van de drie, de geest, het bewustzijn, het morele oordeel, dat wat bindt en verandert) wordt uitgedrukt in zowel de vluchtigheid van de scènes als de bezieling van zowel het verhaal als het schilderij, en is gevisualiseerd in de engel met de rode vleugels. Gedurende het schilderproces streeft een kunstenaar naar kleuren (zout) en perfectie, naar emotie (zwavel) en naar het uiten van zichzelf, naar verbeeldingskracht en naar een verbindend element (kwikzilver). Elke schilder die niet geheel zichzelf geeft, en al zijn elementen aan het werk zet

18

en met elkaar vermengt in navolging van het alchemistisch proces, elke schilder die dus zomaar een plaatje maakt zonder dat dit uit zijn of haar innerlijke zelf voortkomt, noch uit een streven naar een hogere trede, is niet meer dan e e n o r d i n a i r e ‘plaatjesschilder’, en geen kunstenaar.   Een kunstenaar transformeert met ieder nieuw werk zowel zijn materiaal als zichzelf als ook de perceptie van zijn onderwerp!"" Wat stelt het schilderij van de Golem

van Praag voor, en wat is er op te zien? De compositie plaatst diverse scènes en personages uit Meyrink’s roman in kleinere tableaus naast en onder elkaar, zoals men dat in middeleeuwse miniaturen ziet. De alchimistische quaterniteit van de vier elementen van Empedocles: aarde, water, lucht en vuur vormt de basis van de compositie, verdeeld over diverse scènes van Meyrink’s verhaal." Aarde staat voor de schepping van de homunculus uit de klei van de oever van de rivier (deze handeling is hier slechts impliciet aanwezig, Rabbi Loeb komt op dit doek niet voor), en het stenen ghetto met zijn onderaardse gangen in de linker benedenhelft van het werk. De kleuren bleek kopergroen en Napels geel geven de dynamiek van het verhaal beter weer dan realistische grauwe en bruine tinten van de huizen en stegen dat

19

zouden doen. De onderaardse gangen zijn onzichtbaar, maar de wetenschap dat ze er wel zijn verhoogt de spanning van de scène. De renovatie van de Josefstadt wordt aangeduid door het huis dat ondersteboven is gekeerd.Linksboven, op de grens van aarde en lucht, zweeft de t r a d i t i o n e l e J o o d s e huwelijksbaldakijn met de androgyne hermafrodiet, de Zoon der Wijzen, de singulariteit. De dualiteit van het kussende liefdespaar op het paard van de verbeelding duidt op de voltrekking van het Chemisch Huwelijk.

Diverse vrouwen in Meyrink’s roman, zoals de goede zuivere Miriam, de wellustige adellijke Angelina en de geraffineerde hoer Rode Rosina spelen een rol in het levensverhaal van Pernath, maar alleen Miriam is afgebeeld, en wel driemaal: als hermafrodiet, op het paard, en boven de vlammen rechts in het schilderij. Het element lucht, voorgesteld als de hemel, het zwerk, welft groots over de stad met haar nauwe straten en stegen. Het beslaat de hele bovenste helft van het schilderij. Lucht betekent ook adem, bezieling en denken." De rechter benedenhelft wordt gedomineerd door het diepe blauw van water, de emotie en de veranderlijkheid. Bruggen over water, zoals de Karelsbrug over de Moldau, horen bij Praag. De brug in het schilderij is een symbolische verbinding tussen personen en begrippen. De drie vrienden van Pernath, de creatieve poppenspelers, trekken weg uit de Josefstadt over het veranderlijke water. Een vluchtende vrouw met een kind op de arm is het alarmerend zinnebeeld van de gevaarlijke tijd waarin Pernath

