+ All Categories
Home > Documents > Vergraven loopgraven. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven in het kader van...

Vergraven loopgraven. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven in het kader van...

Date post: 22-Feb-2023
Category:
Upload: archeologie
View: 0 times
Download: 0 times
Share this document with a friend
32
Vergraven loopgraven Proefsleuvenonderzoek langs de Delftse Schie rapport 3711 J. Loopik, R.C.A. Geerts en J. Huizer
Transcript

Vergraven loopgravenProefsleuvenonderzoek langs de Delftse Schie

rapport 3711

J. Loopik, R.C.A. Geerts en J. Huizer

Vergraven loopgraven

Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven in het kader van de verbreding van de Delftse Schie, gemeente Delft

J. Loopik R.C.A. Geerts J. Huizer

Colofon

ADC Rapport 3711

Vergraven loopgraven. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven in het kader van de verbreding van de Delftse Schie, gemeente Delft.

Auteurs: J. Loopik, R.C.A. Geerts en J. Huizer

In opdracht van: Provincie Zuid-Holland

Directievoering: Arcadis

Foto’s en tekeningen: ADC ArcheoProjecten, tenzij anders vermeld

© ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, augustus 2014

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt

worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook

zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.

ADC ArcheoProjecten aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend

uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

Autorisatie:

X. Alma

ISSN 1875-1067

ADC ArcheoProjecten

Postbus 1513

3800 BM Amersfoort

Tel 033 299 8181

Fax 033 299 8180

Email [email protected]

Inhoudsopgave Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied 4 Samenvatting 5 1 Inleiding (J. Loopik) 7

1.1 Algemeen 7 1.2 Vooronderzoek 8 1.3 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen 10 1.4 Opzet van het rapport 11

2 Methoden (J. Loopik) 12 3 Resultaten 14

3.1 Fysisch geografisch onderzoek (J. Huizer) 14 Methoden 14 Geologische opbouw 14 Resultaten 15 3.2 Sporen en structuren (R.C.A. Geerts en J. Loopik) 16

Resultaten 17 3.3 Vondstmateriaal 19

4 Waardering en selectieadvies (J. Loopik) 20 4.1 Algemeen 20 4.2 Beantwoording van de onderzoeksvragen 20

Literatuur 23 Lijst van afbeeldingen 23 Lijst van tabellen 23 Bijlage 1 AlleSporenKaarten 24 Verklarende woordenlijst 27 Afkortingen in de database 29

Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied

Provincie: Zuid-Holland

Gemeente: Delft

Plaats: Delft

Toponiem: Schiekade

Kaartblad: 37E

Coördinaten: Tussen de coördinaten 85.214/445.169 en 85.545/444.457

Projectverantwoordelijke: J. Loopik

Bevoegde overheid: Provincie Zuid-Holland

Deskundige namens de bevoegde overheid: R. H. P. Proos

ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer (CIS-code): 61421

ADC-projectcode: 4151111

Complex en ABR codering: NVT

Periode(n): RT / NT

KNA versie: 3.3

Geomorfologische context: Oever-, verlandings- en geulafzettingen

NAP hoogte maaiveld: 0,1 - 0,9m-NAP

Maximale diepte onderzoek: 3,64m-NAP

Uitvoering van het veldwerk: 08-05-2014 - 14-05-2014

Beheer en plaats documentatie: Gemeentelijk depot van de gemeente Delft

e-depot link: http://persistent-identifier.nl/?identifier=urn:nbn:nl:ui:13-r3kc-pn

5

Samenvatting

In opdracht van de Provincie Zuid-Holland heeft ADC ArcheoProjecten tussen 8 mei 2014 en 14 mei 2014 een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd voor het plangebied Schiekade, in het kader van de verbreding van de Delftse Schie. De archeologische verwachting was tweeledig: enerzijds werd in een deel van de proefsleuven relicten uit de WOII verwacht, anderzijds was er de verwachting dat er sporen uit de Romeinse tijd en/of de Middeleeuwen / Nieuwe tijd konden voorkomen. Tevens is gekeken naar de funderingswijze van de aanwezige drakentanden (deel van de Atlantik wall), die op termijn herplaatst zullen worden. Om de funderingswijze van de drakentanden te bepalen is deze door middel van prikstokken en door middel van handmatig gegraven kijkgaten onderzocht. In samenspraak met de gemeente Delft is ervan afgezien om de fundering uitgebreider te onderzoeken door middel van een sleuf. Dit omdat een sleuf naar verwachting de eventuele verankering of fundering onvoldoende had kunnen vaststellen. Besloten is om verder onderzoek te laten plaatsvinden in de vorm van een archeologische begeleiding op het moment dat de drakentanden worden verwijderd/verplaatst. In alle proefsleuven werd een gedempte sloot aangetroffen die zich vrijwel geheel in de lengte van de sleuven bevond. Tot aan de onderzijde van de sloot werd (sub)recent materiaal aangetroffen, zoals elektriciteitsdraad en plastic. De sloot is na WOII aangelegd, waardoor alle loopgraven die in sleuven 3 en 4 werden verwacht, vermoedelijk zijn vergraven. De sloot is tevens dermate diep gegraven, dat deze de Gantel afzettingen heeft doorsneden, en daarmee ook het potentiële Romeinse sporenniveau. Verplaatsing van de proefsleuven tot buiten de verstoring bleek niet mogelijk. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek wordt dan ook geadviseerd om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden.

Periode Tijd in jaren

Nieuwe tijd 1500 - heden

Nieuwe tijd C 1850 - heden

Nieuwe tijd B 1650 - 1850 na Chr.

Nieuwe tijd A 1500 - 1650 na Chr.

Middeleeuwen: 450 - 1500 na Chr.

Late Middeleeuwen B / Late Middeleeuwen 1250 - 1500 na Chr.

Late Middeleeuwen A / Volle Middeleeuwen 1050 - 1250 na Chr.

Vroege Middeleeuwen D / Ottoonse periode 900 - 1050 na Chr.

Vroege Middeleeuwen C / Karolingische tijd 725 - 900 na Chr.

Vroege Middeleeuwen B / Merovingische tijd 525 - 725 na Chr.

Vroege Middeleeuwen A / Volksverhuizingstijd 450 - 525 na Chr.

Romeinse tijd: 12 voor Chr. - 450 na Chr.

Laat-Romeinse tijd 270 - 450 na Chr.

Midden-Romeinse tijd 70 - 270 na Chr.

Vroeg-Romeinse tijd 12 voor Chr. - 70 na Chr.

IJzertijd: 800 - 12 voor Chr.

Bronstijd: 2000 - 800 voor Chr.

Neolithicum (Jonge Steentijd): 5300 - 2000 voor Chr.

Mesolithicum (Midden-Steentijd): 8800 - 4900 voor Chr.

Paleolithicum (Oude Steentijd): tot 8800 voor Chr.

Bron: Archeologisch Basis Register 1992

6

Afb. 1. Locatie van het onderzoeksgebied.

7

1 Inleiding (J. Loopik)

1.1 Algemeen

In opdracht van de Provincie Zuid-Holland heeft ADC ArcheoProjecten een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd voor het plangebied Schiekade (afb. 1), in het kader van de verbreding van de Delftse Schie. In het plangebied zal de Schie met ca. 15m richting het westen worden verbreed. Vooronderzoek (zie §1.2) heeft aangetoond dat zich op deze locatie een aantal loopgraven uit de Tweede Wereldoorlog bevinden, als ook een mogelijk intact Romeins sporenniveau (Zie voor periodisering tabel 1). De voorgenomen maatregelen in het kader van de verbreding van de Delftse Schie, zijn van dien aard dat behoud in situ niet mogelijk zal zijn.

Afb. 2. Plangebied.

Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 21.860 m² en is momenteel in gebruik als grasland. Het plangebied wordt langs de oostzijde begrensd door de Delftse Schie, in het zuiden door de Marconiweg, in het westen door het bedrijventerrein Schie oevers-Zuid en in het noorden door de Turbineweg. In het gebied zijn een zestal proefsleuven aangelegd, met een totale oppervlakte van ca. 800 m2. Het veldwerk is uitgevoerd tussen 8 mei 2014 en 14 mei 2014. In die periode zijn de proefsleuven aangelegd en onderzocht conform het Programma van Eisen (PvE), dat door A. V. A. J. Bosman van Military Legacy is opgesteld.1 Dit ontwerp is goedgekeurd door R. H. P. Proos van de Provincie Zuid-Holland. De bijbehorende documentatie die tijdens het IVO is verzameld, is gedeponeerd in het gemeentelijk depot van de gemeente Delft.

1 Bosman 3-12-2013.

8

Het veldteam bestond uit de volgende personen: J. Loopik (projectverantwoordelijke), N. Bouma (veldarcheoloog), R. C. A. Geerts (veldtechnicus) en R. van der Veen (veldassistent) en R. van der Krogt (kraanmachinist van de firma van der Helm). De bij dit project betrokken fysisch geograaf was J. Huizer, Senior archeoloog was X. Alma. Controle en coördinatie van documentatie en vondstverwerking is uitgevoerd door M.G. Nieuwenhuijsen en J.W. Beestman. De contactpersonen bij de Provincie Zuid-Holland zijn mevr. A.M.A. van der Eijk-Heemskerk en dhr. D. van der Staak. Arcadis is als directievoerder betrokken bij de ontwikkeling van het plangebied, de contactpersonen bij Arcadis zijn dhr. E. van der Oord en dhr. W. Jorink. 1.2 Vooronderzoek

In verband met toekomstige ontwikkelingen in het plangebied is in april 2013 een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd door Erfgoed Delft en Military Legacy.2 In dezelfde maand heeft ook Armaex een historisch- en veldonderzoek uitgevoerd, in het kader van mogelijke aanwezigheid van explosieven.3 Onderstaande paragrafen, uitgezonderd het kaart- en fotomateriaal, zijn in hun volledigheid overgenomen uit het PvE.4 Historie en cultuurlandschap Parallel aan de huidige Vliet en ten westen van de Schie is het door de Romeinen gegraven kanaal van Corbulo aangetroffen. Deze waterweg vormde de verbinding tussen de mondingen van de Oude Rijn en de Oude Maas. Het is mogelijk dat de natuurlijke voorloper van de Schie in die tijd eveneens is gekanaliseerd. Archeologische bewijzen hiervoor ontbreken vooralsnog. Wel is bij het Zuideinde direct langs de Schie ten zuiden van de stad Delft op ca. 1,5 km ten noorden van het plangebied, bij archeologische werkzaamheden in de jaren ’90 een restbedding van de Gantel Laag waargenomen. Deze lag in de Romeinse tijd nog open. Delft is in de 11e eeuw ontstaan op de plaats waar het water de naam “Oude Delf” draagt. Hiermee is duidelijk dat deze uitgegraven (gedolven) is. In 1150 werd langs de Merwede Schielands Hoge Zeedijk aangelegd, waarmee vanaf dan de verbinding tussen de Merwede en de Schie uit een sluis bestaat. Door de buitendijkse inpoldering die hierop volgde, schoof de monding van de Schie door naar het zuiden. Hierdoor verloor Overschie zijn functie als havenplaats. Bij de afgedamde monding ontstond een plaats met de naam Schiedam. Hier werd tol geheven op het scheepvaartverkeer over de Schie naar Delft en verder. Een politiek steekspel tussen de diverse leenheren en de rivaliserende steden Schiedam, Delft en Rotterdam, leidde ertoe dat in 1343 tussen Overschie en Rotterdam een kanaal werd gegraven. Hiermee werd de macht van Schiedam over het scheepvaartverkeer op de Schie gebroken. De Schie splitste zich nu te Overschie in de Rotterdamse Schie en de oorspronkelijke Schiedamse Schie. In 1389 werd de driesprong bij Overschie uitgebreid tot een viersprong, omdat de stad Delft van Hertog Albrecht van Beieren, graaf van Holland en Zeeland, toestemming kreeg om een eigen kanaal naar de Merwede te graven. Voor het eerste deel van dit kanaal werd de al bestaande Delf verbreed; die steeds vaker aangeduid werd als de Delftse Schie. Het tweede gedeelte van het kanaal werd gegraven tussen Overschie en de Merwede. Aan de monding van deze vaart kreeg Delft een eigen haven: Delfshaven. Voor de periode tussen 1400 en 1900 zijn ten aanzien van de Delftse Schie geen ingrijpende veranderingen bekend. De vaarweg was voor de handel een belangrijke verkeersroute, met als hoogtepunt de 17e eeuw, waarin Delft en Leiden voorname handelssteden waren. De groei van Rotterdam als havenstad leidde er in 1886 toe dat Delfshaven werd opgenomen binnen de Rotterdamse gemeentegrenzen.

2 Bakx, Bosman, Penning en Rikkers 2013.

3 van den Berg en Slager 2013.

4 Bosman 2013.

9

Afb. 3. De kaart van Mathijs de Been van Weena in opdracht van het Hoogheemraadschap Delfland uit 1606. Bron: Bakx, Bosman, Penning en Rikkers 2013.

Afb. 4. De kaart van Kruikius uit 1712. Van Delft (boven) tot Overschie (onder).

Binnen het plangebied staan op de kaart van Kruikius uit 1712 behalve sloten en de kade langs de Schie met daarop een pad verder geen aanwijzingen voor bewoning of infrastructurele (zowel land als water) werken afgebeeld. Dit beeld blijft hetzelfde voor de kaarten uit de 19e en 20e eeuw. Op de kade is sprake van een pad, veelal aangeduid als jaagpad, met daar ten westen van een weg. Circa 250 m ten noorden van het plangebied ligt het Kruithuis dat in 1660 ver buiten de stadsmuren van de stad werd gebouwd na de ramp (de Delftse Donderslag) met het oude kruithuis in 1654 in de Delftse binnenstad. Ten oosten van de Schie en ter hoogte van het plangebied staan op de kaart van Kruikius van noord naar zuid de Ruyvense Molen en ten minste twee, mogelijk drie, boerderijen afgebeeld. Een eeuw later staan deze elementen op het minuutplan van 1811-1832 nog steeds afgebeeld en worden de boerderijen achtereenvolgens Buiten Rust, Vrede Lust en Landzigt genoemd. Ten zuiden van het plangebied, op zo’n 100 m, staat aan weerszijde van de Schie respectievelijk de Middel en Caritaet Molen afgebeeld. Ook deze elementen staan nog afgebeeld op het minuutplan. Ter hoogte van de voormalige Caritaet Molen staat op de Bonne kaart van 1876 voor het eerst een stoomgemaal afgebeeld. Door inklinking van het omliggende veengebied en intensieve molenbemaling vanaf de 15e eeuw is het waterpeil van de Schie tegenwoordig enkele meters hoger komen te liggen dan de omliggende weilanden. Hierdoor werd het zaak extra versteviging langs de oevers aan te leggen en onderhoud te verrichten. Het Hoogheemraadschap Delfland vervult deze onderhoudstaken al vanaf haar oprichting in de 14e eeuw tot op de dag van vandaag. Het Rijn-Schiekanaal is sinds 1893 de complete waterverbinding tussen de Schie en de Oude Rijn bij Leiden. Delen van het kanaal hebben vanwege de onderlinge rivaliteit over de tolrechten tussen Delft, Rotterdam en Schiedam in de Middeleeuwen hun eigen benaming gekregen. Zo vaart men van Overschie naar Leiden eerst over de Delftse Schie, Delftse Vliet, de Trekvliet en de Vliet. Deze vaarweg vindt zijn oorsprong in een kleine natuurlijke waterloop die ongeveer op de plaats lag waar het tegenwoordige Overschie uitmondde in de toenmalige Merwede (tegenwoordig: Nieuwe Maas). Archeologie Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden van het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen van de Gantel Laag als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze vormden dan ook ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. In die laatste periode raakt de mens steeds meer bij machte om het landschap naar zijn hand te zetten. De in de nabijheid van het plangebied aangetroffen archeologische waarden