20

leefde. Maar welke tijd is eigenlijk niet gevaarlijk? De maan en de wolken weerspiegelen in het water van de Moldau. Het water is alomtegenwoordig, het verbindt alle andere elementen.Het vuur tenslotte, licht het hele doek op met de vlammen die uit het brandende huis met het tralievenster van de Golem slaan, en die de AltNeu Synagoge, de rustplaats van de aarden vorm van de Golem fel beschijnen. Op de voorgrond verzinkt de eeuwenoude Joodse begraafplaats met de scheefgezakte stenen en de tombe van Rabbi Loeb in het donker ondanks de vuurgloed. De archivaris Hillel en zijn dochter zweven in het gele licht, hoog boven de vlammen; zij zijn op dat moment in Meyrink’s verhaal zowel binnen in de kamer van de Golem als weggetrokken uit Praag. Vuur loutert en vernietigt tegelijkertijd. Vuur is nodig om de geest op een hoger

niveau te brengen. Het vuur is de geest, de bezieling. Niet voor niets is het Hebreeuwse woord voor enthousiasme: hitlahavut, afgeleid van het woord voor vlam, vuur: lahav, en ook in het Nederlands staat men in ‘vuur en vlam’. Alle elementen zijn verweven en vermengd. Aarde en water, lucht en vuur vloeien in elkaar over. Geen enkele kleur in het schilderij is zuiver en onvermengd, allen bevatten sporen van andere pigmenten, panta rhei, alles stroomt, beweegt. Het schilderproces begint met de pure verf uit de tube, maar eindigt als een bonte

schakering van vermengingen op het linnen en op het palet. Nigra (het zwart, de ongevormde chaos),

21

albeda (het wit, het transmuteerde), en het rode, het goud dat alles transformeert, lopen door elkaar. Het witte is de maan en het rode de zon, maar in het schilderij is aan de maan een veel grotere rol toebedacht

vanwege de plaats die zij inneemt in Meyrink’s werk. Pernath zelf is niet afgebeeld op dit doek. We zien de scènes als het ware door zowel zijn ogen als door die van de kunstenaar. In het midden van het doek komt de Golem met zijn karakteristieke wankelende gang op ons af, maar tegelijkertijd schijnt hij terug te zinken in de achtergrond die hem als een trechter wegzuigt. Hij draagt ouderwetse kledij en is gladgeschoren, hij heeft scheefstaande vreemd starende ogen die onder de hoed niet goed zichtbaar zijn. Zijn merkwaardige gezicht heeft de eigenschap dat het nooit precies

kan worden herinnerd door wie het heeft gezien. De Middeleeuwse punthoed is een toevoeging van de kunstenaar. De Golem klemt het Boek Ibbur (de ‘Seelenschwangerung’) tegen zijn borst. Van waar komt hij, en waar gaat hij heen, slingerend door de stegen van het ghetto van Praag? In zijn kielzog volgt een grote groep bleke, opgewonden en angstige bewoners van de Josefstadt. Boven zijn hoofd zweeft een engelachtige gestalte met indringende ogen en bloedrode vleugels tussen hemel en aarde, boven het water en dicht bij het vuur, een vlammend zwaard in de hand.Dit herinnert aan de engel die Adam en Eva verdreef uit het Paradijs, maar ook aan de Engel des Doods en aan andere vreemde mythische schepsels.