10

representeren voornamelijk die van een rurale context uit de Romeinse tijd. Ten noordoosten van het plangebied liggen Archis waarnemingsnummers 22014 en 22015 betreffen losse vondsten van handgevormd aardewerk uit de Romeinse tijd. Mogelijk hebben we hier te maken met op de geulafzettingen van de Gantel gelegen huiserven. Ten zuiden van het plangebied liggen drie AMK-terreinen met een hoge tot zeer hoge archeologische waarde (Archis monumentnummers 9417, 9416 en 9402) 2. Alle hebben betrekking op verkavelingsporen en/of nederzettingsporen uit de Romeinse tijd. Tijdens een waarderend proefsleuvenonderzoek zijn ter hoogte van Archis monumentnummer 9416 meerdere Romeinse greppels gedocumenteerd. Ze maken onderdeel uit van een grootschalig opgezet verkavelingsysteem. Hiertussen zijn (delen van) Romeinse nederzettingen aangetroffen en opgegraven. Alle liggen op geulafzettingen van de Gantel Laag. Ten oosten van het plangebied is in het komgebied van Gantelafzettingen eveneens een verkavelingsysteem uit de Romeinse tijd aangetoond (Archis waarnemingsnummers 413294). De waarnemingen van Romeinse vondsten ter hoogte van het noordelijk deel van het plangebied hangen samen met een Oost-West gerichte reeks van vindplaatsen uit die periode. Het vermoeden is dat hier een oeverwal ligt waarop intensieve bewoning heeft plaatsgevonden.

Afb. 5. Luchtfoto 19 september 1944 en reconstructie. Bron: van den Berg en Slager 2013.

Op een Geallieerde luchtfoto van 19 september 1944 is de Duitse stelling op de linkeroever van de Delftse Schie goed zichtbaar 4. Op een foto van dezelfde zone van 24 februari van dat jaar ontbreken ze nog, waarmee duidelijk is dat een begindatering in 1944 ligt. Het betreft loopgraven (met mogelijke mitrailleur- en/of mortiernesten), prikkeldraadversperringen en de drakentanden. De wanden van de ingegraven stellingen kunnen voorzien zijn geweest van hout (balken, planken en schotten, al dan niet geschilderd of behandelt met carboleum). Gezien de nabijheid van het water is er mogelijk ook een voorziening voor het draineren geweest. De sporen uit WO2 zijn in bijlage 4 ingetekend. Het blijft echter de vraag of de stelling ooit bemand is geweest. Tijdens een veldopname is geconstateerd dat de drakentanden volgens voorschrift aan elkaar verbonden zijn doordat ze op een net van betonnen liggers zijn vastgezet. Onbekend is echter tot hoe diep deze fundatie doorloopt en of deze op specifieke plaatsen dieper is gefundeerd dan elders, bijvoorbeeld door gebruikmaking van heipalen of verticale balken. 1.3 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen

Het IVO in de vorm van proefsleuven heeft tot doel de aard, omvang en kwaliteit (gaafheid en conservering) vast te stellen van de vindplaats(en) in het gebied om te komen tot een definitief oordeel over de behoudenswaardigheid ervan. Daarnaast moeten gegevens verkregen worden om hetzij verder archeologisch onderzoek mogelijk te maken, hetzij adequate maatregelen voor behoud en beheer te kunnen treffen.

11

Specifiek had het onderzoek verder tot doel de mogelijkheid te onderzoeken voor verplaatsing van de drakentanden. Vooral de (aard van de) fundatie van deze betonnen constructie zal hierbij het onderzoeksobject zijn. In het PvE zijn verschillende onderzoeksvragen gesteld. Deze worden in dit rapport beantwoord op basis van hetgeen in de proefsleuven is aangetroffen. De volgende onderzoeksvragen zijn in het PvE gesteld:

1. Is er naast vindplaats 1 nog een andere vindplaats aanwezig binnen het onderzoeksgebied?

2. Zo ja, beschrijf per vindplaats de diepteligging, stratigrafische positie, de datering, het complextype, de aard van de sporen en vondsten, de verspreiding van de sporen en vondsten en de begrenzing van de vindplaats (indien mogelijk) zowel binnen als buiten het onderzoeksgebied.

3. Hoe is de bodemopbouw/stratigrafie binnen het onderzoeksgebied en is de bodemopbouw intact en conform het opgestelde verwachtingsmodel?

4. Wat is de waardering van de vindplaats? Geef daarbij aan in hoeverre de vindplaats in een groter onderzoekskader is in te passen.

5. Zijn er verstoringen van ná 1945 aanwezig binnen het onderzoeksgebied? Zo ja, waar bevinden deze zich en tot hoe diep hebben deze de bodem verstoord?

6. Hoe sluiten de resultaten van het onderzoek aan op de gespecificeerde archeologische verwachting zoals die in het vooronderzoek voor het onderzoeksgebied is vastgesteld?

7. Indien een oeververdediging of kade wordt aangetroffen: Wat is de ontstaansgeschiedenis? Hoe ziet de (bodem)opbouw er uit? Hoe zag de gekanaliseerde vaargeul er oorspronkelijk uit? Hoe heeft de kade zich door de tijd heen gevormd?

8. Indien er geen vindplaats is vastgesteld, hoe is dit te verklaren (landschappelijk, verstoring of gewoon niet aanwezig)?

9. Zijn er sporen en/of vondsten die samenhangen met de strijd in mei 1940 en het hier aangelegde pantserafweerfront?

10. Is er een mogelijkheid de afzonderlijke verwachte gebruiksperioden in de militaire sporen te herkennen? Zo ja, hoe manifesteert deze zich?

11. Is er op basis van de sporen en het vondstmateriaal vast te stellen of de stelling ooit bemand is geweest? En indien zo of er een indruk te geven van de aanwezigheid van specifieke eenheden in bepaalde perioden? Zo ja, welke zijn dit?

12. Is pas in 1944 aangevangen met een stelling ter plaatse of zijn er oudere voorgangers? 13. Uit welke materialen is de stelling opgebouwd, en is hier de herkomst van te bepalen? 14. Hoe zijn de drakentanden gefundeerd? 15. Wat is het advies ten aanzien van eventueel archeologisch vervolgonderzoek? 16. Wat is het advies ten aanzien van de mogelijkheden tot verplaatsen van de

drakentanden? 1.4 Opzet van het rapport

Dit rapport betreft een standaardrapport zoals genoemd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 3.3 -specificatie VS05). In dit rapport worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd, waarna de eerste conclusies volgen. Dit onderzoek vormt geen eindstation, maar de basis van waaruit verder synthetiserend onderzoek kan plaatsvinden. Na de samenvatting en dit inleidende hoofdstuk volgt een omschrijving van de onderzoeksmethoden in hoofdstuk 2. Vervolgens zullen de verschillende deelonderzoeken aan de orde komen, te weten het fysisch geografisch- en archeologisch onderzoek, in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 volgen de conclusie en het selectieadvies.

12

2 Methoden (J. Loopik)

Het onderzoek is uitgevoerd conform de KNA 3.3 en het PvE.5 Tijdens het IVO zijn zes proefsleuven (of putten) aangelegd. De proefsleuven lagen aan de westelijke zijde van het fietspad. Dichterbij de Schie mocht er vanwege de waterkering niet worden gegraven, waarmee er zeer beperkt kon worden geschoven met de locatie van de sleuven. Vanwege de hoge grondwaterstand en de nabijheid van de Schie, is er gewerkt met bronbemaling. Hierbij is 389 m3 water geloosd

Afb. 6. Uitgevoerde sleuvenplan.

Gelijktijdig met het proefsleuvenonderzoek zijn door van der Helm Milieu sleuven van 40cm breedte gegraven langs de waterkant, om de mate van vervuiling te bepalen. Om deze reden zijn alle werkzaamheden uitgevoerd onder de maximale verontreinigingsklasse. Een deel van het plangebied is gecategoriseerd als Conventionele explosieven (CE) verdacht gebied.6 Binnen deze zone zijn alle werkzaamheden begeleid door Armaex, een bedrijf gespecialiseerd in het opsporen van conventionele explosieven. Hierbij zijn geen verdachte CE’s aangetroffen. In het PvE werd een werkwijze voorgesteld waarbij de sleuven direct onder het maaiveld zouden worden aangelegd, in verband met mogelijk aanwezige sporen uit de Tweede Wereldoorlog. Vanaf ca. 1,5m diepte werden oudere resten verwacht. De proefsleuven waren 4 m breed en verschillend

5 Bosman 2013.

6 van den Berg en Slager 2013.

13

in lengte. Dwarssleuf 1 was 6m lang, sleuf 2 had een lengte van 55m, Sleuf 3 was 70m lang, sleuf 4 had een lengte van 35m, dwarssleuf 5 was 20m lang en sleuf 6 had een lengte van 6,5m. Vanwege de aanwezigheid van een aantal bomen is proefsleuf 4 in twee delen aangelegd, waarbij de put aan de noordzijde met ca. 5m extra is verlengd, ter compensatie voor de gemiste meters ter hoogte van de bossage.

Afb. 7. Aanleg vlak in de Gantel afzettingen.

De vlakken zijn machinaal aangelegd. Dit kon zonder schaafbak, omdat er met de gladde bak een duidelijk leesbaar vlak kon worden aangelegd. Grondsporen zijn direct ingekrast. De vlakken en de stort zijn met behulp van een metaaldetector onderzocht. Vervolgens is het vlak en ieder spoor daarin gefotografeerd en getekend (schaal 1:50), waarbij om de 4 m een waterpashoogte is bepaald. In een aantal putten was het nodig ook (ten dele) een tweede of zelfs een derde vlak aan te leggen, namelijk in de sleuven 4, 5 en 6. Dit vanwege het feit dat niet direct duidelijk was wat er zich in het vlak bevond, of om de loop van de aangetroffen sporen te documenteren. Tijdens het aanleggen van het diepste vlak werden profielkolommen aangelegd, die zijn gefotografeerd en getekend (op schaal 1:20). De profielen in sleuven 5 en 6 zijn bestudeerd door een fysisch geograaf. In overleg met de bevoegde overheid is de onderzoeksstrategie voor proefsleuf 3 gewijzigd. Vanwege een ca. 2 m dik ophogingspakket zijn beide sleuven niet over de volledige lengte tot op het tweede vlak onderzocht, maar kon worden volstaan met kijkgaten om de diepte van de verstoring te bepalen. Aangezien de verstoringen dusdanig diep bleken te zijn dat het potentiële Romeinse niveau verstoord was, is ervan afgezien om de proefsleuven volledig tot het tweede niveau aan te leggen. Om de funderingswijze van de drakentanden te bepalen is deze door middel van prikstokken en (in overleg met Arjan Bosman, Military Legacy) door middel van handmatig gegraven kijkgaten onderzocht. In samenspraak met de gemeente Delft is ervan afgezien om de fundering uitgebreider te onderzoeken door middel van een sleuf. Dit omdat een sleuf naar verwachting de eventuele verankering of fundering onvoldoende had kunnen vaststellen. Besloten is om verder onderzoek te laten plaatsvinden in de vorm van een archeologische begeleiding op het moment dat de drakentanden worden verwijderd/verplaatst.

14

3 Resultaten

3.1 Fysisch geografisch onderzoek (J. Huizer)

In dit hoofdstuk wordt de opbouw en de genese van het plangebied besproken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van literatuurgegevens, informatie verkregen bij het vooronderzoek en het op 13 mei 2014 uitgevoerde veldbezoek. Bij het veldbezoek is de profielopbouw van de putten gedocumenteerd en bestudeerd, teneinde een beeld te verkrijgen van de bodemopbouw, de gaafheid van de bodem en de (geologische) opbouw en genese van het plangebied. Methoden

Voor het fysisch geografisch onderzoek is gebruik gemaakt van gedocumenteerde profielwanden en kolomopnamen in putwanden. De positie, lengte en diepte van de verschillende profielen was afhankelijk van het doel waarvoor de put is aangelegd. De profielen zijn handmatig opgeschaafd en vervolgens ingekrast en gedocumenteerd. Hierbij zijn zowel lithologische lagen als archeologisch relevante lagen onderscheiden, zoals vegetatiehorizonten, cultuurlagen en eventuele sporen. Alle lagen zijn bemonsterd en beschreven op textuur, kleur, gehalte organische stof en andere lithologische en bodemkundige verschijnselen. De profielen zijn beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode7 die de lithologische beschrijving conform NEN51048 hanteert. De kolomopnames zijn gedaan in representatieve delen van het profiel. Geologische opbouw9

In de ondergrond van het plangebied is sprake van een opeenstapeling van geologische afzettingen. Diep in de ondergrond bevindt zich zand uit de laatste ijstijd. Op dit Pleistocene zand is een veenlaag ontstaan (Basisveen Laag), die vanaf circa 4000 voor Chr. bedekt is geraakt met zeeklei (Laagpakket van Wormer). Vanaf circa 3200 voor Chr. vond hierop veengroei plaats (Hollandveen Laagpakket), die alleen stagneerde tijdens de perioden van toegenomen zee-invloed, waarbij het Laagpakket van Walcheren ontstond. De oudste sedimenten van het Laagpakket van Walcheren in de regio worden aangeduid als de Hoekpolder Laag. Deze ontstonden tussen circa 1500 en 1000 voor Chr., maar hebben in het plangebied en de rest van Delft geen grote invloed gehad op de vorming van het landschap. Tot circa 500 voor Chr. groeide het veenpakket van het Hollandveen Laagpakket in de omgeving van het plangebied gestaag verder aan. Hieraan kwam een einde door een nieuwe periode van zee-inbraken. Deze duurden tot circa 200 voor Chr. en leidden tot het ontstaan van de afzettingen van de Gantel Laag die in de gehele gemeente Delft zijn afgezet. De hoofdgeul van dit systeem, de Gantel, baande zich vanaf de monding bij het huidige Naaldwijk een weg door het Hollandveen, waarbij de geul zich tot aan de noordzijde van Delft tot diep in de onderliggende lagen heeft ingesneden. Naar het zuiden splitst de hoofdgeul zich op in meerdere takken die verder uitwaaieren in een krekensysteem dat zich beperkt heeft ingesneden in de ondergrond. Deze relatief zandige geulafzettingen komen in vrijwel het gehele plangebied voor. Buiten deze geulafzettingen werd een dik kleidek (dekafzettingen) afgezet dat verder verwijderd van de geulen steeds dunner wordt. Na een nieuwe periode van veengroei (300 – 1000 na Chr.) vonden in het tweede kwart van de 12e eeuw na Chr. plaatselijk weer nieuwe inbraken vanuit zee plaats. Deze hebben het plangebied echter niet bereikt. Hierna ging de mens in toenemende mate ingrijpen in het landschap: men legde onder andere dijken en vaarten aan om verdere overstromingen te voorkomen. Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden van het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen van de Gantel Laag als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden dan ook ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen.

7 Bosch 2000; ibid.

8 Normalisatie-Instituut 1989.

9 Naar Bakx 2013.

15

Resultaten

Op 13 mei 2014, de dag van het veldbezoek lagen 2 putten open, put 2 en put 5. In de zuidelijkste put (put 2) is onderin Hollandveen aangetroffen, hier met veel riet (S8000). De top van het veen varieerde van 3,06 m –NAP in het zuidprofiel tot 3,70 m –NAP in het meer noordelijk gelegen oostprofiel. Onderstaande afbeelding toont een foto van het zuidprofiel (afb. 8). Het profiel wordt hier doorsneden door een slootvulling, die overigens in de rest van het plangebied ook prominent aanwezig was. De top van het veen was in dit profiel sterk kleiig (S8001). Het veen ging hier geleidelijk over in een bovenliggende kalkrijke licht humeuze kleilaag (S7500). De geleidelijke overgang van veen naar klei duidt hier op een langzame verdrinking van het gebied. De top van deze kleilaag bevatte wat recente puinbrokjes en was dus niet geheel intact (S7001 en S6000). Daarboven bevonden zich opgebrachte pakketten (de sloot en S1000).