22

De engel (van het Griekse angelos, boodschapper) is een verbinding tussen de Hoge Wereld en de Lage, tussen deze en gene wereld. Hij snijdt met zijn vurig mes de onwetendheid van de mens open als een gordijn, maar dan moet die mens wel bereid zijn om de confrontatie met zichzelf aan te gaan en zich te louteren. Alleen dan kan hij zich ontwikkelen van een golem, een ongevormde klomp, tot een verlicht mens. Wij allen hebben de Golem in ons, en wij allen hebben ook iets in ons van Rabbi Loeb, die de macht bezat de klomp levend te maken. Er is een mooi Duits woord voor: beleben. Wij hebben in principe trekken in ons van de meeste archetypische personages uit Meyrink’s roman. Met de alchemie van de geest kunnen wij onszelf omvormen, wat ons niet alleen zelf ten goede komt, maar ook invloed heeft op de Macrokosmos, op de wereld om ons heen.  " De violist tenslotte, die zo’n prominente plaats inneemt in het schilderij heeft officieel geen enkele connectie met de Golem legende noch met Meyrink’s boek. De kunstenares luisterde zowel tijdens het lezen als tijdens het schilderen vaak naar Felix Mendelssohn’s Viool Concert in E mineur, op.64  en naar Max Bruch's Viool Concert No. 1 in G mineur, op. 26, dat toen nog op een LP stond. Deze muziek is nu voor haar onlosmakelijk verbonden met de Golem, en zij kan er niet naar luisteren zonder aan Praag te denken. Een kleinere violist met een groene dierenkop speelt dezelfde concerten voor de hermafrodiet onder de baldakijn. Het is geen mens maar ook geen dier, en past zo goed in Pernath’s latere leven in

de villa of Tempel voor de wederopgestane Osiris. 

Toen dit schilderij werd gemaakt was Brombacher nog nooit in Praag   geweest. Tijdens een eerste bezoek als docent met haar studenten uit Berlijn in 1991, vlak na de politieke omwenteling, maakte zij kennis met een verwaarloosde maar prachtige stad die nog niet overspoeld was door toeristen. Zij heeft de AltNeu Synagoge en andere plaatsen in de Josefstadt die verband

23

hielden met de Golem legende bezocht, en de prachtige Jugendstil huizen gezien die tijdens de Assanierung rond de oude synagogen waren gebouwd. Het is een mooie wijk geworden, maar de sporen en de sfeer van het oude ghetto zijn helaas grotendeels verdwenen. De begraafplaats met de steen van Rabbi Loeb is nog wel in oude staat. Het Gouden Straatje was in 1991 nog rustig en op de Karelsbrug waren maar

een paar mensen, waaronder een stel poppenspelers. Een tweede bezoek aan Praag enige jaren geleden werd overschaduwd door de enorme drukte en de horden toeristen, waarvan zij er zelf overigens ook een was. Toch blijft Praag ook nu nog de mystieke stad van dromen, van schrijvers en kunstenaars voor wie er oog voor heeft.  Maar voor het vormen en transformeren van een Golem hoeft men niet naar Praag te gaan, dat begint hier, in ons zelf. 

Aanbevolen literatuur over de Golem van Praag:

-Gustav Meyrink, Der Golem (ook in Nederlandse vertaling verkrijgbaar), diverse uitgaven. -Moshe Idel: Golem: Jewish Magical and Mystical Traditions on the Artificial Anthropoid. State University of New York Press. -Yudl Rosenberg, Curt Leviant, The Golem and the Wondrous Deeds of the Maharal of Prague (translated from Polish), Yale University Press. Gershon Winkler, The Golem of Prague: A New Adaptation of the Documented Stories of the Golem of Prague. Judaica Press.- Chajim Bloch, Der Prager Golem. Wien 1920.

Over de auteur/kunstenaar: Dr. Shoshannah J.A. Brombacher (Amsterdam, 1959) studeerde Semitische Talen in Leiden en is gepromoveerd op de Hebreeuwse poëzie van de Sefardim in Amsterdam in de zeventiende eeuw. Zij doceerde aan de Freie Universität van Berlijn, deed onderzoek in Amsterdam en Jeruzalem, en woont en

24

werkt nu in New York, waar zij zich wijdt aan kunst, schrijven en onderzoek. Haar werk is vele malen geëxposeerd en bekroond. De illustraties in dit artikel zijn ontleend aan diverse schilderijen en tekeningen van de Golem. Voor meer informatie wende men zich tot de auteur/kunstenaar. 

Dr. Shoshannah Brombacher, Brooklyn NY www.absolutearts.com/portfolios/s/shoshannahEmail: [email protected]   

25


Recommended