Afb. 8. Zuidprofiel in werkput 2 S1000 lichtgrijs/lichtbruin zand en klei met puin Bouwvoor/opgebracht S6000 sterk zandig klei, grijs met baksteenspikkels Omgewerkt pakket S7001 klei, matig siltig, grijsblauw , licht omgewerkt Licht omgewerkte Gantel Laag S7500 klei, matig siltig, zwak humeus lichtgrijs, kalkrjk Gantel Laag (dekafzettingen) S8001 veen, sterk kleiig, bruingrijs Hollandveen Lp. – Gantel Laag S8000 veen, mineraalarm, bruin Hollandveen Laagpakket In de meer noordelijk gelegen werkputten 6, 5 en 4 werd het Hollandveen Laagpakket niet aangetroffen tot de einddiepte van (maximaal 2,90 m –NAP). Tegelijkertijd neemt de Gantel Laag richting het noorden in dikte toe en zijn er zandlaagjes aanwezig in de klei. Dit wijst erop dat zich in de putten 4, 5 en 6 bedding- en/of oeverafzettingen van het Gantel-systeem bevinden. Het Hollandveen Laagpakket zal bij de afzetting ervan zijn geërodoeerd. In de profielkolommen van putten 4 en 5 is de top van de Gantel Laag echter omgewerkt en dus niet meer intact. In het zuidprofiel van put 6 is nog wel een ca. 1 m brede strook aangetroffen die kan worden beschouwd als voormalig oppervlak op de Gantel Laag (S7001). Dit niveau bevindt zich ten westen van de slootvulling, op een diepte tussen 1,86 en 2,20 m –NAP.

16

3.2 Sporen en structuren (R.C.A. Geerts en J. Loopik)

Tijdens het onderzoek is in alle proefsleuven een gedempte sloot aangetroffen, die zich vrijwel geheel in de lengte van de sleuven bevond (afb. 9). Tot aan de onderzijde van de sloot werd (sub)recent materiaal aangetroffen, zoals elektriciteitsdraad en plastic. Gezien het feit dat de verwachte loopgraven niet zijn aangetroffen in sleuven 4 en 5, kan worden gesteld dat de aanleg van de sloot dateert van na de Twee Wereldoorlog. In twee proefsleuven (2 en 5) zijn parallel aan elkaar gelegen betonnen wanden aangetroffen, dwars op de gedempte sloot. Vermoedelijk betrof dit eenvoudige, laat 20e-eeuwse bruggenhoofden.

Afb. 9. De (sub)recente sloot in het zuidelijke (kopse) profiel in sleuf 2.

De onderzijde van de sloot bevond zich over het algemeen binnen de contouren van de sleuven, maar liep dermate breed uit aan de bovenzijde, dat de sloot niet kon worden begrensd. De sloot is tevens dermate diep gegraven, dat deze de Gantelafzettingen heeft doorsneden, en daarmee ook elk ouder te verwachten sporenniveau. Verplaatsing van de proefsleuven tot buiten de verstoring bleek niet mogelijk, aan de oostzijde bevond zich het fietspad, aan de westzijde obstakels zoals hekwerk, een sloot en bossage. Drakentanden Archeologisch onderzoek naar bovengronds erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog is tot op heden in Nederland nauwelijks uitgevoerd.10 Hoewel dit erfgoed onlosmakelijk verbonden is met de ondergrondse resten uit diezelfde periode.11 Binnen het plangebied zijn aan weerszijden van het hedendaagse fietspad sporen uit de Tweede Wereldoorlog zichtbaar (afb. 10). Deze sporen bestaan uit zogenaamde drakentanden (Drachenzähne). Drakentanden zijn trapeziumvormige betonnen blokken, die als versperring dienst deden. Ze zijn bedoeld om rupsvoertuigen, zoals tanks, de toegang tot een gebied te ontzeggen ofwel deze te reguleren door een soort fuik te creëren.

10

Bosman, et al. 2014, 90. 11

Kok & Vos (red.) 2013, 138.

17

Afb. 10. Het graven van putten ten midden van de drakentanden.

Resultaten Enkele constructie-elementen van de drakentanden konden door middel van bovengronds onderzoek vastgesteld worden. De drakentanden volgen het huidige reliëf, waar het talud van de dijk afloopt naar de sloot toe liggen de drakentanden naar de sloot toe ook lager in het landschap. Aan de sloot liggen de drakentanden op 70 cm onder NAP waar ze naast het fietspad op bijna 30 cm boven NAP liggen. De NAP hoogtematen van de top van de drakentanden laat zien dat elke rij drakentanden van zuid naar noord telkens gemiddeld 15 cm hoger wordt ten opzichte van die ervoor. Zoals zichtbaar op het overzicht (afb. 12) wisselen de schuine en rechte zijden van de drakentanden zich af. Waar de schuine zijden oost-west bezien per rij aan dezelfde kant zitten, alterneren deze over de noord-zuid as. Op alle drakentanden heeft oorspronkelijk een ijzeren lus gezeten, een zogenaamde varkensstaart.12 Alleen de varkensstaarten bij de drakentanden aan de sloot en één aan de zijde van de Schie zijn nog bewaard gebleven (afb. 11). Middels deze varkensstaarten kon prikkeldraad over de drakentanden gespannen worden om deze barrière, die voor rupsvoertuigen bedoeld was, ook voor de infanterie tot een hindernis om te vormen. Zowel onder- als bovengronds konden enkele mortelribbels waargenomen worden. Dit zijn de restanten van de houten bekisting waarin het beton gegoten is. Op basis daarvan is vast te stellen dat de gebruikte houten planken ongeveer 15 cm breed waren.

Afb. 11. Het onderzoeken van de funderingen van de drakentanden met de prikstok. 12

Bosman 2013b, 48.

18

In eerste instantie is het terrein tussen en om de drakentanden heen met een prikstok afgezocht (afb. 11). Dit zodat zonder ingreep in de bodem een beeld gevormd kon worden van de onderliggende fundamenten. Echter, dit leverde een niet geheel duidelijk beeld op. Hoewel tussen de drakentanden in alleen in noord-zuid oriëntatie duidelijk betonnen funderingen waargenomen zijn, op 10-40 cm onder het maaiveld, leken deze ook oost-west te lopen op meerdere plaatsen. Tijdens de veldwaarneming bij het bureauonderzoek is geconstateerd dat een oost-west fundering zich alleen aan de uiterste zijden van de versperring bevindt.13 Bij de later gegraven putten (zie hieronder) bleek dat de grond tussen de drakentanden in vol lag met puin. Waarschijnlijk is de prikstok een aantal keer op het puin gestuit, wat dus deze onduidelijke beelden ten gevolg heeft.

Afb. 12. De gegraven putten (in grijs) ten midden van de drakentanden. Alleen de waargenomen delen van de dwarsbalken zijn ingemeten.

In totaal is tussen de drakentanden een viertal proefputten met de hand gegraven om de fundering te onderzoeken. Deze proefputten zijn op strategische locaties gegraven zodat zo veel mogelijk informatie daarover verzameld kon worden (afb. 12). Dus de fundering tussen de drakentanden en de grenzen van de fundamenten kon zo onderzocht worden. De vier putten hebben informatie opgeleverd die overeenstemt met de reconstructie van de fundamenten zoals die in het bureauonderzoek weergegeven is.14 Alle drakentanden zijn noord-zuid met elkaar verbonden door een dwarsbalk en oost-west zijn alleen aan de uiterste zijden balken waargenomen. De afmetingen van deze fundamenten kon wel vastgesteld worden middels deze putten (afb. 13).

13

Bosman 2013b, 43-65. 14

Bosman 2013b, bijlage 4.1.

19

Afb. 13. Enkele opnamen van de fundering van de drakentanden. Links de fundering aan de westzijde van de drakentanden en rechts de noordzijde.

De betonnen balken waarop de drakentanden gefundeerd zijn meten 50 x 50 cm en zijn even breed als de drakentanden zelf. Deze balken liggen tussen de 95 en 120 cm uit elkaar. Waar de onderlinge noord-zuid afstand tussen de drakentanden 100 en 130 cm bedraagt. Deze fundamenten komen goed overeen met het Model 1942 Panzersperre Drachenzähne.15 In de gegraven putten naast de betonnen balken is geen verdere fundering waargenomen. De betonnen balken liggen op een puinpakket, dat eveneens in de nabijgelegen proefsleuf waargenomen is. Dit puinpakket bevatte onder andere enkele IJsselstenen en ander bouwpuin. 3.3 Vondstmateriaal

Tijdens het veldwerk is geen vondstmateriaal verzameld.

15

Zie ook Bosman 2013b, 60.

20

4 Waardering en selectieadvies (J. Loopik)

4.1 Algemeen

De verwachtingen die op grond van het vooronderzoek zijn gesteld, kunnen op basis van het huidige onderzoek worden aangepast. Er zijn binnen het plangebied geen archeologische sporen aangetroffen. De aanwezigheid van een sloot die ergens na de Tweede Wereldoorlog is aangelegd, heeft niet alleen dit sporenniveau vergraven, maar ook oudere niveaus, tot in de Gantellaag, waar Romeinse sporen mogelijk werden verwacht. Gezien het ontbreken van sporen en vondsten (en daarmee van een archeologische vindplaats), kan er geen waardestelling plaatsvinden op basis van fysieke en inhoudelijke kwaliteiten (tabel 2), anders dan de laagste score op alle criteria.

Tabel 2. Scoretabel waardestelling (naar KNA, versie 3.2).

Waarden Criteria Scores

Hoog Midden Laag Totale score

Beleving Schoonheid Wordt niet gescoord

Wordt niet gescoord Herinneringswaarde

Fysieke kwaliteit Gaafheid 1 ≥ 5 behoudenswaardig

Conservering 1

Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 1

≥ 7 behoudenswaardig Informatiewaarde 1

Ensemblewaarde 1

Representativiteit N.v.t.

Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek (het ontbreken van een archeologische vindplaats) adviseert ADC ArcheoProjecten de bevoegde overheid het gebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Ondanks de bevindingen van dit vooronderzoek, kan het aantreffen van archeologische waarden niet uitgesloten worden. Mochten er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan is de uitvoerder verplicht om conform Artikel 53 van de Monumentenwet van 1988 hiervan melding te maken bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, of anderszins zoals gangbaar bij de bevoegde overheid (Provincie Zuid-Holland). ADC ArcheoProjecten wijst de provincie Zuid-Holland er op dat de bevoegde overheid beslist of dit advies al dan niet wordt opgevolgd; indien deze een andere mening is toegedaan, dient u rekening te houden met vervolgonderzoek. 4.2 Beantwoording van de onderzoeksvragen

De onderzoeksvragen die in het Programma van Eisen zijn gesteld zullen hier worden beantwoord op basis van de bevindingen van het proefsleuvenonderzoek.

1. Is er naast vindplaats 1 nog een andere vindplaats aanwezig binnen het onderzoeksgebied?

Tijdens onderhavig onderzoek zijn geen vindplaatsen aangetroffen. 2. Zo ja, beschrijf per vindplaats de diepteligging, stratigrafische positie, de datering, het

complextype, de aard van de sporen en vondsten, de verspreiding van de sporen en vondsten en de begrenzing van de vindplaats (indien mogelijk) zowel binnen als buiten het onderzoeksgebied.

N.V.T. 3. Hoe is de bodemopbouw/stratigrafie binnen het onderzoeksgebied en is de bodemopbouw

intact en conform het opgestelde verwachtingsmodel? Zoals verwacht in het vooronderzoek (Bakx 2013) bevinden zich in het grootste deel van het plangebied bedding- en/of oeverafzettingen van het Gantel-systeem. De Gantel heeft zich

21

ingesneden in het Hollandveen Laagpakket. De top van de oeverafzettingen van de Gantel zijn vrijwel overal (recentelijk) verstoord. De enige uitzondering is het zuidprofiel in put 6, waar ten westen van een slootvulling een ca. 1 m brede strook is aangetroffen die kan worden beschouwd als voormalig oppervlak op de Gantel Laag (S7001). In het zuiden van het plangebied zijn dekafzettingen van het Gantel-systeem aangetroffen. Ook hierop bevindt zich een vermoedelijk voormalig oppervlak (S7001).

4. Wat is de waardering van de vindplaats? Geef daarbij aan in hoeverre de vindplaats in een groter onderzoekskader is in te passen.

Tijdens onderhavig onderzoek zijn geen vindplaatsen aangetroffen.

5. Zijn er verstoringen van ná 1945 aanwezig binnen het onderzoeksgebied? Zo ja, waar bevinden deze zich en tot hoe diep hebben deze de bodem verstoord?

Over vrijwel de gehele lengte van het plangebied bevond zich een gedempte sloot, die van na de Tweede Wereldoorlog dateert. Deze sloot is door alle sporenniveaus heen gegraven. Gezien er met regelmaat plastic en elektriciteitdsdraad in werd aangetroffen, is de sloot vermoedelijk pas in de laatste decennia gegraven en gedempt.

6. Hoe sluiten de resultaten van het onderzoek aan op de gespecificeerde archeologische

verwachting zoals die in het vooronderzoek voor het onderzoeksgebied is vastgesteld? De aangetroffen (sub)recente, gedempte sloot is tot in het mogelijk Romeinse sporenniveau aangetroffen. Als er zich archeologische sporen hebben bevonden, dan zijn deze bij de aanleg van deze sloot vergraven.

7. Indien een oeververdediging of kade wordt aangetroffen: Wat is de

ontstaansgeschiedenis? Hoe ziet de (bodem)opbouw er uit? Hoe zag de gekanaliseerde vaargeul er oorspronkelijk uit? Hoe heeft de kade zich door de tijd heen gevormd?

N.V.T.

8. Indien er geen vindplaats is vastgesteld, hoe is dit te verklaren (landschappelijk, verstoring of gewoon niet aanwezig)?

Landschappelijk gezien waren de kreekruggen van het Gantel-systeem door hun relatief hoge ligging aantrekkelijke locaties voor de mens om te wonen of andere activiteiten te ontplooien. Het gebied met dekafzettingen (put 2) zal voor de mensen in het verleden niet de eerste keus zijn geweest, zeker niet gezien de nabijheid van de aantrekkelijkere kreekruggen. Kreekrugafzettingen (lees: oever- en/of beddingafzettingen) zijn in de putten 4, 5 en 6 weliswaar aangetroffen, maar op een uitzondering na sterk verstoord, onder meer door een sloot die in al deze putten werd terug gevonden. Dat zorgt voor een drastische verkleining van het oppervlak binnen de putten waar het potentiële archeologische niveau nog wel intact is. Het niet aantreffen van een vindplaats heeft dus veeleer te maken met de geringe oppervlakte van het relevante zoekgebied, dan dat daar een landschappelijke verklaring voor gegeven zou kunnen worden.

9. Zijn er sporen en/of vondsten die samenhangen met de strijd in mei 1940 en het hier

aangelegde pantserafweerfront? Er zijn geen sporen of vondsten aangetroffen. Op deze vraag kan geen antwoord worden gegeven.

10. Is er een mogelijkheid de afzonderlijke verwachte gebruiksperioden in de militaire sporen

te herkennen? Zo ja, hoe manifesteert deze zich? Er zijn geen sporen of vondsten aangetroffen. Op deze vraag kan geen antwoord worden gegeven.

11. Is er op basis van de sporen en het vondstmateriaal vast te stellen of de stelling ooit

bemand is geweest? En indien zo of er een indruk te geven van de aanwezigheid van specifieke eenheden in bepaalde perioden? Zo ja, welke zijn dit?

Er zijn geen sporen of vondsten aangetroffen. Op deze vraag kan geen antwoord worden gegeven.

12. Is pas in 1944 aangevangen met een stelling ter plaatse of zijn er oudere voorgangers? Er zijn geen sporen of vondsten aangetroffen. Op deze vraag kan geen antwoord worden gegeven.

22

13. Uit welke materialen is de stelling opgebouwd, en is hier de herkomst van te bepalen? Er zijn geen sporen of vondsten aangetroffen. Op deze vraag kan geen antwoord worden gegeven.

14. Hoe zijn de drakentanden gefundeerd?

Alle drakentanden zijn noord-zuid met elkaar verbonden door een dwarsbalk en oost-west zijn alleen aan de uiterste zijden balken waargenomen. Er is vanwege de aanwezigheid van het fietspad niet vastgesteld of de drakentanden aan weerszijden hiervan met elkaar verbonden zijn. Tevens kon niet worden bepaald of zich onder de drakentanden nog een fundering of verankering bevindt.

15. Wat is het advies ten aanzien van eventueel archeologisch vervolgonderzoek? Gedurende het veldonderzoek was het niet mogelijk gebleken om vast te stellen of zich onder de betonnen fundamenten van de drakentanden nog houten palen of een andere verankering bevond. Het ondergraven van de structuur over een grote lengte om deze te vinden was praktisch niet uitvoerbaar en niet veilig. In overleg met het bevoegd gezag is in het veld besloten hiervoor een andere oplossing te zoeken. Om vast te stellen of een dergelijke verankering zich onder de betonnen balken bevind, wordt geadviseerd om het verplaatsen of lichten van de drakentanden archeologisch te begeleiden. Het primaire doel van deze begeleiding is het vaststellen of de betonnen fundamenten in de grond verankerd is en op welke wijze.

16. Wat is het advies ten aanzien van de mogelijkheden tot verplaatsen van de drakentanden?

Er is vanwege de aanwezigheid van het fietspad niet vastgesteld of de drakentanden aan weerszijden hiervan met elkaar verbonden zijn. Tevens kon niet worden bepaald of zich onder de drakentanden nog een fundering of verankering bevindt. Het advies luidt om in eerste instantie (een deel van) de drakentanden vrij te graven, tot onder de fundering, om deze vragen te beantwoorden. Als de omvang en fundering duidelijk is, kan een strategie worden bepaald voor het verplaatsen ervan.

23

Literatuur

Bakx, J. P. L., 2013: Verbreding van de Delftse Schie, Schiekade (gemeente Delft). Een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek. Delft (Delftse Archeologische Rapporten 115) 43-65.

Berg, Th., van den, 2013: Vooronderzoek Oeverkade Delftse Schie Gemeente Delft, Utrecht. B osch, J.H.A., 2000: Standaard Boor Beschrijvingsmethode, Versie 5.1. Zwolle (NITG rapport 00-

141-A).Bosman, A.V.A.J., 2013a: Programma van Eisen. Delft – Zuid verbreding Schie. Dordrecht.

Bosman, A.V.A.J., 2013b: Bureauonderzoek naar de anti-tankversperring. In: J.P.L. Bakx, Verbreding van de Delftse Schie, Schiekade (gemeente Delft). Een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek. Delft (Delftse Archeologische Rapporten 115) 43-65.

Bosman, A.V.A.J., E.J. van Ginkel, J.P.F. Verweij & W. Waldus, 2014: De archeologie van modern oorlogserfgoed. Een inventarisatie van het wetenschappelijke, maatschappelijke en juridische kader voor land- en waterbodems in een nationaal en internationaal perspectief. Rapportage SIKB project 204, fase 1a en 1b. Amersfoort (ADC Rapport 3595).

Kok, R.S. & W.K. Vos (red.), 2013: Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 211).

Normalisatie-Instituut, Nederlands, 1989: Geotechniek, classificatie van onverharde grondmonsters NEN 5104. Delft (Normcommissie 351 06).

Lijst van afbeeldingen

Afb. 1. Locatie van het onderzoeksgebied. Afb. 2. Plangebied. Afb. 3. De kaart van Mathijs de Been van Weena in opdracht van het Hoogheemraadschap

Delfland uit 1606. Bron: Bakx, Bosman, Penning en Rikkers 2013. Afb. 4. De kaart van Kruikius uit 1712. Van Delft (boven) tot Overschie (onder). Afb. 5. Luchtfoto 19 september 1944 en reconstructie. Bron: van den Berg en Slager 2013. Afb. 6. Uitgevoerde sleuvenplan. Afb. 7. Aanleg vlak in de Gantel afzettingen. Afb. 9. De (sub)recente sloot in het zuidelijke (kopse) profiel in sleuf 2. Afb. 10. Het graven van putten ten midden van de drakentanden. Afb. 11. Het onderzoeken van de funderingen van de drakentanden met de prikstok. Afb. 12. De gegraven putten (in grijs) ten midden van de drakentanden. Alleen de waargenomen

delen van de dwarsbalken zijn ingemeten. Afb. 13. Enkele opnamen van de fundering van de drakentanden. Links de fundering aan de

westzijde van de drakentanden en rechts de noordzijde.

Lijst van tabellen

Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden. Tabel 2. Scoretabel waardestelling (naar KNA, versie 3.2).

24

Vla

k 1

Bijl

age

1 A

lleS

po

ren

Kaa

rten

25

Vla

k 2

26

Vlak 3

27

Verklarende woordenlijst

Antropogene sporen Alle immobiele sporen van menselijke oorsprong, variërend van paalgaten of fosfaatvlekken tot muurresten.

AMK Archeologische Monumentenkaart geeft een overzicht van gewaardeerde archeologische terreinen in vier categorieën: 1). Archeologische waarde, 2) Hoge archeologische waarde, 3) Zeer hoge archeologische waarde en 4) Zeer hoge archeologische waarde beschermd. De AMK is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de RCE en de provincies en wordt beheerd door de RCE.

Archeologische indicatoren Indicatief archeologisch materiaal dat bij (boor)onderzoek een aanwijzing kan zijn voor de aanwezigheid, ter plaatse of in de nabijheid, van een archeologische vindplaats.

Archis Archeologisch Informatie Systeem. Dit door de RCE beheerde systeem bevat informatie over o.a. onderzoeksmeldingen, vondstmeldingen, waarnemingen, complexen en monumenten.

14C Koolstof (radioactieve isotoop), gebruikt voor datering.

CIS Het landelijke registratienummer ten behoeve van archeologisch onderzoek, uitgegeven door het Centraal Informatiesysteem.

CMA Centraal Monumenten Archief.

Conservering De mate waarin anorganische (aardewerk, vuursteen, metaal, glas etc.) en organische archeologische resten (bot, zaden, hout etc.) bewaard zijn gebleven.

Ensemblewaarde De meerwaarde die aan een vindplaats wordt toegekend op grond van de mate waarin sprake is van een landschappelijke en/of archeologische context.

Ex situ Niet ter plaatse. Aanduiding die wordt gebruikt om aan te geven of grondsporen en / of artefacten zich niet meer op de oorspronkelijke plaats in de bodem bevinden. Behoud ex situ is het bewaren van de archeologische informatie door definitief onderzoek (opgraven, documenteren en registreren).

Gaafheid De mate van (fysieke) verstoring van de bodem en/of de (eventueel aanwezige) archeologische waarden, zowel in verticale zin (diepte) als in horizontale zin (omvang).

Herinneringswaarde De herinnering die een archeologisch monument oproept over het Verleden.

IKAW Indicatieve kaart van archeologische waarden, een door de RCE geproduceerde kaart op landelijk niveau met de verwachte relatieve of absolute dichtheid van (bepaalde) archeologische verschijnselen in de bodem.

IVO Inventariserend VeldOnderzoek. Het verwerven van (extra) informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, als aanvulling op en toetsing van de archeologische verwachting, gebaseerd op het bureauonderzoek middels waarnemingen in het veld.

Informatiewaarde De betekenis van een monument als bron van kennis over het verleden. De informatiewaarde wordt bepaald door de mate waarin (een opgraving van) het monument een bijdrage kan leveren aan nieuwe kennisvorming over het verleden.

In situ Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren. Behoud in situ is het behouden van archeologische waarden in de bodem.

KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

NAP Normaal Amsterdams Peil (=officieel peilmerk).

PVA Plan van Aanpak. Een door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen en/of het ontwerp te voldoen. Ook wordt hierin een voorstel gedaan voor de werkwijze waarmee de in het Programma van Eisen en/of ontwerp geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden.

28

PVE Programma van Eisen. Het PvE is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk.

RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Representativiteit De mate waarin een bepaald type vindplaats typerend is voor een periode dan wel een gebied.

RTS Robotic Total Station. Hiermee worden vlakken direct digitaal ingemeten.

Schoonheid De esthetisch-landschappelijke waarde van een archeologisch monument, die vooral in zichtbaarheid tot uiting komt.

Selectieadvies Archeologisch inhoudelijk advies over de behoudenswaardigheid van een vindplaats. Dit wordt opgesteld aan de hand van de waarderingscriteria.

Zeldzaamheid De mate waarin een bepaald type monument schaars is (of is geworden) voor een periode of in een gebied.

29

Afkortingen in de database

REFERENTIELIJSTEN Versie 1.6

AARD SPOORAard van het spoor

Code OmschrijvingAKR (oude) akkerlaagAWC aardewerkconcentratieBA balkBES beschoeiingBG boorgatBKS bekistingBOC botconcentratieBPA beschoeiing, palenBPL beschoeiing, plankenBPT beerput/beerkelderBRL brandlaagBU bustumBUN visbunBV bouwvoorCR crematiegrafDIG dierbegravingDK drenkkuilDLT doorlaat (door een muur)DP depressieDR drainEG erfgreppelES esdekFU fuikGA grachtGE geulGHE grafheuvelGR greppelGRK grafkuilGT gootHA haardHAK haardkuilHG huisgreppelHKC houtskoolconcentratieHI hoefindrukHO houtHU hutkomIN inhumatiegrafKEL kelderKGO ovale kringgreppelKGR ronde kringgreppelKGV vierkante kringgreppelKL kuilKS karrenspoorLAK laklaagLAT latrineLG laagLO ophogingslaagLS stortlaagMI muurinsteekMR muurMSK mestkuilMST muursteenMU muuruitbraakNV natuurlijke verstoringNVD dierlijke verstoringNVP plantaardige verstoringOV ovenPA houten paalPAK paal met paalkuilPG paalgatPGK paalgat met paalkuilPK paalkuilPL plankPLW plaggenwandPO poelPOE poerPOT potstalPS ploegspoorPSE ploegspoor, eergetouwPSK ploegspoor, keerploegREC recent

RPA palenrijRPG rij paalgatenRPK rij paalkuilenRPL rij plankenSG standgreppelSI siloSL slootSPB spaarboogSPG spitsgrachtSS spitspoorST steenSTC steenconcentratieVL vlekVR vloerVSC vuursteenconcentratieVW vlechtwerkWA waterputWG wegWK waterkuilWL walWOO woonlaagXXX onbekend

COUPEVORMVorm van de onderkant van het spoor in de coupeCode OmschrijvingONR onregelmatigPNT puntRND rondVLK vlakKOM komvormigREV revolvertasVRK vierkantRHK rechthoekigNG niet gecoupeerd

VLAKVORMVorm van het spoor op het horizontale vlakCode OmschrijvingLIN lineairONR onregelmatigOVL ovaalRHK rechthoekigRND rondSIK sikkelvormigVRK vierkant

KLEURDuiding van de kleur

Code ReferentieBE beigeBL blauwBR bruinGL geelGN groenGR grijsOR oranjePA paarsRO roodRZ rozeWI witZW zwart

Daarnaast:D donkerL lichtSCH schoonVL vuilZR zeer

DBRGR = donkerbruingrijs (hoofdkleur is dan grijs)

30

INSLUITSELAard van een insluitsel van een vulling

Code ReferentieAS asAW aardewerk vaatwerkBOT bot (geen schelp)BS baksteenBW bouwaardewerk (baksteen, dakpan, tegel)FE ijzeroerFF fosfaatGL glasHK houtskoolHL huttenleemHT houtKI kiezelLR leerMET metaalMN mangaanNS natuursteenOKR okerSCH schelpSL slakVKL verbrande kleiVST vuursteen

TEXTUURTextuur van een vulling met NEN-classificatie

Code NEN ReferentieK K kleiZK Ks1 zware kleiMK Ks2 matig zware kleiLK Ks3 lichte kleiZ-K zandige klei

Zl zavelZZl Kz1 zware zavelMZl Kz2 matig lichte zavelLZl Kz3 lichte zavel

L L leemSL Lz1 siltige leemZ-L Lz3 zandige leem

V V veenV1 Vk3 venige kleiV2 Vk1 kleiig veenV3 VKM mineraalarm veenZ-V Vz1 zandig veen

Z Z zandFZ Zs1 fijn zandMZ Zs1 middelgrof zandGZ Zs1 grof zandILZ Zs2 iets lemig zandLZ Zs3 lemig zandIGHZ g1 iets grindhoudend zandMGHZ g2 matig grindhoudend zandSGHZ g3 sterk grindhoudend zandV-Z Vz3 venig zand

G G grindFG fijn grindGG grof grindIZHG Gz1 iets zandhoudend grindMZHG Gz2 matig zandhoudend grindSZHG Gz3 sterk zandhoudend grind

ST steen

HT hout

H0 h1 humushoudendH1 h2 matig humeusH2 h3 humusrijk

INHOUDAard van het materiaal van een vondst

Code ReferentieAW aardewerk vaatwerkAWG gedraaid aardewerkAWH handgevormd AardewerkBAKSTN baksteenDAKPAN dakpanOXB bot (geen schelp)OMB bot menselijkODB bot dierlijkCREM crematierestenBOUWMAT bouwaardewerk (keramisch, geen steen)COP coprolietGLS glas (geen slak)HK houtskoolHT hout (geen houtskool, geen plantaardige resten)KER keramische objecten (weefgewichten e.d.)ODL leerMXX metaal (geen slak)MCU koper/bronsMFE ijzerMPB loodMIX gemengdSXX natuursteen (geen vuursteen)PIJP pijpenkoppen en -stelenSCH schelpSLAK slakkenTEGEL tegelOTE textiel, touwHUTTELM verbrande klei (geen lemen gewichten)SVU vuursteenXXX overig

MONSTERAard van een monster

Code ReferentieMA monster algemeenMAR monster artropodenMBOT monster botMC14 monster voor 14C-dateringMCH chemisch monsterMCR crematiemonsterMD monster voor dendrochronologisch onderzoekMDIA diatomeeënmonsterMDNA DNA-monsterMFF fosfaatmonsterMHK houtskoolmonsterMHT houtmonsterMP pollenmonsterMSC schelpenmonsterMSL monster slijpplaatMZ zadenmonster voor botanisch onderzoek

VERZAMELWIJZEManier waarop een vondst of monster is verzameld.

Code ReferentieAAC aanleg coupe (handmatig schaven)AANV aanleg vlak of profiel (handmatig)BIGB bigbagCOUP couperen (handmatig)DETC detectorvondstLICH lichten (vondst met omringende grond integraal verwijderd)MAA machinale aanlegMAF machinale afwerking (of machinaal couperen)MSCH machinaal schavenPUNT puntvondst (ingemeten)SCHA uitschaven (handmatig)SPIT uitspitten (handmatig)TROF troffelen


Recommended